direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Holten, Tolweg 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402

Toelichting

Hoofdstuk 1 Planbeschrijving

1.1 Aanleiding

De A1 is een belangrijke verbindingsweg tussen economische gebieden binnen en buiten Nederland. Hierdoor neemt het aantal vrachtverkeer op de A1 al jaren toe. De toename van het aantal verkeer zorgt regelmatig voor veel vertraging. Om de doorstroming te verbeteren wordt er in 2019 gestart met de verbreding van de A1 tussen Apeldoorn en knooppunt Azelo-Buren. De verbreding van de A1 maakt het mogelijk dat meer voertuigen zich binnen een bepaalde periode kunnen verplaatsen over de weg. Een toename van het aantal voertuigen zorgt voor meer geluidsoverlast voor geluidsgevoelige objecten rondom de snelweg. Het plangebied, gelegen aan de Tolweg 12 in Holten, grenst aan de snelweg A1 nabij de afslag Holten-West/Lochem. Dit houdt in dat ook grenzend aan het plangebied de snelweg wordt verbreed. Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen zijn geluidsgevoelige objecten grenzend aan de snelweg A1 niet meer wenselijk. Initiatiefnemer is daarom voornemens om de geluidsgevoelige bestemming te wijzigen.

Concreet wordt gevraagd om een wijziging van het vigerende bestemmingsplan voor beide percelen (kadastraal HTN03, nummers 674 en 675) van de bestemming 'Wonen' naar 'Agrarisch'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tolweg 12 ten zuidwesten van de kern Holten, nabij de A1 bij afrit Holten-West/Lochem. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Rijssen-Holten, HTN03, nummers 674 en 675. In figuur 1 is het plangebied ten opzichte van de A1 en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0001.png"

Figuur 1 : Ligging van het plangebied aan de Tolweg 12 in Holten

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Buitengebied Holten, Tolweg 12” bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402 ) ;
  • Regels

Op de verbeelding is de bestemming van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan is vergezeld van een toelichting.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan “Buitengebied Rijssen-Holten”. Dit bestemmingsplan is op 1 november 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten vastgesteld.

Het huidige erf aan de Tolweg 12 heeft de enkelbestemming 'Wonen'. Het hele plangebied valt eveneens binnen de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone – Landbouwontwikkelingsgebied'. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0002.png"

Figuur 2 : Huidig bestemmingsplan Tolweg 12

1.4.2 Bestemmingsomschrijving

'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, landschappelijke inpassing, bed & breakfast in de woning en bijbehorende gebouwen, voorzieningen, tuinen en erven. Voor het bouwen van woningen geldt dat per bestemmingsvlak niet meer dan één woonhuis is toegestaan en dat een woning, tenzij anders is aangegeven, vrijstaand wordt gebouwd. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m³.

Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer mag bedragen dan 100 m², waarvan 75 m² aangebouwd. In afwijking van het vorenstaande, geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de met vergunning gerealiseerde bebouwing, zoals die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, mag worden gehandhaafd. Hierbij is vervangende herbouw/vervangende nieuwbouw toegestaan tot de bestaande gezamenlijke oppervlakte, met een maximum van 250 m².

'Reconstructiewetzone – Landbouwontwikkelingsgebied'
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarische – Agrarisch bedrijf', 'Agrarisch met waarden – Landschap' en 'Wonen'. Voor het plangebied Tolweg 12 is enkel de bestemming 'Wonen' van toepassing. Binnen de artikelen waar naar de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' wordt verwezen, geldt dat deze van toepassing is indien bepaalde aanduidingen gelden. Binnen het plangebied geldt geen van deze aanduidingen, hierdoor heeft de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' geen doorwerking in het plangebied.

'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het weiden van vee, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. Ook zijn de gronden bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het toekomstige plan. Hoofdstuk 4 gaat in op het geldende beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, van de provincie Overijssel en van de gemeente Rijssen-Holten beschreven en geconcludeerd of het inititatief aansluit bij het beleid. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan alle relevante milieu- en omgevingsthema's. Aansluitend wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op het thema water. In hoofdstuk 7 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

2.1 Gebiedsomschrijving

Het plangebied Tolweg 12 is gelegen in een agrarisch landschap. In de omgeving zijn meerdere (voormalige) agrarische bedrijven en woningen gevestigd. Ten noorden grenst het plangebied aan de snelweg A1. Het plangebied wordt aan de oost-, zuid- en westzijde begrensd door agrarische gronden.

