direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Holten, stationsomgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Holten is een prettige plaats om te wonen en te verblijven, zowel voor inwoners als toeristen. Hoe kan dit nog aantrekkelijker worden gemaakt? Daarvoor heeft de gemeente Rijssen-Holten samen met inwoners, ondernemers en andere betrokkenen de visie “Heerlijk Holten” opgesteld, waarin op basis van thema's concreet aangegeven is waar de aandacht naartoe gaat.

Hieruit volgen een aantal projecten waarvan enkele reeds in uitvoering zijn. Zo wordt het voormalige industrieterrein De Kol momenteel omgevormd tot een woonwijk en wordt in het centrum de Smidsbelt omgevormd tot een horecaplein met terrassen en restaurants. Bovendien wordt het centrum verkeerluw ingericht.

Een ander project dat voortvloeit uit "Heerlijk Holten" is het verbeteren van de verbinding tussen het centrum van Holten en de Holterberg. In dit kader is een wegenstudie uitgevoerd om te bekijken welke aanvullende maatregelen genomen moeten worden om de verkeersafwikkeling aan de noordzijde van Holten op een goede manier te laten plaats vinden.

Door het centrum van Holten op een goede manier te verbinden met de belangrijke trekpleister van het gebied, het nationaal park de Sallandse Heuvelrug met onder andere de Holterberg, ontstaat wederzijdse aantrekkingskracht. Door een betere verbinding met aantrekkelijke routes tussen het centrum van Holten, het station van Holten en de Holterberg, met aanbod van alternatieve vervoersmiddelen, worden tot nu toe redelijk gescheiden attracties aan elkaar verbonden.

Aan de hand van de wegenstudie zijn 5 varianten onderzocht. De gemeente heeft gekozen voor variant 0+, alternatief E. In deze variant blijft de huidige overgang bij het station gehandhaafd. Rondom het station is ruimte om een aantrekkelijk en overzichtelijk plein te creëren. Het groene reliëfrijke landschap van de Holterberg ‘wandelt’ het plein op. Groene eilanden met heide en grasachtige vegetaties en groepen berken zorgen voor een lommerrijk en prettig plein om te verblijven.

De aanliggende terrassen van de horeca zorgen voor levendigheid. Er is een weids zicht vanaf het plein op de Holterberg. De loper vanuit het centrum sluit vanaf de Kalftermansweide aan op de looproute naar het station. Aan de flanken van het stationsplein kunnen de auto’s en de fiets geparkeerd worden.

Navolgende afbeelding geeft de inrichting van de stationsomgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0001.jpg"

Definitief ontwerp 0-plus variant d.d. 25 september 2013 (bron: Gemeente Rijssen-Holten)

Voorliggend bestemmingsplan maakt uitvoering van het gekozen alternatief mogelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern van Holten; tussen de spoorlijn en de achterzijde van de bebouwing aan de Dorpsstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door bedrijventerrein 'De Kol' en aan de westzijde door de Stationsstraat. Navolgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied

1.3 Vigerende planregelingen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kern Holten 2010". Op grond van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Horeca', 'Wonen-Karakteristiek', 'Verkeer-Verblijfsgebied' en voor 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' (dubbelbestemming).

De voor "Wonen - Karakteristiek" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen, het behoud van het straatbeeld dat voornamelijk wordt gekenmerkt door bouwmassa van de woningen en van de uitwendige hoofdvorm van woningen die wordt gekenmerkt door nagenoeg gelijke goot- en bouwhoogten en overheersende nokrichting, alsmede materiaalgebruik, water en groenvoorzieningen.

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca, overeenkomstig categorie 1, 2 en 3, vermeld in de bij de regels behorende 'Categorie-indeling horecabedrijven', met dien verstande dat: het bruto vloeroppervlak per horecavestiging niet meer mag bedragen dan 350 m2, dan wel het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bruto vloeroppervlak; de bestaande bedrijfswoningen met dien verstande dat sloop en herbouw van de bedrijfswoning binnen het betreffende bouwperceel, is toegestaan en het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'. Een en ander met bijbehorende bebouwing, (on)bebouwde terreinen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

De voor "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten ten behoeve van bestemmingsverkeer alsmede bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen, fietsenstallingen, perrons en overige bebouwing.

De voor "Verkeer-Railverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorwegen, alsmede bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen, een en ander met bijbehorende bebouwing, waaronder geluidwerende voorzieningen, perrons en liften en wachtruimtes.

De voor "Waarde - Middelhoge archeologische verwachting" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

De voor "Kantoor" aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, één en ander met bijbehorende bebouwing, geen bedrijfswoningen zijnde, (on)bebouwde terreinen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel of voor de bestaande bedrijfswoningen met dien verstande dat sloop en herbouw van de bedrijfswoningen binnen het betreffende bouwperceel, is toegestaan één en ander met bijbehorende bebouwing, geen bedrijfswoningen zijn, (on)bebouwde terreinen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestem voor bestaande bedrijven gelegen binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat de grond mogen worden gebruik voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden bij beëindiging van het bedrijf een bedrijfsactiviteit te vestigen die eveneens toelaatbaar is tussen woningen. Tevens is detailhandel toegestaan voor zover dat op de verbeelding is opgenomen.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende bestemmingsplanverbeelding weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0004.jpg"

Uitsnede bestemmingsplanverbeelding (bron: bestemmingsplan "Kern Holten 2010"

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk welke deel uitmaakt van een groter geheel. In dit hoofdstuk zal dan ook worden ingegaan op het project in zijn totaliteit, waarna vervolgens wordt ingezoomd op het specifieke onderdeel dat door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

2.2 De totale beoogde ontwikkeling

De gemeente Rijssen-Holten wil de kern Holten toekomstbestendig maken en heeft daarvoor het programma "Heerlijk Holten" opgezet.

De kernkwaliteiten van Holten zijn samengevat in drie profielen. Deze profielen zijn tot stand gekomen uit het onderzoek naar de mogelijkheden en huidige kwaliteiten van Holten, analyse van bestaande projecten en evenementen en gesprekken met ondernemers en inwoners van Holten. Dat heeft geresulteerd in de volgende drie profielen:

  • Kunst & Cultuur;
  • Sport & Beweging;
  • Eco-Fun.

