direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wonen Holten, Lageweg en Eg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Kol in Holten betreft een woongebied in ontwikkeling. De planologische kaders waarbinnen het woongebied mag worden gerealiseerd, zijn vastgelegd in het bestemmingsplan "Wonen Holten, De Kol". Initiatiefnemer is voor delen van De Kol voornemens woningen te realiseren die niet geheel passen in het vigerend bestemmingsplan omdat ze deels zijn gelegen buiten het bestemmingsvlak.

Ter plaatse van het deelgebied gelegen aan de Lageweg zal ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling de bestemming van gronden gewijzigd worden van "Verkeer - Verblijfsgebied" naar "Woongebied - Blokken". Om in de woonwijk voldoende openbare ruimte te behouden zal ter plaatse van het deelgebied aan de Eg de bestemming van gronden gewijzigd worden van "Woongebied - Blokken" naar "Verkeer - Verblijfsgebied".

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de bestemmingswijziging. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van de plangebieden

De plangebieden bestaan uit een perceel aan de Lageweg en een perceel aan de Eg. Het perceel aan de Lageweg is gelegen in het oostelijke deel van het woongebied De Kol. Het perceel aan de Eg ligt in het westelijke deel van genoemde woonwijk. Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging van de plangebieden in de kern Holten alsmede ten opzichte van de omgeving weer. Voor de exacte begrenzing van de plangebieden wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebieden in de kern Holten (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebieden ten opzichte van de directe omgeving (bron: Google)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Wonen Holten, Lageweg en Eg' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401, schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en overige aanduidingen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Wonen Holten, De Kol". Dit bestemmingsplan is op 30 april 2015 door de gemeenteraad van Rijssen-Holten vastgesteld. In navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Met de rode omlijning zijn de plangebieden indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerende verbeelding (bron: bestemmingsplan "Wonen Holten, De Kol")

1.4.2 Beschrijving bestemming en aanduidingen

Op basis van het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied aan de Lageweg de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer; voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut parkeer-, groen- en speelvoorzieningen; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Het plangebied aan de Eg is bestemd voor "Woongebied - Blokken". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen, aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteiten, voorzieningen van openbaar nut en bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven.

1.4.3 Strijdigheid

Binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" zijn geen woonfuncties, waaronder tuinen en erven, toegestaan. Binnen de bestemming "Woongebied - Blokken" zijn geen verkeersfuncties toegestaan. Realisatie van de beoogde woningen is daarom niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op alle relevante milieu- en omgevingsthema's. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de inspraak en het vooroverleg

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Lageweg is gelegen in het oostelijke deel en het plangebied aan de Eg is gelegen in het westelijke deel van de nieuwe woonwijk De Kol. In de directe omgeving van de planbieden komt woningbouw met bijbehorende voorzieningen voor. Het plangebied aan de Lageweg is gelegen achter de voorziene woonbebouwing aan de Lageweg, t.h.v. de Boerrichterstraat. Het plangebied aan de Eg is gelegen achter de woningen aan de Drostenstraat en grenst eveneens aan verkeersvoorzieningen.

Navolgende afbeelding geeft foto's van de huidige situatie ter plaatse van de plangebieden en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied Lageweg en directe omgeving (bron: Aveco de Bondt)

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0005.jpg"
Afbeelding 2.2: Huidige situatie plangebied De Eg en directe omgeving (bron: Aveco de Bondt)

2.2 Gewenste situatie

Initiatiefnemer wenst woningen te realiseren met achtererf aan de Lageweg. Voor een achtererf is op grond van het vigerend bestemmingsplan geen ruimte. Voorts wenst de initiatiefnemer de maximaal toegestane bouwhoogte te verhogen tot 10,5 meter. Het aantal woningen zal niet wijzigen.

