direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Rijssen, ondergrondse hoogspanningstracé
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2018003-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, ondergrondse hoogspanningstracé met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2018003-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.6 agrarisch bedrijf

een volwaardige onderneming die is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.7 agrarische bedrijven

volwaardige ondernemingen die zijn gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren. Mest wordt niet tot voortgebrachte agrarische producten gerekend;

1.8 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat gebruikt wordt voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfsgebouwen

gebouwen die gebruikt worden voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw op een terrein, die behoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de functie van het gebouw of gronden noodzakelijk is;

1.13 bedrijfswoningen

woningen in of bij een gebouw op een terrein, die behoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting gelet op de functie van het gebouw of het gronden noodzakelijk is;

1.14 bedrijven

ondernemingen waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 belemmeringenstrook:

een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de verbinding te kunnen garanderen;

1.16 bestaand gebruik

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende perceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning. Dit geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.17 bestaande
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
  • 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag

het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijbehorende bouwwerken

uitbreidingen van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwde gebouwen, of andere bouwwerken, met een dak;

1.23 (boom)kwekerijen

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals planten, struiken en bomen, één en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel pot- en containerteelt;

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 crossterrein

terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik van de mens door de jaren heen;

1.30 dagrecreatie

ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht te zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.31 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.33 dunning

het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden.

1.34 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen);

1.35 erfinrichtingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 hoogspanningsleiding

een ondergrondse (hoogspannings)verbinding die is bestemd voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van maximaal 110 kiloVolt (kV);

1.38 huishouden

samenlevingsvorm van één gezin of met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.39 kampeermiddelen

een tent, vouwwagen, caravan, kampeerauto of een daarmee vergelijkbaar object, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.40 kappen

het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;

1.41 kwekerij

bedrijf waar siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt worden voortgebracht of daarmee vergelijkbaar van aard;

1.42 landbouwdieren

runderen, varkens, paarden, pluimvee, konijnen, schapen, geiten, herten of edelpelsdieren;

1.43 landschappelijke inpassing:

een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;

1.44 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;

1.45 leidingzone

een zone waarin een ondergrondse transportleiding ten behoeve van de nutsvoorziening aanwezig is;

1.46 locatie

plaats, plek of ligging;

1.47 maaiveld

de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzende) terrein;

1.48 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen;

1.49 nieuwe ontwikkeling

elke activiteit in het plangebied. Voorbeelden zijn het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van grondwerkzaamheden, het slopen van bestaande bouwwerken, het in gebruik nemen van bouwwerken voor (agrarische) bedrijvigheid en daarmee gelijk te stellen ontwikkelingen;

1.50 normaal onderhoud, beheer of exploitatie

werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie;

1.51 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.52 openbare nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken die ten dienste staan van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteithuisje en een verdeelstation;

1.53 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.54 perceel

een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;

1.55 perceelgrens

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.56 permanente bewoning

er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;

1.57 persoonsgebonden overgangsrecht

een persoonsgebonden overgangsrecht is een overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 4 lid 11 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht of artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het strijdige gebruik mag worden voortgezet door die perso(o)n(en) die op de datum van vaststelling van het omgevingsplan een persoongebonden overgangsrecht hebben;

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.59 recreatief verblijf

verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;

1.60 recreatiewoning

een verblijfsobject bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.61 recreatiewoningen

verblijfsobjecten bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning is uitgesloten;

1.62 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.63 tuin

begrensd stuk grond, met verharding, bloemen, bomen en andere gewassen beplant. Onderscheid kan worden gemaakt tussen siertuinen en moestuinen;

1.64 veiligheidszone

veiligheidszones zijn door de Rijksoverheid aangewezen zones rondom transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunnen wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren zijn. Binnen deze zone kan een afwijkend planologisch regiem gelden;

1.65 veldschuren

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die wordt gebruikt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel;

1.66 vrijstaande lichtmasten

een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;

1.67 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;

1.68 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bepalen maten, maatvoering

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
    • 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;
  • b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: bovenkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein.
2.2 ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m² per bouwdeel.