Deze drie profielen versterken de aanwezige kwaliteiten van Holten en voegen nieuwe kwaliteiten toe door combinaties te maken tussen bestaande en nieuwe evenementen en tussen evenementen en horeca-arrangementen.

Vele verschillende projecten dragen bij aan het realiseren van de visie "Heerlijk Holten". Voorbeelden zijn het Groentransferium en het herinrichten van de stationsomgeving. Voor meer informatie over alle projecten wordt verwezen naar www.heerlijkholten.nl waar uitgebreide documentatie te vinden is over de visie en de verschillende projecten die daarvan deel uitmaken.

Een van de aspecten die uit de visie naar voren komt, is het creëren van meer parkeerruimte voor met name toeristen. Het moet niet alleen mogelijk zijn voor toeristen om te parkeren op de Holterberg (hoofdsteunpunt Holterberg), maar juist ook in Holten. Realisatie van een steunpunt nabij het station en de route die naar de Holterberg leidt, nodigt toeristen meer uit om naast de Holterberg ook de kern Holten te bezoeken. Daarnaast zal het creëren van meer parkeerruimte ertoe bijdragen dat de parkeerdruk wordt gespreid. In het beleidsplan voor het Nationaal Park is reeds aangegeven dat nabij het station in Holten een steunpunt gerealiseerd dient te worden.

2.3 Stationsomgeving

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een specifieke onderdeel van de totale visie: het creëren van meer openbare ruimte door de sloop van bebouwing. Het openbaar terrein is bedoeld als park, een verbetering van de langzaam verkeersroute van en naar het station en een verbetering van de bereikbaarheid van het parkeerterrein (Kalfstermansweide) vanaf het station. Daarnaast kan de openbare ruimte nabij het station meer betekenis krijgen als stationsplein, bijvoorbeeld met enkele horecagelegenheden. De mogelijkheid tot vestiging van horecagelegenheden maakt echter geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Zie onderstaande afbeeldingen voor het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0005.jpg"

Uitsnede schetsontwerp Stationsomgeving Holten

Fiets- en wandelstructuren

Het plangebied wordt doorkruist of grenst aan verschillende bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren. De Omgevingsverordening van de provincie Overijssel schrijft in dat kader voor dat in bestemmingsplannen aangegeven dient te worden op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met deze structuren.

In dit geval blijven de bestaande fiets- en wandelstructuren intact, juist ook omdat terdege rekening is gehouden met de aanwezige routestructuren. De visie is er juist voor een deel op geënt om wandelaars en fietsers beter te faciliteren.

2.3.1 Groentransferium

Het project Groentransferium is zowel ruimtelijk als functioneel de verbindende schakel tussen het dorp Holten en Holterberg met een hoog ambitieniveau, mede door het opnemen van de plannen van de herontwikkeling van de Enkco. Om financiële redenen moet het project gefaseerd worden uitgevoerd. Het oorspronkelijke idee vanuit het programma A1-zone was om de toeristen komend vanaf de A1 te begeleiden naar de stationsomgeving in Holten (parkeerplaatsen), om van hieruit via alternatieve vervoersmiddelen of te voet het dorp Holten of de Holterberg en de Holter Enk te kunnen bezoeken. Bij het bestaande, te upgraden stationsgebouw (restaurant) kunnen dan fietsen en een electrocar worden verhuurd, een arrangement met de elektrocar of paard en wagen worden geboekt.

De zogenaamde P+N (Park + Nature) plaatsen dien ook als overloop van P+N Berg (boven op de Holterberg), omdat deze parkeerplaats vaak te vol en uitbreiding ter plaatse niet mogelijk is.

De afgelopen maanden is mede in relatie tot de wegenstudie Holten Noord een integraal plan ontwikkeld voor de uitvoering van fase 1 van het Groentransferium (o-plus/Stationsomgeving). Om financiële redenen is de herontwikkeling van Enkco op dit moment niet aan de orde. Daarnaast is in de studie de realisatie van een ongelijksvloerse verbinding (onder de spoorlijn) meegenomen. Ook de realisatie van de voorkeursvariant met een ongelijkvloerse fiets- voetgangersverbinding is om financiële en ruimtelijke redenen (relatie ontwikkelingen Enkco) op dit moment niet aan de orde.

2.3.2 Stationsomgeving

De aanleg van een ruimtelijk verantwoorde stationsomgeving en een forse verbetering van de verkeersveiligheid en de minder goede verkeersafwikkeling ter plekke, die als gevolg van de aanleg van het Zilverzandtracé en Wansinktracé in de huidige situatie is ontstaan. Hierbij worden enkele oude woningen en niet meer in gebruik zijnde bedrijfspanden van Enkco gesloopt en ingevuld als stationsplein in een groene setting. Hier wordt de aanzet gegeven om het groen van de Holterberg/Holter Enk het dorp in te brengen. De variant is door de politiek gekozen uit de opgestelde varianten van de wegenstudie Holten Noord.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleid van verschillende overheden aan bod. Beleid op rijksniveau wordt niet behandeld, aangezien het project waarvoor het bestemmingsplan wordt opgesteld van een schaal is waarover in het ruimtelijke beleid van het rijk niet wordt aangegeven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.


In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. De provincie definieert Ruimtelijke kwaliteit als: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.


Om te sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0006.png"


Generieke beleidskeuzes

Allereerst wordt bepaald of een beoogde ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijventerreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.

In dit geval gaat het om een gedeeltelijke herinrichting van de openbare ruimte, het realiseren van extra parkeerplaatsen nabij het station en de aanleg van een stationsplein (openbare ruimte) in bestaand bebouwd gebied. Een degelijke ontwikkeling op een dergelijke locatie is niet in strijd met bepaald generiek beleid.

Ontwikkelingsperspectieven

Het gehele grondgebied van Overijssel heeft in de Omgevingsvisie een bepaald ontwikkelingsperspectief gekregen. Ze geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Ze zijn richtinggevend om flexibiliteit voor de toekomst te hebben. Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied luidt voor het grootste deel als volgt: "Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus". Hier is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. Herinrichting van de openbare ruimte en het realiseren van extra parkeergelegenheid alsmede de aanleg van een stationsplein nabij het station passen prima in dit ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarische cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ze zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Natuurlijke laag

Het plangebied valt binnen het zandgebied "Stuwwallen en ruggen". Stuwwallen dienen een beschermende bestemmingsregeling te krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied).

