Plan: | Buitengebied Rijssen, A.H. ter Horstlaan 21 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2020001-0401 |
Voor de locatie aan de A.H. Ter Horstlaan 21 in Rijssen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om de woning aan de AH ter Horstlaan 21 te moderniseren en te laten voldoen aan alle eisen van deze tijd. In de huidige situatie heeft de woning een uitbouw. Deze uitbouw past functioneel niet meer bij de woning. Reitsema en Partners Architecten heeft in opdracht van de initiatiefnemers een ontwerp gemaakt voor een uitbreiding van de bestaande woning en carport.
Het ontwerp heeft dezelfde oriëntatie als de oorspronkelijke woning. De uitbouw wordt evenwijdig (maar wel op een zekere afstand) aan de bestaande woning gepositioneerd. Hierdoor ontstaat een ruimtelijke opzet en blijft het bijgebouw ook echt een bijgebouw en worden onzorgvuldige aansluitingen op de bestaande woning vermeden. Er wordt gestreefd naar een minimalistische terughoudende architectuur die zich schikt naar de bosrijke omgeving. Optimaal contact met de natuur zowel van buitenaf als van binnenuit blijft het uitgangspunt.
De carport staat los van de overige bebouwing en heeft een andere architectuur/vormentaal dan de uitbouw. Het doel is om de carport ‘onderdeel’ te laten zijn van de bosomgeving. De carport komt op de plek waar in de bestaande situatie de auto’s ook worden geparkeerd. Hierdoor wordt het bestaande bosareaal niet aangetast. Het uitgangspunt van het nieuwe ontwerp is respect voor de omgeving en dat de kwaliteit van de omgeving, maar ook van de bebouwde omgeving verhoogt wordt.
De gemeente Rijssen-Holten heeft in haar principebesluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan dit verzoek. Het college is van mening dat vergroten van de woning aan de A.H. ter Horstlaan 21 in Rijssen in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. Het verzoek past echter niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
De gemeente heeft in november 2019 het omgevingsplan onder de chw terinzage gelegd. In dit plan is het nieuwe beleid voor de buitengebied voor de komende jaren geschetst. In dit omgevingsplan is de mogelijkheid opgenomen om bij woningen bij recht 200 m² aan bijgebouwen op te richten. Het uitgangspunt van het omgevingsplan is dat er onder voorwaarden grotere woningen en meer m² aan bijgebouwen zijn toegestaan. De percelen moeten van voldoende grootte zijn (3000 m²), er moet een hoogwaardig plan komen (architectuur) en het plan moet landschappelijk ingepast worden. In het omgevingsplan zijn er geen bouwblokken meer. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van bebouwingsconcentratie. De voorliggende ontwikkeling (uitbouw van 110 m² en carport 75 m²) voldoet hieraan.
De verwachting is dat het omgevingsplan eind 2020 vast wordt gesteld door de gemeenteraad. Nieuwe ontwikkelingen die niet passen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten, worden getoetst aan het nieuwe omgevingsplan, die de nieuwe beleidslijn voor het buitengebied voor de komende jaren wordt. Het voorliggende plan past binnen de gedachte van het omgevingsplan maar past niet binnen het geldende plan, daarom moet het bestemmingsplan gewijzigd worden.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de A.H. Ter Horstlaan 21 in Rijssen. Het plangebied ligt te midden van het grote boscomplex ten zuiden van Rijssen dat van oorsprong bestond uit heide. Met het omvormen van de heide eind jaren ‘30 zijn ook de eerste woningen gebouwd. In de jaren ‘50 is de rest van de huidige erven ontstaan. Net als soortgelijke plekken in de omgeving maakt ook hier de woning letterlijk deel uit van het bos. Er is sprake van delen bostuin gecombineerd met een minimaal gedeelte gecultiveerde tuin, maar hoofdzakelijk is er sprake van een (directe) overgang naar bos. Er is een evenwichte verhouding tussen bos, de open plek en de woning. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie C, perceelnummer 1800. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, blauw omkaderd (bron: Kadastralekaart.com)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de ligging van de woning te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Voor de A.H. Ter Horstlaan 21 in Rijssen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten'. Het bestemmingplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' is door de gemeenteraad van Rijssen-Holten op 1 november 2012 vastgesteld. Daarnaast geldt voor het plangebied ook de 'Reclamenota gemeente Rijssen-Holten' en het 'Parapluplan parkeernomen'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - EHS' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden zijn daarmee bestemd voor het wonen in woonhuizen. Het gebied waar de uitbreiding zal plaats vinden is gelegen in de bestemming 'Bos'. Deze gronden zijn bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de uitbreiding en carport mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen, A.H. ter Horstlaan 21' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de A.H. Ter Horstlaan 21 in Rijssen sprake van een woonhuis met bijgebouw. Deze woning is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten. Initiatiefnemers wonen in een vrijstaande woning in een bosrijke omgeving die is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS gebied). De woning voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd, onder andere doordat de huidige uitbouw functioneel niet past bij de woning. Ook is het huidige bouwblok, in vergelijking met de buren, aan de kleine kant. Onderstaand een weergave van de huidige situatie.
