Plan: | Buitengebied Holten, Deventerweg 85 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2019012-0401 |
De huidige eigenaren van partycentrum Het Bonte Paard willen de vrijstaande bedrijfswoning aan de Deventerweg 85 in Holten omzetten naar een reguliere woning. Het horecabedrijf, Deventerweg 87, zal afzonderlijk van de bedrijfswoning worden verkocht.
Om deze omzetting mogelijk te maken is een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders, waarbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Holten, aan de Deventerweg 85-87. Dit is een provinciale weg, de N344. Het plangebied ligt ongeveer 3,5 km ten westen van Holten, in het buurtschap Dijkerhoek. Het plangebied wordt omgeven door agrarische bedrijven, bedrijven en woningen.
Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Holten, sectie H, nummers 821, 839 gedeeltelijk, 910, 911, 913 gedeeltelijk en 914.
Afbeelding 1.1: ligging plangebied (bron Google Maps)
Afbeelding 1.2: Situering plangebied
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, Deventerweg 85' bestaat uit de volgende stukken
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Voor het plangebied is vigerend het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' van de gemeente Rijssen-Holten. Dit plan is vastgesteld op 1 november 2012. Het betreffende perceel heeft de enkelbestemming Horeca, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog'(voor een smalle strook aan de westkant) en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Tevens geldt voor het noordoostelijk deel van plangebied de parapluregeling Evenemententerreinen, vastgesteld door de raad op 14 februari 2013. Hierin is op deze gronden een dubbelbestemming Waarde - Evenemententerrein gelegd met de functieaanduiding specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenemententerrein 3.
afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten
De bedrijfswoning, genummerd aan de Deventerweg 85, is in 1990 gebouwd. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders bevoegd zijn om het plan te wijzigen in de bestemming 'Wonen' indien het bedrijf is beëindigd, en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik gemaakt worden, omdat het bedrijf niet is beëindigd en niet wordt beëindigd. De huidige bedrijfswoning heeft de bestemming 'Horeca' maar krijgt de bestemming 'Wonen'. Het partycentrum behoudt de bestemming 'Horeca' maar binnen deze bestemming vervalt de mogelijkheid om een bedrijfswoning te gebruiken. De weg tussen de horecabestemming en de nieuwe woonbestemming krijgt de bestemming 'Verkeer'. Deze weg dient als ontsluiting van het perceel Deventerweg 89 en de Deventerweg 85 en 87.
Gelet op bovengenoemde dient een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in en om het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven.
Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.
In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en inspraak.
In de huidige situatie betreft het plangebied een horecabedrijf "Het Bonte Paard" met parkeergelegenheid, één bedrijfswoning en een toegangsweg naar de Deventerweg 85, 87 en 89.
Het Bonte Paard is een partycentrum en restaurant, Deventerweg 87, gelegen in het buurtschap Dijkerhoek. Het is oorspronkelijk gebouwd in 1823 en is als familiebedrijf in de loop van de tijd opgebouwd en gemoderniseerd. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 6400 m2 en bevat een groot terras ten westen van de bebouwing en een ruime parkeervoorziening aan de noordoost kant van het bedrijf.
Afbeelding 2.1 luchtfoto bedrijfspand (bron Cyclomedia)
Afbeelding 2.2: Aanzicht bedrijfspand vanaf de N344 (bron Google Maps)
De bedrijfswoning, Deventerweg 85, is in 1990 gerealiseerd. Aan de achterzijde van de woning is een garage gesitueerd.
Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige bedrijfswoning (bron Cyclomedia)
Afbeelding 2.4: Aanzicht huidige bedrijfswoning (bron Google Maps)
De eigenaren hebben besloten om het horecabedrijf met bedrijfswoning te verkopen. Gebleken is dat belangstellenden het horecabedrijf willen verwerven maar niet de bedrijfswoning. De combinatie met de bedrijfswoning bemoeilijkt de verkoop. Bovendien wil de huidige eigenaar van het Bonte Paard, de bewoners van de bedrijfswoning, er graag blijven wonen nadat zij het bedrijf hebben verkocht.
Om het voortbestaan van het horecabedrijf en de daarbij behorende werkgelegenheid voor de toekomst veilig te stellen, moet de bedrijfswoning afgesplitst worden van het horecabedrijf. De woning verliest hierdoor de relatie met het bedrijf, waardoor een passende bestemming voor de (bedrijfs)woning noodzakelijk is.
