direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Borgstadweg 1 Agelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Borgstadweg 1 in Agelo, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland is een boerenerf gelegen. Het betreft één van de nog aanwezige boerenerven gelegen in een (halve) ring rond de voor dit gebied kenmerkende essen. De samenhang van boerenerven, het landschap, de bebouwing langs de wegen en de rijke aanwezige boombeplanting bepalen in hoge mate de karakteristiek en de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Op het boerenerf aan de Borgstadweg 1 is een agrarisch bedrijf gevestigd. De agrarische bedrijfsactiviteiten op dit perceel worden op korte termijn volledig beëindigd. Het is gewenst voor dit perceel een passende vervolgbestemming te vinden.

Initiatiefnemer is van plan dit boerenerf te transformeren tot een woonerf met in totaal vijf woningen (toevoeging van vier woningen en herbouw van de bestaande (bedrijfs)woning). Het initiatief is echter in strijd met het bestemmingsplan.

Onder voorwaarden kan medewerking worden verleend aan deze ontwikkeling. Er dient een erftransformatieplan te worden opgesteld waaruit blijkt op welke wijze vorm wordt gegeven aan de transformatie van het erf. Dit erftransformatieplan moet voldoen aan de in de Structuurvisie Dinkelland genoemde randvoorwaarden: 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden'. Ook dient er rekening te worden gehouden met de bouwvoorwaarden uit de 'ruimtelijke verkenning voor Agelo'.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend planologisch kader voor de transformatie van het boerenerf aan de Borgstadweg 1 tot een woonerf bestaande uit een vijftal woningen. In dit plan wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden en dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

De locatie ligt aan de Borgstadweg 1 in (Groot) Agelo, op circa 1,7 kilometer ten zuidwesten van de kern Ootmarsum. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie Q, nummer 239. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van Ootmarsum en de directe omgeving (rode kader) indicatief weergegeven. Voor de exacte ligging van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Ootmarsum en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Borgstadweg 1 Agelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Buitengebied 2010” en het “Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland”. Deze plannen zijn vastgesteld op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018. In afbeelding 1.2 is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan waarbij het plangebied is aangegeven middels de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Buitengebied 2010" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - 1' met bouwvlak en de specifieke functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Het realiseren van voorliggend initiatief is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, omdat het toevoegen van een viertal (reguliere) woningen binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' niet is toegestaan. Dit plan voorziet in een aanpassing van de geldende bestemming en schept daarmee het gewenste juridisch-planologisch kader voor het realiseren van het gewenste woonerf en het daarbij behorende gebruik.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het voorgenomen plan. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 4 en 5 ingegaan op respectievelijk het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

Agelo kent een kleinschalige structuur. Er is sprake van een toegenomen bebouwing door de jaren heen, maar er is ook sprake van een evenwicht met eeuwenoude beplantingsvormen. De verdeling van beplanting en bebouwing in een kleinschalig landschapstype met open ruimten zorgen voor een herkenbaar beeld. De planlocatie is altijd een open ruimte geweest in het centrum van Agelo. Daardoor zijn er kenmerkende zichtlijnen. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving rond het plangebied bestaat voornamelijk uit een woongebied met omliggende agrarische-, bos- en natuurgronden.

Het erf aan de Borgstadweg kent een historische opzet. De bestaande woonboerderij staat hiërarchisch aan de voorzijde van het erf. Het woongedeelte aan de voorzijde steekt daarbij voor de rest van de aangebouwde schuren. De achterzijde van de boerderij staat gelijk met de aangebouwde schuren. Aan de voorzijde van de boerderij is een kleine kenmerkende kippenschuur gebouwd die past binnen de cultuurhistorische opzet. De achterzijde van de boerderij bestaat grotendeels uit verharding met een bijgebouw dat dient als stalling en opslagruimte. Daar weer achter zijn de kuilvoerplaten gelegen. Rondom de boerderij liggen gronden die agrarisch in gebruik zijn. De agrarische bedrijfsactiviteiten die op het perceel plaatsvinden worden op korte termijn volledig beëindigd.

Het erf wordt momenteel aan de zuidzijde met twee in- en uitritten ontsloten op de Borgstadweg. In de afbeeldingen 2.1 en 2.2 is de huidige situatie weergegeven met een luchtfoto en enkele straatbeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: luchtfoto: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0004.png"  

Afbeelding 2.2 Straatbeeld van de huidige situatie (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Zoals aangegeven in de aanleiding bestaat de wens van de initiatiefnemer uit het transformeren van het voormalige boerenerf aan de Borgstadweg 1 tot een woonerf bestaande uit een vijftal woningen. In het vervolg van deze paragraaf zal verder worden ingegaan op de gewenste ontwikkeling.

3.1 Achtergrond

De boerderij van Schröder vormde van oorsprong samen met enkele andere boerderijen de kern van Agelo. Agelo bestond toen uit circa 20-25 erven. De ligging nabij het essencomplex was logisch, zeker met de dichtbij gelegen heidegebieden. De wegen in Agelo lagen als een spinnenweb van erf naar erf en er was sprake van een zéér kleinschalig landschap. Door de jaren heen is Agelo zich gaan ontwikkelen tot een klein dorp. Er trad een verdichting op door woningbouw. Door een juiste inpassing zijn er wel veel landschapselementen gespaard gebleven, waardoor Agelo een groen en kleinschalig karakter gehouden heeft.

De boerderij van Schröder werd met name in de tweede helft van de vorige eeuw steeds meer omringd door woningbouw. Het bedrijf raakte opgesloten waardoor elke vorm van uitbreiding onmogelijk is geworden. Het voornemen is daardoor ontstaan om de agrarische activiteiten te staken en de locatie te her ontwikkelen voor woningbouw. Het wegbestemmen van het agrarische bedrijf, op een locatie waar voornamelijk woningbouw aanwezig is, zorgt voor het wegnemen van een milieukundig onwenselijke situatie.

3.2 Agelo

In opdracht van de buurtschapsraad van Agelo is een ruimtelijke verkenning voor Agelo uitgevoerd. Middels deze verkenning is onderzocht waar mogelijk aanvullende woningbouw zou kunnen plaats vinden binnen het buurtschap. Uit deze verkenning zijn een tweetal locaties naar voren gekomen als geschikte bouwlocaties. Het plangebied betreft één van de twee mogelijke locaties voor woningbouwontwikkeling.