Figuur 2.1: huidige weergave plangebied (bron: Reitsema & Partners architecten)
Figuur 2.2: huidige situatie plangebied (bron: Reitsema & Partners architecten)
Initiatiefnemers zijn voornemens om hun woning aan de A.H. ter Horstlaan 21 in Rijssen uit te breiden. De huidige woning voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd, zowel vanuit architectonisch, gebruik en duurzaamheids oogpunt. Reitsema en Partners Architecten heeft in opdracht van de initiatiefnemers een ontwerp gemaakt voor een uitbreiding van de bestaande woning en carport.
Het ontwerp heeft betrekking op de westzijde van de woning. Het plan is om het bestaande aangebouwde bijgebouw te slopen. Hiervoor wordt een nieuw, onder architectuur ontworpen, uitbouw gerealiseerd met een oppervlakte van 110 m². Het ontwerp heeft dezelfde oriëntatie als de oorspronkelijke woning. Er wordt gestreefd naar een minimalistische terughoudende architectuur die zich schikt naar de bosrijke omgeving. Optimaal contact met de natuur zowel van buitenaf als van binnenuit blijft het uitgangspunt. De uitbouw vindt plaats op de huidige locatie van het bijgebouw, waardoor geen bomen hoeven te worden geveld.
Daarnaast zijn initiatiefnemers voornemens een vrijstaande carport met een oppervlakte van 75 m² te realiseren aan de zuidzijde van de woning. De carport wordt op een landschappelijke manier ingepast o.a. door een groen natuurlijk vegetatiedak. De carport staat los van de overige bebouwing en heeft een andere architectuur/vormentaal dan de uitbreiding. Het doel is om de carport ‘onderdeel’ te laten zijn van de bosomgeving. De carport kom op de plek waar in de bestaande situatie de auto’s ook worden geparkeerd. Hierdoor wordt het bestaande bosareaal niet aangetast.
Het ontwerp van de uitbouw en carport gaat volledig op in de omgeving door de aanplanting van nieuwe beplanting en bomen. Op deze manier wordt de ecologische kwaliteit ter plaatse versterkt en daarmee aansluiting gezocht bij de opgaven vanuit het Natuurnetwerk Nederland en het Landschapsontwikkelingsplan. De beoogde ontwikkeling verhoogt de duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De huidige evenwichtige verhouding tussen bos en woning wordt met voorliggende ontwikkeling verder versterkt. Onderstaand een impressie van de gewenste situatie.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Reitsema & Partners architecten)
Figuur 2.4: Impressie nieuwe bijgebouwen (bron: Reitsema & Partners architecten)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan betreft een uitbreiding van een bestaande woning. Er vindt slechts een beperkte toename plaats van het bebouwde oppervlakte. Volgens de jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een grens van elf woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij een ontwikkeling van twaalf woningen wordt een ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). In onderhavig plan blijft het aantal woningen gelijk. Daarnaast betreft voorliggende ontwikkeling een kleinschalige uitbreiding (110 m²). Een dergelijke uitbreiding wordt door De Afdeling - gelet op de jurisprudentie voor bedrijfsuitbreidingen tot 400 m² (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442) ook niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling kan gesteld worden dat deze ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening waardoor artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is.
Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:
Hierna worden de artikelen nader getoetst.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking in voorliggend plan:
Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaande woning in het buitengebied aan de A.H. Ter Horstlaan 21 in Rijssen. In het plan wordt een bestaand bijgebouw gesloopt (52 m²) en een uitbouw van 110 m², aansluitend aan de woning gerealiseerd. Het betreft een minimale uitbreiding van het woonperceel.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een klein deel van de naastgelegen 'Bos' bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Dit zal worden gecompenseerd door investeringen in de landschappelijke inrichting. Dit zal per saldo leiden tot een kwaliteitsverbetering van de omliggende natuur. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De initiatiefnemer is voornemens om bestaande bijgebouwen (52 m²) te slopen. Hiervoor wenst de initiatiefnemer een nieuw bijgebouw met een oppervlak van 110 m² aan het bestaande woonhuis te realiseren. Het gebouw dient als ontspannings- en wellnessruimte en is opgesplist in twee ruimten. In de eerste ruimte is onder andere een zitkuil, eethoek en bar voorzien. In de tweede ruimte een jacuzzi met sauna en doucheruimte.