Bestemmingsplanwijziging
Het horecabedrijf aan de Deventerweg 87 behoudt de enkelbestemming Horeca.
De huidige bedrijfswoning aan de Deventerweg 85 krijgt de bestemming Wonen, waardoor eenieder daar kan wonen zonder verbonden te zijn aan het horecabedrijf. De percelen ten oosten en westen van de woning en tuin krijgen de bestemming 'Agrarisch'. De perceelontsluitingsweg tot de Deventerweg 85, 87 en 89 krijgt de bestemming Verkeer. Het betreft een doodlopende weg voor bestemmingsverkeer.
Afbeelding 3.1: Beoogde bestemmingen
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk met ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen voor de middellange termijn:
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
De Ladder geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet alle overige stedelijke functies gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt de Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale en kleinschalige ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, er wordt met voorgenomen ontwikkeling niet meer bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan al gerealiseerd kan worden. De bestaande bedrijfswoning wordt een reguliere woning, er komen geen wooneenheden bij.
In hoofdstuk 3 is beschreven waarom er de omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning plaatsvindt. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan en blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de decentrale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Met het planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 vastgesteld.
De Omgevingsvisie is een integrale provinciale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Om de provinciale ambities waar te kunnen maken, bevat de Omgevingsvisie een Uitvoeringsmodel. In paragraaf 4.2.3 komt het Uitvoeringsmodel aan de orde.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden. Voor de behandeling van de voorgenomen ontwikkeling aan het provinciaal beleid vindt er in paragraaf 4.2.4 een toetsing aan het Uitvoeringmodel Omgevingsvisie en aan de regels gesteld in de Omgevingsverordening plaats.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, wordt gebruik gemaakt van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In de navolgende afbeelding is het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin weergegeven.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van behoefte aan een bepaalde voorziening. Daarnaast zijn er in de Omgevingsvisie gebiedsgerichte beleidskeuzes opgenomen met het oog op het beschermen van waardevolle gebieden en aandachtsgebieden.
In de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor de gebiedskenmerken welke zijn onderverdeeld in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Met voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning, waarbij het bouwvlak ongewijzigd blijft. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving. Gesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken conform de geldende gebiedskenmerken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
In de navolgende twee paragrafen wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene omgeving wordt door de provincie onderscheidt gemaakt in de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Er wordt met voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe functie toegevoegd, wonen was al toegestaan binnen het plangebied. Het plangebied zal met voorgenomen ontwikkeling niet anders gebruikt gaan worden. De omgeving van het plangebied kenmerkt zicht door vrijstaande bebouwing en niet ver van het plangebied diverse andere bedrijfsfuncties. Een goede mix van wonen en werken in het buitengebied.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Natuurlijke laag
Het plangebied is in de Omgevingsvisie aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.
Dekzandvlakte en ruggen
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Toetsing van het initiatief aan de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling is slechts kleinschalig van aard en zal niet leiden tot aantasting van de zichtbaar- en beleefbaarheid maken van hoogteverschillen en de overgang tussen dekzandvlakte en ruggen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is in de Omgevingsvisie aangeduid als de gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'.
Oude hoevenlandschap
Kenmerkend voor dit type landschap zijn de verspreide erven, contrastrijke landschappen met veel variatie op korte afstand. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven.
Toetsing van het initiatief aan het agrarische cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen binnen een gevarieerd landschap. Het is van belang om de wijzigingen en ingrepen zo beperkt mogelijk te houden. Met voorgenomen ontwikkeling blijft het gebied onveranderd.
Stedelijke laag
Het plangebied is gelegen in een gebied wat zich kenmerkt als 'Verspreide bebouwing'. Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.
Toetsing van het initiatief aan de stedelijke laag
Het omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning vindt plaats binnen het bestaande erf. Er blijft een duidelijke scheiding tussen erf en de omgeving.
