Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wonen Rijssen, herontwikkeling Spoorslag
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1742.BPRW2023005-0401

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan het Spoorslag, ten westen van het Spoorslag 38, te Rijssen bevinden zich een aantal volkstuinen. De eigenaren van dit terrein, hierna te noemen ‘ de initiatiefnemers’, zijn voornemens op dit terrein 4 woningen te realiseren. Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 4 vrijstaande woningen die in de vorm van een gemeenschappelijk hofje binnen het plangebied worden gerealiseerd.
 
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen’ zoals vastgesteld op 29 maart 2012 door de gemeenteraad van Rijssen-Holten. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de kern Rijssen, ingeklemd tussen het Spoorslag en de spoorlijn Deventer-Almelo. De spoorlijn en het Spoorslag vormen dan ook respectievelijk de noordelijke en zuidelijke begrenzing van het plangebied. Ten westen grenst het plangebied aan een speelveld voor jeugd, de oostgrens wordt gevormd door het perceel van de woning aan Spoorslag 38. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie E, nummers 2596 en 2597 en sectie H, nummers 5161 en 5162 en heeft een totale oppervlakte van 1.815 m2. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied in de directe omgeving weer.
 
Ligging van het plangebied in het zuidwestelijke deel van Rijssen (bron: www.google.nl/maps)
 
Exacte begrenzing plangebied (bron: www.google.nl/maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Veegplan Wonen Rijssen’ van de gemeente Rijssen-Holten. Dit veegplan is op 30 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. De wijzigingen die dit veegplan met zich meebrengt ten aanzien van de ligging van woonbestemmingen heeft geen implicaties op het plangebied van dit bestemmingsplan. De onder het voorheen van kracht zijnde bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen’ (zoals vastgesteld op 29 maart 2012) bestemming ‘Recreatie – Volkstuin’ blijft onverminderd van kracht. Tevens is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie hoge verwachting’ van kracht. Onderstaande afbeelding geeft de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weer.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wonen Rijssen' (plangebied rood omlijnd) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Ter plaatse van het plangebied zijn nog een aantal thematische bestemmingsplannen en parapluplannen van kracht:
  • Bestemmingsplan ‘Welstandsnota Rijssen-Holten’ (vastgesteld op 31 mei 2012);
  • Bestemmingsplan ‘Reclamenota gemeente Rijssen-Holten’ (vastgesteld op 5 februari 2015);
  • Bestemmingsplan ‘Parapluplan parkeernormen’ (vastgesteld op 18 oktober 2018);
  • Bestemmingsplan ‘Parapluplan risicobronnen in de vorm van opslagtanks’ (vastgesteld op 3 okto-ber 2022).
De voor het plan relevante regelingen uit voornoemde bestemmingsplannen en parapluplannen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historische ontwikkeling en de stedenbouwkundige structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.

2.2 Historische ontwikkeling

De kern Rijssen wordt reeds in de late middeleeuwen voor het eerst genoemd in geschriften en al in 1243 kreeg Rijssen ook al stadsrechten. In deze tijd is de kern echter voornamelijk een agrarische nederzetting; bebouwing bestond tot omstreeks 1850 uitsluitend binnen de vroegere stadswallen. Ten tijde van de industriële revolutie heeft de vestiging van de jute- en textielindustrie en steenfabrieken gezorgd voor groei buiten de stadswallen. In eerste instantie betroffen het voornamelijk individueel gebouwde woningen langs de landwegen die in een radiaal patroon vanuit de oude kern uitliepen naar het buitengebied.
 
Begin 20e eeuw was er ook sprake van meer planmatige stedelijke ontwikkeling, met uitleggebieden aan de oost- en zuidzijde van de oude kern. Met het verdwijnen van de noodzaak voor het houden van vee als enige bron van inkomsten werden in de latere jaren ook steeds meer arbeiderswoningen gebouwd.
 
Na de Tweede Wereldoorlog vindt uitbreiding van het stedelijk gebied voornamelijk plaats tussen de reeds bestaande linten richting het buitengebied. Pas aan het einde van de 20e eeuw wordt ook het gebied ten noorden van de spoorlijn bebouwd. Het plangebied vormt een onderdeel van de wijk Braakmanslanden. Deze wijk is in de jaren ’80 van de vorige eeuw afgerond. De plannen voor deze wijk dateren uit het decennium ervoor, waarin het straatbeeld wordt gedomineerd door het wonen aan hofjes. Braakmanslanden is dan ook een voorbeeld van een typische ‘bloemkoolwijk’.
 
  
Historische ontwikkeling Rijssen vanaf 1895 (links), 1990 (midden, met rechtsonder de eerste ontwikkelingen van de wijk 'Braakmanslanden') tot heden (rechts) (bron: www.topotijdreis.nl)

2.3 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijke deel van de bebouwde kom van Rijssen. Hoewel het Spoorslag grenst aan de Braakmanslanden, toont het straatbeeld aan het Spoorslag weinig overeenkomsten met de bebouwing in deze wijk. Aan het Spoorslag staan voornamelijk vrijstaande woningen, waar de Braakmanslanden verder vooral uit rij- en twee-onder-een-kapwoningen bestaat. Het Spoorslag gaat in zuidwestelijke richting over in Het Mulderslag voor autoverkeer. Voor langzaam verkeer loopt het Spoorslag verder door rond een plas (de Smitjesvijver). Hier is een verbinding gemaakt met de Nieuwenhuisstraat.
 
De kern Rijssen is, door de uitbreidingen van eind 20e eeuw, fysiek opgesplitst door de spoorlijn die de kern doorsnijdt. Deze spoorlijn grenst direct ten noorden aan het plangebied. Het Spoorslag vormt hiermee de begrenzing tussen spoorlijn en de ten zuiden gelegen wijk Braakmanslanden.

2.4 Plangebied

In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig in gebruik ten behoeve van de aanwezige volkstuinen (groen gearceerde percelen op onderstaande afbeeldingen). De percelen werden tot op heden door een achttal gebruikers benut als moestuinen. Het aantal gebruikers loopt echter terug en daarmee moet jaarlijks gezocht worden naar nieuwe geïnteresseerden. Omdat de vraag naar volkstuinen terugloopt en de gronden daarmee in onbruik dreigen te komen, ligt verpaupering en wildgroei op de loer. Hiertoe is besloten door de eigenaren om op zoek te gaan naar een nieuwe functie voor de percelen.
 
Percelen behorende tot het plangebied (oranje en groen)
 
De oranje percelen zijn in de huidige situatie voornamelijk in gebruik voor houtopslag. Verder is het perceel ingezaaid met gras. Ook de eigenaar van de oranje percelen is op zoek naar een nieuwe functie, aangezien deze niet actief worden gebruikt. De ten westen aangrenzende percelen zijn in eigendom van de gemeente.
 
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied.
 
Voorzijde plangebied, gezien vanaf het Spoorslag
 
Westelijke percelen plangebied, gezien vanaf het Spoorslag
 
Westelijke percelen plangebied, gezien vanaf het Spoorslag
 
Wegprofiel Spoorslag ter hoogte van plangebied, met op achtergrond woning Spoorslag 38, grenzend ten oosten aan plangebied

3 Beschrijving van de toekomstige situatie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Aan bod komen onder meer een beschrijving van de gehele ontwikkeling en het stedenbouwkundig plan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.

3.2 Ontwikkelingen

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van vier vrijstaande woningen ter plaatse van de huidige volkstuinen en aangrenzende percelen aan het Spoorslag te Rijssen. Het programma bestaat uit één kangoeroewoning, twee seniorenwoningen en één starterswoning.

3.3 Stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van het planvoornemen is een stedenbouwkundig schetsmodel opgesteld (zie onderstaande afbeelding). Het schetsmodel is gebaseerd op het concept van een hofje; de vier vrijstaande woningen zijn hierin georiënteerd op een gemeenschappelijk pleintje.
 
De twee zuidelijke woningen zijn met één zijde georiënteerd aan het hofje en met één zijde aan het Spoorslag. De woningen zullen qua nokrichting aansluiten op de al aanwezige bebouwing aan het Spoorslag, welke overwegend haaks op de weg staan. De twee noordelijke woningen zijn georiënteerd op het hofje. Met de realisatie van een centraal pleintje wordt aangesloten op het huidige straatbeeld, waarin voornamelijk langgerekte kavels terug te zien zijn.
 
De woningen worden uitgevoerd in één bouwlaag met kap, passend bij de omgeving. Parkeren ten behoeve van de woningen zal zowel op eigen terrein geschieden, als op een aantal openbare parkeerplaatsen die aan de noordzijde van het hofje worden gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft het stedenbouwkundige schetsmodel voor het plangebied weer.
 
Stedenbouwkundig schetsmodel ontwikkeling Spoorslag

3.4 Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

De geldende bestemming 'Recreatie – Volkstuin’ (uit het bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen’) staat de bouw van 4 vrijstaande woningen met bijbehorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen niet toe. Deze bestemmingen zijn bedoeld voor gebruik van de gronden ten behoeve van volkstuinen en daarbij behorende voorzieningen. Derhalve is het planvoornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

4 Relevant ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en door vertaald op de verbeelding en in de regels.

4.2 Europees beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.9.
4.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden. Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.10 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.11 en 5.12 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Nationale Omgevingsvisie
In de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Met de NOVI wordt beoogd een perspectief te bieden om grote opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit, een combinatie van ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit, het kernbegrip.
 
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Centraal bij de afweging van diverse belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond, zogenaamd ‘omgevingsinclusief’ beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
 
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan de eigen rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd.
 