In de ruimtelijke verkenning wordt over het plangebied aangegeven:

“Een tweede mogelijke locatie is het boerenerf gelegen aan de Borgstadweg. Deze ontwikkelingslocatie biedt mogelijkheden voor 3 a 4 woningen bij voorkeur in een bouwvorm en volume die aansluit bij een boerenerf, ook dient de situatie meer toevallig dan gestructureerd te worden ontworpen. De bij het boerenerf behorende gronden zouden kunnen worden aangewend voor een dorpsweide en aanvullende beplanting aan de achterkanten van de rondom gelegen woningen.

Ook hier geldt een kappenstructuur met lage gootlijn waaronder zowel traditioneel als modern kan worden gebouwd, ook hier is de gewenste beeldkwaliteit richtinggevend.”

De volledige ruimtelijke verkenning is als bijlage 1 opgenomen bij deze plantoelichting.

3.3 Inrichting erf & landschap

Om nieuwe woningbouw toe te kunnen laten en anderzijds ervoor te zorgen dat het karakter van Agelo behouden blijft, kunnen bestaande (deels) bebouwde locaties in aanmerking komen voor woningbouw. De ontwikkeling van bestaande bebouwde locaties hebben immers niet tot gevolg dat het karakter verloren gaat, zeker niet als er nadrukkelijk wordt gekeken hoe woningen worden ingepast. Er moet sprake zijn van een nauwe samenwerking tussen de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijke inpassing.

In het kader van voorliggend plan is door Hannink Landschapsvorming een erftransformatieplan opgesteld waarbij is gekeken naar de aard en de omvang van het plan in relatie met het behouden of versterken van de bestaande kwaliteiten van Agelo. Dit heeft uiteindelijk geleidt tot een erfinrichtingsplan dat uitgaat van de landschappelijke inpassing van het erf rekening houdend met de bestaande waarden van Agelo. Het erfinrichtingsplan is hieronder weergegeven en wordt aansluitend kort toegelicht. Voor het volledige erftransformatieplan inclusief erfinrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan erftransformatie Borgstadweg 1 (Bron: Hannink Landschapsvormgeving)  

De bestaande karakteristieke woonboerderij is beeldbepalend. De bestaande vorm en de karakteristiek moeten daarom behouden blijven. Het wijzigen van de vorm of de karakteristiek zou een vernietiging voor de cultuurhistorische kenmerken van de locatie betekenen. Naast de boerderij blijft ook de kippenschuur behouden en een oude notenboom. De aangebouwde schuren aan de boerderij worden gesloopt om ruimte te maken voor een nieuwe woning met bijgebouw. Hoewel de bestaande bebouwing voor een karakteristiek beeld zorgt, kunnen deze schuren niet geschikt worden gemaakt voor woningbouw. Zij komen wel in dezelfde lijn te staan om het karakteristieke beeld waar mogelijk te behouden. De stijl zal eenzelfde zijn als het bestaande.

De nieuwe woningen aan de westzijde van het plangebied komen tegenover de woningen aan de oostzijde te staan. Alle woningen zijn vrijstaand waarbij één van deze drie woningen qua materialisatie aansluit op de twee woningen aan de oostzijde. De andere twee woningen aan de westzijde zijn qua materialisatie ondergeschikt en hebben bijvoorbeeld veel hout en glas met een donkere dak bekleding. De woningen zijn bewust iets gedraaid om iets meer kwaliteit in het plan toe te voegen. Er ontstaat daardoor een minder 'stijf' plan. Rondom de woningen dient een verharding aan te worden gebracht die passend is binnen het plan en bij de woningen. Ter plaatse van deze woningen is in dit plan een gebiedsaanduiding opgenomen waaruit volgt dat gronden in het achtererf van deze woningen niet worden aangemerkt als 'erf' als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hiermee worden vergunningsvrije bouwmogelijkheden ter plaatse uitgesloten. Deze overweging is gemaakt ten behoeve van het behoud van het cultuurhistorische beeld van het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Van belang hierbij is de ordening van gebouwen (aaneenschakeling), beplanting en verharding welke leiden tot een eenheid en samenhang van het woonerf. De drie woningen aan de westzijde van het perceel komen 'achter' de oorspronkelijke voorzijde van de boerderij en refereren hiermee naar de klassieke opbouw van het erf waar schuren altijd achter de boerderij werden gebouwd. Onder andere om de cultuurhistorische opzet van het erf te kunnen behouden en de groene opzet van het woonerf niet te schaden is het noodzakelijk geacht het vergunningvrij bouwen voor de drie woningen aan de westzijde van het perceel uit te sluiten. Deze overweging wordt nader onderbouwd in paragraaf 6.3.

Aan de westzijde van het plangebied wordt een fruitboomgaard aangeplant met 8 tot 10 fruitbomen. De soortkeuze bestaat uit een mix van appel- en perenbomen. De bomen zijn hoogstam en worden voorzien van twee boompalen. De fruitboomgaard is in eerste instantie bedoeld voor de bewoners van de woningen binnen het plangebied. Er wordt een algemene zitmogelijkheid toegevoegd om te kunnen rusten. De toegang van de weide wordt versperd door de plaatsing van een streekeigen landhek. De diverse kavels worden voorzien van beukenhagen (Fagus sylvatica). De hagen zorgen voor een aaneengesloten erfensemble. Schuttingen zijn niet toegestaan binnen het plan. Aan het einde van de weg van het erf wordt een linde aangeplant. Deze solitaire boom moet een beeldbepalende waarde krijgen.

De rest van het erf (met name verkeersfunctie) wordt voorzien van een gebakken klinker. Door de oppervlakte verharding uit één kleurstelling te laten bestaan wordt juist het beeld van het karakteristieke erf benadrukt. Juist aan de achterzijde van een boerderij was de oppervlakte verharding relatief gezien fors door de verschillende functies. Oud beton (zoals nu aanwezig) of oud asfalt kunnen ook voor een karakteristieke sfeer zorgen, maar de ouderdom van de bestaande erfverharding zorgt ervoor dat het niet behouden kan blijven. Nieuw asfalt of beton zorgt niet voor de sfeer die in dit geval gezocht wordt.