Navolgende afbeelding geeft het stedenbouwkundige ontwerp voor het plangebied Lageweg en directe omgeving weer. Het plangebied is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan t.h.v. Lageweg (bron: MorgenWonen d.d. 14 april 2016)

Aan de Eg worden de woningen zodanig gepositioneerd dat een deel van de woonbestemming komt te vervallen en gebruikt kan worden voor verkeer en verblijf. Het aantal woningen zal niet wijzigen. Navolgende afbeelding geeft de beoogde situatie weer ter plaatse van het plangebied aan de Eg. Het plangebied is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Stedenbouwkundig plan t.h.v. Eg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid vanuit het Rijk, de provincie Overijssel en gemeente Rijssen-Holten.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma¡¦s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

3.1.2 Duurzaam verstedelijkingsladder

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0008.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Aangezien in voorliggende situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling maar uitsluitend sprake van het wijzigen van bestemmingen waarbij per saldo de bestemmingsoppervlakken niet wijzigen, is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.
3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of bepaalde ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0009.png"

Afbeelding 3 .2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.4.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0010.png"

Afbeelding 3.3: Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

De plangebieden vallen binnen het ontwikkelingsperspectief "Bedrijventerrein". De provinciale ambitie voor dit ontwikkelingsperspectief richt zich op bestaande bedrijventerrein en de harde plannen. Er is ruimte voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus om zodoende de kwaliteit en efficiëntie van de bedrijfslocatie te vergroten.

Ter zake van het ontwikkelingsperspectief ter plaatse van de plangebieden kan een zekere nuancering worden gemaakt, aangezien het ontwikkelingsperspectief uitgaat van de voorheen geldende bestemming c.q. gebruik, namelijk bedrijventerrein. Dit is echter niet meer actueel. Voor het hele gebied geldt dat deze is getransformeerd tot een woongebied. Feitelijk is het ontwikkelingsperspectief “Woonwijk” op dit gebied van toepassing. De beoogde ontwikkeling binnen de plangebieden brengt in het kader van de ontwikkelingsperspectieven geen belemmeringen met zich mee. Gesteld wordt dat met de voorgenomen ontwikkeling bij wordt gedragen aan de vraag naar een ander type woningen.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de “Lust- en leisurelaag” buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het projectgebied van toepassing zijn.

De “Stedelijke laag”

In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het projectgebied is gelegen in het gebiedstype “bedrijventerreinen”, dit is in onderstaand figuur weergegeven. Gezien het feit dat er geen sprake meer is van een bedrijventerrein, maar van een woonwijk, kan een nadere beschrijving ten aanzien van de stedelijke laag “bedrijventerreinen” feitelijk achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2017002-0401_0011.png"

Afbeelding 3.4: Uitsnede van de ‘Stedelijke laag’ (Bron: Provincie Overijssel)

Ook ten aanzien van de stedelijke laag kan een nuancering worden gemaakt, aangezien deze stedelijke laag niet meer van toepassing is. Ook voor de stedelijke laag geldt dat uit is gegaan van de voorheen geldende bestemming c.q. gebruik, namelijk bedrijventerrein. In voorliggend geval is de stedelijke laag ‘Woonwijken 1955 – nu’ meer van toepassing, gezien de vigerende bestemming van de plangebieden en de directe omgeving.

De beoogde ontwikkeling voorziet in het mogelijk maken van achtererven en het verruimen van de verkeersbestemming op inbreidingslocaties. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de omgeving zodat de beoogde ontwikkeling goed opgaat in de omgeving. Voor een nadere toelichting op de beoogde ontwikkeling wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van de plangebieden in overeenstemming is met het gebiedskenmerk behorend bij de ‘Stedelijke laag’.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2009-2020'

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een looptijd van ongeveer 10 jaar, tot 2020. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.

Deze structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario’s geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleidt. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.

