direct naar inhoud van 5.3 Wateraspecten
Plan: Buitengebied Holten, agrarisch bouwblok Russendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1742.BPB2011002-0401

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Beleid waterschap

Waterbeheerplan Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen, zoals de wijzigingen in de waterwetgeving en de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.

Conclusie Voor (de omgeving van) het plangebied en de voorgestane ontwikkeling ervan is in het waterbeheerplan geen specifiek beleid opgenomen. Derhalve vormt het waterschapsbeleid, zoals geformuleerd in het waterbeheerplan, geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Bij agrarische ontwikkelingen wordt vaak onverhard oppervlak (weiland) bebouwd en dus verhard, waardoor de natuurlijke vertraagde afstroming van hemelwater via bodem, grondwater naar oppervlaktewater wordt verstoord. Het is van belang de natuurlijke vertraagde afstroming van hemelwater in tact te laten. Dit kan door hemelwater in te zamelen en op een centrale locatie tijdelijk te bergen en vertraagd af te voeren naar het bestaande oppervlaktewatersysteem of te infiltreren. Om overbelasting van het bestaande watersysteem te voorkomen stelt het waterschap eisen aan de afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater bij toename van het verhard oppervlak.

Voor uitbreiding van het verhard oppervlak bedraagt de wateropgave 800 m3/ ha verharding gebaseerd op een neerslaggebeurtenis die een maal in de 100 jaar voorkomt. Hiervan moet minimaal 400 m3 gerealiseerd worden in een voorziening (bijvoorbeeld een vijver, infiltratievoorziening, (zak)sloot. De resterende berging kan plaatsvinden tot aan maaiveld op zodanige wijze dat er geen schade ontstaat.

Het project van de heer Schutte omvat de aanleg van een aantal gebouwen met een geschat oppervlak van ca. 0,5 ha, een verhard terrein van ongeveer 1 hectare. De dakvlakken zullen afwateren naar een retentievoorziening aan de westkant van het perceel. De benodigde berging in de voorziening bedraagt minimaal 200 m3. De totale berging binnen het perceel zal 400 m3 moeten bedragen. In hoofdstuk 6.1is de inrichtingsschets opgenomen. In de schets staat een infiltratieveld ingetekend met een capaciteit van 640 m3. Dit voldoet ruimschoots.

De heer Schutte heeft aangegeven geen afwaterende voorzieningen voor het terreinoppervlak aan te leggen. Hemelwater dat van het terreinoppervlak afstroomt zal afvloeien naar de omliggende weilanden, waardoor geen aanvullende berging gerealiseerd hoeft te worden. Dit geldt ook voor het hemelwater dat van het woonhuis en de oprit zal afvloeien naar respectievelijk tuin en weiland. Bij wijziging van de afwateringsmethode kan de waterbergingseis ook veranderen.

De heer Schutte heeft aangegeven de ontwikkeling gefaseerd uit te voeren. Van belang is dat de waterberging ‘meegaat’ in de fasering. Voor de eerste fase kan de sloot aan de oostkant van zijn perceel voor berging zorgen.