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Algemeen

Bij het opstellen van een ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Hierbij wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

De gemeente Dinkelland heeft, mede op basis van de bovengenoemde CROW uitgave, een eigen parkeerbeleid in de vorm van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018'. Parkeerkencijfers worden in deze beleidsnotitie “vertaald” naar parkeernormen. Daarvoor zijn in Dinkelland de volgende uitgangspunten vastgesteld:

  • Parkeernormen zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers uit publicatie 317 CROW. Dat geldt voor alle gebruiksfuncties voor het gehele grondgebied van Dinkelland.
  • Op Dinkelland is de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' van toepassing op basis van adresdichtheid.
  • Er wordt voor het gehele grondgebied in de gemeente Dinkelland een onderscheid gemaakt naar drie zones: “centrum”, “rest bebouwde kom” en “buitengebied”.
  • De normen zijn niet overal in de gemeente Dinkelland gelijk. Voor gebieden binnen de bebouwde kom is een onderscheid gemaakt tussen “centrum” en “rest bebouwde kom”.
3.4.2 Situatie plangebied

Voorliggend initiatief gaat uit van de realisatie van een vijftal vrijstaande woningen. Op basis van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland is dit type woning aan te merken als 'vrijstaande' woning. Wat betreft de ligging van het projectgebied wordt geconcludeerd dat deze valt onder 'rest bebouwde kom'. De bijbehorende parkeernorm is op basis van het bovenstaande 2,3 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekersaandeel).

Omdat de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland niet ingaat op de verkeersgeneratie die samenhangt met ruimtelijke ontwikkelingen, is ten aanzien van de verkeersgeneratie dan ook gerekend met de kengetallen op basis van de CROW-publicatie. Voor een vrijstaande woning geldt hierbij een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal.

Tot slot wordt ten aanzien van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie nog opgemerkt dat in de bestaande situatie sprake is van een nog functionerend landbouwbedrijf met de daarbij behorende verkeersbewegingen van landbouwverkeer. Voorliggend plan heeft tot gevolg dat deze relatief zware vorm van verkeersbewegingen komt te vervallen. In de nieuwe situatie is er verkeerstechnisch gezien dan ook sprake van een verbeterde situatie.

3.4.2.1 Parkeerbehoefte

Uitgaande van de eerder genoemde uitgangspunten geldt dat met betrekking tot voorliggend initiatief sprake is van een parkeerbehoefte (inclusief bezoekersaandeel) van in totaal 12 parkeerplaatsen (5 * 2,3). Zoals blijkt uit afbeelding 3.1 is er per woning sprake van voldoende ruimte op eigen terrein en is er ook ruimte voor circa 7 parkeerplaatsen langs de gezamenlijke ontsluitingsweg op de Borgstadweg (afbeelding 3.1, letter H). Hiermee kan eenvoudig worden voldaan aan de parkeerbehoefte op basis van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland.

3.4.2.2 Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie betreft op grond van het eerder genoemde kengetal, 41 (5 x 8,2) verkeersbewegingen per weekdagetmaal (inclusief bezoekersaandeel). Zoals te zien op afbeelding 3.1 worden de woningen met een gezamenlijke ontsluitingsweg ontsloten op de Borgstadweg. Met betrekking tot de met deze ontwikkeling samenhangende verkeersgeneratie wordt gesteld dat de Borgstadweg het berekende aantal verkeersbewegingen eenvoudig kan afwikkelen.

3.4.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van dit project.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De wettekst van de (gewijzigde) ladder is als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip stedelijke ontwikkeling: (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) is niet gewijzigd. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3. van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij vier nieuwe woningen worden gerealiseerd. Gezien de uitspraak van de ABRvS en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit plan. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie), 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) leden 1,2,3 en 5, artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) lid 1 en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een agrarisch bedrijfsperceel in een woonerf bestaande uit in totaal vijf woningen waarvan vier een toevoeging zijn aan de bestaande woningvoorraad ten behoeve van de lokale woningbehoefte. Het toevoegen van vier woningen past binnen het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma voor woningen in het buitengebied. De woningen maken onderdeel uit van de gereserveerde woningen (zachte plancapaciteit) voor nieuwbouwontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Voor het overige wordt verwezen naar paragrafen 4.4.2 en 4.4.3 van deze plantoelichting waar nader wordt ingegaan op de passendheid van voorliggend plan binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In dit geval is sprake van een ontwikkeling op een al bebouwd agrarisch bedrijfsperceel, gelegen in de kern Agelo. De ontwikkeling vindt plaats binnen contouren van het bestaande agrarische bouwvlak waarmee planologisch gezien geen sprake is van nieuw beslag op de 'groene omgeving'. Het plangebied is omringd door woonpercelen. In die zin past de nieuwe functie van het plangebied als woonerf ook goed in de directe omgeving. Uit de 'Ruimtelijke verkenning Agelo' blijkt dat de gemeente Dinkelland in een eerder stadium al heef gezocht naar de mogelijkheden voor woningbouw in Agelo. Op basis van de landschappelijke en stedenbouwkundige analyse is geconcludeerd dat een tweetal locaties in aanmerking komt voor woningbouw. Eén van deze locaties betreft het plangebied. Hiermee wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. (niet van toepassing).
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 leden 1, 2, 3 en 5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Ten behoeve van voorliggend plan is een erftransformatieplan uitgewerkt. Dit erftransformatieplan ziet toe op de realisatie van een woonerf dat conform de gebiedskenmerken is ingepast en daarmee leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Om het dorpsgezicht van Agelo te kunnen behouden moet er zorgvuldig worden omgegaan met het toevoegen van wooneenheden in het dorp. Door nadrukkelijk te kijken naar de erfopzet blijft het idee overeind van een agrarisch erf, maar ontstaat er een erfensemble waar gewoond kan worden. Daardoor blijven de kwaliteiten van het landschap behouden en waar mogelijk wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Er is sprake van een samenhangend geheel dat past in haar directe omgeving. De opzet van het erf is blijvend en toegevoegde landschapselementen worden aangeplant en onderhouden zodat het ensemble in stand blijft. Voor het volledige erftransformatieplan wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5 lid 1.

Ten aanzien van artikel 2.1.5 leden 2, 3 en 5 (Ruimtelijke kwaliteit) wordt verwezen naar de volgende sub paragrafen behorend bij paragraaf 4.2 en het transformatieplan in bijlage 2 van deze toelichting. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering), de passendheid van de ontwikkeling binnen het geldende ontwikkelingsperspectief voor de locatie, en de wijze waarop toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel. Hieruit wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 leden 2, 3 en 5 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Ten aanzien van artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) wordt het volgende opgemerkt. De locatie is gelegen in de Groene Omgeving. Dit blijkt uit subparagraaf 4.2.4.2 en de bijbehorende afbeelding 4.2. Er is (deels) sprake van nieuwvestiging van woningen op een locatie die als stedenbouwkundig verantwoord kan worden gezien. Dit blijkt uit de 'ruimtelijke verkenning Agelo' (paragraaf 3.2) waarin wordt geconcludeerd dat het plangebied één van de twee mogelijke ontwikkellocaties is voor woningbouwontwikkelingen binnen Agelo.