Laag van de beleving
Donkerte
De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
De richting van de sturing is gericht op het minimaal toepassen van kunstlicht in de donkere gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de laag van beleving
Het aantal woningen neemt met voorgenomen ontwikkeling niet toe.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie van de gemeente Rijssen-Holten is in 2012 vastgesteld en gaat in op beleidsdoelen voor het hele grondgebied. Het doel is behoud en versterking van de eigen economische kracht van de gemeente, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Woningen worden gebouwd op basis van de vraag uit de markt. Het toepassen van verschillende woonconcepten staat daardoor vrij. Dit dient de verduurzaming van woningen te bevorderen. Nieuwbouwwoningen worden energiepositief gebouwd. Het is belangrijk de aantallen en soorten woningen aan te laten sluiten op de ontwikkelingen in de gemeente Rijssen-Holten. Om jongeren vast te houden binnen de gemeente, is het belangrijk ze geschikte woonruimte te bieden. Ook voor ouderen is het belangrijk om geschikte woonvormen te bieden.
Toetsing van het initiatief op de structuurvisie
De omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning zorgt voor een handhaving van de huidige kwaliteit.
De gemeenteraad heeft op 7 maart 2019 de Woonvisie 2017 t/m 2021 van januari 2019 inclusief de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 van januari 2019 vastgesteld.
In de Woonvisie en de Nota Woningbouw is het beleid op het gebied van woningbouw voor de periode 2017 t/m 2021 met een doorkijk naar de periode 2022 t/m 2026 vastgelegd.
In de Woonvisie 2017 t/m 2021 en de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 (inclusief de samenvatting & toetsingskader principe verzoeken bouwplannen) wordt het beleid op het terrein van woningbouw in de gemeente Rijssen-Holten beschreven. Het gaat onder andere over het woningbouwprogramma, huisvesting van specifieke doelgroepen, wonen met zorg en ouderenhuisvesting. Ook leefbaarheid, duurzaamheid en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad komen aan de orde.
In de Nota Woningbouw 2017 t/m 2021 wordt vooral ingegaan op de situatie in de bestaande woningmarkt en de onderbouwing van het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma in de kernen Rijssen en Holten voor de periode 2017 t/m 2021, met een doorkijk naar 2022 t/m 2026.
Toetsing van het initiatief op de woonvisie
Het omzetten van bedrijfswoning naar reguliere woning kan gezien worden als een in dit beleid passende keuze.
De welstandsnota Rijssen - Holten, Holten Buitengebied en Holten wonen bevat het gebiedsgerichte welstandsbeleid en bijbehorende welstandscriteria.
Het plangebied is gelegen binnen de Kampen en hoevenlandschap, Dijkerhoek - Esperlo.
Structuur
Het landschap in dit gebied is afwisselend glooiend en kleinschalig tot meer open en ruim. In het gebied rondom Dijkerhoek en Espelo komt naast het Kampen- en hoevenlandschap ook het Jonge (heide-) ontginningslandschap voor, met name langs de Soestwetering waar het gebied het meest open is.
De twee landschapstypen zijn nauw met elkaar verweven, waarbij de grens tussen de gebieden, mede door ruilverkavelingen, moeilijk is te trekken. Naast de landschappelijke verwevenheid, vertoont ook de vormgeving en situering van de bebouwing een dusdanig samenhang dat dit deelgebied als eenheid beschouwd kan worden. Het patroon van wegen is onregelmatig. Binnen dat patroon is sprake van verspreid liggende agrarische bebouwing op groene erven. De bebouwing varieert van historisch tot modern.
Bebouwing
In het gebied komen nieuwe woonboerderijen, villa's of tweede bedrijfswoningen voor. De nieuwere woningen worden gekenmerkt door een meer eigentijdse bouwvorm. De overheersende hoofdvorm is één bouwlaag met een grote kap. De woningen bestaan vaak uit meerdere volumes van één bouwlaag met een kap. De meest opvallende kenmerken van de nieuwere woningen zijn de grote aan- en uitbouwen zoals erkers, serres, grote dakkapellen en garages.
Detaillering
De meer recente woningen worden gekenmerkt door een traditionele, soms historiserende architectuur. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel, veelal passend bij de oudere bebouwing in de omgeving. Belangrijkste verschillen met de oudere bebouwing zijn de afwijkende hoofdvorm, de geleding van de gevels en de grovere, modernere detaillering.
Toetsing van het initiatief op de welstandsnota
Met de omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning verandert er niets op het gebied van welstand.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maar een functieomzetting van bedrijfswoning naar een reguliere woning. In het volgende hoofdstuk word aangetoond dat er voor de woning een acceptabel woon- en leefklimaat mogelijk is.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rond 30 km wegen of bij bedrijven niet gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) zal de bescherming tegen geluid via de invulling van een goede ruimtelijke ordening plaatsvinden.
