direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Stroweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2022009-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Stroweg 1 met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2022009-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de voorwaarden zijn opgenomen in 4.5.2 en 5.5.2;

1.4 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn wordt als hoofdgebouw aangemerkt het gebouw dat noodzakelijk is voor het realiseren van de toegelaten functie of activiteit waarvan de voorkant het dichtst bij openbaar toegankelijk gebied is gelegen.

1.5 agrarisch bedrijf

een onderneming die (nagenoeg) volledig is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast

het binnen de (bedrijfs)woning bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, een mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden, studie of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 bedrijf

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen of verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaats vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.10 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.11 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 bouwwerken

constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond zijn verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;

1.18 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik van de mens door de jaren heen;

1.19 dagrecreatie

ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of niet in wedstrijdverband georganiseerde sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang, tenzij de grondeigenaar anders kenbaar maakt;

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 de digitale plankaart

de digitale plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Stroweg 1 met indentificatie NL.IMRO.1742.BPB2022009-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.23 dunning

het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden;

1.24 emissiepunt

de plek waar geur naar buiten gaat. Bij een overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de plek waar de natuurlijke of mechanische ventilatie zich bevind. Bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf of bouwwerk is dat de plek waar het overdekte deel eindigt. Bij een geheel onoverdekt dierenverblijf of bouwwerk is dit de gevel van het dierenverblijf of bouwwerk.

1.25 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen);

1.26 functie

de regels voor gebruik of bouwwerken binnen een werkingsgebied;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte. geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebouwen

alle bouwwerken, die voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidgevoelig object

een op basis van het bestemmingsplan of met omgevingsvergunning toegelaten gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  • a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • c. gezondheidsfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan of;
  • d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
1.30 geurgevoelig object

een op basis van het bestemmingsplan of met omgevingsvergunning toegelaten gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  • a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • c. gezondheidsfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan of;
  • d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voorbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Ook melkrundveebedrijven zijn doorgaans grondgebonden agrarische bedrijven;

1.32 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Stroweg 1 met identificatie NL.IMRO.1742.BPB2022009-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.33 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.34 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.35 inwoning

een in eenzelfde woning huisvesten van één ander huishouden met eigen voorzieningen;

1.36 kampeermiddelen

een tent, vouwwagen, caravan, of kampeerwagen, niet zijnde een niet-plaatsgebonden recreatieverblijf. Een bijzettentje wordt niet als zelfstandig kampeermiddel gezien;

1.37 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;

1.38 kwekerij

bedrijf waar siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt worden voortgebracht of daarmee vergelijkbaar van aard;

1.39 landschappelijke inpassing

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;

1.40 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, in verband met de voor het gebied kenmerkende waarneembare verschijningsvorm;

1.41 lichtmast

een vrijstaande constructie waaraan één of meerdere lampen zijn opgehangen;

1.42 locatie

plaats, plek of ligging;

1.43 lokale weg - onverhard

een weg, bestaande uit zand, die niet als rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat. Ook een half verharde weg, bestaande uit menggranulaat of grind, wordt aangemerkt als een onverharde weg;

1.44 lokale weg - verhard

een weg, bestaande uit klinkers, tegels, asfalt of beton, die niet als een rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat;

1.45 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein;

1.46 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, maar ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.47 melding

een schriftelijke voorafgaande mededeling aan burgemeester en wethouders om een activiteit, zoals aangewezen in dit plan, te mogen verrichten. Voor een melding gelden de in dit plan opgenomen indieningsvereisten;

1.48 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen;

1.49 omgevingsplan

het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2016007-0301 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.50 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.52 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;

1.53 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.54 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;

1.55 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.56 provinciale weg

een weg, bestaande uit asfalt of vergelijkbare materialen, die als provinciale weg is aangemerkt en op de wegenlegger staat;

1.57 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;

1.58 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 tuin

begrensd stuk grond, met gedeeltelijke verharding, bloemen, bomen of andere gewassen beplant;

1.60 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;

1.61 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;

1.62 wegbeheerder

bevoegd gezag welke de wettelijke onderhoudsplicht van een weg heeft;