Gezien de omvang en impact van onderhavig initiatief kan worden geconcludeerd dat geen nationale belangen zoals verwoord in de NOVI worden geraakt.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
 
Gezien de omvang en impact van onderhavig initiatief kan worden geconcludeerd dat geen strijdigheden optreden met de in het Barro opgenomen juridische kaders voor realisatie van nationale belangen.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te beharti-gen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal be-langen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
 
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:
  • ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is deze aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'.
 
Onderzoek
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen plan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Voor plannen die betrekking hebben op ‘wonen’ geldt conform jurisprudentie dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling wanneer het plan een toevoeging van 12 of meer woningen behelst. In onderhavig plan worden slechts 4 woningen toegevoegd. Derhalve is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Het verder doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve voor dit initiatief niet noodzakelijk.
4.3.5 Conclusie Rijksbeleid
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid en raken geen nationaal ruimtelijke belangen. Tevens is het plan in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Overijssel, Beken kleur (geconsolideerd)
De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
  • Goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief); 
  • Versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen ‘of, waar en hoe’ cen-traal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etc. kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
 
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
 
Toets voorgenomen ontwikkeling
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van 4 vrijstaande woningen ter plekke van de huidige volkstuinen aan het Spoorslag te Rijssen.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Conform het kaartbeeld ‘Ontwikkelingsperspectieven’ ligt het plangebied in de zone ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie ‘Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ voorop. Daarnaast gelden, net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven, de ruimtelijke kwaliteitsambities:
  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • Continu en beleefbaar watersysteem.
Het ontwikkelingsperspectief richt zich dus met name op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan der andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
 
Het plangebied ligt binnen de kern van Rijssen, direct grenzend aan woonpercelen langs het Spoorslag (zie onderstaande afbeelding). In de omgeving bevinden zich voornamelijk stedelijke functies (wonen, een spoorlijn, recreatief water). Met het voornemen om ter plekke van het plangebied 4 woningen te realiseren wordt geen afbreuk gedaan aan de kenmerkende structuren van het agrarisch cultuurlandschap; het plan vormt immers een voortzetting van het bebouwingsbeeld langs het Spoorslag en daarmee een afronding van de kern Rijssen op deze plek. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen geen negatief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteitsambities zoals hierboven geformuleerd.
 
Uitsnede kaartbeeld 'Ontwikkelingsperspectieven (Waar)' (locatie plangebied aangeduid met rode bolletje)
 
Woonomgeving
Op het kaartbeeld woonomgeving is het plangebied gelegen in de zone ‘verspreide woonbebouwing’. Deze laag geeft richting aan de ontwikkeling van erven in het buitengebied. Binnen het plangebied bevindt zich echter geen erf; er bevinden zich momenteel volkstuinen aansluitend op de bestaande bebouwing langs het Spoorslag. Omdat aansluitend op bestaand woongebied wordt gebouwd op een binnenstedelijke locatie wordt voor van toepassing zijnde beleid uit de provinciale omgevingsvisie gekeken naar het beleid geldend voor de overige woonpercelen aan het Spoorslag.
 
De aangrenzende woonpercelen behoren conform de kaart ‘woonomgeving’ tot de ‘steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra’. De strekking van het woonbeleid ter plaatse van deze zone is dat in de kernen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra in principe alleen gebouwd wordt voor de lokale woonbehoefte. De woningbehoefte moet worden onderbouwd en regionaal worden afgestemd. De provinciale omgevingsverordening stelt nadere regels hieraan, welke in paragraaf 4.4.2 van deze toelichting worden uitgelicht en toegepast op onderhavig planvoornemen. Uit de nadere onderbouwing in paragraaf 4.4.2 volgt dat het planvoornemen niet in strijd is met de relevante regelgeving uit de omgevingsverordening.
4.4.2 Omgevingsverordening Overijssel
De eerste (ontwerp)versie van de provinciale omgevingsverordening Overijssel is op 13 september 2016 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Deze versie is inmiddels een aantal keer geactualiseerd; de meeste recente, geconsolideerde versie is op 16 november 2022 gepubliceerd. De Omgevingsverordening omvat de juridische borging en doorwerking van het provinciaal ruimtelijk beleid uit de Omgevingsvisie. Beide documenten kennen samenhang middels het gebruiken van dezelfde lagenbenadering en gebiedsaanduidingen.
 
Toets voorgenomen ontwikkeling
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Binnen deze laag is het plangebied gelegen in het Oude Hoevenlandschap. Dit is een landschap met verspreide erven. Binnen dit gebied is de ambitie het geven van een ontwikkelingsimpuls aan het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven. De erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. De esjes zijn derhalve dan ook voorzien van een beschermende status in de ter plaatse geldende bestemmingsregelingen.
 
Ontwikkelingen binnen het oude hoevenlandschap dienen bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen. Het plangebied ligt direct ten noorden van de wijk Braakmanslanden aan het Spoorslag binnen de kern Rijssen. Er is ter plekke van het plangebied geen sprake van aanwezigheid van karakteristieke elementen uit het oude hoevenlandschap. Met het planvoornemen voor de realisatie van 4 vrijstaande woningen ter plaatse wordt geen afbreuk gedaan aan het oude hoevenlandschap, maar juist aansluiting gezocht op het bestaande bebouwingsbeeld langs het Spoorslag om tot een goede afronding van de bebouwde kom te komen.
 
Woningbouw
De Omgevingsverordening stelt verder ook regels aan woningbouw in bestemmingsplannen; dit is verankerd in artikel 2.2 van de verordening. Artikel 2.2.2 stelt ten aanzien van de realisatie van nieuwe woningen het volgende:
 
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
 
Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
 
Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
 
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
 
Lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
Lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
 
Conform artikel 2.2.2 dient derhalve aangetoond te worden dat het planvoornemen aan het Spoorslag passend is in de gemeentelijke behoefte en woonafspraken. In paragraaf 4.6.2 is het gemeentelijk woonbeleid nader uitgelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde bouwplan van 4 vrijstaande woningen passend is binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde uit artikel 2.2.2.
4.4.3 Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling past in de uitgangspunten van de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening. Met name de omgang met de afvoer/infiltratie van hemelwater is gezien de ligging van het plangebied in een intrekkingsgebied ter bescherming van grond- en drinkwater, Nationaal landschap Veluwe, deelgebied ‘Wiggen Oost-Veluwe’ de beschermingszone natte landnatuur punt van nader onderzoek. In het kader van het bestemmingsplan wordt in overleg met het waterschap een geohydrologisch onderzoek opgesteld.

4.5 Regionaal beleid

4.5.1 Regionale Woonvisie Twente 2015-2025
In 2012 hebben de gezamenlijke Twentse woningcorporaties al de eerste Woonvisie Twentse Woningcorporaties opgesteld. Hierop volgend is, omwille van de snel veranderende woningmarkt, ook door de Twentse gemeenten in samenspraak met de corporaties een Regionale Woonvisie opgesteld, welke in 2014 door alle gemeenten in de regio is onderschreven.
 
De prognoses laten zien dat de bevolking van Twente naar verwachting tot 2025 nog zal groeien. Vanaf dat moment is de verwachting dat de krimp zal inzetten. Deze ontwikkeling betekent dat er in Twente nog een uitbreidingsbehoefte is van slechts 16.500 woningen tot 2035. De regionale woonvisie biedt de basis voor het later uitgewerkte actieplan en de regionale woonagenda Twente 2021.
4.5.2 Regionale Woonagenda Twente 2021
In navolging op de regionale woonvisie voor Twente is op 18 februari 2021 de Regionale Woonagenda Twente 2021 vastgesteld. In de woonagenda wordt geschetst wat de komende jaren de prioriteiten zijn op de Twentse woningmarkt en hoe hieraan samengewerkt gaat worden.
 
De agenda gaat uit van een aantal ambities, te weten:
  1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030 (in heel Overijssel);
  2. Inspelen en voorsorteren op veranderende woningvraag;
  3. Verstedelijking en stedelijke vernieuwing;
  4. Sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk;
  5. Verduurzaming;
  6. Versnelling;
  7. Toegankelijkheid en doorstroming.
Deze ambities zijn vertaald naar bestanddelen die terug moeten komen in de regionale woonagenda. Het betreft de volgende bestanddelen:
  1. Positionering van Overijsselse regio’s;
  2. Strategisch woningbouwprogramma en afwegingskader;
  3. Gebiedsontwikkeling: impuls verstedelijking, versterken van platteland en versnelling;
  4. Kwaliteitsimpuls en verduurzaming bestaande woningvoorraad;
  5. Verbeteren van de kansen op een (sociale huur)woning en doorstroming;
Toets voorgenomen ontwikkeling
Om te kunnen voorzien in de woningbouwbehoefte van 60.000 woningen voor de gehele provincie dient voorzien te worden in concrete regionale en lokale programmering. Hierbij is het ruimtelijk DNA leidend. Voor kernen zoals Rijssen wordt in de regionale woonagenda uitgegaan van toevoeging van woningen langs de radialen. Reden voor dit beleid is de unieke kwaliteit van dergelijke kernen waarbij rustig en ruim wonen hand in hand gaat met een goed basisvoorzieningenniveau binnen handbereik. De behoefte aan dergelijke woonmilieus is groot.
 
Kaartbeeld woonmilieus uit regionale woonagenda
 
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van vier vrijstaande woningen langs het Spoorslag. Het Spoorslag kan worden gezien als een uitloper van de Holterstraatweg, één van de radialen die vanaf het centrum van Rijssen naar de kernrand uitwaaiert. Met de realisatie van de beoogde woningen wordt dus een toevoeging gedaan van ruime woningen op beperkte afstand van de voorzieningen in het centrum van Rijssen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de programmering die wordt voorgesteld in de regionale woonagenda.
4.5.3 Conclusie regionaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het relevante regionale ruimtelijk beleid.