De bedrijfswoning aan de Deventerweg 85 wordt al jarenlang bewoond. De woning is gelegen op ruime afstand (circa 75 meter) vanaf de Deventerweg (80 km/uur weg). In de beoogde situatie wordt deze afstand niet verkleind, de bestaande situatie wordt gecontinueerd, hierdoor vindt er geen verslechtering plaats van de gevelbelasting van de woning aan de Deventerweg 85. De woning ligt in een geluidzone van 48 tot 53 dB(A).
Op basis van artikel 76 lid 3 Wgh hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen een geluidzone niet getoetst te worden. Een goed woon- en leefklimaat wat betreft wegverkeer blijft gewaarborgd.
Voor een bedrijfswoning geldt normaal gesproken dat er niet gekeken hoeft te worden naar geluid afkomstig van het eigen bedrijf. Aangezien er nu sprake is van een afsplitsing waarbij het een volwaardige reguliere woning wordt, dient wel gekeken te worden naar het geluid afkomstig van het horecabedrijf aan de Deventerweg 87.
Aangetoond dient te worden of ter plaatse van de woning, in de nieuwe situatie, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. Ook dient onderzocht te worden of de bedrijfsvoering van het bedrijf, door de nieuwe situatie niet wordt beperkt.
De basis voor het toetsingskader is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” editie 2009 waarin een handreiking gegeven wordt op basis waarvan een akoestische beoordeling kan plaatsvinden. Aan de hand van richtafstanden wordt voor elke milieucategorie of bedrijfsactiviteit aangegeven in hoeverre hinder is te verwachten bij specifieke afstanden tussen bedrijvigheid en woningen. Als woningen binnen deze richtafstand zijn gelegen is het initiatief alleen gemotiveerd mogelijk.
Het parkeerterrein valt met haar activiteiten onder SBI-2008 code 5221, ‘autoparkeerterreinen’ en valt onder milieucategorie 2, conform de VNG-publicatie. Bij een rustige woonwijk is de richtafstand tussen het bestemmingsvlak en de omliggende woningen 30 meter.
Het plangebied ligt aan de Provincialeweg N344. Deze weg is aan te merken als een belangrijke hoofdinfrastructuur. Van rustige woonwijk is er in dat opzicht geen sprake. Er is sprake van een gemengd gebied waardoor er afgeweken kan worden van de richtafstand van 30 meter. In geval van omgevingstype ‘gemengd gebied’ mag de richtafstand verkleind worden tot 10 meter.
Vanuit het ruimtelijk spoor is er in dat geval geen belemmering omdat de richtafstand van 26 meter tussen het parkeerterrein en de woning niet wordt overschreden.
Volledigheidshalve is wel onderzocht of de vergunde situatie voor het horecabedrijf niet wordt belemmerd door de nabijheid van de toekomstige burgerwoning. Hierbij wordt uitgegaan van de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Het doel van dit onderzoek is het prognosticeren van de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de Deventerweg 85 tijdens representatief gebruik van het parkeerterrein van het horecabedrijf. Hiervoor is een akoestisch rekenmodel opgesteld om met behulp van algemeen geaccepteerde kentallen de geluidniveaus inzichtelijk te maken. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
De volgende conclusie kan uit het onderzoek worden getrokken:
Op basis van de systematiek uit "Bedrijven en milieuzonering" is sprake van een aanvaardbare situatie waarin het woon- en leefklimaat gewaarborgd is en het horecabedrijf, als het gaat om de parkeeractiviteiten van bezoekers, niet in de bedrijfsvoering beperkt wordt.
Akoestisch gezien is er dan ook geen belemmering om de nieuwe woonbestemming op deze locatie toe te staan.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Uit historisch kaartmateriaal is af te leiden dat de locatie ter hoogte van de bedrijfswoning tot 1990 niet bebouwd is geweest en vanaf 1990 de bedrijfswoning met tuin aanwezig is. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een ruimtelijk plan, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functiewijziging. Het betreft uitsluitend een bestaande woning met bijbehorende tuin die op dit moment ook al als zodanig wordt gebruikt. Dit gebruik wijzigt in de nieuwe situatie niet. Het enige verschil is dat bewoning niet meer uitsluitend kan plaatsvinden door personen die een functionele binding hebben met het bijbehorende bedrijf. Nieuwe milieugevoelige functies worden niet gerealiseerd en er vinden geen fysieke ingrepen op de locatie plaats. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor een planologische wijziging. Er worden geen bodemingrepen uitgevoerd of een nieuwe gevoelige functie gerealiseerd. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van de bodem.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet Luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In het plangebied wordt een bedrijfswoning omgezet naar reguliere woning. De omzetting draagt 'niet in betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging.
