direct naar inhoud van Artikel 25 Wonen - Landhuis
Plan: Wonen Holten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPHW2011000-0401

Artikel 25 Wonen - Landhuis

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in vrijstaande woningen in het bos;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen;
  • c. water;
  • d. bos;
  • e. overige voorzieningen ten behoeve van het wonen, zoals tuinen en verhardingen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • g. het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

25.2 Bouwregels
25.2.1 algemeen gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen geldt:

  • a. dat gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwvlak bedragen.

25.2.2 hoofdgebouwen
  • a. Voor de bouw van hoofdgebouwen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - klasse a' gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt ten minste 10.000 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze minder bedraagt;
    • 2. de minimum inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 450 m³ en de maximale inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 3.000 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de woning bestaat uit maximaal twee bouwlagen met kap;
    • 4. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 8 m, met dien verstande dat,
      • indien de woning van een plat dak wordt voorzien, de maximale bouwhoogte 8 m bedraagt;
      • ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dienen de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte te bedragen alsmede dient de bestaande kapvorm te worden gehandhaafd;
    • 5. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 15 m aan één zijde, met dien verstand dat de afstand tussen twee hoofdgebouwen niet gelegen op hetzelfde bouwperceel minimaal 60 m bedraagt.

  • b. Voor de bouw van hoofdgebouwen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - klasse b' gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt ten minste 5.000 m² bij een minimum breedte van ten minste 40 m over de volle diepte van het bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte of afstand indien deze minder bedraagt;
    • 2. de minimum inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 350 m³ en de maximale inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 2.000 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de woning bestaat uit maximaal 1 bouwlaag met kap;
    • 4. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 5 m, met dien verstande dat,
      • indien de woning van een plat dak wordt voorzien, de maximale bouwhoogte 5 m bedraagt;
      • ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dienen de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte te bedragen alsmede dient de bestaande kapvorm te worden gehandhaafd;
    • 5. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 12 m aan één zijde, met dien verstand dat de afstand tussen twee hoofdgebouwen niet gelegen op hetzelfde bouwperceel minimaal 40 m bedraagt.

25.2.3 bijgebouwen
  • a. Voor de bouw van bijgebouwen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - klasse a' geldt dat:
    • 1. per bouwperceel maximaal twee bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlak van 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden gebouwd;
    • 3. de afstand van een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 12 m bedraagt.
  • b. Voor de bouw van bijgebouwen 'specifieke bouwaanduiding - klasse b' geldt dat:
    • 1. per bouwperceel maximaal twee bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlak van 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
    • 2. de bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden gebouwd;
    • 3. de afstand van een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 4 m bedraagt.

25.2.4 bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat voor hoeksituaties gericht op de openbare weg of openbaar groen geldt dat in het verlengde van de achtergevel van de woning de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • 1. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
  • 2. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • 3. de plaats van bijgebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
  • 4. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.

25.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld en de verschijningsvorm van karakteristieke panden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.2, onder a en b, voor het verhogen van de maximale goothoogte met 30% en/of een afwijkende kapvorm.

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden op de niet-bebouwde gronden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het egaliseren, afgraven, vergraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • d. het verwijderen of beschadigen van bos, houtwallen, struwelen, weg- en erfbeplatingen;
  • e. het aanbrengen van boven- en ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.

25.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 25.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.

25.5.3 Strijd met bestemming

De werken of werkzaamheden, zoals genoemd in 25.5.1, zijn in strijd met de bestemming, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in 25.1, onevenredig worden aangetast.