2.3 maten
  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten

Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:

  • a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
  • b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
  • c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Landschap-gemengde functies

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Landschap-gemengde functies' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande agrarische bedrijven en de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • b. bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • c. bestaande woningen;
  • d. bestaande bedrijfswoningen,
  • e. bestaande tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • g. bestaande veldschuren;
  • h. bestaande recreatieverblijven;
  • i. bestaande sportactiviteiten;
  • j. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • k. dagrecreatie;
  • l. druiventeelt;
  • m. het weiden van vee.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.1;
  • b. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:
    • 1. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen voor het weiden van vee mag maximaal 1,5 m zijn;
    • 2. overige perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.

3.3 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
3.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

3.3.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3.3.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 3.3.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • g. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
  • h. houtopstanden die gekapt worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld erfinrichtingsplan.
3.3.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
3.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voorzover het betreft:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
3.4.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
3.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van Omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen of uitbreiden van een (intensief) agrarisch bedrijf,
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen zijn niet toegestaan, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • f. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • g. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • h. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • i. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • j. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • k. detailhandel, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • l. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • m. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • n. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • o. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • p. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • q. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • r. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering, tenzij deze bewoning is aangevangen voor 1 november 2012;
  • s. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • t. het uitbreiden van de verblijfsrecreatieve functie;
  • u. het uitbreiden van de horeca functie;
  • v. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • w. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 4 Natuurlandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  • b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. bestaande woningen;
  • d. bestaande recreatiewoningen;
  • e. bestaande functies;
  • f. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • g. tuin, erf, erfontsluiting en parkeergelegenheid ten behoeve van een bestaande, vergunde (recreatie)woning;
  • h. ondergeschikte gebouwen ten behoeve van opslag van materiaal en gereedschap voor onderhoud van nabijgelegen bosgebieden;
  • i. bestaande veldschuren;
  • j. voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • k. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  • l. oeverstroken, zoals natuurvriendelijke oeverzones, met daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. Voor gebouwen ten behoeve van het onderhoud van bosgebieden gelden de volgende regels:
    • 1. de aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheersgebied niet minder dan 100 ha bedraagt;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt.
4.2.2 bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten de bestaande situatie bij (agrarische) bedrijven of woningen zijnde gelden de volgende standaard bouwregels:

  • a. trimtoestellen met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. wildoberservatieposten met een maximale hoogte van 8 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 3 m;
  • d. perceels- en erfafscheidingen zijn alleen toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
  • e. informatievoorzieningen met een maximale hoogte van 2,5 m;
  • f. bruggen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken met een maximale hoogte van 15 m;
  • g. vissteigers bij een watergang met:
    • 1. een maximale lengte van 2 m;
    • 2. een maximale breedte van 1 m;
    • 3. een positief advies van de waterbeheerder;
  • h. vrijstaande lichtmasten zijn niet toegestaan

4.3 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
4.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

4.3.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
4.3.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 4.3.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • g. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
4.3.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voorzover het betreft:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
4.4.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
4.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van Omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen of uitbreiden van een (intensief) agrarisch bedrijf,
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen zijn niet toegestaan, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • f. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • g. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • h. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • i. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • j. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • k. detailhandel, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • l. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • m. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • n. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • o. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • p. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • q. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • r. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering, tenzij deze bewoning is aangevangen voor 1 november 2012;
  • s. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • t. het uitbreiden van de verblijfsrecreatieve functie;
  • u. het uitbreiden van de horeca functie;
  • v. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • w. vrijstaande lichtmasten, tenzij deze ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan reeds met een vergunning aanwezig waren
  • x. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vervoer over de weg;
  • b. vervoer over het spoor;
  • c. verharde- en onverharde wegen zoals aanwezig ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp omgevingsplan;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de basisfunctie infrastructuur;
  • e. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • f. (verharde) fietspaden;
  • g. bermen en bermsloten;
  • h. taluds, geluidwerende voorzieningen, verkeers- en informatievoorzieningen, faunapassages, parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bestaande vulpunten voor LPG.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen ten behoeve van de functie infrastructuur gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2.
5.2.2 bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende standaard bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde niet zijnde perceel- en erfafscheidingen, is maximaal 10 m;
  • b. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen is maximaal 4 m.