Ten aanzien van het thema 'Wonen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Woonvisie 2010 is leidend;
  • Masterplan Wonen Welzijn Zorg is leidend, maar moet op basis van de laatste ontwikkelingen nog wel worden geactualiseerd;
  • prestatieafspraken met provincie over woningbouwaantallen voor de periode 2010 t/m 2014 zijn gemaakt;
  • bouwen voor doelgroepen (kwaliteit);
  • aandacht voor bijzondere doelgroepen;
  • aandacht voor kwaliteit woningen (bestaand en nieuwbouw);
  • aandacht voor duurzaamheid;
  • invulling geven aan inbreidingslocaties voor woningbouw (De Kol, Watermolen Zuid, Omefa, Stationsomgeving Rijssen en diverse kleinere inbreidingslocaties);

In het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie komt woongebied De Kol terug als onderdeel van meerdere projectprogramma's. Het gaat om de projectprogramma's Koppellaan en Heerlijk Holten. De Koppellaan is een aaneenschakeling van landelijke en stedelijke kwaliteiten aan een verbindende route. Heerlijk Holten betreft de draaiing van het dorpscentrum van Holten, brengt verandering van de verkeersstructuur en herstructurering met zich mee. Aangrenzend aan het centrum vindt de herstructurering plaats van woongebied De Kol. Ingezet wordt op de versterking van het toeristische verblijfsklimaat.

Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan, zijn niet alle uitgangspunten even relevant. Ten aanzien van het aspect duurzaamheid, wordt het volgende gesteld.

Morgenwonen is een bouwconcept waarbij de woningen hoofdzakelijk industrieel worden geproduceerd en op de bouwplaats binnen enkele dagen worden geassembleerd. Dit voorkomt afval op de bouwplaats en geeft een continue kwaliteit. De woningen zijn hoogwaardig geïsoleerd en voorzien van tripel beglazing. De woningen zijn all-electric uitgevoerd (geen gasaansluiting), waardoor de verwarming van de woningen plaatsvindt met een warmtepomp en voorzien van een PV-dak. Hierdoor zijn de woningen energienota nul.

3.3.2 Woonvisie 2014

De beleidsnota woningbouw 2014 - 2020 Rijssen-Holten "Evenwichtig Groeien" vormt de basis voor het vaststellen van een nieuw woningbouwprogramma voor de periode 2014 t/m 2019, het actualiseren van de woonvisie en het maken van prestatieafspraken met provincie en woningbouwcorporaties.

De woonvisie geeft aan dat het woningbouwproject De Kol voortzet kan worden op grond van de vastgestelde exploitatie met bijbehorende woningbouwplanning. In de periode 2014 - 2020 worden dan circa 150 woningen gebouwd en na 2020 circa 50 woningen.

3.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijke beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid zoals genoemd in de structuur- en woonvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een historisch bodemonderzoek te worden verricht.

4.1.2 Toetsing plangebieden

Betreffende plangebieden zijn meegenomen in het actualisatie bodemonderzoek De Kol te Holten uitgevoerd door Aveco de Bondt uit Rijssen (kenmerk rapport: projectnr. 161280 d.d. 21 juli 2016). Uit het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de nieuwbouwlocatie geen noemenswaardige verontreinigingen aanwezig zijn. De bodemkwaliteit is dan ook geschikte voor de functie wonen en verkeer.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2 Toetsing plangebieden

De akoestische situatie is gebaseerd op het akoestisch onderzoek opgesteld door Aveco de Bondt (kenmerk rapport: projectnr. 08.1173 d.d. 29 januari 2009). Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt voor wegverkeerslawaai. De voorkeurgrenswaarde voor spoorwegwaai zijnde 55 dB wordt wel gedeeltelijk overschreden. Voor deze woningen is voor spoorweglawaai een Hogere grenswaarde geluid vastgesteld (Besluit HGW20100511-1-De Kol).

