Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Deurningerbeek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.BPDeurningerbeek-0401

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Overijssel

De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de omgevingsvisie Overijssel, is op 1 juli 2009 door
Provinciale Staten vastgesteld. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien
of
een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is,
waar
het past in de ontwikkelingsvisie en
hoe
het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
 
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Onderhavig plan betreft een uitwerking van een groot deel van deze generieke beleidskeuzes, waarmee hierbij optimaal aangesloten wordt. Het plan is niet strijdig met de overige beleidskeuzes.
 
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De onderstaande figuur laat een fragment zien van de Ontwikkelingsperspectievenkaart, behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
  • Realisatie groene hoofdstructuur: zoekgebied ecologische verbindingszone en concreet begrensde EHS, bestaande natuur en nieuwe natuur, nog te realiseren
  • Stadsrandgebied: sterke stad-landrelaties
  • Nationaal landschap Noordoost-Twente
  • Mixlandschap
  • Beekdal of Veenweidegebied : beekdal
  • Realisatie blauwe hoofdstructuur: Deurningerbeek

Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel met paars omcirkeld het plangebied
 
Het onderhavige plan draagt, mede ter uitvoering van het gewijzigde landinrichtingsplan, waarin daaraan uitwerking is gegeven, bij aan deze ontwikkelingsperspectieven.
 
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
  • natuurlijke laag: dekzandvlakte en beekdalen en natte laagten
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap, essenlandschap, maten en flierenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap
  • stedelijke laag: -
  • lust en leisurelaag: wandelroute LAW3-1 Marskramerpad 1, Stadsrandgebied sterke stad-landrelaties
Onderhavig plan behoudt waardevolle gebiedskenmerken en verbetert deze waar mogelijk. Daarnaast worden de stad-landrelaties met dit plan verbeterd.
 
Reconstructiezonering
Het gehele plangebied valt onder 'verwevingsgebied'. Onderhavig plan past bij dit zoneringstype.
 
Gesteld kan worden dat de nieuwe invulling van het plangebied niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de ‘Omgevingsvisie Overijssel’.

3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)

De Deurningerbeek ligt in het door het Natuurgebiedsplan onderscheidde deelgebied Noordoost Twente. Regio Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor. Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de beide stuwwallen ontspringen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal)gronden in de beekdalen.
De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.
De Deurningerbeek ligt in het westelijke bekken met de kenmerkende van oost naar west afstromende beken die ontspringen op de stuwwallen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
In hoofdlijnen wordt in het gebied op de westflank van de stuwwal (onder andere langs de Deurningerbeek) naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd:
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwallen en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast. Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd;
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken en beekdalen;
  • De ontwikkeling van een aantal ecologische verbindingszones.
Op de (ambitie)kaart die hoort bij het natuurgebiedsplan zijn de bovenstaande doelen vertaald naar specifieke natuurtypen. Langs het grootste deel van de beek is dit Kruiden- en faunarijk grasland [N12.02]. Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest (SNL index, 2009). Het bos bij Hertme is aangewezen als beekbegeleidend bos en haagbeuken-essen bos. Beekbegeleidend bos omvat bossen welke periodiek overstroomd worden onder invloed van hoge rivier- of beekwaterstanden, zoals ooibossen en beekbossen of onder directe invloed staan van vrijwel permanent uittredend grondwater, zoals bronbos.
Ambitiekaart Natuurgebiedsplan Overijssel.
Lichtgroen: Kruiden- en faunarijk grasland
Bruin: droog bos
Lichtblauw en groenblauw: bossen van bron en beek
 
Naast de natuurdoeltypen is de Deurningerbeek aangewezen als verbindingszone. Verbindingszones zijn smalle zones, meestal met stapstenen, die onderdelen van de EHS met elkaar verbinden. Aan een verbindingszone zijn een of meer modellen gekoppeld, die een bepaald ambitieniveau en landschappelijke inrichting vertegenwoordigen. Aan de Deurningerbeek zijn de modellen winde, kamsalamander en das toegewezen.