Het betreft hier deels bebouwd en deels onbebouwd gebied zonder enig hoogteverschil. Het herinrichten van de openbare ruimte, de aanleg van parkeervoorzieningen en een stationsplein, is niet in strijd met de normen voor deze laag.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype "Essenlandschap". Het is de ambitie om de essen te beschermen, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf. Aangezien enig reliëf hier ontbreekt, is er geen strijd.


Stedelijke laag

Het plangebied ligt in het deel "woonwijken 1955 tot nu". Dit is ook logisch, aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Holten. De beoogde ontwikkeling past uitstekend bij deze stedelijke laag, aangezien het creëren van extra parkeergelegenheid en de aanleg van een stationsplein van belang is voor het bebouwde gebied.

Lust- en leisurelaag

Het plangebied wordt doorkruisd door het Pieterpad. Deze komt vanaf de Holterberg en loopt langs het station verder naar het zuiden.

Juist deze toeristische route is een belangrijke bouwsteen voor de gehele ontwikkeling. Het is de bedoeling dat een betere verbinding tot stand wordt gebracht tussen de Holterberg en de kern Holten. De toeristische attractiviteit zal juist worden versterkt en daarom passen de beoogde ontwikkelingen zeer goed bij deze laag.

3.2.2 Omgevingsverordening

Meerdere recreatieroutes lopen door het plangebied, waaronder het Pieterpad. In de Omgevingsverordening wordt specifieke genoemd dat in de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren. In paragraaf 2.3 is hierop reeds ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan het gestelde in de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kom Holten (2005)

Met de structuurvisie "een nieuw Hart voor Holten" uit 2005 heeft de gemeente richting gegeven aan de vernieuwing van het dorpscentrum (De Kom). In de structuurvisie Kom Holten wordt gesteld dat door de spreiding van de centrumfuncties langs de oude routes in Holten nooit een herkenbaar centrum is ontstaan. Hierdoor wordt het dorp als weinig levendig ervaren. Om die reden wordt in de aanzet voor de structuurvisie een voorstel gedaan voor de herstructurering van het centrum van Holten, waarbij een echt dorpshart wordt gecreëerd. De ontwikkelingsrichting "een nieuw hart voor Holten" gaat uit van een concentratie bij de 'Smidsbelt' en van daaruit een oriëntatie richting het station, met de daarachter liggende Beukenlaan naar de Holterberg. Belangrijkste elementen van dit model zijn:

  • verdraaiing van het centrum (van de oost-west richting naar de noord-zuid richting);
  • een centrumplein (Smidsbelt);
  • opwaarderen stationsomgeving;
  • het creëren van een openbare ruimte die enerzijds als eindpunt van de centrumas, en anderzijds als startpunt voor bezoekers van het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug kan fungeren. De ruimte kan meer betekenis krijgen als stationsplein, bijvoorbeeld met enkele horecagelegenheden.

Voorliggend bestemmingsplan past goed bij deze uitgangspunten, omdat uitvoering van de projecten die door het bestemmingsplan juridisch-planologische mogelijk worden gemaakt zorgt voor een centrum dat beter door recreanten kan worden bezocht.

3.3.2 Heerlijk Holten! een ontwikkelingsperspectief voor Holten (2009)

Holten wil zich de komende vijftien jaar ontwikkelen tot een krachtige kern met een belangrijke recreatieve waarde in Overijssel. Van deze ontwikkeling zal zowel de inwoner, als de toerist en de regio profiteren. Dit wil Holten bereiken door de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en door middel van speerpunten op het gebied van ‘sport & bewegen’, ‘kunst & cultuur’ en ‘Ecofun’ de recreatieve functie van Holten te versterken. Ook dient het aantal toeristen te groeien door het toevoegen van horeca, detailhandel, zorg en toeristische functies en dient Holten haar plek binnen het provinciaal toeristisch beleid te versterken.

Onder de drie genoemde profielen vallen meerdere projecten, die er gezamenlijk voor moeten zorgen dat Holten een plaats wordt om heerlijk te wonen, te recreëren, te ontspannen en te sporten. Het project "Groentransferium" maakt hier deel van uit en middels voorliggend bestemmingsplan wordt hier planologisch-juridisch "handen en voeten" aan gegeven.

Het bestemmingsplan past dus uitstekend binnen het vigerende beleid dat voor de kern Holten is opgesteld.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft de randvoorwaarden op basis van de milieukundige en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

De gemeente Rijssen-Holten is voornemen de Stationsstraat ter hoogte van het NS-station Holten te wijzigen. Conform het ontwerp met projectnummer 31115123, d.d. 18 maart 2013 wordt er een '0-plusvariant' gerealiseerd. Hierbij worden de rijbanen gesplitst en in oostelijke richting geschoven. Om dit te kunnen realiseren worden woningen gesloopt. In onderstaande figuren is de huidige en de nieuwe situatie weergegeven.

De Stationsstraat heeft ter hoogte van de wijziging een maximumsnelheid van 30 km/uur. formeel valt de weg daardoor niet onder de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel nagegaan te worden of er sprake is van een reconstructie naar analogie van de Wet geluidhinder.

Door realisatie van het plan verdwijnt er afscherming tussen de woningen en het spoor. De effecten op de geluidsbelasting ten gevolge van het spoor dienen daarom ook berekend te worden. Voor de beoogde ontwikkeling is op 6 juni 2013 is een akoestisch onderzoek hiervoor opgesteld door Alcedo bv met rapportnummer 20134185.R01.V02.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functies.

Onder geluidsgevoelige functies worden woningen verstaan en andere geluidgevoelige gebouwen (zoals ziekenhuizen en onderwijsgebouwen) alsmede geluidgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).