4.6 Gemeentelijk beleid

4.6.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2012
De Structuurvisie Rijssen-Holten 2012 is op 29 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties nu al in te kunnen zetten. Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
 
De structuurvisie biedt in de vorm van een kaartbeeld een visie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. Op basis van dit kaartbeeld is het plangebied gelegen in de zone ‘Koppellaan’ (zie onderstaande afbeelding) en aansluitend op het deelgebied ‘Bestaand Wonen’.
 
Kaartbeeld structuurvisie Rijssen-Holten 2012 (plangebied aangeduid met rode bolletje)
 
Koppellaan
De zone ‘Koppellaan’ wordt aangegeven als een aaneenschakeling van landelijke en stedelijke kwaliteiten aan een verbindende route. Binnen deze zone is sprake van een hoogwaardig laanprofiel met zeer hoge ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en landschap. De Koppellaan bestaat uit segmenten met zware verkeersfunctie, maar ook segmenten met een verblijfsfunctie.
 
Bestaand Wonen
Voor het thema ‘Wonen’ is de structuurvisie nog gebaseerd op de Woonvisie 2010 van de gemeente Rijssen-Holten. Inmiddels is het woonbeleid verder geactualiseerd. In paragraaf 4.6.2 wordt het planvoornemen getoetst aan het meest actuele woonbeleid van de gemeente Rijssen-Holten. Verder gelden vanuit de structuurvisie de volgende uitgangspunten voor het thema wonen:
  • Bouwen voor doelgroepen (kwaliteit);
  • Aandacht voor bijzondere doelgroepen;
  • Aandacht voor kwaliteit woningen (bestaand en nieuwbouw);
  • Aandacht voor duurzaamheid;
  • Invulling geven aan inbreidingslocaties voor woningbouw (De Kol, Watermolen Zuid, Omefa, Stati-onsomgeving Rijssen en diverse kleinere inbreidingslocaties);
  • Invulling geven aan uitbreiding in woningbouwlocatie Opbroek;
  • Meer geschikte woningen voor de eigen bevolking van kern Dijkerhoek.
Toets voorgenomen ontwikkeling
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van in totaal 4 vrijstaande woningen, waarvan één kangoeroewoning, twee seniorenwoningen en één starterswoning. Met de voornoemde woningtypen en doelgroepen wordt invulling gegeven aan het beleid om voor wonen te focussen op doelgroepen waar een grote behoefte voor woningen voor bestaat.
 
Het plan is uitgewerkt in een stedenbouwkundig schetsontwerp, dat uitgaat van een structuur passend in het straatbeeld en een groene uitstraling van het plangebied. Omdat het nieuwbouw betreft zullen de woningen dienen te voldoen aan de meest actuele duurzaamheidseisen. Tot slot betreft het plangebied een binnenstedelijke locatie, momenteel in gebruik ten behoeve van volkstuinen, die wordt getransformeerd tot woonlocatie. Hiermee wordt voldaan aan het principe om inbreidingslocaties te benutten voor de woningbouwopgave.
 
De realisatie van de vier beoogde woningen aan het Spoorslag vindt plaats ten zuiden van de zone waar de specifieke kenmerken van de Koppellaan tot uiting komen, te weten langs de Reggesingel en Holterstraatweg. Met de toevoeging van een woonhofje langs het Spoorslag wordt de typerende bebouwing langs deze straat juist voortgezet. Er vindt geen afbraak plaats van de karakteristieken van de Koppellaan.
 
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.
4.6.2 Woonvisie 2021 t/m 2023 Rijssen-Holten
In januari 2022 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten de ‘Woonvisie 2021 t/m 2023, Lokaal Maatwerk’ vastgesteld. Deze woonvisie bouwt voort op de regionale woonvisie en woonagenda van Twente. Uitgangspunt van de gemeentelijke woonvisie is dat er gebouwd wordt volgens de woonafspraken die in 2021 met de provincie en andere gemeenten zijn gemaakt. Tweejaarlijks worden de kwantitatieve afspraken op basis van nieuwe Primos prognoses herzien. Het uitgangspunt voor Rijssen-Holten is op basis van de meest actuele prognoses dat gebouwd wordt voor de lokale behoefte.
 
In het Uitvoeringsprogramma voor het woningbouwprogramma van Rijssen-Holten zijn de volgende kwantitatieve uitgangspunten geformuleerd:
  • Het bouwen van 980 woningen in Rijssen in de periode 2019 t/m 2028, waarvan 500 in de periode 2019 t/m 2023.
  • Het bouwen van 300 woningen in Holten in de periode 2019 t/m 2028, waarvan 265 in de periode 2019 t/m 2023.
  • Jaarlijkse monitoring van de woningmarktparameters.
  • Het voor de lokale behoefte realiseren van bestemmingsplancapaciteit.
  • Jaarlijks monitoren van de knelpuntenpot Holten.
  • Periodieke actualisatie nota “Verkenning inbreidingslocaties” en integraal kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma 2019 t/m 2033 Rijssen-Holten.
In kwalitatieve zin gaat het Uitvoeringsprogramma uit van de volgende uitgangspunten:
  • Realisering van kwalitatief woningbouwprogramma 2019 t/m 2028 en de monitoring ervan waarbij vooral gelet moet worden op de ontwikkeling van de betaalbaarheid van woningen, vrije sector huur (middenhuur) en appartementen c.q. kleinere grondgebonden woonvormen.
  • Monitoren van de sociale huurmarkt zoals afgesproken in de kaders prestatieafspraken.
Toets voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de toevoeging van in totaal 4 woningen, waarvan een kangoeroewoning, twee seniorenwoningen en een starterswoning. Met dit programma wordt voldaan aan de kwalitatieve behoefte die volgt uit de gemeentelijke woonvisie.
 
In kwantitatieve zin is zoals benoemd een behoefte van 980 nieuwe woningen tot 2028. Uit de geïnventariseerde plancapaciteit (peildatum 1-1-2020) volgt dat de totale plancapaciteit van de gemeente Rijssen-Holten (harde en zachte plannen) voorziet in 740 nieuwe woningen. Ten opzichte van de geraamde behoefte is er dus nog sprake van ruimte voor nieuwe plannen. De beoogde vier woningen aan het Spoorslag voorzien derhalve ook in de kwantitatieve woningbehoefte van de gemeente Rijssen-Holten.
 
4.6.3 Nota inbreidingsbeleid Rijssen-Holten 2014
De nota inbreidingsbeleid is op 16 mei 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze notitie wordt de heroverweging van het beleid op inbreidingslocaties aan de orde gesteld. Doel van de beleidsnotitie is om verzoeken om te mogen inbreiden transparant te kunnen beoordelen en hieraan voorwaarden te verbinden voor de realisatie van één of meerdere woningen binnen het stedelijk gebied. Een ander doel is om eveneens de leefbaarheid te ondersteunen en de ruimtelijke kwaliteit van het stedeljk gebied te behouden.
 
Algemene uitgangspunten
 
3.1.1. Invulling van geldende bouwrechten valt buiten onderhavige beleid. Onder geldend bouwrecht wordt in dit kader verstaan een aanduiding in het geldende bestemmingsplan dat er ter plaatse een woning ge-bouwd mag worden dan wel de mogelijke herbouw van een woning kan plaatsvinden. Voor de bouw van extra woningen of woningsplitsing is altijd een bestemmingsplanwijziging of passende ruimtelijke procedu-re nodig.
 
3.1.2. Inbreiding kan alleen plaatsvinden binnen de grenzen van de bestemmingsplannen Wonen Holten, Wonen Rijssen, Kern Rijssen en Kern Holten met uitzondering van de gebieden Holterberg en Look (zie kaarten op bijlage 1).
 
3.1.3. Dit beleid heeft betrekking op verzoeken met betrekking tot woningbouw.
 
3.1.4. Splitsing van woningen wordt gezien als inbreiding. De mogelijkheden in het bestemmingsplan bui-tengebied staan los van dit inbreidingsbeleid.
 
3.1.5. In de onder 3.1.2. genoemde bestemmingsplannen vastgelegde bestemmingen Groen/Bos (zowel openbaar als particulier), Water, Verkeer, die structurerend van aard zijn,worden in principe niet aangetast ten behoeve van inbreiding tenzij naar aanleiding van een opgestelde gebiedsvisie anders wordt besloten. Hierbij moeten dan een verbetering van de stedenbouwkundige structuur of het oplossen van een steden-bouwkundig of maatschappelijke knelpunt aan de orde zijn.
 
3.1.6. Het verzoek moet kwantitatief en kwalitatief passen binnen het beleid van de gemeentelijk woonvisie met daarbij behorende woningbouwprogramma.
 