Met de beoogde uitbreiding wordt evenwijdig (maar wel op een zekere afstand) aan de bestaande woning gepositioneerd. Hierdoor ontstaat er een ruimtelijke opzet en blijft het bijgebouw ook echt een bijgebouw en worden onzorgvuldige aansluitingen op de bestaande woning vermeden. Er wordt gestreefd naar een minimalistische terughoudende architectuur die zich schikt naar de bosrijke omgeving. Optimaal contact met de natuur zowel van buitenaf als van binnenuit blijft het uitgangspunt. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In dit geval is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling of een grootschalige uitbreiding. Het gaat om een minimale uitbreiding van een bestaande woning. Daarnaast is in de Omgevingsverordening bewust afgezien van een definitie van grootschalig omdat dit ongewenst uitgebreide en complexe bepalingen zou opleveren. Of een uitbreiding als grootschalig moet worden aangemerkt, hangt immers af van de ontwikkeling en het type landschap waar de ontwikkeling zich voordoet. Daarom is de nadere invulling aan de praktijk overgelaten. Voor uitbreidingen van bestaande functies wordt vanwege de impact een meer gebiedsgerichte benadering gevraagd. In een ruimtelijk kwaliteitsplan dient dan een relatie te worden gelegd tussen de stijging van de gebruikswaarde en de bijzondere investering in de ruimtelijke kwaliteit.
Door Hannink Landschapsvormgeving is een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Door de uitbreiding neemt de inhoud van de woning weliswaar toe, maar doordat de open ruimte rondom de woning ongewijzigd blijft zijn er geen of nauwelijks nadelige effecten voor de ruimtelijke kwaliteit. Ook het toevoegen van de carport heeft geen nadelige gevolgen. De plek van de voorgenomen carport wordt in de huidige situatie reeds gebruikt voor het parkeren van auto’s. De ontwikkeling voldoet aan de gevraagde investering en de gestelde eisen van het KGO-beleid.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Het plangebied is deels gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en deels in 'Bestaande natuur NNN land'. In figuur 3.2. is een fragment van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN) richt zich op een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Als gevolg van onderhavig plan wordt een uitbouw van een bestaande woning mogelijk gemaakt. Deze is deels voorzien op de gronden van het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het gebruik van de gronden wijzigt - op een klein gedeelte aan de westzijde van het perceel. De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied worden echter slechts in beperkte mate aangetast. De omliggende gronden van het plangebied blijven hun landschappelijke functie (bos) behouden.
Daarnaast wordt door de initiatiefnemer geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het omliggende gebied door aanleg van planten en bomen. Hierdoor wordt met de uitbouw een bijdrage geleverd aan het versterken van het bosachtige karakter. Per saldo gaat de ontwikkeling dan ook gepaard met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. In het kader hiervan is een Ruimtelijke kwaliteitsplan (KGO) opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1. Voor deze investeringen kan gesteld worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied. Daarnaast levert het plan ook geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De provincie heeft de ambitie geformuleerd om de de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling en door de inpassing conform het KGO beleid kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
De Provincie Overjissel heeft de ambitie om voor het 'Jong heide- en broekontwikkeingslandschap' de ruimtelijke kwaliteit een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. Voorliggend plan voorziet in een investering in de ruimtelijke kwaliteit en betreft de transformatie van een bestaande woning. De ontwikkeling past derhalve binnen de ambitie van het agrarisch cultuurlandschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 10 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten de structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten vastgesteld.
De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid.
Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De gemeente Rijssen-Holten heeft ambities opgesteld op het gebied van duurzaamheid en kwaliteit, ruimtelijke kwaliteit, transformatie en de SER-ladder.
Duurzaamheid en kwaliteit
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Kerngedachte is dat duurzaamheid concreet wordt in een gebied door verschillende kwaliteiten te verenigen, op een zodanige manier dat ze elkaar versterken.
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Hoewel het met de gemeente goed gaat is er op het gebied van ruimtelijke kwaliteit nog een flinke slag te slaan, het algemeen ruimtelijk beeld laat soms aan kwaliteit te wensen over.
Transformatie
Transformatie is een geleidelijk proces van functieverandering wat zich uitdrukt door een gewijzigd ruimtelijk beleid. De ruimtelijke onderlegger van de gebiedskwaliteiten staat daarin centraal.