Eerder is al beargumenteerd dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij de uitwerking van het erftransformatieplan is rekening gehouden met de noodzakelijke basisinspanning en aanvullende kwaliteitsinvestering. Deze aanvullende kwaliteitsinspanning bestaat onder andere uit de aanplant van een fruitboomgaard aan de westzijde van het plangebied met bijbehorend rustpunt in de vorm van een zitmogelijkheid.

Naast versterking (en vervolgens het duurzaam beheer) van de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe woonerf wordt ook een bijdrage geleverd aan maatschappelijke doelen. Door de karakteristieke kenmerken van het voormalige agrarische erf in stand te houden blijft de cultuurhistorische functie van de locatie behouden. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het voorzien in de lokale woonbehoefte door woningen te bouwen in overeenstemming met de gemeentelijke woningbehoefte op basis van de woningbouwprogrammering (zie hiervoor ook paragraaf 4.4.2 en 4.4.3). Hiermee is sprake van een ontwikkeling waarvoor een aantoonbare sociale en maatschappelijke grondslag bestaat. De specifieke bouw(on)mogelijkheden en kwaliteitsprestaties in landschap en natuur zijn in dit bestemmingsplan expliciet vastgelegd.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1 tot en met 4)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma is in overeenstemming met de Regionale Woonprogrammering Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 4.4). De toevoeging van 4 woningen binnen het plangebied past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Gelet hierop is lid 4 in dit kader van toepassing en wordt op dit punt voldaan aan artikel 2.2.2 uit van de Omgevingsverordening Overijssel. Daarnaast is lid 3 van toepassing aangezien sprake is van een bestemmingsplan waarop woonafspraken van toepassing zijn. In dat kader wordt opgemerkt dat met voorliggende ontwikkeling de woningbehoefte zoals afgesproken in de woonafspraken niet wordt overschreden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2 en 4.4.3. Voorliggend plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied indicatief is weergegeven middels de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”

De woonfunctie past binnen het 'mixlandschap'. De karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap wordt versterkt door de erfopbouw en de diverse landschapsmaatregelen die worden getroffen in het plangebied. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien voor de locatie geen specifieke eigenschappen gelden vanuit deze laag.

1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Stuwwallen'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.3 Uitsnede Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

“Stuwwallen”

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd op- gestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en daarbij behorende erven. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is daarom niet of nauwelijks meer aanwezig. Wel worden landschapsmaatregelen getroffen met 'streekeigen' plantsoorten, waarmee wordt verwezen naar de oorspronkelijke 'natuurlijke laag'. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Essenlandschap'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.4 Uitsnede Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, voormalige heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het planontwerp voor het nieuwe woonerf is nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande erfstructuur waarbinnen de bestaande karakteristieke woonboerderij beeldbepalend is. Het planontwerp gaat uit van behoud van de aanwezige bebouwingsstructuren waaronder de karakteristieke hoofdvorm van de boerderij en een karakteristieke kippenschuur. Deze cultuurhistorisch kenmerken van deze locatie blijven hiermee behouden in dit plan. Door de landschappelijke inpassing van het plangebied met streekeigen beplanting worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap daarnaast versterkt. Daarmee is de ontwikkeling is overstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De 'Laag van de beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.5 Uitsnede Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van de beleving”

De kern Agelo is gelegen binnen een gebied waarin het aspect 'donkerte' gezien wordt als een kwaliteit. Een kern heeft echter te maken met een bepaalde mate van lichtuitstraling op de omgeving. Dit kan afnemen wanneer randen van de kern groen vorm te geven en het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk te minimaliseren. In voorliggend initiatief is met de vormgeving en inrichting van de woningen rekening gehouden. De lichtuitstraling van de nieuwe woningen op de omgeving zal daarom minimaal zijn. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de laag van beleving.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionale Woningbouwprogramma uit 2017.

4.3.1 Regionaal woningbouwprogramma
4.3.1.1 Algemeen

In 2016 hebben gemeenten in Twente samen met de provincie woonafspraken gemaakt. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente. Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en Twente afspraken heeft vastgelegd. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.

4.3.1.2 Programmering gemeente Dinkelland 2017

De gemeente Dinkelland voorziet de komende 10 jaar voor circa 55% van de woningvraag met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar en wordt weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.6 De woningvraag en het woningaanbod van de gemeente Dinkelland (2017 t/m 2026)’ (Bron: Stec Groep)  

Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het ‘Regionaal Woningbouwprogramma’

In voorliggend geval worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. Deze woningen maken onderdeel uit van het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.4.2 en 4.4.3). Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente, waardoor het initiatief eveneens in overeenstemming is met het RWP Twente.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met het woonprogramma van de regio Twente.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Dinkelland
4.4.1.1 Algemeen

Op 10 september 2013 is de Structuurvisie Gemeente Dinkelland vastgesteld. De structuurvisie bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020. Het bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland.

In de structuurvisie spreekt de gemeente Dinkelland de volgende ambitie uit: Dinkelland wil zich profileren als een toeristisch agrarische gemeente. Kenmerken zijn: Kleinschaligheid, Twentslandschap, Ruimte voor de boer, Versterken toeristische sector en Wonen en (be)leven. In de toekomstplannen wordt aangesloten bij de Omgevingsvisie Overijssel. Hierin spelen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol.

4.4.1.2 Hoofdkeuzes

Dinkelland wil haar kernen, haar burgers en haar bedrijven ruimte en verantwoordelijkheid geven om te werken aan een samenleving die zich kenmerkt door duurzaamheid en kwaliteit. Het waarmaken van deze uitdaging betekent keuzes maken en daar helder over zijn: op bepaalde terreinen zal de gemeente haar bemoeienissen afbouwen, op andere terreinen zal sprake zijn van intensivering. De hoofdambitie voor Dinkelland luidt:

“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie."