4.2.1 Onderzoeksgegevens

Uitgangspunt voor het akoestisch onderzoek zijn de onderstaande onderzoeksgegevens:

  • Ontwerpgegevens: verkeersintensiteiten voor Rijssen-Holten met betrekking tot de 0+-variant voor het prognose jaar 2020. Deze zijn met 1,5% autonome groei opgehoogd naar het prognosejaar 2024 (zie hiervoor ook bijlage 1);
  • Onderzoeksgebied: in verband met het verdwijnen van de afschermende werking van de te slopen bebouwing zijn de effecten zijn eveneens berekend voor de woningen aan de Stationsstraat ten zuiden van de gewijzigde wegvakken en de woningen aan de Kerkhofsweg;
  • Spoorgegevens: gedownload uit het landelijk register (laatst bijgewerkt op 29-06-2012);
  • Hogere grenswaarde: voor de woningen aan de Stationsstraat 2 en 9 zijn bij besluit HGW 20111018-3 d.d. 18 oktober 2011 hogere waarden vastgelegd;
  • Nog niet gerealiseerde bouwlocaties; conform de Wet geluidhinder wordt rekening gehouden met nog niet gerealiseerde geluidsgevoelige bestemmingen, zoals het plan Schuppert. Hiervoor zijn bij besluit HGW d.d. 12 februari 2013 hogere grenswaarden vastgesteld;
  • Onderzochte varianten: variant 2013 1 jaar voorafgaand aan de ingebruikname van de gewijzigde weg en 2024, minimaal 10 jaar na de ingebruikname van de gewijzigde weg.

De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de specialistische Standaard Rekenmethode II conform hoofdstuk 3 en bijlage III van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012.

4.2.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting bij de meeste woningen afneemt. Als gevolg van de afschermende bebouwing ter hoogte van de Stationsstraat 8 neemt de geluidbelasting ter plaatse van de noordgevel van de Stationsstraat 6 met meer dan 1,5 dB toe. Het is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk wanneer ter hoogte van de Stationsstraat 6 elementverharding wordt toegepast omdat de toename meer dan de maximaal toegestane 5 dB (namelijk 6 dB) is.

Railverkeerslawaai

Als gevolg van het verdwijnen van de afschermende werking van de bebouwing langs het spoor neemt de geluidsbelasting voor de volgende woningen tussen de 2-7 dB toe (meer dan 1,5 dB).

Cumulatieve geluidsbelasting

De cumulatieve geluidsbelasting is conform hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 bepaald. In de toekomstige situatie wordt voor de woning aan de Kerkhofsweg 1 de bijdrage van her railverkeer maatgevend en voor voor de woningen aan de Kerkhofsweg 3 en 8 gaat het railverkeer een relevante bijdrage leveren. Uit een vergelijking van de cumulatieve geluidsbelasting in 2013 en in 2024 blijkt dat voor de woningen aan de Kerkhofsweg 1, 3 en 8 op de maatgevende gevel sprake is van een toename van meer dan 1,5 dB. Voor de Kerkhofsweg 1 neemt de cumulatieve geluidsbelasting tot maximaal 7 dB toe.

4.2.3 Maatregelen

De toename van de geluidsbelasting wordt veroorzaakt door het verdwijnen van de afschermende bebouwing en is in belangrijke mate afkomstig van railverkeerslawaai. Deze geluidsbelasting kan gereduceerd worden door het toepassen van raildempers of door schermen te plaatsen langs het spoor, ten oosten van het station en/of nabij de woningen aan de Kerkhofsweg 1,3 en 8. Het plaatsen van raildempers kan een reductie opleveren van 3 tot 4 dB. ter hoogte van het plan 'De Kol' zullen reeds raildempers toegepast worden. Dit is echter nog niet verwerkt in het geluidsregister waarmee gerekend is. Met de spoorbeheerder Prorail zal overlegd moeten worden of deze maatregel verder toegepast kan worden richting het station. Het plaatsen van schermen is conform opgave van de gemeente Rijssen-Holten stedenbouwkundig niet wenselijk. Een andere mogelijkheid is om de geluidwering van de gevels van deze woningen te onderzoeken en zo nodig te verbeteren, zodat het binnenniveau in de woning van 33 dB gewaarborgd blijft.

4.2.4 Conclusie

Op basis van de resultaten uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat voor zowel het spoorweglawaai als het wegverkeerslawaai ter plaatse van het plangebied geldt dat kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder evenals het gemeentelijk geluidbeleid. Hiertoe zal bij de uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling rekening moeten worden gehouden met het treffen van voorzieningen ten behoeve van de geluidgevoelige bestemmingen. Ten behoeve van de woningen aan de Stationstraat 6, 9 en de appartementen aan de Schupertstraat is het wenselijk dat elementverharding achterwege blijft in de uitvoering van de Stationsstraat. Ten behoeve van de Kerkhofsweg 1,3, 8 en Stationstraat 10 is het wenselijk dat met Prorail wordt overlegd opdat maatregelen worden getroffen zodanig dat de geluidbelasting als gevolg van het railverkeer voor de woningen afdoende kan worden gereduceerd. Daarnaast is er de mogelijkheid om de geluidwering van de gevels van de woningen te onderzoeken en zo nodig te verbeteren, zodat een binnenniveau in de woning van 33 dB gewaarborgd wordt.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen over luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld. De wet stelt bij een (dreigende) grenswaarden overschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekende mate: (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit" of "gevoelige bestemmingen" binnen onderzoekzones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate"(NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.3.2 Toetsing

Uit de "Rapportage luchtkwaliteit 2006"van de provincie Overijssel blijkt dat er geen overschrijdingen zijn in het plangebied voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof. Binnen en in de nabijheid van het plangebied vinden er geen ontwikkelingen plaats die kunnen leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit in het gebied. Wel neemt het aantal vervoersbewegingen toe in het gebied (mede als gevolg van de ontwikkeling in het nabijgelegen Park & Nature)). Op basis van de rapportage van Goudappel Coffeng met kenmerk RSN120/Gth/1545. d.d. 17 juli 2012 is er een toename van het aantal vervoersbewegingen toe met 880 op een daggemiddelde als gevolg van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Om te bepalen of de beoogde ontwikkeling valt onder het criterium NIBM is gebruik gemaakt van het NIBM-tool 2013 van het ministerie van I&M. De maximale bijdrage in NO2 is 0,74 ìg/m3 en PM10 is 0,20 ìg/m3. De grens voor een toename niet in betekende mate aan de luchtverontreiniging is 1,2 ìg/m3. De bijdrage op basis van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit is daarbij niet in betekenende mate. Een vervolgonderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0007.jpg"

Berekening NIBM-tool 2013

4.3.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling en de ontwikkelingen in de directe nabijheid van het plangebied 'in niet betekende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit en dat de luchtkwaliteit ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven- en milieuzonering

Indien door middel van een bestemmingsplan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

4.4.1 Toetsing

Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk gemaakt.