Inbreiding is (onder voorwaarden) mogelijk op onderstaande locaties:
 
3.2.1. Wanneer de locatie valt binnen de bestemming wonen c.q. valt binnen een bestemming waar wonen is toegestaan van de onder 3.1.2 genoemde bestemmingsplannen of;
 
3.2.2. Sanering van een milieuhinderlijk bedrijf binnen de onder 3.1.2. genoemde bestemmingsplannen of;
 
3.2.3. Oplossen van een milieuknelpunt (b.v. een bodemverontreiniging of een geluidsprobleem) binnen de onder 3.1.2. genoemde bestemmingsplannen of;
 
3.2.4. Als voor een gebouw (geen woning) geen passende andere bestemming gevonden kan worden en woningbouw hierbij kan bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (leeg-stand leidt tot verpaupering) binnen de onder 3.1.2. genoemde bestemmingsplannen of;
 
3.2.5. Een bestemming van een perceel die niet meer past in de woonomgeving, binnen de onder 3.1.2. genoemde bestemmingsplannen of;
 
3.2.6. Verbeteren van de stedenbouwkundige structuur van een woonomgeving of;
 
3.2.7. Wanneer hiermee een stedenbouwkundig of maatschappelijk knelpunt kan worden opgelost.
 
Toets voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is gelegen aan het Spoorslag binnen het geldende bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen’. Hiermee wordt in ieder geval al voldaan aan hetgeen gesteld onder 3.1.2 en 3.2.1 van de nota. Verder vindt er geen strijdigheid plaats met één van de andere voorwaarden uit de nota.
 
Naast de voorwaarden om woningbouw te mogen realiseren geldt ook een verplichting tot het opstellen van een stedenbouwkundig ontwerp in gevallen waarin er nog geen woningbouw aanwezig is op de beoogde locatie. In onderhavige situatie is dit het geval. Derhalve is voor dit planvoornemen een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld.
 
Uit het opgestelde stedenbouwkundig ontwerp blijkt dat bebouwing als logisch kan worden beschouwd op de locatie; op dit moment zijn de gronden in gebruik ten behoeve van volkstuinen. Het gebruik van en behoefte aan de volkstuinen neemt de laatste jaren af, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied ook achteruit gaat. Met het toevoegen van nieuwe woningen ter plekke wordt het bebouwingsbeeld langs het Spoorslag doorgetrokken en afgerond. De voorgestelde opzet, bestaande uit vrijstaande woningen, is passend in de bestaande stedenbouwkundige structuur langs het Spoorslag.
 
De in de nota genoemde toetscriteria zijn bij het beoordelen van het stedenbouwkundig ontwerp door gemeente meegenomen en als voldoende nagestreefd beoordeeld. Toetsing van de relevante omgevings- en milieuaspecten vindt plaats in hoofdstuk 5 van deze toelichting. Hiermee kan worden gesteld dat wordt voldaan aan het inbreidingsbeleid van de gemeente Rijssen-Holten.
 
Nota verkenning inbreidingslocaties
Om grip te houden op het aantal inbreidingslocaties dat in voorbereiding of ontwikkeling is, heeft de gemeente de nota verkenning inbreidingslocaties opgesteld. In dit dynamische document wordt bijgehouden welke inbreidingslocaties in ontwikkeling of in voorbereiding zijn en hoe zich dit verhoudt tot de woningbouwprogrammering.
 
De locatie van het plangebied aan het Spoorslag is meegenomen in deze nota als zijnde in voorbereiding.
4.6.4 Welstandsnota Rijssen-Holten
De Welstandsnota, vastgesteld op 31 mei 2012, is opgesteld als beleidsplan voor de gemeenteraad. In deze nota worden de belangrijkste uitgangspunten voor het welstandsbeleid en de procedures uiteengezet. Het belangrijkste onderdeel van het algemene deel van de welstandsnota zijn de welstandscriteria.
 
In de overige documenten zijn de gebiedsgerichte welstandscriteria opgenomen. Het plangebied is gelegen in de zone ‘Welstand Rijssen naoorlogse uitbreidingen’ en ligt in de wijk Braakmanslanden.
 
Toets voorgenomen ontwikkeling
Ten westen van de Banisweg is vanaf de jaren ’70 de wijk Braakmanslanden gerealiseerd. De wijk wordt gekarakteriseerd door het ongestructureerde stratenpatroon. De wijk wordt begrensd door de spoorlijn, het buitengebied en de Roelf Bosmastraat. Een rondgaande weg vormt de hoofdontsluitingsroute (Braakmansdijk en een deel van de Roelf Bosmastraat). Aan de hoofdontsluitingsroute liggen de hofjes en woonerven. Het merendeel van de woningen betreffen rijtjeswoningen. Langs de grens met het buitengebied komen vrijstaande woningen voor. Het openbaar gebied centraal in de woonerven is ingericht voor langzaam verkeer. Achter de woningen liggen groene zones, welke grotendeels fysiek afgesloten zijn van het wegverkeer. De groene zones hebben daardoor een stil karakter. De groenzones zijn veelal middels een voetpad met elkaar verbonden. Aan de Roelf Bosmastraat ligt een winkelcentrum en aan de Diekjansweg ligt het verzorgingshuis Maranatha. Een deel ervan is gevestigd in hoogbouw. Dit gebouw is het hoogste van Rijssen. In het noorden, nabij de spoorlijn, ligt een bergingsvijver. De woningbouw bestaat in het noordelijk deel van de wijk voornamelijk uit rijtjeswoningen. Aan de zuid- en westzijde (welke later werd ontwikkeld) is sprake van een meer traditioneel stedenbouwkundig patroon en zijn ook twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen gebouwd.
 
Voor de naoorlogse uitbreidingen gelden vanuit de welstandsnota de volgende beleidsregels:
  1. De bebouwingskarakteristieken zoals omschreven in de gebiedsbeschrijving dienen te worden ge-respecteerd;
  2. Aan de randen met het buitengebied dient de bebouwing aan te sluiten op de bebouwingskarakte-ristieken van het buitengebied;
  3. Vernieuwing is mogelijk, mits deze minimaal een gelijkwaardige architectonische kwaliteit heeft.
Het planvoornemen ziet toe op de realisatie van vier vrijstaande woningen aan de noordzijde van het Spoorslag. Aan deze zijde van het Spoorslag bevinden zich nagenoeg uitsluitend vrijstaande woningen, waarmee dus wordt aangesloten op het heersend bebouwingsbeeld. Het plangebied grenst niet direct aan het buitengebied. Met de beoogde vernieuwing zal een architectonische kwaliteit worden nagestreefd die minimaal gelijk is aan de architectonische kwaliteit van de bestaande bebouwing langs het Spoorslag. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet in strijd is met de welstandsnota.
4.6.5 Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten bodem, verkeer, wegverkeerslawaai, water ecologie en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
5.2.2 Onderzoek
Om eventuele verontreiniging van de grond en het grondwater ter plaatse van het plangebied aan het Spoorslag te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
 
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie onverdacht.
 
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot circa 0,5 m-mv bestaat uit matig fijn, matig siltig en matig humeus zand. Vanaf circa 0,5 tot 3,0 m-mv wordt er matig fijn, zwak siltig zand aangetroffen.
 
Tijdens de grondwater monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 1,19 m-mv.
 
In 6 van de 11 boringen zijn sporen baksteen waargenomen.
 
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
  • Zowel de boven- als ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De gehalten van de onderzochte parameters komen niet boven de achtergrond- en streefwaarde.
  • De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en beoordeeld als kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde;
  • Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • Middels een indicatieve toetsing op het voorkomen van asbest is geen asbest aangetoond.
Op basis van de resultaten en daarmee het niet aantreffen van verontreinigingen in zowel de bodem als in het grondwater wordt de hypothese ‘locatie is onverdacht’ aangehouden.
 
Advies
Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
 
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Daarnaast worden gemengde gebieden onderscheiden. In de gebieden komen diverse functies naast elkaar voor, zoals 'wonen', 'bedrijven' en/of centrumfuncties als 'detailhandel' en 'horeca'. Vanwege deze menging van functies wordt enige mate van hinder acceptabel geacht. Indien sprake is van een gemengd gebied, dan kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk of rustig buitengebied met één stap verkleind worden. Een richtafstand van bijvoorbeeld 30 meter wordt dan verkleind tot 10 meter.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
5.3.2 Onderzoek
Gebiedstype
Het plangebied en omgeving bestaat uit voornamelijk woonbestemmingen met daarbij behorende verkeers- en groenstructuren. Met uitzondering van enkele maatschappelijke voorzieningen bestaan deze woonwijken vooral uit woningen. In het aangrenzende buitengebied komen geen agrarische bedrijven voor. Zowel de woonwijken als het buitengebied zijn aan te merken als een rustige woonwijk en een rustig buitengebied.
 
Aanwezige bedrijven
Aan de Braakmansdijk, ten oosten van het plangebied, bevinden zich diverse maatschappelijke voorzieningen. Zo is aan de Braakmansdijk 11 een basisschool gevestigd. Voor dergelijke functies geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid tot gevoelige bestemmingen. Het plangebied is echter op circa 240 meter ten noordwesten van de basisschool gelegen, waarmee dus ruimschoots aan deze richtafstand wordt voldaan.
 
Verder bevindt zich aan de Roelf Bosmastraat 35 een kerkgebouw. Ook hiervoor geldt een grootste richtafstand tot gevoelige bestemmingen van 30 meter voor geluid. De daadwerkelijke afstand tussen het kerkgebouw en plangebied bedraagt circa 300 meter, waarmee dus ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid.
 
Aan de Braakmansdijk 7 en Kroonnweide 2 zijn eveneens respectievelijk een basisschool en kerkgebouw gevestigd. Beide functies zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen dan eerder genoemde basisschool en kerkgebouw, waarmee dus eveneens kan worden gestel dat ten aanzien van deze functies geen hinder zal optreden ter plekke van de beoogde woningen in het plangebied aan het Spoorslag.
 
Ten noorden van het plangebied bevindt zich aan de Holterstraatweg 170 een tuincentrum. Voor bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid. De bestemming ‘Detailhandel’ behorende tot dit tuincentrum is op circa 70 meter ten noorden van het plangebied gelegen. Ook aan deze richtafstanden wordt derhalve voldaan.
 