4.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.3.2 Toetsing plangebieden

Ter plaatse van de plangebieden worden geen nieuwe milieugevoelige functies danwel milieubelastende functies toegevoegd. Een uitgebreide milieuzoneringstoets kan derhalve achterwege blijven.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

In het kader van "een goede ruimtelijke ordening" dient bij bestemmingsplanontwikkelingen aandacht te worden besteed aan de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats, omdat een overschrijding van de grenswaarden bijna niet voorkomt.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.1.3 Woon- en leefklimaat

Maatgevend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit zijn de stikstof en fijnstof gehalten in de lucht. Het RIVM heeft de luchtkwaliteit in Nederland inzichtelijk gemaakt en de achtergrond concentraties in een kaart opgenomen. Ter hoogte van het plangebied gelden voor het jaar 2025 de volgende waarden:

  • Stikstof 10-15 µg/m3 2025; grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde
  • Fijn stof >18 µg/m3 2025; grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde
  • Zeer fijn stof 10-12 µg/m3 2025; grenswaarde 25 µg/m3 jaargemiddelde
4.4.2 Toetsing plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.4.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Ten slotte blijkt uit het voorgaande dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de "Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen" (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.2 Toetsing plangebied

Ter plaatse van de plangebieden worden geen nieuwe (beperkt)kwetsbare objecten toegevoegd. Toetsing aan het aspect externe veiligheid is derhalve niet aan de orde.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Flora en fauna

5.1.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving (Natuurbeschermingswet) is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

5.1.2 Toetsing plangebieden
5.1.2.1 Soortenbescherming

Het plangebied ligt sedert de sloop van opstallen braak. De sindsdien ontstane begroeiing bestaat uit gras en enkele algemeen voorkomende wilde planten. Het gras en de overige begroeiing zijn intensief beheert.

De plangebieden worden omsloten door (woon)bebouwing, braakliggende gronden en ontsluitingswegen (Lageweg en Eg).

Door de bestaande inrichting en het bestaande gebruik kenmerkt het plangebied zich door sterke contrasten tussen beweging en rust, donker en licht, lawaai en stilte. Daarmee is het plangebied en zijn directe omgeving alleen geschikt voor soorten die zich makkelijk aanpassen aan wisselende omstandigheden. Dit zijn de soorten die het meest verspreidt zijn en waarvoor het lichtste beschermingsregime geldt: de algemene soorten. Voor de mogelijke verstoring van dergelijke soorten door ruimtelijke ingrepen wordt in de Natuurbeschermingswet vrijstelling verleend.

Die vrijstelling wordt verleend zonder expliciete voorwaarden te stellen. Wel geldt de algehele zorgplicht om beschermde dier- en plantensoorten niet te verstoren. Dit houdt onder andere in dat maatregelen dienen te worden genomen om te voorkomen dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van vogels worden verstoord.

5.1.2.2 Gebiedsbescherming

De plangebieden bevinden zich niet in of direct naast een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied zoals opgenomen in de Natuurbeschermingswet. De plangebieden bevinden zich ook niet in of direct naast een natuurgebied onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen EHS/Ecologische Hoofdstructuur, of andere natuurgebieden.

Gebiedsbescherming van de plangebieden is dan ook niet aan de orde. Wel dient getoetst te worden of de ontwikkeling leidt tot externe effecten die de aanwezige waarden in Vogel- en Habitatrichtlijngebied De Sallandse Heuvelrug negatief kunnen beïnvloeden.

De plangebieden liggen op circa 1,8 kilometer afstand van de Sallandse Heuvelrug, een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het bebouwde oppervlak niet toeneemt, de afstand relatief groot is en er veel verschillende tussenliggende elementen zijn die verstorend zijn of verstoring bufferen, zijn er geen negatieve effecten te verwachten.

Er wordt niet verwacht dat het grondwaterpeil verandert omdat de ontwatering niet of nauwelijks veranderd en de afstand te groot zou zijn voor een merkbaar effect. Gezien de tussen de plangebieden en de Sallandse Heuvelrug liggende bossen op de Holterberg die niet zijn aangewezen, wordt ook geen toename van recreatieve druk verwacht op de beschermde gebieden door de realisatie van een woonwijk.