4.4.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgevonden risico en groepsrisico. Het plaatsgevonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgevonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

4.5.1 Toetsing
4.5.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

4.5.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

4.5.1.3 Stationaire bronnen in het plangebied

Volgens de risicokaart van de provincie Overijssel bevinden zich geen stationaire bronnen met risicovolle activiteiten in het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied is echter de machinekamer van de Enkco Foodgroup B.V. gelegen. Deze inrichting heeft een 10-6 afstandscontour van 60 meter. Aangezien onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij personen aan het risicogebied worden toegevoegd, vormt de aanwezigheid van deze inrichting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Overijssel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0008.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHC2013002-0401_0009.jpg"  

Uitsnede provinciale risicokaart bron:risicokaart.nl

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en lpg-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dicht bij woningen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is – op enkele onderdelen na – op 27 oktober 2004 in werking getreden. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de provinciale risicoatlas Overijssel opgenomen, waarop mogelijke stationaire bronnen zijn aan gegeven.

4.5.1.4 Mobiele bronnen in het bestemmingsplan

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Bij de inventarisatie van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen"(BVGS), zijn rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunten geïnventariseerd. Basisnet houdt alleen rekening met stoffen die in grote hoeveelheden worden vervoerd (bulkvervoer) en die als zij vrijkomen levensbedreigend kunnen zijn over een groot gebied rondom het incident. Het invoeren van Basisnet is nog voorgenomen beleid. De Tweede Kamer heeft ingestemd met het voorstel tot wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (wet Basisnet). Het Wetsvoorstel ligt nu ter behandeling bij de Eerste Kamer. Waarschijnlijk wordt het Basisnet 1 januari 2014 van kracht. Tot die tijd zijn zogenaamde risicoruimten te vinden in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zo kunnen gemeentes alvast rekening houden met het voorgenomen beleid. Het BVGS bepaalt voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor welk vervoer mag plaats vinden en hoe de ruimte in de directe nabijheid mag worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied.

Het basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:

  • Verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1)
  • Verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2)
  • Verbindingen met beperkingen voor het verover waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3)

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat, ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen' is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Het betreft echt nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan.

Wegverkeer

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert over het algemeen weinig problemen op ten aanzien van de externe veiligheid. Vooral in zeer dicht bevolkte gebieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid.

Op basis van de Risicoatlas (2005) is nabij het plangebied geen mogelijk knelpunt geïnventariseerd. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de spoorlijn Deventer-Almelo. Aangezien onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een verdichting van de bevolking in de nabijheid van het spoor, vormt de aanwezigheid van de spoorlijn geen belemmering. Bevaarbaar water bevindt zich niet in de nabijheid van het gebied en hoeft dan ook niet nader te worden beoordeeld.

4.5.2 Conclusie

Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen op het gebied van externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op voor de realisatie van het bestemmingsplan. Overigens betreft het hier een bestemmingsplan waarbij het aantal kwetsbare objecten in het gebied juist afneemt.

4.6 Water

4.6.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2009

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

4.6.2 Provinciaal beleid

Waterhuishoudingsplan Overijssel

In het waterhuishoudingsplan Overijssel zal naar aanleiding van de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2009 worden gewijzigd. Relevante basisprincipes van het waterhuishoudingsplan zijn:

  • Aandacht voor de waterketen (drinkwaterlevering, riolering, afvalwaterbehandeling) in relatie tot duurzaam bouwen, waterbesparing, afkoppelen van verhard oppervlak en samenwerking;
  • Vaststellen van de gewenste grondwatersituatie vanuit het oogpunt van het tegengaan van verdroging en bodemdaling (voorkomen van een verdere daling van de grondwaterstand);
  • Een waterkwaliteitsparagraaf in waterakkoorden. Op grond van dit waterhuishoudingsplan wordt minimaal 50% van de te behalen vuiluitworp-reductie gerealiseerd door duurzame oplossingen, zoals het afkoppelen van verhard oppervlak en waterkwaliteitsdoelstellingen.

Provinciale waterverordening

De wet Nationaal Waterplan 2009 heeft tot gevolg dat de provinciale instrumentele waterregelgeving moet worden herzien. Deze herziening is zo omvangrijk dat voor de leesbaarheid nieuwe waterverordeningen zijn opgesteld die zoveel mogelijk zijn geïntegreerd. Als gevolg hiervan komen de afzonderlijke verordeningen betreffende de waterhuishouding, de waterkering en het grondwater te vervallen.

Naast een provinciale waterverordening die provincie brede onderwerpen zoals het regionale waterplan en het onderwerp grondwater (voor zover nog een provinciale bevoegdheid) regelt, is er per waterschap een interprovinciale waterverordening waarin het waterschap eigen onderwerpen regelt.

Adviescommissie schade grondwater

Bij de inwerkingtreding van de Waterwet (22 december 2009) is de Grondwaterwet komen te vervallen. Hierdoor is ook de juridische grondslag voor de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet komen te vervallen. De commissie was door de 12 provincies ingesteld als onafhankelijke adviescommissie voor het bepalen van schade die het gevolg is van grondwateronttrekkingen en/of bijbehorende infiltraties. Op grond van de bepalingen van den Omgevingsverordening dient een nieuwe commissie te worden ingesteld. De 12 provincies hebben besloten tot voortzetting van deze gezamenlijke Commissie onder de Waterwet en daartoe is een nieuw besluit vastgesteld en inwerking getreden vanaf 22 maart 2011.

Waterverordening Rijn en IJssel

Deze verordening strekt tot het regelen van het waterschap eigen onderwerpen voor het Waterschap Rijn en IJssel. Het merendeel van de in deze verordening opgenomen onderwerpen is overgenomen uit de huidige regelgeving. Nieuw voor het waterschap zijn de bepalingen op het gebied van de normen waterkwantiteit, de projectprocedure en grondwater.

4.6.3 Regionaal beleid

Waterschap Rijn en IJssel sluit wat afkoppelingbeleid betreft aan op het beleid van de provincie Overijssel. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen geldt in principe het onderstaande beleid:

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • 3. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
    • a. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
    • b. Bij het ontwerp van een bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten,
    • c. regenpijpen en perceel goten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • 4. Bij het stedebouwkundig plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe is;
  • 5. Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:
    • a. Regenwaterhergebruik op individuele schaal
    • b. Directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen;
    • c. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water;
  • 6. Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap worden gezocht naar maatwerk.

Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2010-2015

Het waterbeheerplan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak zij deze wil bereiken. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

Drie elementen aan het waterbeheerplan zijn nieuw in vergelijking met de vorige plannen:

  • Een aanzienlijk deel van het plan is een gezamenlijk product van de vijf waterschappen in het stroomgebied Rijn-Oost. Dit betreft de positionering van het waterschap in de samenleving en de hoofdlijnen van het beleid.
  • Het plan bevat de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water voor het beheergebied van het waterschap, als uitkomst van een intensief overlegtraject van de afgelopen jaren met de collega-waterschappen in Rijn-Oost, de provincies, het rijk en de naburige Duitse waterbeheerders.
  • Het plan bevat een Duitse samenvatting en een vergelijkende analyse van de waterkwaliteit in de grensbeken.

Het Waterschap Rijn en IJssel werkt in de planperiode 2010-2015 aan:

Veiligheid

  • Het uitvoeren van verbeteringswerken aan de primaire en regionale waterkeringen, op basis van de toetsingen van deze keringen aan de geldende veiligheidsnormen.
  • Een actieve rol vervullen in de landelijke wijziging in de veiligheidsbenadering (VNK) en de planontwikkeling voor de lange termijn.
  • Een effectieve calamiteitenorganisatie in stand houden die in noodsituaties in werking treedt.
  • Op de dijken wordt gestreefd naar een soortenrijke vegetatie waarbij veiligheid voorop staat maar de ecologie niet vergeten wordt. Waar mogelijk worden dijken opengesteld voor neven- of dubbelfuncties zoals fiets- en wandelpaden.
  • Het uitvoeren van beheer en onderhoud aan alle waterkeringen, met inachtneming van de gedragscode Flora- en faunawet en van de mogelijk aanwezige cultuurhistorisch en archeologische waarden.

Watersysteembeheer

  • Werken aan de verbetering van de stroomgebieden van de 35 waterlichamen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn aangewezen. Voor elk waterlichaam is het 'gewenst ecologisch potentieel' (GEP) bepaald, op basis van een bijbehorend hoog, midden of laag ambitieniveau. De maatregelen om het GEP te bereiken bestaan voornamelijk uit inrichtingsmaatregelen.
  • Het realiseren van ecologische functies die aan watergangen met een (potentieel) hoge ecologische waarde zijn toegekend, te weten: 'ecologische verbindingszone' (EVZ), 'hoogste ecologische niveau'(HEN) en 'specifieke ecologische doelstelling' (SED).
  • Het opstellen van zwemwaterprofielen voor de aangewezen zwemwateren, in samenwerking met zwemwaterbeheerders en de provincie.
  • Om een goed kwanteitsbeheer (peilbeheer) te realiseren wordt voor het hele beheergebied het 'gewenst grond- en oppervlaktewaterregime'(GGOR) vastgesteld. in dit waterbeheerplan gebeurt dit voor de Rijnstrangen, Havikerwaarde en de niet-strategische actiegebieden.
  • In gebiedsprocessen wordt zo nodig een gebiedsnorm voor risico's op wateroverlast opgesteld, waarbij de landelijke risiconormen als minimum beschermingsniveau gelden. Het beheergebied als geheel wordt in 2012 opnieuw getoetst aan de landelijke risiconormen.
  • Het uitvoeren van maatregelen in de aangewezen verdroogde gebieden (TOP), in samenwerking met de provincie (onder voorbehoud).
  • Het vasthouden van water in de 'haarvaten' van het watersysteem, waarbij kansen worden benut op het ontkoppelen van drainage en het benutten van de bodem als voorraadvat van water.
  • Het uitvoeren van het waterakkoord 'blauw knooppunt' in samenwerking met Rijkswaterstaat Oost-Nederland, met als prioriteit het ecologisch verbeteren van twee IJsselmondingen.
  • Het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen kleinen dan 150.000 m3 per jaar op basis van de beleidslijnen uit het waterbeheerplan. Voor beregeningsmogelijkheden wordt het gebruik van de beregeningsplanner geëvalueerd.
  • Het uitvoeren van beheer en onderhoud aan alle watergangen, met inachtneming van de gedragscode Flora- en faunawet en van de mogelijk aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden.
  • Een nauwe samenwerking met gemeenten in het stedelijk waterbeheer, o.a. door samen te werken in de watertoets en bij waterplannen, en door voorbereidingen te treffen voor een gezamenlijk waterloket voor vergunningverlening.
  • Het maken van afspraken met gemeenten over samenwerking bij opstal, verwijdering en toepassing van baggerslib en het uitvoeren van het opgestelde baggerprogramma voor landelijk en stedelijk gebied.
  • Bijdragen aan de aanpak van diffuse watervervuiling, o.a. door het uitvoeren van onderzoek naar hormoonverstorende stoffen en (dier)geneesmiddelen in afval- en oppervlaktewater, en door stimuleren van vermindering van chemische onkruidbestrijding.
  • Het stimuleren van recreatief medegebruik van de watergangen en van de recreatieve vaart op de Oude IJssel. Dit laatste door mee te werken aan de aanleg van recreatieve voorzieningen.

Waterketenbeheer

  • Samenwerken met gemeenten aan de verbetering van waterkwaliteit in stedelijke gebieden, door uitvoeren van maatregelen in combinatie met verbeteringen in het rioolstelsel (overstorten).
  • Werken aan doelmatigheidsverbetering in de afvalwaterketen in samenwerking met gemeenten, zodat beide partijen en burgers financieel profiteren.
  • Een actieve bijdrage leveren aan, door de gemeente op te stellen, rioleringsplannen (GRP).
  • Doorvoeren van verbeteringen en innovaties op de rioolwaterzuiveringsinstallaties Haarlo en Dinxperlo.
  • Het uitvoeren van een proef met vergisting van maaisel op een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
  • Inzetten op een energie-efficiënt zuiveringsbeheer op de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Uitvoering

  • Sterker inzetten op projectmatig en programmatisch werken, waarbij voldoende tijd voor de 'voorbereiding van de uitvoering' is geraamd.
  • Stimuleren van een actief grondbeleid samen met de provincie, waarvan het opbouwen van een strategische grondvoorraad deel uitmaakt.
  • Uitwisseling van kennis en vaardigheden in buitenlandse projecten, zowel in Europa als in Suriname en Nicaragua.
  • Een sterk netwerk opbouwen met de naburige Duitse waterbeheerders, als basis voor samenwerkingsprojecten.
  • Monitoren van waterkwaliteit en waterkwantiteit met behulp van een integraal meetnet.
  • Benutten van regionale, provinciale, landelijke en Europese subsidies waar mogelijk, voor de uitvoering van projecten.
  • Uitvoeren van een professionele vergunningverlening en handhaving gericht op de waterkwaliteitseisen op basis gestelde prioriteiten.