1.63 werkingsgebied

een geometrisch bepaald vlak of figuur waar op basis van die plan regels gelden;

1.64 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddelijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. de gemiddelde hoogte van het terrein, of;
    • 4. in andere gevallen: het door de gemeentelijk toezichthouder aangewezen peil;
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat voor een boomhut de constructie onder de begane grondvloer, gemeten vanaf de onderkant van de vloer, niet wordt meegerekend bij de bepaling van de bouwhoogte;
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • f. afstand tot de zijdelingse perceelgrens: tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
  • g. afstand tussen gebouwen: gemeten tussen de buitenzijde van de dichtst bij elkaar gelegen gevels;
  • h. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein;
2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten en het bepalen van het oppervlak van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Voor ondergeschikte bouwdelen groter dan 0,5 m, maar kleiner dan 0,75 m wordt een oppervlak van maximaal 4 m² niet meegerekend tot het toegelaten oppervlak. Het eventuele resterende oppervlak wordt tot het oppervlak van het bouwwerk gerekend.

Bouwdelen groter dan 0,75 m zijn niet ondergeschikt en worden altijd tot het oppervlak van het bouwwerk gerekend.

2.3 maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten

Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
  • b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
  • c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.
2.5 indieningsvereisten melding

Voor het indienen van een melding op basis van het bestemmingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. de melding wordt ingediend via het op de gemeentelijke website beschikbaar gestelde elektronische formulier en;
  • b. een melding wordt gedaan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de activiteit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Landschap-gemengde functies

3.1 Bestemmingsomschrijving

Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:

  • a. tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • c. hobbymatig agrarisch grondgebruik, waaronder mede begrepen het hobbymatig houden van dieren, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • d. het weiden van vee;
  • e. landschappelijke inpassing.
3.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
  • b. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het nieuwvestigen van een (intensief) agrarisch bedrijf;
  • b. (boom)kwekerijen;
  • c. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • d. opslag van:
    • 1. gevaarlijke stoffen;
    • 2. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 3. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen;
  • e. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • f. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • g. detailhandel;
  • h. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • i. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • j. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning of;
  • k. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie Agrarisch - Landschap-gemengde functies onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.

Artikel 4 Wonen - Twee-aan-één

4.1 Bestemmingsomschrijving

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. het wonen in bestaande twee-aan-éénwoningen met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van zonnepanelen in veldopstelling met de daarbij behorende voorzieningen of;
    • 2. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene regels voor bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt een omgevingsvergunningsplicht. Als wordt voldaan aan onderstaande regels wordt de omgevingsvergunning voor het ruimtelijke deel verleend;
  • b. Bouwwerken worden gesitueerd overeenkomstig het Ruimtelijk kwaliteitsplan Stroweg 1 zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. Er is in het gehele plangebied geen sprake van erf in de zin van mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen;
  • d. Nieuwe of te verbouwen bouwwerken worden op voldoende afstand van de weg opgericht vanwege het wegbeheer en de verkeersveiligheid. Voldoende afstand ten opzichte van de as van de weg is in ieder geval:
    Type weg   Afstand  
    provinciale weg   50 m  
    lokale weg - verhard   20 m  
    lokale weg - onverhard   10 m  
  • e. Een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft.
  • f. Nieuwe vrijstaande bouwwerken worden in ieder geval 5 meter van andere bouwwerken opgericht, maar nooit verder dan 25 meter tenzij aan(een)gebouwde bouwwerken specifiek zijn toegelaten;
  • g. Nieuwe bouwwerken of te verbouwen bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit, zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • h. Nieuwe bouwwerken op een onbebouwde of volledig gesaneerde locatie worden binnen een logische structuur ten opzichte van elkaar gesitueerd. De structuur wordt afgestemd met de opzet binnen het geldende landschapstype en de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • i. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
  • j. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan.
4.2.2 Woningen

Voor twee-aan-éénwoningen gelden de volgende regels voor de maatvoering:

  • a. het maximum oppervlak is 150 m² per woning;
  • b. de maximale bouwhoogte is 10 m;
  • c. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • d. de minimale dakhelling is 30°;
  • e. in afwijking van a tot en met d geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan gehandhaafd mogen worden;
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden onderstaande bouwregels:

  • a. het maximale oppervlak is 150 m² per woning, waarvan maximaal 30 m² aangebouwd;
  • b. per perceel mogen maximaal 2 vrijstaande bijbehorend bouwwerken worden gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met f geldt dat afwijkingen in aantallen, maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gehandhaafd mogen worden. Voor het oppervlak van bijbehorende bouwwerken geldt als de legaal aanwezige m² meer bedragen dan 150 m², vervangende nieuwbouw is toegestaan tot deze bestaande oppervlakte met een maximum van 300 m², onder voorwaarde van landschappelijke inpassing.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. De maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. Overige perceel- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. Zonnepanelen in veldopstelling voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Zonnepanelen in veldopstelling aansluitend aan bestaande bebouwing zijn alleen toegelaten als zonnepanelen op bebouwing of binnen de open ruimte tussen de bestaande bebouwing niet mogelijk zijn, omdat de opbrengst van de panelen op die plekken beperkt is;
    • 2. De maximale bouwhoogte van de opstelling is 2,5 m;
    • 3. Het maximale oppervlak aan zonnepanelen in veldopstelling is 50 m²;
    • 4. Zonnepanelen in veldopstelling worden landschappelijk ingepast aan de hand van het geldende landschapstype en de welstandsnota;
    • 5. Als de opstelling binnen 200 m is gelegen van de hartlijn van een aardgastransportleiding wordt advies aan de leidingbeheerder gevraagd voordat de omgevingsvergunning verleend kan worden;
  • d. De maximale bouwhoogte van windturbines die op het dak geplaatst worden, is 2 m boven de nok van het dak;
  • e. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan genoemd onder a, c en d, is maximaal 3 m waarbij vrijstaande lichtmasten niet zijn toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder f ten behoeve van een andere dakhelling van bijbehorende bouwwerken bij de woning onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. opslag van:
    • 1. afval anders dan ten gevolge van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 2. materialen of goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 3. gevaarlijke stoffen;
    • 4. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 5. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen.
  • b. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • c. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • d. detailhandel;
  • e. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • f. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • g. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • h. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen;
  • i. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • j. bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
  • k. een paardrijbak;
  • l. vrijstaande lichtmasten;
  • m. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie Wonen - Twee-aan-één onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
4.4.3 milieuregels
  • a. Een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
  Milieunormering  
Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
Geur van een grondgebonden agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
b. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een dierverblijf, niet zijnde een dierverblijf van het eigen (agrarisch) bedrijf, bedraagt:
1. 100m voor een object binnen de bebouwde kom;
2. 50m voor een object buiten de bebouwde kom, of;
3. Een kortere bestaande afstand dan onder 1 of 2 genoemd indien de afstand tussen de veehouderij en het
geurgevoelig object dat binnen de onder b bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van
één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.  
Geur van een intensief agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
b. Een bestaand geurgevoelig object, anders dan een geurgevoelig object bedoeld onder c, wordt niet uitgebreid, dan wel een nieuw geurgevoelig object wordt niet opgericht, binnen een contour van een veehouderij met een hogere geurbelasting dan:
1. 14 ou/m3 voor een object buiten de bebouwde kom;
2. 3 ou/m3 voor een object binnen de bebouwde kom.
c. De minimale afstand tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij of dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
1°. Op een kavel dat op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
2°. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
3°. in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij;
bedraagt:
1. 100 m voor een object binnen de bebouwde kom;
2. 50 m voor een object buiten de bebouwde kom;  
Geluid niet-agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtsbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
7.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-7.00 uur
50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
b. De waarde wordt beoordeeld op 50 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
Geluid agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtsbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
6.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-6.00 uur
45 dB(A) 40 dB(A) 35 dB(A)
b. De waarde wordt beoordeeld op 100 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
Fijnstof (PM 10)   Woningen worden niet gebouwd en niet uitgebreid binnen een gebied waar de concentratie meer dan 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde is.  