De plangebieden maken geen onderdeel uit van het NNN. Het buitengebied aan de noordkant van Holten, waar de plangebieden net onder liggen, maakt wel onderdeel uit van het NNN. Omdat het bebouwde oppervlak niet groter wordt en de feitelijke invloeden niet groter zullen worden als de bestemmingen van de plangebieden worden gewijzigd, is geen negatieve invloed te verwachten op het NNN. Ook deze vorm van gebiedsbescherming is daarom niet van toepassing.

5.1.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.2 Archeologie

5.2.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.2.2 Toetsing plangebied

Uit archeologisch onderzoek, uitgevoerd in 2002 door Vestigia, is gebleken dat de archeologische waarden in de plangebieden en de directe omgeving verstoord zijn door bouwactiviteiten dan wel niet behoudenswaardig zijn. Derhalve zijn genoemde gebieden vrijgegeven voor herontwikkeling, zo blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan "Wonen Holten, De Kol".

5.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.3 Cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

Het dorp Holten is voor het eerst in 1277 genoemd in oude geschriften. Het dorp is ontstaan ten zuiden van de Holterberg, een stuwwal die is ontstaan in de ijstijd. In 1395 is er in Holten al sprake van een parochie. In 1377 verrijst ten zuiden van het dorp het kasteel de Waerdenborch dat omstreeks 1530 weer werd afgebroken. Holten is in het verleden vooral een agrarisch dorp geweest, de gronden rond de kern waren gemeenschappelijk eigendom van de marke en werden door de markegenoten beheerd. Holten was vooral een dorp van varkenshouderijen en er was sprake van enige handel.

In 1829 is de kern van het dorp getroffen door een grote brand. Daarna werd het dorp opnieuw opgebouwd. In 1888 wordt de spoorlijn Deventer-Almelo geopend en krijgt Holten een station. Rond de jaren ‘20 van de vorige eeuw begint de ontwikkeling van het toerisme met de opening van een weg over de Holterberg. In 1962 wordt deze weg als toeristenweg verhard.

Na de Tweede Wereldoorlog begint ook de ontwikkeling van de industriële bedrijvigheid. Het oudste bedrijventerrein is De Kol nabij het spoor. Daarna worden nieuwe bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein De Haar ten westen van de kern. In de jaren ‘70 is de autosnelweg A1 geopend welke ten zuiden van Holten ligt.

De oudste bebouwing van Holten is te vinden langs de Dorpsstraat, Kerkstraat, Larenseweg en Oranjestraat. In het begin van de twintigste eeuw komt bebouwing tot ontwikkeling langs de oude landwegen zoals de Raalterweg en de Oude Deventerweg. Ook is er dan al sprake van enige bebouwing aan de Stationsstraat, de Tuinstraat, de Pastoriestraat en de Kolweg. Na de Tweede Wereldoorlog is sprake van de eerste planmatige uitbreiding in de buurt rond de Schoolstraat ten zuiden van de kern en De Kol ten westen van de kern. In de jaren ‘60 word de woonwijk De Kol verder uitgebreid en is een uitbreiding ten westen van de kern rond de Haarstraat ontwikkeld.

In de jaren ‘70 maakt Holten een sterke groei door. De wijk De Kol wordt afgerond, maar de uitbreiding word met name in de woonwijk De Haar ten westen van de kern opgevangen. In de jaren ‘80 worden ten zuiden van de spoorlijn het Kollingserf en Mossinkserf gebouwd en verrijst ten zuiden van de Larenseweg de woonwijk Beuseberg. In de jaren ‘90 is het Lukensveld de belangrijkste uitbreiding. Recentelijk is een aanvang gemaakt met de bouw van de woonwijk De Liesen. De komende jaren zal het voormalige bedrijventerrein De Kol worden omgevormd tot woonwijk.