5.3 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hakhout, een houtopstand of 1 of meer bomen te kappen of te laten kappen. De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden geldt voor 12 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning tenzij in de vergunning anders is bepaald.

5.3.2 Toetsingsgronden voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
5.3.3 Uitzondering omgevingsvergunningplicht

In afwijking van hetgeen bepaald in 5.3.1 is geen omgevingsvergunning vereist voor het kappen van:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;
  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  • c. fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • d. kweekgoed;
  • e. houtopstand die bij wijze van dunning wordt gekapt;
  • f. houtopstand waarvoor het kappen onder bevoegd gezag van de Provincie geldt;
  • g. houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college.
5.3.4 (Zelfstandige) herplantplicht

Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften. Deze herplantplicht kan zelfstandig worden opgelegd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
5.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een nieuwe ontwikkeling is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voorzover het betreft:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een minimale oppervlakte van 100 m2;
  • b. het egaliseren, diepploegen, diepwoelen op een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het ophogen van gronden met meer dan 0,2 m ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld;
  • d. het aanleggen of veranderen van waterlopen, sloten en greppels en het vergraven, verruimen en dempen van waterlopen en kolken en het draineren van gronden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • f. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
5.4.2 Toetsingsgronden omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning kan worden verleend, mits er geen aantasting plaatsvindt van:

  • a. de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de externe veiligheid.
5.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

In afwijking van Omgevingsvergunningsplicht is geen vergunning vereist voor werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor een Omgevingsvergunning in verband met archeologie is vereist;
  • d. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische (bouw)percelen;
  • e. het aanleggen van koe- of kavelpaden.
5.5 Specifieke gebruikregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:

  • a. het vestigen of uitbreiden van een (intensief) agrarisch bedrijf,
  • b. huisvesten van landbouwhuisdieren op een verdieping;
  • c. (boom)kwekerijen zijn niet toegestaan, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • d. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • e. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond;
  • f. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
  • g. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
  • h. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • i. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
  • j. het gebruik van onbebouwde grond voor dagrecreatie of het plaatsen van kampeermiddelen, tenzij dit expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel of plaatsvindt op de daarvoor bewegwijzerde routes of aangewezen locaties;
  • k. detailhandel, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • l. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • m. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
  • n. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • o. het splitsen van woningen, het toevoegen van woningen of het samenvoegen van woningen, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten in het locatiespecifieke artikel;
  • p. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
  • q. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • r. bewoning van (agrarische) bedrijfswoningen anders dan ten dienste van de bedrijfsvoering, tenzij deze bewoning is aangevangen voor 1 november 2012;
  • s. bewoning van een woning door meer dan één huishouden, tenzij dit op basis van een melding/omgevingsvergunning is toegestaan;
  • t. het uitbreiden van de verblijfsrecreatieve functie;
  • u. het uitbreiden van de horeca functie;
  • v. een paardrijbak, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
  • w. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 geluidzone - wegen 250 meter

Voor gronden gelegen binnen een zone van 250 aan weerszijden van een weg met één of meer rijstroken mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgesteld besluit hogere grenswaarde.

7.2 milieuzone - bedrijven niet-agrarisch

Gronden met de milieuzonering bedrijven niet-agrarisch vallen binnen de invloedsfeer van niet-agrarische bedrijven. Er kunnen restricties gelden voor nieuwe ontwikkelingen.

7.3 overige zone - archeologische verwachtingswaarde
7.3.1 Functieomschrijving

In het plangebied zijn gebieden aangewezen waar voor archeologie een verwachtingswaarde geldt. Om de mogelijke archeologische waarden in deze gebieden te beschermen gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

7.3.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.
7.3.3 Omgevingsvergunning in verband met archeologie
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering archeologische verwachtingswaarde is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist. Aan de omgevingsvergunningen kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning vast te stellen kwalificaties;
  • b. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. bouwwerken of projecten waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m en groter dan 2.500 m2 wordt verstoord;
    • 2. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is;
    • 3. bouwwerken of projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport mag niet ouder dan 5 jaar zijn;
    • 4. bouwwerken of projecten waarbij vervangende nieuwbouw op de bestaande fundering plaatsvindt.

