Plan: | Wonen Rijssen, Rijssens-Leemspoor, Arend Baanstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPWR2015006-0401 |
Stichting Rijssens Leemspoor heeft aan de Markeloseweg 78b te Rijssen een remise en een opslagterrein voor het materieel. Aangezien het materieel op deze locatie niet overdekt gestald kan worden is Stichting Rijssens Leemspoor op zoek naar een locatie waar een stallingsloods gebouwd kan worden. Deze locatie is gevonden op de voormalige scouting locatie aan de Arend Baanstraat 110 te Rijssen. Naast de realisatie van de stallingsloods bestaat tevens het voornemen om de bestaande scoutingblokhut te verbouwen tot informatiepunt voor bezoekers.
Het bestaande tracé van het leemspoor loopt langs het plangebied en in de nabijheid van deze locatie is reeds een opstappunt gesitueerd. Rondom het plangebied aan de Arend Baanstraat zijn verschillende andere recreatieve functies aanwezig.
Aangezien de realisatie van een loods op grond van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan, dient ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling het bestemmingsplan voor het plangebied te worden herzien.
Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Rijssen grenzend aan het sportpark De Koerbelt.
Het plangebied wordt aan de noord- en westkant begrensd door de voetbalvelden van Excelsior '31, aan de oostkant door de Arend Baanstraat en aan de zuidkant door de joodse begraafplaats.
Afbeelding 1.1:
Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Wonen Rijssen", vastgesteld door de gemeenteraad van Rijssen-Holten op 29 maart 2012.
Op grond van dit bestemmingsplan zijn aan het plangebied de volgende bestemmingen toegekend:
Ter plaatse van de aanwezige blokhut is een bouwvlak opgenomen met de functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - scouting'.
De gronden met de bestemming 'Bos' zijn hoofdzakelijk bestemd voor bos en/of dichte beplantingstroken.
Op grond van de archeologische verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij bodemingrepen dieper dan 0,5 meter over een oppervlakte groter dan 250 m2. In paragraaf 4.2 zal nader op dit aspect worden ingegaan.
Tevens geldt voor o.a. het plangebied het bestemmingsplan "Parapluregeling Evenemententerreinen", vastgesteld op 14 februari 2013. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming "Waarde - Evenemententerreinen" met de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenemententerrein 2'. Op grond hiervan is het houden van evenementen op het terrein toegestaan waarbij voorwaarden gelden ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het maximaal aantal bezoekers en de toegestane geluidbelasting. Daar waar van toepassing zullen deze regels in onderhavig bestemmingsplan worden overgenomen.
Afbeelding 1.2:
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Wonen Rijssen", plangebied rood omkaderd.
De realisatie van een loods en het gebruik van de locatie door Stichting Rijssens Leemspoor is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk.
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie ter plaatse van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van de provincie en de gemeente beschreven.
De uitvoerbaarheidsaspecten geluid, milieuzonering, externe veiligheid, bodem, water, luchtkwaliteit, ecologie en archeologie komen in hoofdstuk 4 aan bod. De laatste hoofdstukken gaan in op de juridische vormgeving en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het verleden is het plangebied door de lokale scouting in gebruik geweest. De blokhut van de scouting is nog op het terrein aanwezig, maar verkeert in bouwkundig slechte staat. Verder bestaat het plangebied uit bos en een gedeelte open terrein.
Afbeelding 2.1:
Foto ingang plangebied
Het bos op deze locatie heeft geen functie ter bescherming van waardevolle natuurelementen, maar in grotere mate een afschermende werking van de sportvelden naar het openbaar gebied.
In de omgeving van het plangebied zijn reeds verschillende recreatieve functies (zoals het zwembad en voetbal) aanwezig. Aangrenzend aan het plangebied is een joodse begraafplaats aanwezig.
Afbeelding 2.2:
Foto Joodse Begraafplaats
In de toekomstige situatie zal er binnen het plangebied een opslagloods met een oppervlakte van ca. 480 m2) worden gerealiseerd. Deze loods heeft als functie het stallen van het materieel, zodat deze tegen de weersinvloeden beschermd worden. Het onderhoud aan het materieel zal in de toekomstige situatie nog steeds blijven plaatsvinden op de locatie aan de Markeloseweg 78 b.
De huidige blokhut zal gezien de bouwkundige staat in de toekomst mogelijk verbouwd worden en gebruikt worden als informatiecentrum voor het Rijssens Leemspoor.
Afbeelding 2.3: Indicatieve tekening loods
Op navolgende afbeelding is het plan voor de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven. De bestaande groenstructuur zal waar mogelijk behouden blijven en/of worden versterkt met inheemse soorten.
Afbeelding 2.4: Inrichtingsplan
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op één van de nationale belangen uit de SVIR.
Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de Omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 en op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze visie is op 21 oktober 2015 voor het laatst geconsolideerd.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Op basis van toetsing aan de generieke beleidskeuzen uit de Omgevingsvisie zijn er geen relevante aspecten naar voren gekomen.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte' met de toevoeging 'mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief biedt ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. De toevoeging van een toeristisch-recreatieve functie is daarmee passend binnen de omgeving.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
De opgestuwde aardlagen, ontstaan in de ijstijd, zijn in de tijd vrij ongeschonden gebleven. Het reliëf en het hoogteverschil met de omgeving zijn nog steeds goed zichtbaar en beleefbaar. De stuwwallen zijn rijk aan archeologische waarden. De stuwwallen met haar bos- en heidegebieden zijn belangrijke inzijggebieden van regenwater voor de lokale en regionale grondwaterstromen. De kwelzones aan de voet van de stuwwallen bieden potenties voor kwelafhankelijke vegetatie.
In het plangebied zijn geen wezenlijke kenmerken van een stuwwal aanwezig. Van een aantasting van de waarden is dan ook geen sprake. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied. Ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten rondom de voorgenomen ontwikkeling geldt dat de voorgenomen ontwikkeling middels een watertoets getoetst is aan de relevante waterschapsbelangen in het gebied. In paragraaf 4.8 zal hier nader op in worden gegaan.
Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de natuurlijke laag.
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
In het plangebied zijn geen specifieke kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap aanwezig. Van aantasting van deze kenmerken is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van de 'stedelijke laag' en de 'lust en leisurelaag' kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen specifieke gebiedskenmerken aanwezig zijn.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde beleid.
In de omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidsonderwerpen uit de omgevingsvisie zijn in de omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels. Uit de behandeling van de provinciale omgevingsvisie is gebleken dat het initiatief niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de regels uit de omgevingsverordening Overijssel.
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2012 de structuurvisie "Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030" vastgesteld. Deze structuurvisie heeft als doel het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Ten aanzien van het plangebied zijn in de structuurvisie geen specifieke uitgangspunten opgenomen. Wel komt het thema 'recreatie, toerisme en cultuur' in de structuurvisie aan bod. Ten aanzien hiervan wordt gesteld dat de gemeente streeft naar een verbetering van het toeristische product. Onder andere door het mogelijk maken van uitbreiding van vastgoed en de gebruiksmogelijkheden wil de gemeente de kwaliteit van recreatieve terreinen vergroten.
De voorgenomen realisatie van een opslagloods ten behoeve van Stichting Rijssens Leemspoor en het gebruik van de locatie ten behoeve van deze stichting past binnen deze beleidsuitgangspunten uit de gemeentelijke structuurvisie.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden. Daarnaast kan tevens in het kader van industrielawaai akoestisch onderzoek benodigd zijn.
Toetsing plangebied
In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. De activiteiten die in het plangebied zullen worden uitgevoerd (stalling, opslag en informatiecentrum) zijn activiteiten waarbij geen relevante geluidemissies aan de orde zijn. Daarbij geldt dat de dichtstbij gelegen woningen op meer dan 100 meter van het plangebied gelegen zijn.
Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is gelet hierop dan ook niet benodigd.
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
De gemeente Rijssen-Holten heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld middels een inventarisatie welke planologisch is verankerd in de vigerende bestemmingsplannen.
Toetsing plangebied
Op grond van het gemeentelijke beleid wordt aan een gedeelte van het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Op grond hiervan is archeologisch onderzoek benodigd bij bodemingrepen dieper dan 0,5 meter over een grotere oppervlakte dan 250 m2. Aangezien de te realiseren opslagloods (vloeroppervlak ca. 480 m2) niet onderkelderd wordt, vinden er enkel (diepere) bodemingrepen ten behoeve van de funderingstroken plaats. Deze bodemingreep heeft een oppervlakte die ruim kleiner is dan 250 m2. Daarnaast kan op basis van de bestaande situatie van het plangebied gesteld worden dat de bodem voor een groot gedeelte reeds geroerd is.
Conclusie
Wanneer de voorgenomen ontwikkeling getoetst wordt aan het gemeentelijke beleid kan worden geconcludeerd dat gelet op de geringe bodemingreep het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet benodigd is.
Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister."
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.
Toetsing plangebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door MOS Milieu B.V. ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat:
Conclusie
De resultaten van de chemische analyses (zware metalen, PAK, PCB, minerale olie) geven geen aanleiding een vervolgonderzoek uit te voeren. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vanwege de milieuhygiënische bodemkwaliteit gewaarborgd is. De bodem van de locatie is vanwege het aantreffen van asbesthoudend plaatmateriaal wel asbestverdacht. Het volledige bodemonderzoek is als bijlage bijgevoegd.
Bij elk ruimtelijk plan dient, rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (Ffwet) regelt de soortbescherming van de in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten in gevaar kan brengen (artikel 8 t/m 12). Daarnaast geldt een algemene zorgplicht, wat inhoudt dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Toetsing plangebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er in opdracht van de Stichting Rijssens Leemspoor een quickscan ecologie uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied niet is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur en/of in de directe nabijheid van een Natura-2000 gebied.