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren. De voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben betrekking op het realiseren van woningen in het buitengebied van Dinkelland. In het kader van voorliggend initiatief zijn 'Hoofdkeuze 1: 'drie verzorgingskernen, zes woonkernen' en 'Hoofdkeuze 3: ruimtelijke kwaliteit buitengebied waarborgen' van belang.

Hoofdkeuze 1: drieverzorgingskernen, zes woonkernen

Kenmerkend voor Dinkelland is de grote hoeveelheid aan kernen, in totaal negen, enkele buurtschappen en haar omvangrijke buitengebied. Van belang is dat de leefbaarheid en sociale samenhang van deze kernen behouden blijft en versterkt wordt.

Hoofdkeuze 3: ruimtelijke kwaliteit buitengebied waarborgen

De ruimtelijke druk op het buitengebied wordt steeds groter. Verrommeling van het platteland is een actuele dreiging. De trend van de afnemende betekenis van de agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal zich de komende jaren doorzetten. De verwachting is dat het huidige aantal van actieve agrarische bedrijven flink zal afnemen in Dinkelland. Het gemiddelde agrarische bedrijf zal in de toekomst groter in omvang zijn dan naar de huidige maatstaven. Vele agrarische percelen en agrarische bebouwing komen hierdoor vrij en zullen een andere functie in de toekomst vervullen. Andere economische activiteiten gaan plaatsvinden in het buitengebied. Activiteiten die veelal geen natuurlijke binding hebben met het platteland. De mogelijkheden om bestaande kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit te creëren zullen volop worden benut. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de Catalogus Gebiedskenmerken behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel en het Handboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

4.4.1.3 Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden”

In het buitengebied van Dinkelland zullen boerenerven vrijkomen. Er zal een afweging moeten plaatsvinden met betrekking tot het transformeren van die erven tot woonerf. Aan welke voorwaarden moeten die (voormalige) agrarische erven voldoen om in aanmerking te komen voor die transformatie. En vervolgens hoe moet dan die transformatie vorm worden gegeven.

In de nota “Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden” is het afwegingskader opgenomen.

De gemeente staat daarbij voor de volgende afwegingen:

  • 1. Aan welke voorwaarden moeten (voormalig) agrarische erven voldoen om in aanmerking te komen voor transformatie tot (boeren)woonerf, met betrekking tot;
      • Locatie
      • Opbouw en type erf
      • Type, verscheidenheid gebouwen?

2. Hoe moet die transformatie worden vormgegeven?

Toetsing van geschikte woonlocaties vindt aan de hand van deze nota plaats. Hierbij geldt een aantal algemene randvoorwaarden.

4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de transformatie van een agrarisch bedrijfsperceel tot een woonerf met vijf woningen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

Door toevoeging van deze 4 woningen wordt bijgedragen aan de lokale woonbehoefte het wordt hiermee de leefbaarheid en sociale samenhang van de buurtschap versterkt.

Het erf wordt door middel van een erfinrichtingsplan landschappelijk ingepast. Door een nieuw woonerf te creëren waarbij bestaande kwaliteiten worden behouden, bijvoorbeeld de vorm en karakteristiek van de bestaande woonboerderij, wordt bijgedragen aan het creëren van nieuwe kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

Ten aanzien van de toetsing van de ontwikkeling aan de nota "Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden" wordt opgemerkt dat hiervoor een apart toetsingsdocument is opgesteld dat als bijlage 3 bij deze plantoelichting is gevoegd. Uit deze toetsing kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de in de nota gestelde randvoorwaarden voor erftransformatie.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Dinkelland.

4.4.2 Woonvisie 2016+
4.4.2.1 Algemeen

Op 21 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ 'een uitdaging om het mooier te maken' vastgesteld. Daarin wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland tot eind 2020 geschetst met een doorkijk tot 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek krijgen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.

4.4.2.2 Visie en ambitie

De visie bestaat uit een wensbeeld welke is uitgewerkt in drie ambities. Het wensbeeld is als volgt omschreven:

''Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt''.

Bovenstaande visie is uitgewerkt in drie ambities:

Vergroten van de kwaliteit:

  • In stand houden kwaliteit centrumgebieden / kernwinkelgebieden;
  • Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad;
  • Toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad;
  • Gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving.

Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning:

  • Nieuwbouwprogramma afstemmen met de regiogemeenten;
  • Nieuwe plancapaciteit toetsen aan afwegingskader;
  • Flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen;
  • Nieuwbouwaccenten: sociale huur en voor middeninkomens.

Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit:

  • Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk;
  • Voortzetten starterslening om het gat tussen huur en koop te overbruggen;
  • Onderzoek naar de blijverslening;
  • In het huurprijsbeleid corporaties wordt de huurprijs beter afgestemd op het inkomen.

Voor wat betreft het buitengebied verwijst de Woonvisie naar de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt vermeld dat nieuwe ontwikkelingen getoetst dienen te worden aan de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

4.4.2.3 Agelo

In Agelo is in zekere mate sprake van een agglomeratie van bebouwing. Mogelijk dat er naast de hiervoor genoemde mogelijkheden nog kansen zijn voor kleinschalige woningbouw door middel van herstructurering of transformatie binnen het bestaande bebouwde gebied.

4.4.3 Uitvoeringsnota woningbouw 2018
4.4.3.1 Algemeen

In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Dit kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen.

Met vaststelling van de 'Uitvoeringsnota woningbouw 2018' op 11 oktober 2018 heeft de gemeente Dinkelland de woningbouwprogrammering geactualiseerd.

4.4.3.2 Woningbouwprogrammering kernen

Het is onmiskenbaar voor de leefbaarheid van de kernen van belang dat er in alle kernen woningen kunnen worden gebouwd. Van de programmogelijkheid volgens het Regionaal Woningbouwprogramma (RWP) Twente 2017 t/m 2026 van maximaal 690 woningen en inclusief vervanging door sloop maximaal 910 woningen zijn er ongeveer100 gerealiseerd in 2017. Afgerond resteert er dan nog een aantal van 800 woningen. Daarvan moet nog in mindering worden gebracht de actuele harde plancapaciteit (onherroepelijke plannen, d.w.z. met een directe bouwtitel) per 1 januari 2018. Die harde capaciteit bedraagt 200 woningen. Resteert er nog een mogelijkheid voor extra toevoeging van 600 woningen.

In het Coalitieakkoord 2018-2022 is ervoor gekozen om de voormalige methode van het toekennen van woningen per kern, die gebaseerd is op het inwoneraantal, los te laten. Veel meer dan sturen op aantallen per kern is gebleken dat het van belang is snel te kunnen inspelen op de actualiteit.