Op dezelfde locatie is ook een dierenartspraktijk toegestaan. Voor deze functies geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor geluid, waaraan derhalve ook ruimschoots wordt voldaan.
 
Effect plan op omgeving
Binnen het plangebied worden uitsluitend woningen en voorzieningen ten behoeve van het wonen gerealiseerd. Deze hebben geen effect op omliggende gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Verkeer en parkeren

5.4.1 Verkeer
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het plangebied in de huidige en toekomstige situatie verschillen van elkaar. Onderstaand is aangegeven wat het effect is van het planvoornemen op verkeersbewegingen van en naar het plangebied en of hierdoor hinder te verwachten is voor omliggende infrastructuur.
 
Verkeersgeneratie huidige situatie
In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt ten behoeve van een achttal volkstuinen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Qua gebiedstype wordt uitgegaan van ‘rest bebouwde kom, matig stedelijk’. Voor volkstuinen geldt in dit gebiedstype een gemiddelde verkeersgeneratie van 1,2 verkeersbewegingen per 10 tuinen. Binnen het plangebied zijn 8 volkstuinen gesitueerd, waarmee de ver-keersgeneratie neerkomt op 0,96 verkeersbewegingen per dag.
 
Verkeersgeneratie toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden binnen het plangebied vier vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor dit woningtype in het eerder genoemde gebiedstype geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,1 verkeersbewegingen per woning per dag. Voor de gehele ontwikkeling komt dit neer op 32,4 verkeersbewegingen per dag.
 
Netto leidt de ontwikkeling dus tot een toename aan verkeersbewegingen van gemiddeld 31,5 verkeersbewegingen per dag.
 
Ontsluiting
De woningen zijn via het hofje ontsloten aan het Spoorslag. Nagenoeg alle verkeersbewegingen vanaf het plangebied zullen in oostelijke richting via het Spoorslag richting de rotonde Roelf Bosmastraat/Holterstraatweg rijden, aangezien dit de snelste route naar een wijkontsluitingsweg is. In zuidelijke en westelijke richting zijn via het Mulderslag alleen andere woningen in de Braakmanslanden te bereiken.
 
Gezien de nabijheid van een wijkontsluitingsweg en het vrij beperkte aantal verkeersbewegingen dat de ontwikkeling tot gevolg heeft, wordt geconcludeerd dat omliggende infrastructuur geen onoverkomelijke hinder zal ondervinden van de toevoeging van vier woningen aan het Spoorslag.
 
Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4.2 Parkeren
Beoordelingskader
De gemeente Rijssen-Holten heeft parkeerbeleid vastgesteld dat is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen’ en de Nota parkeernormen Rijssen-Holten 2018, die onderdeel is van het parapluplan. De Nota parkeernormen Rijssen-Holten 2018 is als bijlage bij de regels van het bestemmings-plan opgenomen. In het bestemmingsplan is het plangebied aangeduid als 'wetgevingzone – parkeernormen’.
 
Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 4 vrijstaande woningen mogelijk. Voor de kern Rijssen wordt in de nota parkeernormen uitgegaan van stedelijkheidsgraad ‘matig stedelijk’. Het plangebied aan het Spoorslag is gelegen in een woongebied, waarvoor omgevingstype ‘rest bebouwde kom’ van toepassing is. De parkeernormen die dan gelden voor vrijstaande woningen zijn als volgt:
  • Koop, vrijstaand: 2,2 parkeerplekken per woning;
  • Aandeel bezoekers: 0,3 parkeerplekken per woning.
Voor het totale plan betekent dit een parkeerbehoefte van 8,8 parkeerplekken voor bewoners en 1,2 parkeerplekken voor bezoekers. Dit levert een totale behoefte van 10 parkeerplekken op.
 
Het parkeren voor bewoners en bezoekers wordt zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte binnen het plangebied opgelost. Op het centrale hofje worden aan de noordzijde van het plangebied 4 parkeerplekken in de openbare ruimte gerealiseerd. Verder hebben de twee noordelijke woningen 2 parkeerplekken op eigen terrein en de twee zuidelijke woningen ieder 1 parkeerplek op eigen terrein. In totaal levert dit 10 parkeerplekken op, waarmee voldaan wordt aan de parkeernormen uit de nota van de gemeente Rijssen-Holten.
 
Overzicht parkeerplekken op eigen terrein en in openbare ruimte (allen rood omlijnd)
 
Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.
 
Gemeentelijk geluidsbeleid
De gemeenteraad van Rijssen-Holten heeft op 2 september 2009 het ‘gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten – Nota geluidsbeleid’ vastgesteld. In deze nota wordt beschreven wat het beleid is, indien sprake is van geluidsbelaste situaties. De nota volgt op hoofdlijnen de principes van de Wet geluidhinder, maar kent in aanvulling daarop ook eigen ambitieniveaus en bovengrenzen. Volgens de nota valt het plangebied onder de gebiedstypering ‘\woonwijk’ met de geluidsklasse ‘rustig’ tot ‘zeer onrustig’ en een ambitieniveau van 43 en 50 dB voor respectievelijk weg- en railverkeerslawaai. Er geldt een bovengrens van 58 en 63 dB voor respectievelijk weg- en railverkeerslawaai.
5.5.2 Weg- en railverkeerslawaai
Wet geluidhinder
Met de nieuwbouw van de woningen worden er geluidsgevoelige functies toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. De voor het plangebied relevante wegen liggen in binnenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • één of twee rijstroken: 200 meter;
  • drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor wegen waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt kennen geen geluidszones. De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw. Het plangebied ligt onder meer in de geluidszone van de Roelf Bosmastraat en de Holterstraatweg. Tevens ligt het plangebied direct ten zuiden van de spoorlijn Deventer-Almelo. Deze spoorlijn heeft een zonebreedte van 300 meter aan weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de (buitenste) spoorstaaf. Het plangebied grenst direct aan de bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’ en valt hiermee binnen de geluidzone. Hiertoe is akoestisch onderzoek wegverkeer- en spoorweglawaai noodzakelijk. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
 
Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting vanwege de N350 is hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Wel wordt er voldaan aan de maximale hogere grenswaarde van 63 dB. Er wordt ook voldaan aan de bovengrens van 58 dB volgens de gemeentelijke geluidsnota.
 
De geluidsbelasting vanwege de Holterstraatweg is lager dan de voorkeursgrenswaarde voor gezoneerde wegen.
 
Railverkeerslawaai
De geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai van het spoor Deventer-Almelo bedraagt ten hoogste 68 dB op de noordelijke gevels van de 2e bouwlaag. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Wél wordt er voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB. De geluidsbelasting van 68 dB is hoger dan de bovengrens van 63 dB volgens de gemeentelijke geluidsnota. Op begane grondniveau, in de buitenruimte rondom de woningen, wordt wel voldaan aan de bovengrens van 63 dB.
 
De geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai van het spoor Deventer-Almelo bedraagt ten hoogste 73 dB op de noordelijke gevels van de 3e bouwlaag van de 2 woningen dicht aan het spoor. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB volgens de Wet geluidhinder overschreden. Geluidsgevoelige functies op de 3e bouwlaag zijn bij woning 1 en 4 alleen mogelijk bij toepassing van een of twee dove gevels (zie onderstaande afbeelding voor aanduiding dove gevels).
 
Geluidbelasting gevels (rode gevels kennen overschrijding, groene gevels zijn beneden voorkeursgrenswaarde)
 
Cumulatie
De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 69 dB op de 3e bouwlaag en 65 dB op de 2e bouwlaag. De geluidsbelasting vanwege de spoorlijn is maatgevend voor de gecumuleerde geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidsbelasting is, op de niet dove gevels, lager dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 68 dB voor railverkeerslawaai. Hiermee is de gecumuleerde geluidsbelasting niet onaanvaardbaar hoog.
 
Maatregelen
Aan de zuidzijde en gedeeltelijk ook aan de west- en oostzijde van de woningen, op de gevels van de 1e en 2e bouwlaag, is de afzonderlijke geluidsbelasting vanwege de N350 en de spoorlijn Deventer-Almelo overal lager dan de voorkeursgrenswaarde waarmee wordt voldaan aan het criterium van een geluidsluwe gevel.
 
Het treffen van verdere maatregelen aan de (spoor)weg zelf of in de vorm van een verdere afscherming van het bestaande geluidsscherm langs het spoor is redelijkerwijs niet mogelijk; de mogelijke maatregelen brengen voor dit kleinschalige plan hoge kosten met zich mee en bovendien heeft initiatiefnemer geen zeggenschap over de weg en het spoor met bijbehorend geluidscherm. Binnen het plan is daarnaast beperkt ruimte beschikbaar om de woningen verder van het spoor te positioneren (onder andere omwille van het handhaven van de stedenbouwkundige opzet van het ‘hofjesmodel’). De woningen zouden maximaal 2 meter van de huidige positie kunnen worden verplaatst. Dit is onvoldoende om de overschrijdingen van de bovengrenswaarde van 63 dB volgens het geluidbeleid weg te nemen.
 
Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.
 
Hogere waarde en gevelwering
Verzocht wordt om voor de beoogde woningen een hogere grenswaarde vast te stellen. De vast te stellen hogere grenswaarden zijn opgenomen in het als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen rapport van het geluidsonderzoek, in paragraaf 4.2, tabel 4. Het ontwerpbesluit hogere waarden is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
 
Verder dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een onderzoek naar de gevelwering van de beoogde woningen te worden uitgevoerd. Tot slot worden de gevels met een overschrijding aangeduid als ‘dove gevels’ op de verbeelding van het bestemmingsplan. Dit betreffen de noordgevel van woning 1 op de 2e bouwlaag en de noord- en noordwestgevel van woning 4 op de 2e bouwlaag. De gevels waarvoor een dove gevel geldt op de 2e bouwlaag zijn in de afbeelding op voorgaande pagina aangeduid met een rood bolletje.
 