SER-ladder
Toets
De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar kwaliteiten zoals benoemd in de ruimtelijke kwaliteitsonderlegger naast de vooral economische bovenlokale functie te behouden en een kwaliteitsslag te maken op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen dienen in ieder geval te voldoen aan een goede ruimtelijke inpassing
Voorliggend plan voorziet in een kleine uitbouw van een bestaande woning. Om de uitbouw mogelijk te maken zal een bestaande uitbouw (52 m²) worden gesloopt. Met de beoogde ontwikkeling zal de ruimtelijke kwaliteit toenemen. De uitbouw zal op een goede ruimtelijke manier worden ingepast. De nieuwe uitbreiding krijgt dezelfde oriëntatie als de bestaande uitbreiding. Hierdoor wordt het bestaande bosareaal niet aangetast. De nieuwe uitbreiding wordt evenwijdig (maar wel op een zekere afstand) aan de bestaande woning gepositioneerd. Hierdoor ontstaat er een ruimtelijke opzet en blijft het bijgebouw ook echt een bijgebouw en worden onzorgvuldige aansluitingen op de bestaande woning vermeden. Er wordt gestreefd naar een minimalistische terughoudende architectuur die zich schikt naar
de bosrijke omgeving.
In de Strategische visie 2010-2030 is vastgelegd in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen. De visie is geactualiseerd in september 2015. De gemeente kan niet alles zelf ontwikkelen, uitvoering ligt in handen van partners en de inwoners. De gemeente neemt de rol van regisseur op zich. In september 2015 is de Strategische visie gemeente Rijssen-Holten 2010-2030 geactualiseerd. De ontwikkelingsrichting is gebaseerd op 3 pijlers:
1. Eigen identiteit
De kernen van Rijssen-Holten hebben een eigen identiteit. Door die te erkennen, te koesteren en te versterken krijgt onze gemeente meer uitstraling naar buiten. De kern Rijssen en de kern Holten met zijn buurtschappen hebben hun eigen sterke punten. Die ondersteunen en stimuleren we.
2. Ondernemend Rijssen-Holten!
Rijssen-Holten is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor het bedrijfsleven. Het ondernemerschap zit bij veel inwoners in de genen en het is er goed wonen en werken. De gemeente steunt en stimuleert het ondernemende klimaat en is ook zelf actief in het benutten van kansen.
3. Modern Noaberschap
Modern noaberschap betekent dat we als inwoners van Rijssen-Holten voor elkaar zorgen. De gemeente Rijssen-Holten is trots op de samenhang die inwoners ervaren in de gemeente. Om dat te behouden en te versterken heeft dit gevolgen voor de inwoners en het bestuur. Hierbij kunnen we denken aan sociaal ondernemerschap en aan een aanpak waarin de wensen en mogelijkheden van de wijk centraal staan.
Specifiek voor wonen stelt de gemeente het volgende. De markt van de woningbouw kantelt van aanbod naar vraaggericht. De consument zegt hoe hij wil wonen en de ontwikkelaar/bouwer richt zich daarop. Als gemeente scheppen we de planologische kaders in de vorm van bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Binnen deze omkadering kunnen bedrijven bouwen wat de markt vraagt. Hierbij laten we zoveel mogelijk speelruimte voor de eigen invulling van woonconcepten.
De gemeente probeert zo min mogelijk drempels op te werpen in de bouw. Ons streven naar duurzaamheid houdt ook in dat nieuwe huizen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De woningen zijn eenvoudig aanpasbaar aan de verschillende levensfasen. Zelfstandig thuiswonen is de norm. Rijssen-Holten is trots en zuinig op haar groene omgeving. Uitbreiding van de stedelijke bebouwing is dan ook gebonden aan beperkingen. De focus ligt de komende 15 jaar op het afronden van de Kol en het Opbroek en op het realiseren en aanpassen van woningen in bestaande wijken.
Toets
Voorliggend initiatief draagt bij aan de beleidspunten die de gemeente stelt aan wonen. De gemeente laat zoveel mogelijk speelruimte voor eigen invulling van woonconcepten. Hierbij probeert de gemeente zo min mogelijk drempels op te werpen in de bouw, met het streven naar duurzaamheid. Voorliggend initiatief wordt ruimtelijk ingepast en duurzaam ontwikkeld, en sluit daarmee aan op de beleidsuitgangspunten van de strategische visie.
Het college van burgmeester en wethouders van Rijssen-Holten het ontwerp ‘Chw Omgevingsplan Buitengebied Rijssen-Holten’ ter inzage gelegd. Dit is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (omgevingsplan). Dit ontwerpomgevingsplan is van toepassing voor het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten.