De gemeente Dinkelland heeft ervoor gekozen het aantal van 600 woningen als volgt te verdelen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0012.png"  
4.4.3.3 Buitengebied

Vanwege de toegenomen vraag naar toepassing van de rood voor rood-regeling heeft de gemeente Dinkelland de reservering van het aantal voor het buitengebied voor de periode 2018 tot en met 2027 verhoogt naar 60 woningen.

Het is van belang de rood voor rood regeling in stand te houden vanwege de voortgaande ontwikkeling in het buitengebied met een gestage daling van het aantal actieve agrarische bedrijven. Het is één van de instrumenten om ruimtelijke kwaliteit te realiseren door vrijgekomen agrarische bebouwing te verwijderen.

In de Woonvisie 2016+ is 5% van het aantal woningen per kern voor de periode 2015 tot en met 2024 gereserveerd voor woningen in het buitengebied. Dat zijn 35 woningen, welk aantal is gebaseerd op de ervaringscijfers van voor 2015. Ten tijde van en de jaren vóór het vaststellen van de woonvisie was er namelijk, mede vanwege de toen heersende crisis, nagenoeg geen belangstelling voor de rood voor rood- en de rood voor groen-regeling.

Van het totaal aantal van 35 woningen waren ten tijde van de vaststelling van de 'Uitvoeringsnota woningbouw 2018' waren 20 woningen onderdeel van een hard plan. Daarnaast waren er nog zogeheten zachte plannen in behandeling voor in totaal 28 woningen. Ruim de helft daarvan zal in de periode 2018/2020 de status bereiken van hard plan.

4.4.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Dinkelland 2016+ en de Uitvoeringsnota woningbouw 2018

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een agrarisch bedrijfsperceel in een woonerf bestaande uit in totaal vijf woningen waarvan vier een toevoeging zijn aan de bestaande woningvoorraad. Het toevoegen van vier woningen past binnen het actuele woningbouwprogramma voor woningen in het buitengebied. De woning maken onderdeel uit van de gereserveerde woningen (zachte plancapaciteit) voor nieuwbouwontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. In paragraaf 4.2.4.1 bleek al dat het initiatief in overeenstemming is met het beginsel van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' uit de Omgevingsvisie Overijssel.

Gezien het bovenstaande kan dan ook worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie Dinkelland 2016+ en de Uitvoeringsnota woningbouw 2018.

4.4.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.4.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.4.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplatingen. Deze structuur is het casco van het landschap.

Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente.

De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0013.png"  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Zoals blijkt uit de in figuur 4.6 opgenomen uitsnede van de casco-kaart behoren enkele bestaande groenstructuren in het plangebied tot het Casco. Het plangebied is in dit geval indicatief aangegeven met de gele omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.6 Uitsnede Casco-kaart (Bron: Provincie Overijssel)  
4.4.4.3 Toetsing van het initiatief aan de “Casco-benadering in Noordoost-Twente”

In het plangebied zijn casco-onderdelen aanwezig. Deze bestaande groenelementen welke onderdeel uitmaken van het casco en binnen het plangebied zijn gelegen blijven behouden. Aan bestaande casco-onderdelen in de omgeving van het plangebied worden ook geen wijzigingen aangebracht. Geconcludeerd wordt dat met de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt voldaan aan het Casco-beleid.

4.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage en water.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van een vijftal geluidgevoelige objecten, namelijk de transformatie van een agrarisch erf tot woonerf bestaande uit vijf woningen. Er moet dan ook worden getoetst aan de grenswaarden voor geluidsbelasting.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De nieuwe woningen liggen in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Weerselosestraat. De Weerselosestraat betreft een weg met één rijstrook en een maximumsnelheid van 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Deze weg kent een zonebreedte van 250 m waarbij het aandachtsgebied conform art 75 lid 3 Wgh nog 250 m doorloopt in stedelijk gebied. De afstand van de dichtsbijzijnste woning ten opzichte van deze weg is circa 30 meter.

Ten behoeve van voorliggende bestemmingsplanherziening heeft Buijvoets Bouw- & Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze plantoelichting.

De voorkeurswaarde op een geluidsgevoelig object bedraagt 48 dB. Op basis van het akoestisch onderzoek ligt de 48 dB geluidcontour, incl. 5 dB aftrek, op 12 á 13 m uit de wegas van de Weerselosestraat. De geplande woningen de bijbehorende bouwvlakken liggen op een ruimere afstand waarmee voor het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied is op 14 december 2018 door Terra Agribusiness een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek kort weergegeven. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze plantoelichting.

In bovengrondmengmonsters BM1 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In bovengrondmengmonster BM2 zijn lichte verhogingen Zink (Zn), Cadmium (Cd) en Lood (Pb) aangetroffen.

In de ondergrond zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwater is een lichte verhoging Xylenen (som) aangetroffen.

Ter plaatse van de diepe boringen (1,4,5,6, en 7) in de laag van 0,50 - 1,00 m-mv is puin aangetroffen. Omdat er puin in de boringen is aangetroffen, zijn hier de boringen omgezet in gaten en is er een extra monster geanalyseerd op asbest. Uit het analysecertificaat blijkt dat er geen asbest aanwezig is.

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Het plan betreft de transformatie van een agrarisch bedrijfsperceel tot een woonerf bestaande uit vijf woningen. In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven waarbij het plangebied is aangegeven met de rode marker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen..
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied aan de Borgstadweg is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0016.png"  
5.5.3 Situatie plangebied

5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Met het wegnemen van het agrarische bedrijf / de agrarische bedrijfsmogelijkheden is er juist sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere milieubelastende functies gelegen. In tabel 1 zijn deze functies weergegeven. In afbeelding 5.2 is de ligging van deze milieubelastende functies ten opzichte van het plangebied (rode omkadering) weergegeven.