4.6.4 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2005-2012 en 2013-2017)

Het GRP richtte zicht op traditioneel rioolbeheer (inputgericht). Het GRP kenmerkte zich door een vaststaand technisch maatregelenpakket met gelabelde activiteiten op detailniveau, en was vooral gericht op het strategische en tactische niveau.

Het Rioleringsplan van 2005-2012 is alleen relevant voor inbreidingslocaties en is geactualiseerd middel het Rioleringsplan 2013-2017 per 14 februari. Hierin zijn de volgende punten relevant voor de voorgenomen ontwikkeling:

  • 1. De stap naar professioneel, risico gestuurd en gedifferentieerd beheer wordt gezet. Verschillende typen riolering worden met verschillende frequenties gereinigd, geïnspecteerd en onderhouden. Hetzelfde is van toepassing voor het reinigen van de kolken;
  • 2. Onder dezelfde noemer worden de aannames voor de technische levensduur verhoogd tot maximaal 80 jaar voor de vrijvalriolen;
  • 3. Op het gebied van de afvalwaterhoeveelheden in het buitengebied zal de gemeente een actieve rol aannemen en de lozers attenderen op de zorgplichtbepalingen en, indien gewenst, hierin adviseren;
  • 4. Geïnvesteerd wordt in een robuust systeem, voor zowel Holten, Dijkhoek als Rijssen. De kernen zijn klaar voor de toekomst, knelpunten met betrekking tot wateroverlast (Rijssenbui) of waterkwaliteit zijn niet meer aanwezig;
  • 5. De zichtbaarheid en beleving van water blijft een belangrijke rol spelen. De inzet op het afkoppelen van verhard oppervlak van het gemengde stelsel blijft, de stimuleringsregeling voor afkoppelen door burgers wordt toegankelijker.

De lasten voor de rioolzorg zullen 100% bekostigd worden uit de rioolheffing.

Afkoppelen bij inbreidingslocaties

In geval van inbreidingslocaties luidt het gemeentelijk standpunt dat water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op locatie geïnfiltreerd moet worden. Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m² afvoerend verhard oppervlak 30 mm berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m², dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie.

Bij inbreidingen geldt dat er een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd (DWA en een regenwater infiltratiesysteem). Het regenwater afkomstig van de openbare wegen zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Hierbij geldt een statische bergingseis van 30mm. Voor de particuliere percelen geldt dat deze ook met een statische bergingseis van 30mm het regenwater afkomstig van de daken en verhardingen moeten infiltreren,

4.6.5 Toetsing

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functioneren waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Watertoetstabel

Er zijn drie niveaus in de intensiteit van het watertoetsproces. Hieronder worden deze kort toegelicht.

0. geen watertoets

RO-plan is waterhuishoudkundig niet belang in de waterparagraaf is het voldoende te benoemen dat er geen waterbelangen zijn.

1. verkorte watertoets

RO-plan bevat waterhuishoudkundige belangen, maar is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf ingevuld kan worden. Gemeente stelt zelfstandig een waterparagraaf op en vraag om een wateradvies. In de waterparagraaf wordt het beleidskader geschetst, de watertoetstabel toegepast en worden de relevante thema's uitgewerkt.

2. uitgebreide watertoets

RO-plan kan grote waterhuishoudkundige effecten hebben. Vooroverleg over invulling en uitwerking van de waterparagraaf is gewenst. In een startoverleg kan gezamenlijk bepaald worden welke wateraspecten een rol spelen en tot welk detailniveau deze uitgewerkt dienen te worden. Dit kan ook beteken dat er een waterhuishoudkundig plan, een geohydrologisch onderzoek of een analyse van het huidige watersysteem noodzakelijk is. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade
Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en afvalwaterketen   Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan m2/uur
Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ
Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

2

1

2  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwateroverlast   Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Is in het plangebied sprake van kwel?
Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heet het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid   In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengd stelsel?
Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieu hygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   Bevindt zich het plangebied in of nabij een natte EVZ?
Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000 gebied  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   Bevindt zich het plangebied in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt   Nee   2  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Op basis van de bovenstaande gegevens is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Wateroverlast

Bij de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied blijft het verhard oppervlak gelijk. Gekozen wordt voor een 40 mm dynamische berging. In de fase van omgevingsvergunning zal een waterhuishoudkundig plan worden voorgelegd aan het waterschap ter goedkeuring.

4.6.6 Conclusie

In het voorliggende bestemmingsplan vindt er geen nieuwbouw plaats, bestaande bouw (verhard oppervlak) wordt vervangen door gedeeltelijk verharding en groen. Het verhard oppervlak blijft bij de herontwikkeling gelijk. In het kader van een omgevingsvergunning zal een verdere uitwerking van het schetsontwerp gebeuren conform de eisen ten aanzien van de afkoppeling van inbreidingslocaties van Waterschap Rijn en IJssel. Hierbij zal tevens rekening worden gehouden met de uitgangspunten zoals opgenomen in het Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2010-2015. Tevens zal in de fase van omgevingsvergunning een waterhuishoudkundig plan ter toetsing worden voorgelegd. Het aspect 'water' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Bodem

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

4.7.1 Toetsing

In dit bestemmingsplan wordt geen bebouwing aan de bestaande bebouwing toegevoegd, maar neemt de bebouwing door sloop af. In dit kader is er dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd.

4.7.2 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Het projectgebied ligt niet in of nabij een Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Het projectgebied is ook niet binnen de ecologische hoofdstructuur gelegen (EHS). Gebiedsbescherming is daarom niet van toepassing. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

4.8.1 Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de vermindering van opstallen. Hierdoor worden zowel directe als indirecte negatieve effecten op strikt beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet en op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische hoofdstructuur (EHS) niet verwacht.