5.3.2 Toetsing plangebied

Er bevinden zich in de plangebieden, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In de omgeving van de plangebieden zijn geen monumenten aanwezig. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

5.3.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.4 Wateraspecten

5.4.1 Algemeen
5.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.4.1.2 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.4.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.4.1.4 Waterschap Rijn en IJssel

Het algemeen bestuur van Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied van Rijn en IJssel en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en ze probeert nieuwe toepassingen te zoeken.

Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten en het geldt voor de periode 2016-2021.

5.4.1.5 Gemeentelijk beleid

De gemeente Rijssen-Holten heeft vanuit haar rol als rioleringbeheerder beleid opgesteld ten aanzien van riolering. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met de Waterschappen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van de wateroverlast van 2002 en 2003 heeft de gemeente het beleid geformuleerd dat in geval van inbreidingslocaties het water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op de locatie geïnfiltreerd moet worden.

Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m² afvoerend verhard oppervlak 30 mm statische berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m², dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie. De kosten hiervoor (€26 per m² afvoerend verhard oppervlak) worden verhaald op de betreffende ontwikkelaar.

5.4.2 Toetsing plangebied
5.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.4.2.2 Watertoetsproces

Ten behoeve van het algehele ontwikkeltraject van woonwijk De Kol is door DHV in samenspraak met het waterschap een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin is beschreven op welke wijze omgegaan wordt met onder andere de afvoer van hemelwater (DHV B.V. (2007), Memo haalbaarheidsstudie, DHV, kenmerk ON-H 20061734, d.d. 10 januari 2007). Dit plan maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan. Ten aanzien van de vigerende planologische situatie heeft onderhavige ontwikkeling enkel betrekking op het wijzigen van een woonbestemming naar een verkeersbestemming en omgekeerd. Van een toename van het verharde oppervlak is vanwege de voorgenomen ontwikkeling geen sprake. Gelet hierop zijn er met het plan geen waterhuishoudkundige zaken gemoeid en is afstemming met het Waterschap niet benodigd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Verkeer

De ontsluiting van de plangebieden aan de Lageweg en de Eg wijzigt niet en zal blijvend plaatsvinden middels respectievelijk de Lageweg en de Eg. Het voorliggende bestemmingsplan heeft niet tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen wijzigt.

5.5.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Bij de opzet van de gehele woonwijk De Kol is een parkeerbalans opgesteld. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een toename van het aantal woningen, derhalve heeft de onderhavig plan geen invloed op de parkeerbehoefte. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling heeft tevens geen invloed op het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de wijk. Op de gronden, waaraan op grond van onderhavig bestemmingsplan een woonbestemming wordt toegekend, was in het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan een groenzone voorzien.

5.5.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de plangebieden, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, oppervlakte, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.

In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde bestemmingen is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Overige regels (Artikel 8)

In de overige regels vindt de afstemming met de welstand plaats.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

  • Verkeers - Verblijfsgebied (artikel 3)

De bestemming "Verkeers - Verblijfsgebied" is toegekend aan het plangebied aan de Eg. Dit plangebied is bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Ter plaatse zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

  • Woongebied - Blokken (artikel 4)

Het plangebied aan de Lageweg is bestemd voor "Woongebied - Blokken". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor vrijstaande, twee-aaneen en/of aaneengebouwde woningen, aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteiten en voorzieningen van openbaar nut. In de regels is aangegeven dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen de bouwvlakken. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding. De overige bouw- en gebruiksbepalingen zijn opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt tevens een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Inspraak

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe beleidsmatige uitgangspunten. Het bestemmingsplan wijkt slechts op een aantal onderdelen af van het bestemmingsplan "Wonen Holten, De Kol". Vanwege de beperkte impact van de wijzigingen voor belanghebbenden wordt afgezien van een inspraakprocedure.

8.2 Vooroverleg

Gezien de beperkte wijzigingen in het bestemmingsplan wordt afgezien van vooroverleg met de provincie en met de in het plan betrokken waterschappen.

8.3 Zienswijzen

Mochten er tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen binnenkomen, dan worden deze door de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan afgewogen. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.