Naast de effecten van het voorgenomen omzetting op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de functie wonen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO² ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2018 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 17,4 µg/m³ en 14,4 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.
Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Het risico bestaat als gevolg van de in onderstaande tabel genoemde hogedruk gasleidingen.
Risico buisleidingen | Afstand tot het plangebied | |
Leiding A | 1.x hogedruk gasleiding, diameter van 8 inch (212 mm) druk van 4.000 kpa. | 118 meter |
Leiding B | 2 x hogedruk gasleiding, diameter 48,03 inch (1220 mm) en een druk van 6.620 kpa. | 550 meter |
Leiding C |
2 x hogedruk gasleiding, diameter 48 inch en een druk van 6.620 kpa. hogedruk gasleiding diameter 42 inch en een druk van 6.620 kpa. hogedruk gasleiding, diameter 36 inch en een druk van 6.620 kpa. hogedruk gasleiding, diameter 48 inch en een druk van 7.990 kpa. |
1480 meter |
Het plangebied (bestemming ‘wonen’) ligt ten opzichte van leiding A (8 inch, 4.000 kpa, afstand 118 meter) buiten de 100 % letaliteitsgrens, welke op 50 meter is gelegen.
Het plangebied ligt ten opzichte van leiding A (8 inch, 4.000 kpa, afstand 118 meter) buiten de 1 % letaliteitsgrens, welke op 95 meter is gelegen.
Hieronder wordt verder ingegaan op de consequenties van de ligging van de gastransportleidingen op de externe veiligheid.
Toetsing
De woning Deventerweg 85 kan beschouwd worden als kwetsbaar object. De kleinste afstand vanaf de nieuwe bestemming ‘wonen’ tot het hart van de gasleiding is 118 meter. De woning is buiten de 1 % en 100 % letaliteitsgrens van deze gasleiding gelegen. De gasleiding vormt geen belemmering voor het voortzetten van de woonfunctie. Na vaststelling van het bestemmingsplan blijft het aantal woningen en de bevolkingsdichtheid gelijk.
Gelet op het voorgaande is er geen belemmering op het gebied van externe veiligheid voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico (PR). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied voor het Groepsrisico (GR) van de aardgastransportleidingen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie, die vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. In dit geval is alleen de functie wonen toegestaan binnen het plangebied. De functie wonen betreft geen milieubelastende activiteit. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de milieugevoelige functie wonen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.In de directe omgeving van de beoogde woning zijn er diverse functies gesitueerd.
Adres | Type bedrijf | Afstand plangebied | ||
Dijkerhoekseweg 1a | Opslag bakkerij | 90 m | ||
Dijkerhoekseweg 2 | Bakkerij | 90 m | ||
Dijkerhoekseweg 4 | Schildersbedrijf | 85 m | ||
Deventerweg 79 | Verkoop tuingereedschap | 130 m | ||
Deventerweg 87 | Horeca | 60 m |
Op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ hebben dergelijke functies milieucategorie 1 of 2 met een grootste richtafstand van 10 respectievelijk 30 meter voor het aspect geluid en geur. Er wordt dus aan de richtafstand van 10 en 30 meter voldaan.
Ook is er op het aangrenzend perceel.een evenemententerrein gelegen. Deze is overgenomen op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementen 3'. Er is op dit terrein een beperkt aantal evenementen toegestaan. Dit is per jaar begrenst in aantal evenementen en de tijdsduur (in uren) en geluidsbelasting (in dB(A)).
Gezien de ruime afstand tot overige milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuurnetwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel.