Tevens worden negatieve effecten op beschermde flora en fauna vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet verwacht. Het volledige onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op zowel beschermde natuurgebieden als op beschermde flora en fauna.
De risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn regels gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Bevi. In het kader hiervan moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzocht worden of:
De risico's worden in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).
Een bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Toetsing plangebied
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een activiteit waarvoor een risicocontour geldt. In de omgeving van het plangebied zijn geen bevi-inrichtingen, buisleidingen en/of transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' heeft geen betrekking op onderhavige ontwikkeling.
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Toetsing plangebied
Op voorhand kan gesteld worden dat vanwege de aard en geringe omvang van de voorgenomen ontwikkeling er geen sprake is van significante effecten op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' heeft geen betrekking op onderhavige ontwikkeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen verkeerskundige aspecten aan de orde. Mogelijk zal er vanwege de mogelijke realisatie van een informatiecentrum sprake zijn van enige verkeersaantrekkende werking. Echter zal deze aantrekkende werking minimaal zijn en daarmee zal het extra verkeer opgaan in het heersende verkeersbeeld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er vanwege een ruimtelijke ontwikkeling geen parkeerproblematiek zal ontstaan. In de huidige situatie is er in de nabijheid van het plangebied reeds een opstappunt voor de toeristische rondritten over het smalspoor. De bezoekers die op deze locatie opstappen en met de auto komen, parkeren op het parkeerterrein van sportpark De Koerbelt.
In het kader van onderhavig bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat in de extra parkeerbehoefte die gepaard gaat met de realisatie van de stallingsloods en het informatiecentrum voorzien kan worden. Hierbij dient aangesloten te worden op het gemeentelijke parkeerbeleid vastgelegd in de "Nota parkeernormen gemeente Rijssen-Holten" vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 21 mei 2013. In deze nota zijn voor de meest voorkomende functies parkeernormen vastgelegd waarbij aangesloten wordt bij de CROW-kengetallen. Voor specifieke gevallen dient maatwerk toegepast worden.
Wanneer gekeken wordt naar de functies die in de parkeernota zijn opgenomen, dan is de functie 'bedrijf - arbeidsextensief/bezoekers extensief (loods, opslag, transportbedrijf)' het meest van toepassing op de toekomstige situatie. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,1 pp/100 m2 b.v.o.. In totaal bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (loods en blokhut) ca. 675 m2. Dit zou resulteren in een parkeerbehoefte van 7,4 parkeerplaatsen.
Aangezien de stallingsloods en het informatiecentrum wel meer bezoekers zal trekken dan een dergelijke functie, wordt aansluiting gezocht bij de functie 'museum'. Deze functie is niet opgenomen in het gemeentelijke parkeerbeleid, echter de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' heeft hiervoor wel normen vastgesteld. Voor een niet stedelijk gebied geldt in de omgeving 'rest bebouwde kom' en norm tussen de 1,0 en 1,2 pp/100 m2 b.v.o.. Op grond hiervan zouden maximaal 8,1 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Aangezien er binnen het plangebied ruimte gereserveerd is voor minimaal 10 parkeerplaatsen kan geconcludeerd worden dat de mogelijke toename in bezoekersaantallen ter plaatse van het opstappunt bij de Koerbelt en de daarmee samenhangende toenemende parkeervraag, in voldoende mate opgevangen kan worden.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is hieronder weergegeven.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Voor de bestaande blokhut en de te realiseren stallingsloods is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Op grond hiervan mag het plangebied gebruikt worden voor de activiteiten van Stichting Rijssen Leemspoor. De activiteiten hebben betrekking op:
Qua bouwmogelijkheden zijn twee bouwvlakken opgenomen, één bouwvlak ter plaatse van de huidige blokhut en één ten behoeve van de te realiseren opslagloods.
Voor de overige gronden is de geldende bestemming "Bos" overgenomen waarbij medegebruik ten behoeve van de activiteiten van Stichting Rijssens Leemspoor is toegevoegd. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is de realisatie van parkeerplaatsen toegestaan. Het thans toegestane gebruik als evenemententerrein is tevens opgenomen in deze bestemming.
De geldende dubbelbestemming "Waarde - Archeologie middelhoge verwachting" is overgenomen.
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Gemeentelijke kosten
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).
Middels een anterieure overeenkomst zijn de (financiële) afspraken tussen de gemeente en Stichting Rijssens Leemspoor vastgelegd.
Gelet hierop is van vaststellen van een exploitatieplan niet benodigd.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook zal ten aanzien van het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd worden met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zullen worden toegevoegd aan dit hoofdstuk.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, Rijssens-Leemspoor, Arend Baanstraat' heeft vanaf 13 juli 2016 zes weken voor één ieder ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage termijn zijn geen zienswijzen ingediend.