Overwogen kan worden om de kozijnen in de gevels met overschrijdingen van de bovengrenswaarde van 63 dB te voorzien van voorzetramen. Daarmee kan een reductie worden bereikt van circa 5 tot 8 dB(A) waarmee de geluidsbelasting ten hoogste 63 dB bedraagt op het voorzetraam. Hierachter kan een te openen deel worden geplaatst.
5.5.3 Conclusie weg- en railverkeerslawaai
Met inachtneming van het voorgaande wordt geconcludeerd dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5.4 Industrielawaai
Zoals uit de inventarisatie van mogelijk hinder veroorzakende functies in paragraaf 5.3 van deze toelichting reeds is gebleken, zijn er geen bedrijven of inrichtingen in de buurt die in het kader van industrielawaai nader onderzocht dienen te worden. Akoestisch onderzoek industrielawaai is derhalve niet noodzakelijk.
5.5.5 Conclusie industrielawaai
Industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Externe veiligheidsbeleid gemeente Rijssen-Holten
Doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Rijssen-Holten is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Rijssen-Holten aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR) te overwegen.
 
Het externe veiligheidsbeleid is op 22 maart 2011 vastgesteld en vormt een actualisatie van het externe veiligheidsbeleid van 28 juli 2006. Door voortschrijdend inzicht, veranderde regelgeving en nieuwe ontwikkelingen is aanpassing/actualisatie van dit beleid vereist. Actualisatie moet ervoor zorgen dat de gemeente Rijssen-Holten ook in de toekomst beschikt over een actueel externe veiligheidsbeleid.
 
Uitgangspunt onderzoek
De nieuwbouw van woningen dient afgewogen te worden in het kader van de externe veiligheid. Met de realisatie van het plan aan het Spoorslag worden nieuwe kwetsbare objecten (4 woningen, conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen) toegevoegd aan de bebouwde omgeving. In het bestemmingsplan dat deze nieuwe kwetsbare objecten mogelijk maakt dient te worden afgewogen of risicovolle activiteiten in de omgeving een gevaar vormen voor deze objecten.
5.6.2 Risicovolle objecten
Door Oostkracht 10 is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd naar risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De uitkomsten van deze quickscan zijn hieronder beschreven. De volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de risicobronnen in de omgeving weer.
 
Uitsnede van de EV-signaleringskaart van Rijssen, met rood aangeduid het plangebied
 
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor.
 
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Direct ten noorden van het plangebied is spoorroute 30 (Deventer Oost – Hengelo West) gelegen. Over deze route worden gevaarlijke stoffen getransporteerd en de route is aangewezen als Basisnetroute. Daarmee valt dit spoor onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Conform de Regeling basisnet heeft het traject ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risico. Bovendien kent het traject geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden uit de wet- en regelgeving.
 
Conform de Regeling basisnet worden de volgende gevaarlijke stoffen categorieën over het betreffende traject getransporteerd:
  • Stofcategorie A (brandbare gassen), invloedsgebied: 460 meter;
  • Stofcategorie B2 (toxische gassen), invloedsgebied: 995 meter;
  • Stofcategorie C3 (brandbare vloeistoffen), invloedsgebied: 35 meter;
  • Stofcategorie D3 (toxische vloeistoffen), invloedsgebied: 375 meter;
  • Stofcategorie D4 (toxische vloeistoffen), invloedsgebied: > 4.000 meter.
Het plangebied ligt derhalve binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en vloeistoffen en binnen het invloedsgebied van toxische gassen en vloeistoffen. Het groepsrisico dient, conform artikel 7 van het Bevt, in ieder geval beperkt verantwoord te worden. Bovendien ligt het plangebied binnen 200 meter van het spoor. Conform artikel 8 van het Bevt dient in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan te worden op de hoogte van het groepsrisico en welke impact het plan heeft op dit groepsrisico. Dit groepsrisico dient berekend te worden middels de voorgeschreven rekenmethodiek en het rekenprogramma RBMII. Afhankelijk van de uitkomsten van deze berekening kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsri-sico of dient het groepsrisico volledig verantwoord te worden. Tot slot dient het bevoegd gezag de veilig-heidsregio in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen over de aspecten genoemd in artikel 7 van het Bevt en (als dat van toepassing blijkt te zijn) de aspecten genoemd in artikel 8 van het Bevt.
 
Naar aanleiding van bovenstaande is door Oostkracht 10 een berekening gemaakt van het groepsrisico en een verantwoording gegeven. De uitkomsten zijn hieronder beschreven. De volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied
Zowel het plaatsgebonden risico als het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn Deventer Oost – Hengelo West vormen geen belemmering voor het plangebied. Beide contouren zijn niet aanwezig.
 
Groepsrisico
Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van de spoorlijn ten gevolge van het plan onder (0,1 maal) de oriëntatiewaarde is gelegen. Ook wanneer de berekeningen worden uitgevoerd met vervoershoeveelheden van ProRail (realisatiecijfers). Het beoogde plan heeft ook geen impact op de hoogte van het groepsrisico. Er wordt geen toename van het groepsrisico berekend en er is ook geen verschuiving van het groepsrisico waar te nemen.
 
Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en omdat er geen toename van meer dan 10% wordt berekend, kan conform het Bevt volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat er enkel inzicht gegeven hoeft te worden in de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid (artikel 7 van het Bevt). Hiertoe dient de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over deze aspecten. Het opstellen van een verantwoording groepsrisico is formeel een taak van het bevoegd gezag. In bijlage 1 van de als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen rapportage is een aanzet gegeven voor de verantwoording van het groepsrisico die het bevoegd gezag kan gebruiken. Het advies van de veiligheidsregio dient hier nog in verwerkt te worden.
 
Op circa 2.700 meter van het plangebied is de Rijksweg A1, wegvak O3 gelegen. Deze Rijksweg is aangewezen als basisnetroute en valt daarmee onder de werkingssfeer van het Bevt en de Regeling Basisnet. Over deze weg worden diverse gevaarlijke stoffen vervoerd, waaronder zeer toxische gassen. Deze toxische gassen hebben een invloedsgebied van > 4.000 meter en daarmee reikt het invloedsgebied over het beoogde plangebied. Conform artikel 67 van het Bevt dient in de toelichting ingegaan te worden op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Conform artikel 9 van het bevt dient het bevoegd gezag de veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen om advies over deze aspecten uit te brengen.
 
De beperkte verantwoording van het groepsrisico is in bijlage 1 van de als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen rapportage weergegeven. Hiermee is invulling gegeven aan de verantwoording van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
 
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.
 
Advies Veiligheidsregio Twente
De Veiligheidsregio is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen op het plan. Op 5 oktober 2023 is dit advies ontvangen.
 
Op basis van de voorgenomen ontwikkeling adviseert de Veiligheidsregio af te wegen of de voorgenomen ontwikkeling nabij het spoortracé waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd acceptabel is. De volgende maatregelen kunnen de effecten beperken:
  • Borg dat de mechanische ventilatie handmatig afgesloten kan worden;
  • Informeer de toekomstige bewoners over de risico’s die het spoortracé met zich meebrengt en in-formeer ze over het mogelijke handelingsperspectief.
Het volledige advies van de Veiligheidsregio is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. 
5.6.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.7 Trillingen

5.7.1 Beoordelingskader
De toelichting van het bestemmingsplan bevat een paragraaf over de wijze waarop in de juridische regeling is omgegaan met het aspect trilling. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 onder d van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
 
In de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect trilling in relatie tot toegelaten functies. De toelichting van het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing gaat in op de functie die wordt toegestaan en de relatie met trilling. Als het nodig is, kan een vertaling plaatsvinden naar regels en verbeelding.
5.7.2 Onderzoek
Direct ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Deventer-Almelo. Spoorlijnen vormen relevante trillingsbronnen. Derhalve dient naar het effect van trillingen vanaf deze spoorlijn op de beoogde woningen onderzoek te worden verricht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. De volledige onderzoeksrapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
 
Conclusies
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder (conform SBR B-richtlijn, het beoordelingskader voor trillingshinder) worden verwacht. De overschrijdingen worden veroorzaakt door goederentreinen, en zijn relatief hoog door de korte afstand tot het spoor in combinatie met de zandige bodem, waardoor de trillingen slecht uitdempen. Dit is op meerdere locaties in de omgeving terug te zien. Het gaat om meerdere overschrijdingen per dag en relatief hoge trillingsniveaus.
 