In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Sallandse Heuvelrug en ligt op circa 4,5 km afstand. Van direct of indirect hinder op het Natura 2000-gebied is geen sprake omdat er met het planvoornemen geen fysieke ingrepen plaatsvinden. Door de omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning nemen de bouwmogelijkheden niet toe. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde deelgebied van het Natuurnetwerk (NNN) is Landgoederen Salland, gelegen op circa 2 km afstand. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de vigerende Omgevingsverodening Overijssel niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog opgenomen. Het is verboden voor verwachtingswaarde hoog om werken, geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 2500 m2 om meer en dieper dan 0,5 m onder peil. Het is verboden voor verwachtingswaarde middelhoog om werken, geen bouwwerk zijnde, werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 5000 m2 om meer en dieper dan 0,5 m onder peil.
In 2010 is door de gemeente Rijssen Holten een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Het kaartbeeld voor het Deventerweg 85 en 87 van de kaart is als volgt:
Afbeelding 5.2: Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De groene vlakken hebben hierin een middelhoge en de paarse vlakken een hoge verwachtingswaarde.
Deze gebieden waren in het verleden geschikte locaties voor bewoning. Het gaat hierbij om de hogere dekzandruggen, gordeldekzandwelvingen en smeltwaterruggen. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn veel van deze terreinen vaak als akker gebruikt waarbij door plaggenbemesting de gronden langzamerhand zijn opgehoogd en een zogenaamd esdek is ontstaan. Dit ophogingspakket heeft oudere bewoningssporen vaak goed geconserveerd.
De kans op het aantreffen van intacte vindplaatsen en goed geconserveerde archeologische resten is derhalve vrij groot.
Ondiepe ingrepen zullen archeologische resten niet aantasten en zijn daarom toegestaan, de omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning heeft geen invloed op aantasting van archeologische resten.
De woning is niet aangemerkt als monument. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen andere rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig welke een belemmering kunnen vormen voor onderhavig plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog blijven gelden voor het plangebied.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van Europees beleid, Rijksbeleid en provinciaal beleid rekening gehouden te worden met de aanwezige watersystemen en waterketens. Het waarborgen en zorgdragen voor een goede afvoer en doorstroming van het water moet verplicht opgenomen worden in ieder plan. Derhalve moet ieder plan voorzien zijn van een waterparagraaf.
Er is een digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 2 voor de uitkomst. Onderhavig plan betreft slechts het omschakelen van de planologische functie van bedrijfswoning naar reguliere woning. T.a.v. dit plan worden geen extra vierkante meters verhard of extra bouwwerken gerealiseerd. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Met het plan worden er geen waterschapsbelangen geraakt.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De planologische omzetting van de bedrijfswoning naar reguliere woning sluit aan bij het gemeentelijke en provinciaal beleid. Doordat het enkel een planologische omschakeling betreft en er geen fysieke ingrepen plaatsvinden zijn er t.a.v. de milieutechnische aspecten geen belemmeringen. Deze ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening en kan de omzetting plaatsvinden.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene regels behorend tot een procedure beschreven.
In dit artikel wordt aangegeven welke overige regels van toepassing zijn.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Agrarisch (Artikel 3)
Agrarisch gebruik van de gronden is toegestaan, zonder gebouwen. Daarnaast zijn verschillende bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, waarbij een maximale bouwhoogte is vastgelegd.
Horeca (Artikel 4)
De gronden zijn bestemd voor horecabedrijven, gebouwen en bouwwerken, tuinen en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn toegestaan overeenkomstig de bouwregels. Daarnaast zijn verschillende bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, waarbij een maximale bouwhoogte is vastgelegd.
Verkeer (Artikel 5)
In de verkeersbestemming is vervoer over de weg toegestaan, hier gelden minimale bouwmogelijkheden.
Wonen (Artikel 6)
In de woonbestemming zijn bouwregels met betrekking tot minimale en maximale inhoud, de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken in de regels opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog (Artikel 7)
Hier geldt behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), tevens het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog (Artikel 8)
Hier geldt behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), tevens het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.
Waarde - Evenemententerreinen (Artikel 9)
Hier geldt een functieaanduiding, overeenkomstig het parapluplan NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401, waarbij op de verbeelding is aangegeven (en in de regels) hoeveel evenementen (bij recht) van de desbetreffende categorie per kalenderjaar op het terrein zijn toegestaan.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Rijssen - Holten. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Eventuele ingekomen overlegreacties worden beoordeeld en verwerkt.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 18 maart tot met 28 april 2020 voor één ieder ter inzage gelegen. Tijdens de terinzage termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Op 25 juni 2020 heeft de raad van de gemeente Rijssen-Holten het bestemmingsplan ongewijzigd vastgelegd.