Het plangebied aan de A.H. ter Horstlaan in Rijssen ligt in de basisfunctielaag natuurlandschap. Binnen het natuurlandschap is er niet alleen ruimte voor natuur en ontwikkeling van natuur, maar ook extensieve recreatie is bijvoorbeeld te verenigen met het natuurlandschap. Daarnaast zijn er diverse bouwwerken toegelaten die zich in beginsel verdragen met de aanwezige natuurwaarden. Bouw van nieuwe bouwwerken is slechts in beperkte mate mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om voorzieningen voor het keren en beheersen van water zoals dammen, duikers enzovoort.
Binnen het natuurlandschap zijn ook woningen gelegen. Ten behoeve van bestaande woningen zijn binnen het natuurlandschap wel bijbehorende voorzieningen mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om een tuin, parkeervoorzieningen, erfontsluiting en aan de woning ondergeschikte functies zoals een bedrijf en beroep aan huis. Voor bestaande woningen is van belang dat bij vergroting, uitbreiding of nieuwbouw het karakter van het natuurlandschap blijft behouden.
Toets
Met voorliggende ontwikkeling wordt de bestaande woning aan de A.H. Ter Horstlaan 21, beperkt uitgebouwd. De uitbreiding van de bestaande woning is niet vrijstaand, maar wordt aan de woning gebouwd. Alvorens uit te breiden wordt een bestaande aanbouw gesloopt. In het omgevingsplan is de mogelijkheid opgenomen om bij woningen bij recht 150 m² aan bijgebouwen op te richten. Het uitgangspunt van het omgevingsplan is dat er onder voorwaarden grotere woningen en meer m² aan bijgebouwen zijn toegestaan. De percelen moeten van voldoende grootte zijn (3000 m²), er moet een hoogwaardig plan komen (architectuur) en het plan moet landschappelijk ingepast worden. In het omgevingsplan zijn er geen bouwblokken meer. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van bebouwingsconcentratie. De voorliggende ontwikkeling (uitbouw van 110 m² en carport 75 m²) voldoet hieraan.
Voor de uitbreiding hoeven daarnaast geen bomen te worden geveld. Door de uitbreiding neemt de inhoud van de woning weliswaar toe, maar doordat de open ruimte rondom de woning ongewijzigd blijft zijn er geen of nauwelijks nadelige effecten voor de ruimtelijke kwaliteit. Ook het toevoegen van de carport heeft geen nadelige gevolgen. De plek van de voorgenomen carport wordt in de huidige situatie reeds gebruikt voor het parkeren van auto’s. Het nieuwe onderkomen wordt beperkt qua hoogte en omvang en wordt voorzien van een groen dak met een bodem bedekkende kwaliteit. De soortkeuze van beplanting is passend bij de omgeving. Daarmee gaat het bouwwerk volledig op in de omgeving en zijn er nauwelijks negatieve effecten voor de ruimtelijke kwaliteit. De natuur krijgt, door de compacte zonering van gebouwen, meer ruimte om zichzelf te ontwikkelen.
De voorliggende ontwikkeling voldoet op deze manier aan de eis dat bij uitbreiding of vergroting van bestaande woningen, het karakter van het natuurlandschap behouden blijft.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Voor dit project zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema ‘Wonen’ van toepassing.
Thema: 'Wonen'
Algemeen
De gemeente Rijssen-Holten telt drie officiële kernen: de stad Rijssen en de dorpen Holten en Dijkerhoek. Naast de drie kernen zijn er vele gehuchten en buurtschappen. De meeste daarvan hebben hun oorsprong in de gemeente Holten. Daarbij gaat het om Espelo, Beuseberg, Neerdorp, Borkeld, Look, Holterberg, Holterbroek en Ligtenberg.
De bebouwing in het buitengebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van verspreid liggende bebouwing aan kronkelende wegen. Rondom de buurtschappen Holterbroek en Borkeld is er sprake van een open landschap met een blokvormige verkaveling. De woningen en (agrarische) bedrijven liggen als blokken in het landschap. De bossen van de Holterberg en Rijsserberg zijn bijzondere woongebieden. De woningen staan in een groene, parkachtige omgeving. In het landelijk gebied is de havezate De Oosterhof gelegen.
Beleid wonen en werken
Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid zijn functies in het landelijk gebied die in opkomst zijn. Omdat deze functies ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied wil de gemeente deze ontwikkelingen niet tegengaan, maar wel zorgvuldig afwegen.
Beide functies worden beschouwd als ondergeschikte functies in het buitengebied. Nieuwvestiging van deze functies, op nieuwe locaties is niet mogelijk. Bovendien kunnen niet alle vormen van wonen en werken op alle plekken in het landelijk gebied. Negatieve effecten op de natuurlijke omgeving wil de gemeente voorkomen. De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen op het vlak van wonen en werken laten bijdragen aan de karakteristiek van het landelijk gebied.