Zoals te zien is in tabel 1 wordt in alle gevallen aan de VNG richtafstanden voldaan. Echter zijn aan de Weerselosestraat 9 en 20 respectievelijk een gemengd- en een niet grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zijn de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur dan ook buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Locatie milieubelastende functie   Maximaal toegestane milieucategorie o.b.v. ter plaatse geldende bestemmingsplan of VNG-uitgave o.b.v. feitelijke situatie   Grootste VNG richtafstand 'rustige woonwijk' in meters (exclusief 'geur')   Feitelijke kortste afstand in meters tussen bestemmingsgrenzen (bouwvlak)  
Weerselosestraat 9 (gemengd agrarisch bedrijf)   4.1   50   107  
Weerselosestraat 20 (café / restaurant)   1   10   25  
Weerselosestraat 22 (niet grondgebonden agrarisch bedrijf)   4.1   50   110  
Heggelkampsweg 4 (basisschool)   2   30   90  

Tabel 1 Milieucategorieën en richtafstanden omliggende milieubelastende functies (Bron: BJZ.nu)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0017.png"  
Afbeelding 5.1 Ligging van het projectgebied ten opzichte van omliggende milieubelastende functies (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, BJZ.nu)  

Vanwege de ruime afstand tussen de woningen en de milieubelastende functies wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen verwacht. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden omdat in alle gevallen dichter bijgelegen milieugevoelige functies maatgevend zijn.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Daarnaast gelden er in bepaalde gevallen afwijkende regels. Artikel 14, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij,
  • in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
  • in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij,

ten minste 100 meter dient te zijn, indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

5.6.2 Situatie plangebied

Met voorliggend initiatief worden met de woningen vier nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. De planlocatie aan de Borgstadweg maakt onderdeel uit van de buurtschap Agelo. De buurtschap Agelo is echter wat anders dan de 'bebouwde kom' zoals bedoeld in de Wgv. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet geurhinder en veehouderij moet om te spreken van bebouwde kom sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Dit staat in de Memorie van Toelichting bij de Wgv en ook in jurisprudentie wordt hier vaak naar verwezen.

In dit geval is sprake van een nieuw woonerf binnen de kern van Agelo op een locatie te midden van kort op elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de planlocatie onderdeel uitmaakt van de 'bebouwde kom'.

Er moet dan ook worden voldaan aan een vaste afstand van 100 meter. Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf betreft het gemengde agrarische bedrijf aan de Weerselosestraat 9 dat op circa 107 meter afstand van het plangebied is gelegen (zie tabel 1 en afbeelding 5.1). Gelet op art. 14 lid 2 Wgv zijn de afstanden voldoende voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse de beoogde woningen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied aan de Borgstadweg is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Zoals te zien is in afbeelding 5.3 is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied de 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek' welke op een afstand van ruim 1,2 kilometer is gelegen. In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij een bestaand agrarisch bedrijf wordt beëindigd en het bijbehorende bedrijfsperceel wordt getransformeerd tot woonerf voor maximaal 5 woningen. Vanwege de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten vervalt ook de schadelijke emissie die gepaard gaat met de agrarische bedrijfsactiviteiten. In de nieuwe situatie is enkel sprake van woningen met de bijbehorende verkeersbewegingen. Hiermee is per saldo sprake van een afname van emissies die (mogelijk) van invloed zouden kunnen zijn op Natura 2000-gebied. Gelet op de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt dan ook gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0018.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Overijssel)  

5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Zoals is te zien in afbeelding 5.4 is het plangebied niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 135 meter afstand van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.4 De ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN (Bron: Provincie Overijssel)  
5.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In het kader van voorliggend plan heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek worden hieronder beknopt weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze plantoelichting.

Het plangebied bestaat uit erfverharding, bebouwing en agrarische cultuurgrond (weide). De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied van sommige algemene en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten, maar tot een ongeschikte habitat voor zeldzame- en/of kritische diersoorten en een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Voor de in het plangebied voorkomende diersoorten amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen "doden en verwonden" en het "beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties" (of de soort is niet beschermd). Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren, niet aangetast.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

5.7.3 Conclusie

Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is opgenomen in afbeelding 5.5. Het plangebied is weergegeven middels het blauwe kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPBORGSTADWEG1-VG01_0020.png"  
Afbeelding 5.5 Archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Dinkelland)  

Het plangebied ligt op gronden die zijn aangeduid als 'dekzandwelvingen- en vlakten'. Deze gronden kennen een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Voor deze gronden is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

In voorliggend geval is sprake van fysieke ontwikkeling op een terrein met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² waarbij sprake is van bodemingrepen dieper dan 40 cm. Een archeologisch onderzoek is hiermee noodzakelijk.

In het kader van voorliggend plan heeft Laagland Archeologie in februari 2019 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd binnen het plangebied. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beknopt weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar bijlage 7 bij deze plantoelichting.

Het plangebied ligt op de oostelijke flank van een omvangrijke, noord-zuid georiënteerde stuwwal. Op de stuwwal is vermoedelijk een dekzandlaag van ongeveer 50 cm dik aanwezig. Geomorfologisch ligt het plangebied in een zone met dekzandwelvingen en -vlakten, te midden van een dekzandlaagte. Bodemkundig gaat het om een laarpodzolgrond. In de omgeving van het plangebied zijn resten uit de periode ijzertijd/ vroege middeleeuwen bekend. Op de eerste kadastrale kaart (circa 1832) komt bebouwing voor in het plangebied (op de locatie van de huidige bebouwing), maar in oude bronnen wordt het erf niet genoemd. In het plangebied is sprake van een brede archeologische verwachting.

Het veldonderzoek heeft aangetoond dat overal sprake is van een verstoord bodemprofiel, waarbij de verstoorde bodem rechtstreeks op de C-horizont ligt. Die C-horizont bestaat in het zuidwestelijke deel uit een dunne laag dekzand, die op de grondmorene ligt; in de overige boringen ligt het verstoorde pakket rechtstreeks op de grondmorene. De kans op nog intacte archeologische resten wordt daarom erg klein geacht en op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren. De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Dinkelland.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is een gebouwd rijksmonument gelegen. Het betreft een tweetal vakwerkschuren aan de Weerselosestraat 9 (rijksnummer 12354) welke op circa 150 meter afstand zijn gelegen. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling is er geen sprake van negatieve effecten op deze cultuurhistorisch waardevolle locatie.