  • b. Er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder k voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m²;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.
4.5.2 Afwijken ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
  • a. Het is toegestaan een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit te realiseren binnen een woning of in bijbehorende bouwwerken indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal of het college realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het college verbiedt de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van:
      • 75 m², dan wel;
      • indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en woonomgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
  • c. Het aan huis gebonden beroep kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.
4.5.3 Afwijken ten behoeve van inwoning
  • a. Het is toegestaan om een inwoonsituatie te realiseren indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal van de gewenste inwoonsituatie, tenzij het college realisatie van de inwoonsituatie heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de inwoonsituatie indien:
    • 1. de twee huishoudens niet onder één dak worden gehuisvest;
    • 2. het uiterlijk van de woning niet één woning, één bouwmassa is;
    • 3. er geen sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
    • 5. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden.
  • c. De inwoonsituatie kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.
4.5.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 lid g en mantelzorg mogelijk maken onder voorwaarden dat:

  • a. het bouwwerk door niet meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
  • b. situering van een mantelzorgsituatie in een nieuw te bouwen bouwwerk plaatsvindt;
  • c. de afstand van de bijbehorende woning tot de mantelzorgsituatie niet meer dan 25 m bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte aan mantelzorgruimten niet groter is dan 75 m²;
  • e. de mantelzorgsituatie enkellaags is;
  • f. er een door een zorgprofessional opgestelde zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg noodzakelijk is en;
  • g. de mantelzorgsituatie wordt beëindigd als er geen mantelzorg meer wordt verleend.

Artikel 5 Wonen - RvR

5.1 Bestemmingsomschrijving

Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. het wonen in een woning met daarbij behorende:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde;
  • b. voorzieningen zoals:
    • 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
    • 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
    • 3. speelvoorzieningen;
    • 4. water;
  • c. bed & breakfast in de woning, mits:
    • 1. niet meer dan drie kamers worden verhuurd;
    • 2. de bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • d. de mogelijkheid tot het opwekken van duurzame energie:
    • 1. met gebruik van windturbines op het dak van de woning met de daarbij behorende voorzieningen;
  • e. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels voor bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt een omgevingsvergunningsplicht. Als wordt voldaan aan onderstaande regels wordt de omgevingsvergunning voor het ruimtelijke deel verleend;
  • b. Bouwwerken worden gesitueerd overeenkomstig het Ruimtelijk kwaliteitsplan Stroweg 1 zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • c. Er is in het gehele plangebied geen sprake van erf in de zin van mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen;
  • d. Nieuwe of te verbouwen bouwwerken worden op voldoende afstand van de weg opgericht vanwege het wegbeheer en de verkeersveiligheid. Voldoende afstand ten opzichte van de as van de weg is in ieder geval:
    Type weg   Afstand  
    provinciale weg   50 m  
    lokale weg - verhard   20 m  
    lokale weg - onverhard   10 m  
  • e. Een kortere afstand kan alleen wanneer dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de wegbeheerder vanuit wegbeheer en verkeersveiligheid geen bezwaar heeft.
  • f. Nieuwe vrijstaande bouwwerken worden in ieder geval 5 meter van andere bouwwerken opgericht, maar nooit verder dan 25 meter tenzij aan(een)gebouwde bouwwerken specifiek zijn toegelaten;
  • g. Nieuwe bouwwerken of te verbouwen bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit, zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • h. Nieuwe bouwwerken op een onbebouwde of volledig gesaneerde locatie worden binnen een logische structuur ten opzichte van elkaar gesitueerd. De structuur wordt afgestemd met de opzet binnen het geldende landschapstype en de redelijke eisen van beeld- en erfkwaliteit zoals opgenomen in de welstandsnota;
  • i. bij volledige nieuwbouw vindt toetsing aan de ruimtelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke structuur plaats;
  • j. een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan.
5.2.2 Woningen

Voor rood-voor-rood woningen gelden de volgende regels voor de maatvoering:

  • a. de maximale oppervlakte is 200 m²;
  • b. de maximale bouwhoogte is 10 m;
  • c. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • d. de minimale dakhelling is 30º;
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden onderstaande bouwregels:

  • a. de maximale oppervlakte is 300 m², waarvan maximaal 30 m² aangebouwd;
  • b. per perceel mogen maximaal 2 vrijstaande bijbehorend bouwwerken worden gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tenminste 1 m lager dan de vergunde bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de maximale goothoogte is 3,5 m;
  • f. de minimale dakhelling is 30°;
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. De maximale bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee is 1,5 m;
  • b. Overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • c. De maximale bouwhoogte van windturbines die op het dak geplaatst worden, is 2 m boven de nok van het dak;
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan genoemd onder a en c, is maximaal 3 m waarbij vrijstaande lichtmasten niet zijn toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de dakhelling van bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder f ten behoeve van een andere dakhelling van bijbehorende bouwwerken bij de woning onder voorwaarden dat:

  • a. het bijbehorende bouwwerk gerealiseerd wordt in het achtererfgebied;
  • b. het bijbehorende bouwwerk kwalitatief passend is bij de uitstraling en opzet van het erf en de woning;
  • c. het bijbehorende bouwwerk moet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. opslag van:
    • 1. afval anders dan ten gevolge van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 2. materialen of goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van de toegelaten bedrijfsvoering;
    • 3. gevaarlijke stoffen;
    • 4. aan het gebruik onttrokken materialen en goederen, of;
    • 5. aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen;
  • b. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • c. dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • d. detailhandel;
  • e. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • f. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • g. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • h. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen;
  • i. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • j. bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
  • k. een paardrijbak;
  • l. vrijstaande lichtmasten;
  • m. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie Wonen - RvR onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
5.4.3 Voorwaardelijke verplichting - bodemsanering

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en/of het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken voor de functie Wonen - RvR zonder:

  • a. de uitvoering van een nader asbestonderzoek om de omvang van de in Bijlage 2 genoemde asbestverontreiniging vast te stellen;
  • b. de sanering van de in lid a genoemde asbestverontreiniging.
5.4.4 milieuregels
  • a. Een nieuwe ontwikkeling voldoet verder aan de volgende normen:
      Milieunormering  
    Donkerte   Er geen sprake is van onevenredige aantasting van de aanwezige donkerte conform de ambitie op basis van het gemeentelijke lichtdonkerbeleid.  
    Geur van een grondgebonden agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
    b. De minimale afstand tussen een geurgevoelig object en een emissiepunt van een dierverblijf, niet zijnde een dierverblijf van het eigen (agrarisch) bedrijf, bedraagt:
    1. 100m voor een object binnen de bebouwde kom;
    2. 50m voor een object buiten de bebouwde kom, of;
    3. Een kortere bestaande afstand dan onder 1 of 2 genoemd indien de afstand tussen de veehouderij en het
    geurgevoelig object dat binnen de onder b bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van
    één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.  
    Geur van een intensief agrarisch bedrijf   a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter.
    b. Een bestaand geurgevoelig object, anders dan een geurgevoelig object bedoeld onder c, wordt niet uitgebreid, dan wel een nieuw geurgevoelig object wordt niet opgericht, binnen een contour van een veehouderij met een hogere geurbelasting dan:
    1. 14 ou/m3 voor een object buiten de bebouwde kom;
    2. 3 ou/m3 voor een object binnen de bebouwde kom.
    c. De minimale afstand tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij of dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
    1°. Op een kavel dat op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
    2°. in samenhang met het geheel of gedeelteijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
    3°. in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij;
    bedraagt:
    1. 100 m voor een object binnen de bebouwde kom;
    2. 50 m voor een object buiten de bebouwde kom;  
    Geluid niet-agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtsbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
    7.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-7.00 uur
    50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
    b. De waarde wordt beoordeeld op 50 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
    Geluid agrarische bedrijven   a. Geluidgevoelige objecten worden zo gesitueerd dat de geluidsbelasting (LAr,Lt) ten gevolge van vaste installaties en vaste toestellen van het dichtsbijgelegen bedrijf niet hoger is dan:
    6.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-6.00 uur
    45 dB(A) 40 dB(A) 35 dB(A)
    b. De waarde wordt beoordeeld op 100 meter van de inrichtingsgrens. Als binnen die grens de (nieuwe) gevel van het geluidgevoelige object is gelegen, wordt de belasting op dat punt beoordeeld.  
    Fijnstof (PM 10)   Woningen worden niet gebouwd en niet uitgebreid binnen een gebied waar de concentratie meer dan 20 µg/m3 jaargemiddelde grenswaarde is.  
  • b. Er kan afgeweken worden van de milieuregels mits er aangetoond kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder m voor het realiseren van een paardrijbak bij een woning, onder voorwaarde dat:

  • a. een paardrijbak uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. er maximaal 1 paardrijbak per woning is toegestaan;
  • c. de paardrijbak aansluitend aan het bestaande erf gerealiseerd dient te worden, volgens het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • d. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt maximaal 1.300 m²;
  • e. de afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de omheiningen hebben een maximale hoogte van 1,8 m;
  • g. lichtmasten zijn niet toegestaan.
5.5.2 Afwijken ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
  • a. Het is toegestaan een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit te realiseren binnen een woning of in bijbehorende bouwwerken indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal of het college realisatie van het beroep aan huis heeft verboden.
  • b. Het college verbiedt de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit indien:
    • 1. de beroeps- of bedrijfsfunctie niet ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • 2. meer dan 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van:
      • 75 m², dan wel;
      • indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
    • 3. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, niet de bewoner van de woning is;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling niet in overeenstemming is met de woonfunctie en woonomgeving;
    • 5. er detailhandel en horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden;
    • 6. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk.
  • c. Het aan huis gebonden beroep kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.
5.5.3 Afwijken ten behoeve van inwoning
  • a. Het is toegestaan om een inwoonsituatie te realiseren indien daar van tevoren melding is gedaan bij het college onder indiening van een situatieschets op schaal van de gewenste inwoonsituatie, tenzij het college realisatie van de inwoonsituatie heeft verboden.
  • b. Het bevoegd gezag verbiedt de inwoonsituatie indien:
    • 1. de twee huishoudens niet onder één dak worden gehuisvest;
    • 2. het uiterlijk van de woning niet één woning, één bouwmassa is;
    • 3. er geen sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    • 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
    • 5. er vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaatsvinden.
  • c. De inwoonsituatie kan worden gerealiseerd als het college niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding realisatie heeft verboden.
5.5.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 lid g en mantelzorg mogelijk maken onder voorwaarden dat:

  • a. het bouwwerk door niet meer dan twee personen gebruikt gaat worden;
  • b. situering van een mantelzorgsituatie in een nieuw te bouwen bouwwerk plaatsvindt;
  • c. de afstand van de bijbehorende woning tot de mantelzorgsituatie niet meer dan 25 m bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte aan mantelzorgruimten niet groter is dan 75 m²;
  • e. de mantelzorgsituatie enkellaags is;
  • f. er een door een zorgprofessional opgestelde zorgindicatie kan worden overlegd waaruit blijkt dat de mantelzorg noodzakelijk is en;
  • g. de mantelzorgsituatie wordt beëindigd als er geen mantelzorg meer wordt verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 3 Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit bestemmingsplan, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.
7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen, afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.

7.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de geldende parkeernormen. Voor de geldende parkeernormen zie Bijlage 3 Parkeernormen Rijssen-Holten dan wel de op dat moment geldende Nota parkeernormen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Overige zone - Landschap Leiding en Overtoom (deelgebied 9)

Dit landschap is ontstaan door de ontwatering en ontginning door van oorsprong zeer natte gebieden en behoort tot het jong ontginningslandschap. Het landschap is relatief open en vlak met een onregelmatig rechthoekige verkavelingspatroon, dijkwegen en is geaccentueerd door verspreide weg- en erfbeplanting.

Dit gebied is een nat gebied, waar veel kwel vanuit de stuwwallen voorkomt. Er is weinig bebouwing en het landschap is open met zichtlijnen op de Holterberg en de stadsrand van Rijssen.