Het plangebied is inmiddels een leegstaande kavel. Op onderstaande luchtfoto is te zien dat in het verleden de volgende panden op het erf waren gevestigd, namelijk: een samengesteld verblijfsobject in de vorm van twee woningen met een oppervlakte van circa 267m2 met bijbehorend bijgebouw met een oppervlakte van circa 178m2. Het verblijfsobject bestaat uit twee woningen. Deze woningen waren onverkoopbaar aangezien deze al geruime tijd te koop stonden (10jr+). Vooruitlopend op de wijziging van het bestemmingsplan is ervoor gekozen om de panden te amoveren.

De hieronder toegevoegde luchtfoto geeft de kaders van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0003.png"

Figuur 3 : Kaders plangebied

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling

3.1 Ontwikkeling

Door de verbreding van de A1 is op basis van de Wet Geluidhinder geen goed woon- en leefmilieu meer mogelijk aan de Tolweg 12 zonder geluidswerende maatregelen. De initiatiefnemer is voornemens om de bestemming te wijzigen van bestemming 'Wonen' naar de bestemming 'Agrarisch'. Verder zal het bouwrecht op deze locatie komen te vervallen waardoor een nieuwe ontwikkeling op deze locatie niet meer mogelijk is. De initiatiefnemers is voornemens om het bouwrecht in de toekomst te verplaatsen naar een andere locatie binnen de gemeente Rijssen-Holten.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

Binnen dit hoofdstuk worden voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid nader toegelicht. Naast algemene uitgangspunten worden ook de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten behandeld.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteit Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen

Het rijk heeft besloten om drie doelen op te nemen in de SVIR die eraan moeten bijdragen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn. Deze drie doelen zijn hieronder geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Binnen deze 3 Rijksdoelen zijn eveneens 13 onderwerpen die van nationaal belang worden geacht opgenomen, waar het rijk verantwoordelijk voor is en resultaat mee wil boeken. Decentrale overheden hebben beleidsvrijheid buiten deze nationale belangen. De hierboven genoemde hoofdoelen van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Zo ook voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel), deze houden in:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft het eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij het opstellen van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

4.1.3 Uitbreiding A1 Oost

De A1 is een drukke transportas en vormt een belangrijke verbinding tussen economische gebieden binnen en buiten Nederland. Het (vracht)verkeer op de A1 neemt daarbij toe, wat de kans op vertraging verhoogt. Een goede doorstroming op deze route wordt daarom van groot belang geacht, zodoende is er voor gekozen om de weg te verbreden. Deze verbreding van de weg zorgt niet alleen voor een goede doorstroming en een betere bereikbaarheid, maar is ook een economische impuls voor de regio. Duurzaamheid is daarbij ook een belangrijk aandachtspunt tijdens de werkzaamheden. Er wordt nauw samengewerkt met andere partijen zoals gemeenten en provincies om de leefbaarheid te verbeteren. Om dit te realiseren heeft de toenmalig minister van Infrastructuur en Milieu op 16 juni 2017 het Ontwerptracébesluit A1 Apeldoorn - Azelo en het Ontwerpsaneringsbesluit A1 Deventer – Azelo ondertekend.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Geïntroduceerd in de SVIR en later in 2012 op 1 oktober onder artikel 3.1.6 lid 2 opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening is de ladder van duurzame verstedelijking. Dit is een vaste motiveringseis geworden met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen, waarbij een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden geldt valt onder een goede ruimtelijke ordening. Zodra er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die dient opgenomen te worden in het bestemmingsplan moeten er met betrekking tot de ladder van duurzame verstedelijking drie opeenvolgende afwegingen gemaakt worden.

Ten eerste moet er onderbouwd worden dat de beoogde stedelijke ontwikkeling voorziet in actuele regionale behoefte. Als er op basis van onderbouwing kan worden gesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een dergelijke behoefte, dan moet vervolgens worden onderbouwd dat in die behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of transformatie binnen het al bestaande stedelijk gebied. Mocht er dan sprake zijn van een actuele regionale behoefte én er zijn geen mogelijkheden binnen het bestaande stedelijke gebied, dan moet worden onderbouwd dat de nieuw te ontwikkelen locatie passend ontsloten is, wat inhoudt dat de locatie met ten minste twee typen vervoer te bereiken is.

4.1.5 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen als deze. De voorgenomen ontwikkelingen raken dan ook geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Hoe dan ook worden er geen nieuwe ontwikkelingen toegevoegd aan het plangebied, waardoor de Barro ook geen belemmering vormt. De beoogde ontwikkeling aan de Tolweg 12 is ten behoeve van de uitbreiding van de A1, zodoende is hier geen sprake van strijdigheid. Als gevolg van de ontwikkelingen neemt het aantal woningen niet toe. In de voorliggende gevallen is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkelingen niet in strijd zijn met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het belangrijkste plan met betrekking tot de plangebieden betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridische geborgen.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 4). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • Of - Generieke beleidskeuzes
  • Waar - Ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - Gebiedskenmerken.