Toets
Voorliggende ontwikkeling betreft een beperkte uitbreiding van een bestaande woning. De ontwikkeling wordt ruimtelijk ingepast door de aanleg van nieuwe natuur waardoor het natuurlandschap behouden blijft. De ontwikkeling voldoet aan de Kadernota landelijk gebied.
De gemeenteraad heeft op 4 juni 2015 een aanvulling op de Kadernota, ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ vastgesteld. In het beleidsstuk ‘Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied’ is onder andere de Richtlijn investering kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO) uiteengezet.
KGO-beleid
Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
De richtlijn heeft dus betrekking op nieuwe functies en grootschalige uitbreidingen in het buitengebied. Het gaat daarbij om zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven en bebouwing. Bij een niet-agrarisch bedrijf of niet- agrarische bebouwing spreekt de gemeente Rijssen-Holten van een grootschalige uitbreiding wanneer deze uitbreiding meer dan 15% van de bestaande bebouwing of het bestaande bestemmingsvlak tot gevolg heeft en waarbij de uitbreiding minimaal 250 m² betreft.
Toets
Door Hannink Landschapsvormgeving is een Ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is het landschapsplan opgenomen inclusief uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing.
De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreiding van maximaal 185 m² (110 m² aan de woning en 75 m² carport). Het plan voldoet niet aan bovengenoemde aspecten en kan daardoor als kleinschalig worden omschreven. Wel moet een meerwaarde bepaald worden. Daarnaast moeten wegingsfactoren doorlopen worden om de hoogte van de compensatie in de ruimtelijke kwaliteit te bepalen. In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die “gebiedsvreemd” is, met een “kleine impact” en met een groot “eigen belang”.
Op basis van het bestemmingsplan zijn de bestaande mogelijkheden benut. Gesteld moet worden dat, in vergelijking met omliggende bestemmingen, de oppervlakte betrekkelijk klein is. De oppervlakte bedraagt maximaal 350 m². Andere kavels komen snel aan een minimum van 500 m², rood voor rood kavels worden op 1000 m² getaxeerd. Om aan het gestelde beleid KGO te kunnen voldoen moet een meerwaarde worden bepaald.
In de tabel is de meerwaarde opgenomen naar aanleiding van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit is € 45.150,-. Het bedrag moet geïnvesteerd worden in de ruimtelijke kwaliteit. Kosten voor advies, onderzoek en leges mogen afgetrokken worden. Daarnaast kunnen de kosten voor de landschappelijke inpassing en architectuur in mindering worden gebracht omdat dit ten goede komt aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. Dit op grond van het beleid van de gemeente Rijssen Holten.
De voorgenomen carport wordt voorzien van een groen dak. Daarvoor is een eenheidsprijs van € 80,- aangehouden. De informatie is gewonnen via de site milieucentraal.nl. Daarnaast zijn kosten gerekend voor het leveren en aanbrengen van beplantingen als bomen, heesters en stinzenbeplanting. De totale kosten worden inclusief advies, onderzoek en leges worden begroot op € 53.719,20. Daarmee wordt aan de gevraagde investering voldaan. Het plan voldoet aan de gestelde eisen.
Figuur 3.5: overzicht ruimtelijke investering (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
De kleinschalige ontwikkeling wordt uiterst zorgvuldig ingepast door de aanplant van bomen, stinzenbeplanting en struweelbeplanting. Daarnaast wordt de te bouwen carport nadrukkelijk groen ingepast. Er is sprake van een ezond evenwicht tussen de ruimtelijke investering en de daadwerkelijke ontwikkeling. Daaarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen vanuit het KGO beleid.
De gemeente Rijssen-Holten heeft een eigen landschapontwikkelingsplan (LOP). Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld in december 2007. In het LOP wordt beschreven hoe de gemeente haar landschap wil ontwikkelen. De gemeente is opgedeeld in deelgebieden, het plangebied aan de A.H. Ter Horstlaan 21 ligt in deelgebied 10: de Rijsserberg.
Deelgebied 10: de Rijsserberg
De Rijsserberg is onderdeel van het stuwwallencomplex Sallandse Heuvelrug. Het gebied kent veel relief en is relatief hoog gelegen. Het gebied bestaat voor een belangrijk deel uit naaldbos met open stukken. Verspreid in het bos liggen (recreatie)woningen met tuinen en andere functies.
In dit deelgebied staat het verhogen van de ecologische waarde van het bos-/natuurgebied centraal. Relevante opgaven gerelateerd aan voorliggende ontwikkeling zijn onder andere:
Voor de Rijsserberg streeft de gemeente naar verhoging van de natuurwaarden en een geleidelijk landschappelijke overgang tussen bosgebied en omringend landschap. Bosranden verdienen meer aandacht waarbij harde bosranden omgevormd kunnen worden naar bosranden met mantel- en zoomvegetaties. Daarmee zal de betekenis voor flora en fauna weer toenemen. De meeste tuinen op de Rijsserberg betreffen fraaie bostuinen. Voorkomen moet worden dat de tuinen sterk gecultiveerd worden. Een verdere verstening op de Rijsserberg is niet wenselijk.