Maatregelen
Omdat er overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder worden verwacht, is nader onderzoek gedaan naar maatregelen waarmee die overschrijdingen kunnen worden voorkomen. Hierbij is gekeken naar maatregelen aan de bron (het spoor of de treinen), in de bodem of aan de geplande woningen. Uit het maatregelenonderzoek volgt dat:
  1. Maatregelen aan de trillingsbron hebben zeer hoge kosten. De kosten staan niet in verhouding tot de bouwsom van het project, bovendien is hiervoor intensieve afstemming met ProRail nodig. Maatregelen aan de bron zijn daarom niet doelmatig.
  2. Maatregelen in de bodem hebben nog hogere kosten en zijn onvoldoende effectief, en daarom evenmin doelmatig. Wel kunnen deze maatregelen helpen om de trillingen te verminderen.
  3. Met maatregelen aan de gebouwen zijn de trillingen wel te verminderen, maar om te voldoen aan de streefwaarden voor trillingshinder zijn kostbare maatregelen nodig. Voldoen aan de streefwaarden voor trillingshinder is op deze locatie, voor dit type bebouwing alleen mogelijk met een afgeveerde fundering (dubbele fundering met daartussen stalen veerdozen, afgeveerd op maximaal 3 Hz). Deze oplossing zorgt voor een hoog comfortniveau, maar brengt ook hoge kosten met zich mee. Andere maatregelen kunnen de trillingsniveaus wel verminderen, maar hiermee is niet te vol-doen aan het beoordelingskader.
Als afveren van de fundering niet doelmatig wordt geacht, dan wordt geadviseerd in ieder geval om voor de woningen het volgende te doen:
  1. Kies voor een zo hoog mogelijke eigenfrequentie van de vloer. Dit kan vooral bereikt worden met breedplaatvloeren (als deze meegestort worden en dan ingeklemd worden opgelegd), korte vloeroverspanningen en zo dik mogelijke vloeren. De trillingen zijn door deze maatregel met maximaal 50 procent te verminderen. In het als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen rapport worden hiervoor concrete handvatten gegeven.
  2. Kies voor een zo zwaar mogelijke fundering, liefst een dikke betonnen plaatfundering of paalfundering. Door de zware fundering wordt het gebouw minder makkelijk in trilling gebracht, en nemen de trillingen met maximaal zo’n 30 procent af.
  3. Overweeg om de fundering af te schermen, bijvoorbeeld met dikke EPS-blokken aan de spoorzijde of een prefab L-wand met luchtspouw direct voor de fundering. De trillingen zijn met deze maatregel met maximaal 30 procent te reduceren. Principedetails voor deze maatregelen worden in het als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen rapport getoond.
5.7.3 Conclusie
Uit het onderzoek volgt dat er sprake is van overschrijdingen voor de streefwaarden ten aanzien van trillingshinder, maar dat met maatregelen bij de bouw van de woningen het aantal overschrijdingen fors teruggebracht kan worden. Wél dient gemotiveerd te worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Langs het Spoorslag bevinden zich reeds veel woningen, waarvan een deel zelfs dichter bij het spoor is gelegen (o.a. Spoorslag 18 en 20). Deze woningen zijn ouder (veelal gebouwd tussen 1980 en 2000) en zijn daarmee trillingsgevoeliger. Niettemin is ook ter plekke van deze woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Derhalve kan worden gesteld dat, met de in het rapport voorgeschreven maatregelen bij de bouw van de woningen, een goed woon- en leefklimaat in de woningen te garanderen is. Bij de uitwerking van de woningen zullen de voorgeschreven maatregelen uit het rapport meegenomen worden.
 
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘trillingen’ geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
 
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
 
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen). 
5.8.2 Onderzoek
De voornomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van 4 woningen met een ontsluitingsweg. Deze ontwikke-ling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
5.8.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Geur

5.9.1 Beoordelingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen bij de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Deze normen en afstanden zijn afhankelijk van het type veehouderij, de eventuele ligging binnen een concentratiegebied en of deze gelegen is binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
 
Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse van de beoogde geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
 
Een geurgevoelig object is een gebouw dat bestemd is voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Tuinen vallen dus niet onder de noemer geurgevoelige objecten. De beoogde woningen binnen het plangebied dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische bedrijven.
5.9.2 Onderzoek
Aan de Telgendijk 2 in het buitengebied van Rijssen is een melkveebedrijf gevestigd. Voor melkveehouderijen geldt een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Het plangebied is gelegen op circa 760 meter ten zuidoosten van deze veehouderij, waarmee er ter plekke van het plangebied geen hinder zal wor-den ondervonden van deze veehouderij.
 
Ook aan de Holterstraatweg 185 bevindt zich een melkveebedrijf, waarvoor eveneens de richtafstand van 100 meter voor geur van toepassing is. Gezien de substantiële afstand tussen plangebied en veehouderij (circa 1,1 kilometer) zal ook deze veehouderij niet voor geurhinder zorgen ter plekke van de beoogde woningen aan het Spoorslag.
 
Andere veehouderijen zijn op nog grotere afstand van het plangebied gelegen en vormen derhalve eveneens geen belemmering. Op basis van voorgaande wordt gesteld dat veehouderijen het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied niet beïnvloeden en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.9.3 Conclusie
Het aspect 'geur’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Algemeen
Het doel van de watertoets is om in een vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 11 mei 2023 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het Waterschap Vechtstromen een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens concludeert het Waterschap dat de korte procedure van toepassing is op het plan vanwege het beperkte waterbelang. Hiertoe is de standaard waterparagraaf uit de watertoets opgenomen in de toelichting. Het waterschap zal in het kader van vooroverleg door het bevoegd gezag nader worden geïnformeerd over het plan. De ingevoerde gegevens en uitkomsten van de digitale watertoets zijn als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
5.10.2 Beleid
5.10.2.1 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer ligt vast in het Nationaal Water Programma 2022-2027). Dit programma is vastgesteld op 18 maart 2022 en geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering;
  • Er moet blijvend gewerkt worden aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • De zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moete vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen voor water heeft de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027 opgesteld.
5.10.2.2 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruimschoots aandacht geschonken aan het thema water. De Omgevingsvisie richt zich hierbij voornamelijk op verbetering van de waterkwaliteit van kleinere wateren, de waterveiligheid, bescherming van het grondwater, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en beleving van water in de natuur en het stedelijk gebied.
5.10.2.3 Waterschap Vechtstromen
Watervisie 2050
De Watervisie 2050, zoals vastgesteld op 14 april 2021 door het algemeen bestuur van Vechtstromen, biedt een toekomstbeeld van het beheersgebied van het waterschap ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie. Op basis van het gewenste toekomstbeeld beschrijft de visie een zevental hoofdlijnen die in de toekomst van belang zijn voor het bepalen van concreet waterbeleid:
  1. Het aanpassen van de waterhuishouding op de inrichting en het gebruik van de ruimte bereikt zijn grenzen;
  2. Het grootste en meest geschikte reservoir om water in te bergen is de bodem;
  3. Ons water moet, zowel ecologisch als chemisch, van goede kwaliteit zijn. Schoon water is de basis voor een veilige leefomgeving en drager van natuur- en landschapskwaliteit;
  4. Waterschap Vechtstromen is een op duurzame ontwikkeling gerichte partner;
  5. Zuiveringsinstallaties worden knooppunten voor circulair watergebruik en de productie van energie en grondstoffen;
  6. Regenwater is geen afvalwater, maar een bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem;
  7. Een aantrekkelijke leefomgeving, waar genieten van water mag, vergroot het waterbewustzijn.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterschapsbeleid ligt vast in het waterbeheerprogramma. Het meest actuele programma (Waterbeheerprogramma 2022-2027) is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
 
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities (hoofdlijnen) uit de Watervisie. Daarbij kan het gaan om zowel nieuw beleid als bestaand beleid en maatregelen.
 
Keur en legger
Tot slot vormt de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De Keur bevat regels welke gebiedsgericht op locatiespecifiek van toepassing kunnen zijn. In dat geval zijn de locaties waarop de regels toepassing hebben aangegeven op een kaartbeeld (de legger).
5.10.2.4 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk rioleringsplan 2018-2022
De gemeente heeft vanuit haar rol als riolerings- en waterbeheerder beleid opgesteld voor riolering; het beleid ligt vast in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Dit plan is ook bij ruimtelijke plannen van belang. Naar aanleiding van wateroverlast aan het begin van deze eeuw heeft de gemeente nieuw beleid geformuleerd voor inbreidingslocaties; uitgangspunt is dat hemelwater namelijk op de locatie zelf wordt vastgehouden. Lokaal infiltreren heeft dus de voorkeur.
5.10.3 Watertoets
Uit de op 11 mei 2023 doorlopen digitale watertoets volgt dat voor het plan de korte procedure van toepas-sing is. Voor het plan is de standaard waterparagraaf van toepassing.
 
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwanti-teit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemel-water, lozingen op oppervlaktewater). Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan.
 
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe ‘eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren’ is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Na-tionaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
 
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe ‘eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren’ een belangrijk uitgangs-punt is bij stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
 
Wateraspecten plangebied
 
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
 
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel.
 
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
 
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
5.10.4 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.11 Ecologie

5.11.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
5.11.2 Onderzoek
Om de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Het ecologisch onderzoek is als bijlage 8 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
 
Beschermde gebieden
 
Natura 2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Borkeld (ten zuiden) op circa 2,7 kilometer afstand en de Sallandse Heuvelrug gelegen op circa 3,7 kilometer van het plangebied. Het wordt hiervan gescheiden door bebouwing, watergangen, bospercelen en agrarisch gebied. Omdat het plangebied zich buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden bevindt, gecombineerd met de beperkte ingreep en afstand tot het plangebied kan verstoring van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
 
AERIUS-berekening
Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen is voor de aanlegfase en de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 9 opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
 
De realisatie- en gebruiksfase resulteren in een maximale toename van 0,00 mol N/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 350 meter afstand. Het plangebied wordt van dit NNN-gebied gescheiden door spoorwegen, houtopstanden en bebouwde kom. Omdat het plangebied zich buiten de begrenzing van het NNN bevindt, gecombineerd met de beperkte ingreep en afstand tot het plangebied, kan verstoring van NNN-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
 
Houtopstanden
Het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing op het plangebied.
 