Deze niveaus bieden een stappenplan waarmee kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. In figuur 4 is dit schematisch weergegeven, deze begrippen worden hieronder nader toegelicht ook met betrekking tot de plangebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0004.png"

Figuur 4: Schematische weergave uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Of - Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebied specifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Waar – ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarbij geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat voorziene ontwikkelingen passen binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.


Hoe – gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van beleving.

4.2.3.1 Toetsing aan het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of – generieke beleidskeuzes

Integraliteit 
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een transparante en evenwichtige afweging tussen alle relevante ecologische, economische en sociaal-culturele belangen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Een integrale benadering is voorwaarde om complexe maatschappelijke opgaven het hoofd te bieden. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop alle relevante belangen en beleidsambities zijn afgewogen.

Toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de eis van toekomstbestendigheid.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wilt het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties worden benut binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.

Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kan betekenen dat bij een nieuwvestiging of uitbreiding de eis gesteld wordt dat elders in de Groene Omgeving opstallen gesloopt worden en verharding wordt verwijderd. Dit zorgt ervoor dat het buitengebied niet verder versteent. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in hoe invulling is gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Dit geldt uiteraard ook voor ondergronds ruimtegebruik.

Conclusie Tolweg 12
Gelet op verbreding van de A1 wordt het perceel gelegen aan de Tolweg 12 op basis van de Wet Geluidhinder niet meer geschikt geacht als woonbestemming. Met het oog op de toekomst is er voor gekozen om de bestemming te wijzigen. De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied is niet in strijd met de generieke beleidskeuzes gemaakt door de provincie Overijssel.

Waar – ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied is onderdeel van het buitengebied en heeft zodoende te maken met ontwikkelingsperspectieven met betrekking tot de Groene Omgeving. In de Groene Omgeving gaat het met name om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. De ondergrond speelt hierbij een belangrijke rol; bijvoorbeeld bij de voedselproductie in de landbouw, de (drink)watervoorziening of als mogelijke bron of buffer voor duurzame energie.

'Groene' functies hebben prioriteit in de Groene Omgeving. Ontwikkelingen die hier niet primair thuishoren, zoals woningbouw, worden alleen toegestaan als zij een meerwaarde opleveren voor de kwaliteit van landschap, cultuurhistorie, water- en natuuropgaven. Op (voormalige) agrarische erven is – onder voorwaarden – ruimte voor aanvullende woon- en werkmilieus waarvoor aantoonbaar een marktvraag is en de Stedelijke Omgeving geen ruimte biedt. Ook hier geldt dat deze actief moeten bijdragen aan behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorie en andere opgaven in de Groene Omgeving.

Tolweg 12
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief “Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap”. In figuur 5 is een uitsnede van de perspectievenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0006.png"

Figuur 5: Perspectievenkaart provincie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

'Agrarische ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

In het voorliggend geval wordt met de wijziging van de bestemming 'Wonen' naar 'Agrarisch' de ruimte voor landbouw gerelateerde doeleinden in het gebied licht vergroot. De beoogde ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven vastgesteld door de provincie.

Hoe - Gebiedskenmerken
De natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Tolweg 12
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart “natuurlijke laag” aangeduid met de gebiedstype “dekzandvlakte en ruggen” en “Beekdalen en natte laagtes”. Dit is hieronder weergegeven in figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0008.png"

Figuur 6: Gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke Laag' (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

'Beekdalen en natte laagtes'
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met mee stromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De “Laag van het agrarische cultuurlandschap”
Deze laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, et cetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Tolweg 12
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Jong heide- en broekontginningslandschap”. In figuur 7 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019003-0402_0010.png"

Figuur 7: 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omringd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het inbreidingslandschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied gelegen aan de Tolweg 12 is niet in strijd met “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”. Enkel wordt het agrarisch gebied binnen het landschap ligt vergroot.

4.2.4 Conclusie toetsing provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkelingen niet in strijd zijn met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.

De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario's geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleid. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.

De structuurvisie onderscheidt in totaal 13 projectprogramma's, waarvan projectprogramma 13: Buitengebied, voor deze ontwikkelingen van belang is. Het buitengebied bestaat uit een agrarisch gebied in de lager gelegen delen en natuur in de hoger gelegen delen. Het buitengebied biedt naast aan de agrarische sector en natuur ook ruimte aan wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie en toerisme.