De bestaande boerderij is opgenomen in de lijst van karakteristieke panden van de gemeente Dinkelland op basis waarvan de locatie in aanmerking komt voor erftransformatie. Het erf Borgstadweg 1 is in deze lijst opgenomen en gewaardeerd als 'middelhoge waarde - goede staat'. In voorliggend plan wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de cultuurhistorisch waarde die deze locatie heeft. De inrichting van het erf en de gebouwen (omvang, positionering en materialisatie) refereert aan het cultuurhistorisch waardevolle beeld van de huidige locatie. Zo worden de nieuwe woningen bijvoorbeeld in eenzelfde lijn en stijl gebouwd en wordt de bestaande vorm en karakteristiek van de boerderij behouden.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

    • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
    • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
    • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In dit geval is sprake van de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf in de buurtschap Agelo. Netto worden op het erf 4 woningen toegevoegd. De aard en omvang van dit project is beperkt en de omvang van het erf wordt in vergelijking met de huidige situatie niet vergroot. Daarnaast wordt het project gerealiseerd in een omgeving die zich kenmerkt door (verspreid liggende) woonbebouwing. De inrichting van het bijbehorende terrein wijzigt van een inrichting ten behoeve van het agrarisch bedrijf naar een inrichting ten behoeve van het wonen/ het woonerf. Dit is een herinrichting van ondergeschikte aard. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op de aard en omvang van de dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.9.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

5.10 Water

5.10.1 Vigerend beleid
5.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.10.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.10.2 Waterparagraaf
5.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.10.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de zogenaamde 'korte procedure'. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Dit houd in dat het waterschap akkoord is en de standaard waterparagraaf moet worden toegepast. Deze is samen met het watertoetsresultaat bijgevoegd in bijlage 8.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt bij het maken van de keuzes voor het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels door aan te geven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.2.1 Begrippen

In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor het plangebied voor deze bestemmingen is gekozen.

6.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (artikel 6): Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 7): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
  • Algemene aanduidingsregels (artikel 8): in deze regel is geregeld dat bepaalde gronden niet kunnen worden beschouwd als erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (bor). Hiermee is gewaarborgd dat vergunningvrij bouwen tet plaatse niet mogelijk is. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 6.3.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (artikel 10): in deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om nadere eisen te stellen. Ook zijn hier regels omtrent parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch - 1 (artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch - 1' is toegekend aan de gronden behorend binnen het plangebied waaraan geen woonbestemmingen is toegekend. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande bestemming en wordt tegelijk alle grond waarop landschapsmaatregelen van toepassing zijn meegenomen binnen het plangebied. Het agrarische bouwvlak is hierbij volledig wegbestemd.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1 zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Aan deze bestemming is verder een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Verkeer - Erf (artikel 4)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor ontsluitingswegen, paden, beplanting en parkeervoorzieningen. Ter plaatse worden de gezamenlijke ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen gerealiseerd.

Binnen deze bestemming is het bouwen van bouwwerken niet toegestaan.

Wonen (artikel 5)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

Ten behoeve van het behoudt van de bestaande hoofdvorm van de karakteristieke (woon)boerderij is in beginsel bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bestaande uitwendige hoofdvorm van de gebouwen, welke wordt bepaald door de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm, dakhelling en gevelindeling het uitgangspunt is ingeval van nieuwbouw.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken' zijn geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Herbouw en nieuwbouw van vrijstaande bijgebouwen zijn slechts toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ""specifieke bouwaanduiding - bestaand bijgebouw" en "specifieke bouwaanduiding - nieuw bijgebouw". Middels een afwijkingsbevoegdheid kan onder voorwaarden deels van deze regels worden afgeweken. Overige bouwwerken zijn toegestaan waarbij ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken" een afwijkende maatvoering is opgenomen ten behoeve van het behoudt van een compact erfensemble.

Ter plaatse van een deel van de bestemming 'Wonen' is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Erfensemble en landschappelijke waarde' opgenomen. Ter plaatse worden gronden niet aangemerkt als erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (bor). Deze gebiedsaanduiding is mede opgenomen ten behoeve van het behoud van het cultuurhistorische beeld van het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Dit wordt hieronder nader onderbouwd.

Agelo kent een kleinschalige structuur. De verdeling van beplanting en bebouwing in een kleinschalig landschapstype met open ruimten zorgen voor een herkenbaar beeld. De planlocatie is altijd een open ruimte geweest in het centrum van Agelo. Daardoor zijn er kenmerkende zichtlijnen. Door de locatie volledig vol te bouwen gaan deze zichtlijnen verloren. Het aantal te bouwen woningen is afgestemd rekening houdend met behoud van de open ruimte en de zichtlijnen. Er moet op deze locatie sprake zijn van een compact erf waarbij nadrukkelijk gelet wordt op de hoeveelheid bebouwing. Aan te brengen beplanting moet bijdragen aan het erfensemble, maar moet niet tot gevolg hebben dat de open ruimte of zichtlijnen worden aangetast.

Het erf bestaat in de nieuwe situatie uit een hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen. De hoofdwoning is karakteristiek en blijft in het nieuwe erfensemble de hoofdwoning van het erf. Niet alleen de positionering zorgt daarvoor, maar ook de omvang van het gebouw. In dezelfde lijn als het hoofdgebouw wordt een nieuwe woning gebouwd met een passende uitstraling en materialisatie. De nieuwe woning refereert aan de voormalige stallen waardoor de cultuurhistorische opzet van het erf behouden blijft. Aan de andere zijde komen woningen die in materialisatie afwijken. De woningen vormen het erfensemble zoals vroeger schuren werden gebouwd. De afstand tussen de gebouwen is gering waardoor er sprake blijft van een erfensemble.

Door nadrukkelijk te kijken naar de erfopzet blijft het idee overeind van een agrarisch erf, maar ontstaat er een erfensemble waar gewoond kan worden, waar de kwaliteiten van het landschap behouden blijven, waar de ruimtelijke kwaliteit waar mogelijk wordt versterkt en waar sprake is van een samenhangend geheel die past in haar directe omgeving.

Om de cultuurhistorische opzet van het erf te kunnen behouden en de groene opzet van het woonerf niet te schaden is het noodzakelijk geacht het vergunningvrij bouwen voor de drie woningen aan de westzijde van het perceel uit te sluiten.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geen bezwaren tegen voorliggend plan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een ‘korte procedure’. Derhalve is vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

In het kader van inspraak wordt nog opgemerkt dat initiatiefnemer op 10 september 2019 een informele informatieavond heeft georganiseerd voor de buurtschap Agelo. Tijdens deze avond zijn de plannen gepresenteerd en toegelicht door aanvrager en zijn adviseurs en was er gelegenheid om vragen te beantwoorden. De reacties op het plan waren positief.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 27 september 2019 tot en met 7 november 2019 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzageperiode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingekomen. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.