Beschermde soorten
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
 
Zorgplicht
De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: 'De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefom-geving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke han-delingen voor de natuur.'
5.11.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

  
5.12.1 Archeologie
Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
 
Onderzoek
Om te bepalen of er archeologische waarden voorkomen binnen het plangebied is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in onderstaande paragraaf opgenomen. De volledige rapportage is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.
 
Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting geldt voor alle archeologische perioden vanwege de ligging op of nabij oude stuwwalafzettingen en gordeldekzanden. Mogelijk is een oud sporenniveau afgedekt door een esdek. Er kunnen archeologische waarden verwacht worden in de vorm van restanten van verspreide (periodieke) bewoning en vormen van landgebruik, van greppel tot graf.
 
Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat twee van de vijf boorprofielen bestaan uit zogenoemde AC-profielen, de andere drie lijken deels intacte podzolprofielen te (kunnen) zijn. De bodemopbouw kwam in grote lijnen overeen met hetgeen verwacht werd uit het bureauonderzoek; akkerlagen op dekzanden. Er zijn tijdens het booronderzoek geen archeologische indicatoren en/of vondsten waargenomen, noch werd er een archeologische laag, anders dan de akkerlaag in de top, aangetroffen.
 
Advies
Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt geadviseerd aan het plangebied een lage archeologische verwachting (Waarde – Archeologie laag) toe te kennen. In het verlengde daarvan wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd ter verkrijging van een vergunning voor de realisatie van de beoogde woningen. Bovendien geldt ter plaatse van het plangebied reeds een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 2.500 m2. Hiertoe is voor het gehele plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen welke voornoemde onderzoeksverplichting bevat.
 
Selectiebesluit bevoegd gezag
Het bevoegd gezag stemt in met het advies dat volgt uit het archeologisch onderzoeksrapport. Hiermee wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de bijbehorende onderzoeksverplichting aan het plangebied toegekend. Gezien de beperkte omvang van het plangebied zal bij het uitvoeren van het plan de drempelwaarde voor onderzoeksplicht niet worden overschreden.
 
Conclusie archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.12.2 Cultuurhistorie
Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
 
Onderzoek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. Het Spoorslag is in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening aangeduid als historische infrastructuur; het ligt in het verlengde van de Holterstraatweg (één van de oude radialen naar de historische kern van Rijssen) en tevens Rijssen in westelijke richting verbindt met Holten. Ter hoogte van het Spoorslag is deze historische route in het verleden reeds onderbroken door de aanleg van de spoorlijn; hiermee is de ligging van de Holterstraatweg veranderd (deze buigt nu bij de Roelf Bosmastraat af in noordelijke richting over het spoor). Ter plekke van het plangebied is de historische infrastructuur derhalve al niet meer beleefbaar. Het planvoornemen doet derhalve geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de Holterstraatweg.
 
Binnen of nabij het plangebied bevinden zich verder geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig schetsontwerp opgesteld dat past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur langs het Spoorslag.
 
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.12.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.13 Ontplofbare oorlogsresten

5.13.1 Beoordelingskader
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat regels voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandige ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten te voorkomen die door het werk kunnen worden veroorzaakt. De Arbowet is een kaderwet, dat wil zeggen dat het algemene bepalingen en richtlijnen bevat.
 
Vanaf 1994 geldt voor alle werkzaamheden vanuit de Arbowet een wettelijke verplichting om een risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren in de voorbereidingsfase van een project. Doel is om vooraf te bepalen of er tijdens de uitvoeringsfase van een project risico’s te verwachten zijn en, zo ja, hoe de betrokkenen risico’s kunnen wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar veiligheidsniveau.
 
De belangrijke regelgeving met betrekking tot CE volgt uit artikel 4.10 van het Arbobesluit, de zogenaamde Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). Dit besluit trad op 31 december 2006 in werking.
5.13.2 Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten
In het kader van het planvoornemen is een vooronderzoek en risicoanalyse naar ontplofbare oorlogsresten binnen het plangebied uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. De volledige rapportage is als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.
 
Het is op basis van de luchtfotoanalyse niet uit te sluiten dat er zich in of de omgeving van het plangebied blindgangers van afwerpmunitie in de bodem bevinden. Ook naar aanleiding van aanvullend archiefonderzoek, kan de aanwezigheid van blindgangers niet worden uitgesloten. Er zijn geen geotechnische bodemgegevens van het plangebied bekend, waardoor niet berekend kan worden tot welke diepte eventuele blindgangers maximaal in de bodem ingedrongen kunnen zijn. Na het beschikbaar komen van geotechnische bodemgegevens kan de maximale indringingsdiepte worden bepaald. Binnen het plangebied hebben na de Tweede Wereldoorlog maar beperkt grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden en de maaiveldhoogteligging is na de Tweede Wereldoorlog niet noemenswaardig veranderd.
 
Voor de bouw van nieuwe woningen worden graafwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd dat niet dieper dan 1,5 m-mv wordt gegraven. De fundering wijze is waarschijnlijk op staal. Aan de hand van de verzamelde gegevens is vastgesteld dat de eventueel achtergebleven blindgangers alsnog tot uitwerking kunnen komen door het (met forse kracht) bewegen, kantelen van het explosief om zijn x, y en z-as, veroorzaken van slag/stoot op het explosief (contact) en/of het mechanisch deformeren van het explosief (contact). Bij een ongecontroleerde uitwerking van een blindganger ontstaat risico voor zowel de Arbo- en Openbare veiligheid. Om die reden wordt de opdrachtgever geadviseerd beheersmaatregelen te (laten) nemen om het projectrisico terug te brengen naar een acceptabel veiligheidsniveau. Dit betreft het vooraf opsporen en verwijderen van eventueel achtergebleven blindgangers.
5.13.3 Conclusie
De werkvoorbereiding dient te worden vastgelegd in een projectplan. Het bevoegd gezag moet instemmen met het projectplan in het kader van haar verantwoordelijkheden op het gebied van openbare veiligheid.

5.14 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

De milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6 Besluit Milieueffectrapportage

6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen'. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.

6.2 Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
 
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit m.e.r. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
 
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij.

6.3 Toetsing

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot verlening van deze omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan valt onder onderdeel D11.2; het betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, echter worden de genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
 
Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
 
Bij besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. Kenmerken van het project;
  2. Plaats van het project;
  3. Kenmerken van de potentiële effecten.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van het initiatief de belangrijkste milieuaspecten (waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie) in beeld gebracht in hoofdstuk 5 van deze toelichting. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent het bestem-mingsplan te kunnen nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht ver-schaffen voor de relevante milieuaspecten.
 

6.4 Conclusie

Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7 Toelichting op de regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, herontwikkeling Spoorslag' wordt de huidige bestemming ‘Recreatie – Volkstuin’ gewijzigd, zodat de bouw van 4 woningen met de daarbijbehorende ontsluitingsweg, parkeer-, en groen- en watervoorzieningen mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen’ en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
 
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

7.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
 
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvig-heid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Gebruiksregels: welke vormen van gebruik zijn toegestaan en welke niet;
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 6 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 7 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. Tevens zijn in dit artikel regelingen opgenomen voor afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten en voor het realiseren van een mantelzorgwoning in een bestaand vrijstaand bijgebouw;
  • artikel 8 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 9 Overige regels: dit artikel bevat een regel ten aanzien van de benodigde afstemming met Welstand in het kader van bouwplannen.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 10 Overgangsrecht is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
 
Artikel 11 Slotregels geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

7.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen ‘Verkeer – Verblijf’ en ‘Wonen – Vrijstaand’ opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan ‘Wonen Rijssen’ en waar nodig toegespitst op de specifieke situatie. De bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ is opgenomen ter plaatse van de toegangsweg van het hofje en de daar aanwezige parkeerplekken en groenvoorzieningen. Hiermee is het volledige openbare terrein binnen deze bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt tot het realiseren van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde (o.a. lichtmasten en speelvoorzieningen) en garageboxen. Ter plekke van het uitgeefbaar terrein (de woonkavels) is de bestemming ‘Wonen – Vrijstaand’ opgenomen. Deze be-stemming is opgenomen ten behoeve van de bouw van de woningen, uitsluitend binnen de op de verbeel-ding opgenomen bouwvlakken. Omwille van het effect van geluid afkomstig van de naastgelegen spoorlijn op de beoogde woningen, zijn de bouwvlakken beperkt tot het beoogde oppervlak van de woning en is ter plekke van een drietal gevels de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dove gevel’ opgenomen. Hier is op de derde bouwlaag het realiseren van te openen delen in de gevel niet toegestaan, teneinde een goed woon- en leefklimaat in de woning te kunnen garanderen.
 
Uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek is gebleken dat de verwachtingswaarde voor archeologische vondsten binnen het plangebied naar beneden bijgesteld kan worden. Hiertoe is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen, waarbij een vergunningplicht is gesteld voor ontwikkelingen met bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 2.500 m2.
 

8 Financiële uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

8.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken initiatiefnemer. Met hem zijn hierover bindende afspraken gemaakt, die zullen worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.

9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

9.2 Participatie

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw aan de Spoorslag in Rijssen is op 9 januari 2023 een rondgang gemaakt door de buurt, waarbij de direct omwonenden c.q. de bewoners die zicht hebben op de locatie vanuit zowel de Spoorslag als het Mulderslag zijn geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het verslag van de rondgang en een overzicht van de geïnformeerde omwonenden is als bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.

9.3 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Uit vooroverleg met de bevoegde instanties zijn geen bezwaren tegen het plan naar voren gekomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kunnen inbrengen over het ontwerpplan.
 
Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is derhalve ongewijzigd vastgesteld.