Opgaven voor het landschap:

  • 1. het behoud en versterken van openheid: nieuwe wegbeplanting op dijkwegen niet aanplanten;
  • 2. verkaveling van het veen vanuit dijkwegen is zeldzaam. Daarom wordt de herkenbaarheid van die cultuurhistorische wegen vergroot door de taluds meer aan te zetten, waardoor een groter hoogteverschil met omliggende lager gelegen gebied ontstaat;
  • 3. het ontwikkelen van kwelgebonden natuur naast melkveehouderij. Het beeld wordt daar bepaald door graslanden, slootkanten en ruigten; elzensingels behouden;
  • 4. behoud van onverharde zandwegen;
  • 5. herstel van de Zunasche Wal (als voormalige markegrens) met eiken.
8.2 Overige zone - Archeologische verwachtingswaarde
8.2.1 Functieomschrijving en aanwijzing gebieden met archeologische waarden

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waar voor archeologie een verwachtingswaarde geldt. Om de mogelijke archeologische waarden in deze gebieden te beschermen gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

8.2.2 Toedelen functies of activiteiten

Ter plaatse van de zonering archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.
8.2.3 Omgevingsvergunningsplicht en voorwaarden in verband met archeologie
  • a. Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden binnen een aangewezen gebied met archeologische waarden.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning vast te stellen kwalificaties;
  • c. Er is geen omgevingsvergunning nodig voor:
    • 1. bouwwerken of projecten met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m wordt verstoord;
    • 2. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is;
    • 3. bouwwerken of projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport dat niet ouder dan 5 jaar is, wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld of;
    • 4. bouwwerken of projecten waarbij vervangende nieuwbouw op bestaande fundering plaatsvindt.

8.3 Overige zone - Zonering aanwijzing gebied buiten bebouwde kom Wet natuurbescherming
8.3.1 Aanwijzing werkingsgebied

Binnen het omgevingsplan is er een gebied buiten de bebouwde kom Wet natuurbescherming aangewezen.

8.3.2 Omgevingsvergunningsplicht

Binnen dit gebied geldt voor het kappen of laten kappen van hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen een vergunningplicht.

8.3.3 Geldigheidsduur omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen geldt 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

8.3.4 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand kan worden verleend als er geen aantasting is van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende wwaarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand of;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
8.3.5 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van de omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchten en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstanden die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel valt of;
  • g. houtopstanden die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college van burgemeester en wethouders.
8.3.6 (Zelfstandige) herplantplicht

Burgemeester en wethouders kunnen een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

8.4 Overige zone - Zonering geurgehinderden - buitengebied

Om ruimte te bieden aan agrarische activiteiten die geur veroorzaken en ter bescherming van geurgevoelige gebouwen tegen activiteiten die geurhinder veroorzaken worden in het bestemmingsplan gebieden aangewezen met een maximale achtergrondbelasting.

8.5 Overige zone - Zonering grondgebonden zonnepanelen - ja, mits

Het opwekken van energie met grootschalige opstellingen van zonnepanelen wordt steeds meer toegepast. De gemeente wil gebruik van duurzame energie stimuleren en ziet zonnepanelen als een goede invulling van dit streven. In het beleid grondgebonden zonnepanelen Rijssen-Holten zijn voorwaarden opgenomen waarmee bij de ontwikkeling van initiatieven rekening moet worden gehouden. De zoneringen in het omgevingsplan geven aan of een locatie kansrijk(er) is voor de realisatie van grootschalige grondgebonden zonnepanelen. Realisatie van concrete plannen loopt via een eigen (uitgebreide) procedure of planherziening en is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
9.1.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

9.1.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand kan worden verleend als er geen aantasting is van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
9.1.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 9.1.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstanden die bij wijze van dunning worden gekapt;
  • f. houtopstanden waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie Overijssel valt;
  • g. houtopstanden die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college van burgemeester en wethouders of;
  • h. houtopstanden die gekapt worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld ruimtelijk kwaliteitsplan.
9.1.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken of werkzaamheden
9.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur of;
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
9.2.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
9.2.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

In afwijking van de omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. voor oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van 100 m²;
  • b. die het normale onderhoud betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. waarvoor een omgevingsvergunningsplicht en voorwaarden in verband met archeologie vereist is;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • f. het aanleggen van koe- of kavelpaden of;
  • g. die uitgevoerd worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld ruimtelijk kwaliteitsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht bouwwerken

10.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
10.2 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Overgangsrecht gebruik

11.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan gebruik.

11.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 11.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in 11.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.4 Uitzondering

11.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, rood voor rood, Stroweg 1