Huidige ontwikkelpunten:

  • Economische dynamiek in stand houden om een leefbaar landelijk gebied te ontwikkelen. Verschillende functies de ruimte bieden voor een goed toekomstperspectief;
  • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) van het buitengebied;
  • Toekomstbestendigheid, aandacht voor ecologische duurzaamheid, economische duurzaamheid en sociale duurzaamheid;
  • Actualisatie recreatienota;
  • Uitbreiden van recreatie en toerisme en een kwaliteitsverbetering hiervan;
  • Nieuw Rood-voor-Rood-beleid.

4.3.2 Kadernota landelijk gebied

De gemeenteraad heeft op 15 december 2011 de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden de ruimtelijke beleidskaders beschreven welke fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. Voor deze plangebieden zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het thema 'landbouw' van toepassing.

Thema 'Landbouw'
Al eeuwenlang is de landbouw een belangrijke inkomstenbron in het landelijk gebied van Rijssen-Holten. Ook vandaag de dag wordt een groot deel van de aanwezige gronden nog gebruikt voor veeteelt en akkerbouw. Verreweg de meeste agrarische bedrijven in het landelijk gebied hebben als hoofdactiviteit het houden van graasdieren. Echter inclusief het houden van graasdieren, akkerbouwbedrijven en bedrijven met hokdieren vertoont de landbouwsector in de gemeente Rijssen-Holten over de gehele linie een afname van agrarische bedrijven in de afgelopen jaren.

Toekomstbestendigheid
Toekomstbestendigheid, of duurzaamheid, is evenals ruimtelijke kwaliteit een breed begrip. Binnen het begrip duurzaamheid zijn echter een aantal elementen te onderscheiden die concreet, meetbaar en toetsbaar in ruimtelijk beleid kunnen worden verankerd. Het gaat daarbij om:

  • ecologische duurzaamheid (bijvoorbeeld groen, inpassing, biodiversiteit);
  • economische duurzaamheid (bijvoorbeeld functiemenging, flexibiliteit lokale economie, (wind)energie);
  • sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld volksgezondheid, leefbaarheid, identiteit).

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten beschrijft de opbouw van het landschap in de gemeente. Het LOP is verdeelt in 11 verschillende deelgebieden. Het plangebied aan de Tolweg 12 ligt in het deelgebied 'De Schipbeek'. De opgaven voor dit landschap betreffen:

  • Een natuurlijke inrichting van het beekdal gecombineerd met de monumentale beplanting van beuken;
  • Het benadrukken van de radiale kavelstructuur met doodlopende wegen en boerderijen;
  • Het zicht op het landschap vanaf de A1 behouden;
  • Een ruimtelijk kader bieden aan de mogelijke inplaatsing van agrarische bedrijven (landbouwontwikkelingsgebied).

Met het wijzigen van de woonbestemming naar een agrarische bestemming wordt het agrarische gebied binnen het landschap vergroot. Zodoende sluit het voorliggend initiatief aan bij het landschapsontwikkelingsplan.

4.3.4 Conclusie toetsing gemeentelijk beleid

Het voorliggend ruimtelijke plan met beoogde initiatieven past binnen het gemeentelijke beleid. Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling binnen het plangebied. Het plan voldoet daarmee aan de gestelde voorwaarden die zijn vastgelegd in het beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In de toelichting op het bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen meegenomen zijn in de afwegingen met betrekking tot het bestemmingsplan. Er moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving, evenals de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Een aantal van deze milieuaspecten zijn voor deze initiatieven ruimtelijk relevant.

5.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Conclusie thema geluid
De initiatiefnemer is voornemens om de geluidsgevoelige bestemming aan de Tolweg 12 te wijzigen. Er worden geen geluidsgevoelige functies toegevoegd aan het plangebied, waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

5.2 Bodemonderzoek

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Een verkennend bodemonderzoek geeft inzicht in de bodemkwaliteit.

Conclusie thema bodem
Er vinden binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Dit houdt in dat er geen verandering plaatsvinden in de bodem waardoor het niet noodzakelijk is om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

5.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Conclusie thema luchtkwaliteit
Er vinden binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Hierdoor worden geen wijzigingen verwacht op basis van luchtkwaliteit. Hierdoor is een onderzoek niet noodzakelijk en vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Conclusie thema externe veiligheid
Middels voorliggend bestemmingsplan komt de gevoelige bestemming te vervallen. Het is niet meer mogelijk om een woning te realiseren op het plangebied. Er kan geconcludeerd worden dat met het wijzigen van de bestemming van 'Wonen' naar 'Agrarisch' het risico wordt verlaagd. Externe veiligheid is zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.