Toets
Het plangebied is gelegen op de flank van de stuwwal ten zuiden van Rijssen. Het betreft een dekzandvlakte aan de westzijde van de stuwwal. Het gebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Ten zuidwesten van het gebied ligt een N2000 gebied (Borkeld), maar dit heeft geen verbinding met de planlocatie. Het is onder meer onderbroken door de A1.
In voorliggend plan wordt 52 m² bestaande bijgebouwen gesloopt en een nieuw bijgebouw aan de woning gebouwd (110 m²). Hierdoor ontstaat een compacte zonering van gebouwen en krijgt de natuur meer ruimte zichzelf te ontwikkelen. Om de draagkracht van het bos voor natuur en recreatie te versterken wordt op de flanken voorgesteld om extra landschapselementen aan te leggen. De vergroening dient als aantrekkelijk overgangsgebied voor natuur en zorgt voor een goede inpassing van voorzieningen. In het KGO-plan, dat is opgenomen in Bijlage 1, is de investering in nieuwe situatie beschreven. De natuurfunctie wordt op deze manier versterkt. Ook draagt de aanleg van nieuwe beplanting en bomen bij aan het stimuleren van de zogenoemde 'bostuinen', die de gemeente beoogd voor het gebied.
Figuur 3.6: impressie van bostuinen volgens het Landschapontwikkelingsplan (bron: gemeente
Rijssen-Holten)
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een uitbreiding van een bestaande woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is 'Bos' en 'wonen'.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de uitbreiding van een bestaande woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Rijssen. Het plangebied wordt overwegend omgeven door burgerwoningen en natuurgronden (bos). Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van de uitbouw dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe milieubelastende functie mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel wordt er als gevolg van onderhavig plan een bestaande woonbestemming gering uitgebreid. Voorliggend plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk van 'Bos' naar 'Wonen'. De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling .
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Op circa 350 meter, ten zuiden van de projectlocatie, bevinden zich meerdere horecabedrijven. Voor reguliere horeca (zoals restaurants, cafetaria's, ijssalons) geldt op grond van de VNG-uitgave milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter in verband met geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Ten noorden van de planlocatie, op circa 750 meter, bevindt zich een atletiekbaan en openlucht zwembad De Koerbelt. Voor een zwembad (niet overdekt) geldt milieucategorie 4.1 waarvoor een richtafstand geldt van 200 meter in verband met geluid. Atletiekbaan wordt niet specifiek genoemd in de VNG-weergave. Er is uitgegaan van de categorie 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Aan beiden wordt ruimschoots voldaan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhanvig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek (rapport met kenmerk 20008310) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De onderzoekslocatie met een terreindeel ter grootte van circa 450 m² is deels bebouwd en verhard (tegels, grind) en tuin. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de bestemmingsplanwijziging en de geplande uitbreiding van de woning. Voor het volledige verkennend bodemonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.
Conclusie
De onderzoekslocatie is beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet tot 2.00 meter diepte. Vanwege de diepe grondwaterstand (dieper dan 5 m-mv) is het plaatsen van een peilbuis achterwege gebleven. Gebleken is dat de bodem overwegend bestaat uit matig fijn zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien er geen verontreinigingen zijn vastgesteld. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Onderhavig plan betreft een uitbreiding van een bestaande woning. Het plangebied is gelegen aan de A.H. Ter Horstlaan 21. Dit betreft een rustige weg in het buitengebied van Rijssen, die voornamelijk wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. Hiervoor geldt een geluidzone van 250 meter. In voorliggend plan wordt een bestaande woonbestemming uitgebreid. Derhalve wordt er geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Feitelijk veranderd er dan ook niets. Daarnaast geldt op grond van artikel 76, lid 3 Wgh dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Aanvullend akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Het betreft enkel de uitbreiding van een bestaande woning. Het aantal verkeersbewegingen neemt derhalve niet toe. Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 725 meter van het plangebied (aangegeven met rode circel) geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron, ten noordwesten van het plangebied, bevindt zich op een afstand van 725 meter en betreft zwembad De Koerbelt. Binnen de risicokaart is deze locatie weergegeven in de categorie 'Overig' voor inrichtingen (bedrijven) met gevaarlijke stoffen. Er wordt geen nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Daarnaast geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
De gemeente Rijssen-Holten heeft tevens waterbeleid formuleerd in de 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009). De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van RijssenHolten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen (Vechtstromen, Drents Overijsselse Delta en Rijn en IJssel). Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, omgevingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
In het buitengebied is drukriolering aangelegd. Deze systemen zijn niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. Lozing via een zuiverende voorziening, op oppervlaktewater of de bodem van dit water is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wel toegestaan.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 27-01-20 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Het advies van Waterschap Vechtstromen luidt als volgt:
Het plan betreft een uitbouw van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Op basis van de watertoets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat men direct door kunt gaan met de planvorming van het plan onder voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document is toegepast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden (sloop en vervangende nieuwbouw) kan overtreding van de Wet natuurbescherming, op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd de wettelijke consequenties van de wenselijke ontwikkeling, in het kader van soort- en gebiedsbescherming, in beeld te brengen. Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Quickscan Natuurwaardenonderzoek [2453 versie 1.0 ], zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 3 maart 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en
voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en
vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en
Natura2000.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied ligt volledig binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en op 1,16 km afstand van het meest nabij gelegen Natura2000-gebied. Vanwege de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland, dient voldaan te worden aan de gesteld eisen t.a.v. kleinschalige uitbreidingen van bestaande bestemmingen. In voorliggend geval worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast en is sprake van een (beperkte) versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden. Het is niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied, maar dit kan niet op voorhand uitgesloten worden. Daarom wordt geadviseerd een stikstofberekening uit te voeren met behulp het computerprogramma Aerius Calculator.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vleermuis-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er jaarlijks vogels, bezetten verschillende amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot beschadigen/vernielen van vogelnesten, moeten daarom bij voorkeur uitgevoerd worden buiten de voortplantingsperiode. Indien werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden, voorafgaand aan de activiteiten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten en de amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied, leidt niet tot wettelijke consequenties.
Mits rekening gehouden wordt met bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Samenvattende conclusie
Het plangebied vormt een deel van een woonerf en bestaat uit bebouwing, erfverharding, half-verharding en bosgrond. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten, in het bijzonder sommige algemene- en weinig kritische soorten.
Mits rekening gehouden wordt met bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde dieren gedood en worden mogelijk vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen beschadigd/vernield, maar voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en hoeft geen vergunning of ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.
Een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het nabij gelegen Natura2000-gebied, kan niet volledig uitgesloten worden. Daarom wordt geadviseerd een stikstofberekening uit te voeren met behulp van Aerius Calculator.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Conform de Wet op de archeologische monumentenzorg, wordt gekoerst op de bescherming van archeologische waarden waarbij behoud 'in situ' (in de bodem) het streven. Ten behoeve van de bescherming wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en
regelgeving, zoals het instrument bestemmingsplannen. Bij deze laatste ligging de mogelijkheden in het opnemen van een vergunningstelsel of een regime voor de beoordeling van vergunningen.
Toets
In de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Rijssen-Holten is het plangebied aangegeven met een 'middelhoge verwachting', zie figuur 4.3. Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van voor bouwwerken- en projecten met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m², en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord.
De gewenste uitbouw heeft een oppervlakte van 110 m² en blijft hiermee ruimschoots onder het maximum. Gelet op bovenstaande wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Rijssen-Holten)
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen bijzondere cultuurhistorische objecten bevinden in het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt via de A.H. Ter Horstlaan ontsloten. Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuwe woning toegevoegd aan het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan neemt derhalve niet toe. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied kan eenvoudig via de bestaande wegen worden afgewikkeld.
Het parkeren vindt plaats op eigen erf waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de
bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De bestemming 'Bos' is opgenomen ter plaatse van de bestaande bestemming 'Bos'. In de bestemming 'Bos' is het toegestaan nieuwe beplantingsstroken, zoals in het Ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen, te realiseren.
De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in bestaande woningen met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en werken geen bouwwerk zijnde. Er geldt een maximale goothoogte, een maximale bouwhoogte en een minimale dakhelling. Echter voor al deze maten geldt dat als op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een afwijkende maatvoering aanwezig is, dat die maatvoering als maximum/minimum mag worden gehanteerd.
De voor ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden. Bij bouwwerken en projecten met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,5 meter is een omgevingsvergunning benodigd.
De voor ‘Waarde – NNN’ (Natuurnetwerk Nederland NNN; voorheen EHS) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categoriën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Deze lijst is niet van toepassing op voorliggende ontwikkeling, aangezien de ontwikkeling in de NNN (voorheen EHS) ligt. De gemeente Rijssen-Holten heeft vooroverleg gehad met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel kan instemmen met de plannen die voorliggen.
Waterschap Vechtstromen
Op 27-01-20 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 juni 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.