De te slopen gebouwen vormen mogelijk een vaste rust- en verblijfplaats voor beschermde soorten vleermuizen en huismussen. In hoeverre de te slopen gebouwen in het plangebied daadwerkelijk door vleermuizen en/of huismussen als vaste rust- en verblijfplaats worden gebruikt dient nader onderzocht te worden aan de hand van aanvullend veldonderzoek.

In het plangebied is verder sporadisch begroeiing aanwezig waarin algemeen voorkomende soorten zangvogels zouden kunnen broeden. Het eventueel verwijderen van begroeiing dient daarom buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden.

Verder zijn enkele algemeen voorkomende soorten te verwachten zoals huisspitmuis en egel. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel Flora- en Faunawet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt.

4.8.2 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling over het algemeen geen significante belemmeringen oplevert ten aanzien van te beschermen flora en fauna. Wel worden de te slopen gebouwen mogelijk door vleermuizen en huismussen gebruikt als vaste rust- en verblijfsplaats. Hiernaar dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit nader onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning voor het onderdeel sloop, waarbij bij de vergunningverlening, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, aanvullende eisen en maatregelen geëist kunnen worden.

4.9 Archeologie

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.

4.9.1 Toetsing

Het voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de sloop van de bebouwing en het buitenterrein gedeeltelijk nieuw worden ingericht. Het voorziet niet in ontwikkelingen waarbij de grond wordt geroerd, zodoende is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Dubbelbestemming

In het onderhavige bestemmingsplan zijn, in aansluiting op het gemeentelijk archeologiebeleid en conform overleg met de regionale medewerker archeologie, -middelhoge archeologische verwachting opgenomen.

4.9.2 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het openbaar terrein mogelijk door de sloop van bebouwing. Het openbaar terrein is bedoeld als park en een plein ten behoeve van een goede en veilige verkeersafwikkeling. Er vindt een verbetering plaats van de langzaam verkeersroute van en naar het station en een verbetering van de bereikbaarheid van het parkeerterrein vanaf het station. Om de uitbreiding van het openbaar terrein te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan leidt tot een verbetering van de inrichting en toegankelijkheid van de parkeersituatie en vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: het bebouwen van de gronden en het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene procedureregels en algemene nadere eisen.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.4 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Groen, Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied, opgenomen. Ten slotte is in de regels de bestemming Waarde – Middelhoge archeologische verwachting opgenomen.

5.5 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voor een deel van het plangebied komen de regels overeen met het huidig gebruik van de grond. Aangezien het bestemmingsplan ontwikkelingsgericht is, zijn voor het andere deel van het plangebied bestemmingen opgenomen welke de beoogde ontwikkeling mogelijk maken.

5.5.1 Bestemmingen

Groen (artikel 3)

Groenvoorzieningen die een duidelijke beeldbepalende functie vervullen vanwege aankleding, begeleiding van straten en dergelijke zijn als Groen bestemd.

Verkeer - Verblijf (artikel 4)

Het parkeerterrein, incluis de ontsluiting, alsmede het 'Zwartepad' zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied omdat deze gronden worden gebruikt ten behoeve van bestemmingsverkeer. Binnen deze bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen, fietsenstallingen, perrons en overige bebouwing toegestaan.

Waarde - Middelhoge archeologische verwachting (artikel 5)

Aangezien voor het gehele plangebied geldt dat mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, is een dubbelbestemming toegekend.

5.5.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.

Voor wat betreft de algemene afwijkingsregels verdient nog te worden vermeld dat het bepaalde in artikel 8.1 onder b alleen geldt voor bouwgrenzen. Voor zover bouwgrenzen samenvallen met bestemmingsgrenzen, kan deze afwijking hiervoor niet worden gebruikt omdat deze bepaling niet voorziet in de overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Verder betreffen de algemene regels min of meer standaardregels in bestemmingsplannen en worden deze hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6. lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de behoefte van sloop van bebouwing. Het plan laat geen grootstedelijke ontwikkelingen toe. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt waarvoor de kosten zijn verzekerd uit de gemeentelijke begroting en middels subsidie van de provincie Overijssel.

Planschade

Uit jurisprudentie blijkt dat een planologische verslechtering, met planschade ex artikel 49 van de WRO als gevolg, zich voordoet wanneer de planologische wijziging leidt tot:

  • 1. een beperking van de bestaande bebouwings- of gebruiksmogelijkheden (bebouwings- of gebruiksmogelijkheden);
  • 2. een onevenredige inbreuk op de privacy (privacy beperking);
  • 3. het (gedeeltelijk) vervallen van een waarde bepalend uitzicht (uitzichtschade);
  • 4. het (gedeeltelijk) wegvallen van de toetreding van zonlicht (schaduwwerking);
  • 5. verslechtering van de situeringwaarde van een onroerend goed (ruimtelijke kwaliteit);
  • 6. een beperking van de openbare parkeerfaciliteiten en/of de toenemende verkeeraantrekkende werking van een bestemming (verkeer en parkeren);
  • 7. een onevenredige verslechtering van milieuomstandigheden, zoals geluid, geur, externe veiligheid, luchtkwaliteit, trilling, lichthinder, etc.(milieukwaliteit).

Bij de nadere uitwerking van de voorgenomen ontwikkeling zal een toetsing op genoemde punten plaatsvinden. Indien genoemde punten aan de orde zijn, zullen hiervoor voorzieningen worden getroffen en deze integraal worden meegenomen in de nadere planuitwerking.

Geen exploitatieplan

Artikel 6.12. van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald wat onder een bouwplan wordt verstaan. Sloop van bebouwing en het uitbreiden van de openbare ruimte maakt hiervan geen deel uit. Derhalve is er voor het plangebied geen exploitatieplan opgesteld.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Van inspraak op grond van artikel 1.3.1., lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is afgezien omdat een inloopavond heeft plaatsgevonden. Tevens zijn diverse gesprekken gevoerd met omwonenden. De reacties van de inloopavond en de resultaten van de gesprekken zijn mee genomen in voorliggend bestemmingsplan.

7.2 Overleg

Het overleg ex artikel 3.1.1, lid 1 Bro heeft gelijktijdig met de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan plaats gevonden. Er zijn geen reacties ontvangen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 december 2013 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen kenbaar gemaakt worden. Tijdens de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelezen is 1 zienswijze ingediend.

Een samenvatting van de zienswijze alsmede de gemeentelijke beantwoording is opgenomen in bijlage 2. De ingekomen zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.