Conclusie thema geur
Er vinden binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Hierdoor is het niet noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.

5.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.

Tolweg 12
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van ruim 9 kilometer. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied, is geen sprake van (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Tolweg 12
Gelet op de ligging buiten het NNN, in relatie met de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, wordt uitgesloten dat sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.6.2 Soortenberscherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Tolweg 12
Er vinden op de locatie geen ontwikkelingen plaats waardoor het leefgebied van aanwezige natuurwaarden niet worden aangetast.

5.7 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Conclusie thema milieuzonering
Rekening houdend met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied, kan gesteld worden dat milieuzonering geen rol speelt wanneer de milieugevoelige bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.

5.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Conclusie thema archeologie en cultuurhistorie
Het plangebied aan de Tolweg 12 ligt niet binnen een gebied met archeologische waarden. Archeologie en cultuurhistorie zal daarom geen belemmering vormen.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.


Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in zowel onderdeel C als onderdeel B van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.


In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet ligt in of grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in subparagraaf 5.6.1 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebied beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied

6.1.4 Waterschap Rijn & IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het 'Waterbeheerplan 2016-2021' is in 2015 door het algemeen bestuur van het waterschap Rijn & IJssel vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wilt uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.1.5 Gemeentelijk beleid

De 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is vervolgens gedetailleerder uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP).

In het buitengebied is drukriolering aangelegd. Deze systemen zijn niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. Lozing via een zuiverende voorziening, op oppervlaktewater of de bodem van dit water is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wel toegestaan.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Op grond van artikel 12 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoets proces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

6.2.2 Watertoets

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd om de huidige woonbestemming op het perceel aan de Tolweg 12 in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten te wijzigen naar een agrarische bestemming. Met deze wijziging is het niet mogelijk om nieuwe bebouwing/verharding toe te voegen aan het plangebied.
Omdat met deze functiewijziging geen fysieke aanpassingen in de buitenruimte plaatsvinden die een verharding van het terrein als gevolg heeft, zal het voorliggende plan geen (negatieve) effecten op de waterhuishouding in het plangebied en omgeving hebben. Ook ligt het plangebied niet binnen beschermingszones van (regionale) waterkeringen en/of grondwaterbeschermingsgebieden en is er evenmin oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig. Andere waterhuishoudkundige thema's die normaliter in de onderbouwing van een ruimtelijk plan worden beschouwd, zoals in een bestemmingsplan, zijn derhalve niet relevant voor de beoogde functiewijziging.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en afgeleid van de regels van het moederbestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten'.

7.2 Opzet van regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
    Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.

  • Agrarisch (Artikel 3)
    Dit is de gewijzigde bestemming van het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven en gerelateerde zaken.
    • 1. Bestemmingsomschrijving
      Omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
    • 2. Bouwregels
      eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, etc.).
    • 3. Nadere eisen (indien opgenomen)
      in bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag eisen stellen aan de plaats en afmetingen van nieuw te bouwen bebouwing.
    • 4. Afwijken van de bouwregels
      onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen bouwregels.
    • 5. Specifieke gebruiksregels: (indien opgenomen)
      welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval toegestaan dan wel strijdig zijn.
    • 6. Afwijken van de gebruiksregels (indien opgenomen)
      onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen gebruiksregels.
    • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
      omgevingsvergunningstelsel (voormalige aanlegvergunningstelsel) die bepaalt wanneer een omgevingsvergunning benodigd is voor bepaalde werken en/of werkzaamheden.
    • 8. Wijzigingsbevoegdheid (indien opgenomen)
      onder welke voorwaarden mag het plan worden gewijzigd.

Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 5)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. In dit artikel is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen ter verankering van de landschappelijke inpassing.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene procedureregels (Artikel 7)
    In dit artikel is de procedure van het stellen van een nadere eis opgenomen.
  • Overige regels (Artikel 8)
    In dit artikel is de werking van de wettelijke regelingen opgenomen.

Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

  • Slotregel (Artikel 9)
    Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Economische haalbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers zijn volledig verantwoordelijk voor het dragen van de kosten van het project, dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Hierdoor kan het opstellen van een exploitatieplan achterwege blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

9.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is in voorliggend geval geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd voor inspraakreacties.

9.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.2.1 Het Rijk

Er is in samenspraak met Rijkswaterstaat gekozen voor de aankoop van de Tolweg 12. Zij zijn op de hoogte van de huidige ontwikkelingen.

9.2.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat in bepaalde gevallen geen vooroverleg is vereist. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Aangezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden op de locatie Tolweg 12 is er afgezien van een vooroverleg met de provincie Overijssel.