7.4 veiligheidzone - aardgastransportleiding
7.4.1 Functieomschrijving

In het gebied zijn (hoofd)aardgastransportleidingen aanwezig. Er mag binnen deze veiligheidszone in beginsel alleen ten behoeve van aardgastransportleidingen worden gebouwd.

7.4.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering veiligheidszone aardgastransportleiding zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met daarbij behorende:
    • 1. belemmeringenstrook;
    • 2. gebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 4. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
  • b. In geval van strijdigheid gaan deze regels voor op de regels die ingevolge andere artikelen op deze gronden van toepassing zijn.
7.4.3 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de functie 'veiligheidszone - aardgastransportleiding' en de bijbehorende belemmeringstrook mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie veiligheidszone aardgastransportleiding worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 m.
  • b. In afwijking van sub a kan met een er met een omgevingsvergunning worden toegestaan dat er gebouwd wordt ten dienste van de basisfunctie, mits:
    • 1. er uit voorafgaand schriftelijk advies van de leidingbeheerder(s) blijkt dat de veiligheid met betrekking tot de aardgastransportleiding niet geschaadt wordt;
    • 2. er geen kwetsbaar object opgericht wordt.
7.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering veiligheidszone aardgastransportleiding is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voor:
    • 1. het aanbrengen of rooien van hoog opgaande of diepwortelende beplanting en bomen, zoals rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het plaatsen van roerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 7. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  • b. In aanvulling op sub a dient vooraf schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
  • c. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. werkzaamheden die het normale onderhoud en/of het normale beheer van de gasleiding betreffen;
    • 2. werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
    • 3. beplanting die voorkomt op de beplantinglijst van de leidingbeheerder;
    • 4. werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van instandhouding van de leiding(en);
    • 5. graafwerkzaamheden die worden uitgevoerd als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netwerken.

7.5 veiligheidszone - buisleidingen
7.5.1 Functieomschrijving

In het buitengebied zijn er gebieden aangewezen voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van een gasleiding.

7.5.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Er mag in deze zone geen toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

7.5.3 Wijzigings bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

7.6 veiligheidszone - hoogspanningverbinding
7.6.1 Functieomschrijving

In het buitengebied bevinden zich ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Rondom deze ondergrondse 110kV kabelverbinding is een veiligheidszones van 8,5 meter aan weerszijde vanuit het hart van de hoogspanningsverbinding ingesteld, ter bescherming van een goed woon- en leefklimaat.

7.6.2 Toegestaan gebruik en/of functies

Ter plaatse van de zonering veiligheidszone hoogspanningsverbinding zijn de gronden behalve voor de daar al toegelaten functies, mede aangewezen voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) ondergrondse 110kV kabelverbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit, met daarbij behorende:
    • 1. belemmeringenstrook;
    • 2. gebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
    • 4. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
  • b. In geval van strijdigheid gaan deze regels voor op de regels die ingevolge andere artikelen op de gronden van toepassing zijn.
7.6.3 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de functie veiligheidszone hoogspanningsverbinding en de bijbehorende belemmeringsstrook mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie veiligheidszone hoogspanningsverbinding worden gebouwd met de onderstaande bouwregels:
    • 1. de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde is 2,5 m;
  • b. In afwijking van sub a kan met een omgevingsvergunning worden toegestaan dat er gebouwd wordt ten dienste van de basisfunctie, mits:
    • 1. er voorafgaand schriftelijk advies wordt verkregen van de betreffende leidingbeheerder;
    • 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
    • 3. het risico voor de volksgezondheid niet toeneemt.
7.6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Bij een nieuwe ontwikkeling binnen de zonering veiligheidszone hoogspanningsverbinding is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid vereist voor:
    • 1. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting of bomen;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
    • 4. het opgraven en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte;
    • 5. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren
  • b. In aanvulling op sub a dient vooraf schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
  • c. In afwijking van sub a is geen omgevingsvergunning vereist voor:
    • 1. werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
    • 2. werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
    • 3. werkzaamheden die verband houden met het aanleggen van de ondergrondse 110kV kabelverbinding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht bouwwerken

8.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
8.2 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 9 Overgangsrecht gebruik

9.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan gebruik.

9.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 9.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in 9.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.4 Uitzondering

9.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, ondergrondse hoogspanningstracé