Plan: | Buitengebied Holten, agrarisch bouwblok Russendijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1742.BPB2011002-0401 |
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied 'Borkeld' en de EHS. De ligging van deze gebieden is aangegeven in figuur 5.1.
Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied 'Borkeld' en de EHS (Bron: Ministerie van LNV)
VOORTOETSING PASSENDE BEOORDELING
Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren c.q. te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Artikel 19e van de Nbwet bepaalt dat gedeputeerde staten van de provincie bij het verlenen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbwet rekening houden met:
Artikel 19f bepaalt dat aanvrager een passende beoordeling maakt van de gevolgen van een project voor het gebied voordat gedeputeerde staten een besluit nemen over het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, lid 1, die niet direct verband houdt met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Daarbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, lid 3, van dat gebied.
Er is geen passende beoordeling noodzakelijk indien de aangevraagde situatie (een wijziging of uitbreiding) niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie ten opzichte van de milieuvergunde situatie op de datum dat een gebied op de lijst van gebieden van communautair belang werd geplaatst (Habitatrichtlijngebieden), dan wel op de datum van aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn (Vogelrichtlijngebieden). De vergunningplicht blijft wel bestaan, maar kan in die gevallen gewoon worden verleend.
Artikel 19kd, lid 1, bepaalt dat bij besluiten over het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, lid 1, het bevoegd gezag niet de gevolgen betrekt die een handeling kan hebben door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in de volgende gevallen:
Effecten op Natura 2000-gebied
De aangevraagde activiteiten hebben een (mogelijke) negatieve invloed op de aanwezige habitattypen en/of soorten in omliggende Natura 2000-gebieden voor wat betreft de factoren verzuring en vermesting. Hieronder wordt de nieuwe aanvraag getoetst aan de beoordelingskaders vanuit de Nbwet.
Toets aan artikel 19f
Rondom het bedrijf bevinden zich meerdere voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Daarvan ligt het Natura 2000-gebied 'Borkeld' het dichtst bij. Aangezien het bedrijf stikstof uitstoot en de achtergronddepositie van stikstof hoger is dan de kritische depositiewaarden van de betrokken gebieden zijn significant negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten.
In overeenstemming met art. 19f is een passende beoordeling dan aan de orde. Uit jurisprudentie blijkt dat er uitzonderingen zijn voor die gevallen, waarbij de stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van de milieuvergunde situatie op het tijdstip van aanwijzing van een beschermd gebied. In die situatie is een passende beoordeling niet noodzakelijk en kan een vergunning worden verleend. Voor alle Habitatrichtlijngebieden in Overijssel gaat het dan om de datum van 7 december 2004. De aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied zijn in Overijssel van eerdere datum. Aangezien het om verschillende data gaat moeten we in de beoordeling die Vogelrichtlijngebieden betrekken waarvan de aanwijzingsdatum verschillen. In overeenstemming met de uitspraak van de Raad van State van 7 september 2011 geldt voor gebieden die voor 10 juni 1994 zijn aangewezen deze datum als toetsingsmoment.
Het bedrijf heeft, naast de invloed op de Habitatrichtlijngebieden 'Borkeld' en 'Sallandse Heuvelrug', tevens invloed op de Vogelrichtlijngebieden 'Sallandse Heuvelrug' en 'Engbertsdijksvenen'. 'Sallandse Heuvelrug' is op 24 maart 2000 en 'Engbertsdijksvenen' is op 2 mei 1989 door de toenmalige ministeries, die nu valt onder het ministerie van EL&I, aangewezen als Vogelrichtlijngebieden. (Voor speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn, die zijn aangewezen voor afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn gelden de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn vanaf 10 juni 1994)
Op de datum van aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied 'Engbertsdijksvenen' had het bedrijf een Hinderwetvergunning d.d. 16 september 1991. In de bijlage met voortoets passende beoordeling Engbertsdijkvenen worden deze aantallen dieren vergund op 10 juni 1994 weergegeven.
Op de datum van aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied 'Sallandse Heuvelrug' en op de datum van het plaatsen van de Habitatrichtlijngebieden 'Borkeld' en 'Sallandse Heuvelrug' op de lijst van communautair belang had het bedrijf een milieuvergunning d.d. 9 december 1999. In de bijlage voortoets passende beoordeling Borkeld en Sallandse Heuvelrug worden de aantallen dieren op 24 maart 2000 en 7 december 2004 weergegeven.
Conclusie:
Om te beoordelen of de depositie in de nieuwe situatie op de betreffende Vogelrichtlijngebieden dan wel de betreffende Habitatrichtlijngebieden ten opzichte van de aanwijzingsdatum is toegenomen zijn depositieberekeningen uitgevoerd. Uit deze gegevens blijkt dat de depositie ten opzichte van 10 juni 1994, 24 maart 2000 en 7 december 2004 niet toeneemt.Uit vorenstaande gegevens blijkt dat de stikstofdepositie in de aangevraagde situatie gelijk of lager is dan ten tijde van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied c.q. de plaatsing van een Habitatrichtlijngebied op de lijst van gebieden van communautair belang.
Wanneer de bestemmingsplanprocedure is doorlopen zal er voor de locatie Russendijk een oprichtingsomgevingsvergunning voor het bouw- en milieudeel aangevraagd worden bij de gemeente Rijssen Holten. Met het aanvragen van de omgevingsvergunning zal de gemeente Rijssen Holten een vvgb (verklaring van geen bezwaar) aanvragen bij de provincie Overijssel. Met deze verklaring worden de Natura 2000 belangen afgewogen en zal er door de Provincie beoordeeld worden of een passende beoordeling noodzakelijk is. Het Besluit van de Provincie zal vastgelegd worden in de omgevingsvergunning.
Voor de plannen aan de Russendijk ongenummerd te Holten is een voor toets passende beoordeling gemaakt voor de gebieden ‘Engbertsdijkvenen’, de ‘Sallandse Heuvelrug’ en de ‘Borkeld’.
In deze beoordeling wordt er gesaldeerd met rechten van de locatie Brenderweg 2 te Holten. Op deze locatie wordt de varkenshouderij beëindigd. De vrijgekomen rechten zullen gesaldeerd worden ten dienste van de oprichting aan de Russendijk. Met behulp van het berekeningsprogramma AAgro-stacks zijn de effecten op de depositie in deze gebieden in beeld gebracht.
In de tabellen in de bijlage Voortoets passende beoordeling worden de resultaten van deze berekening weer gegeven. Het resultaat van deze berekeningen geeft aan dat er geen toename is in depositie in de verschillende Natura 2000 gebieden.
Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de EHS, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijk kwaliteiten en beleving van rust.
Voor de EHS geldt het zogenaamde ‘Nee, tenzij’ –regime, wat betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijk kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.
In figuur 5.1 is te zien dat het dichtstbijzijnde gebied aangemerkt als EHS. Het betreft hier het bosgebied De Zuurberg.
Er vinden geen werkzaamheden plaats in de EHS. Zodoende zijn directe effecten zoals areaalverlies hier niet aan de orde. Extra negatieve effecten als gevolg van de beoogde plannen zijn, gezien de aard van deze plannen en de reeds aanwezige verstoring van verkeer op de tussenliggende weg, niet te verwachten. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zullen daardoor naar verwachting afwezig blijven.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
EcoGroen Advies BV uit Zwolle heeft een flora & fauna-onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in Natuurtoets in de bijlage van deze toelichting.
Voorliggende ecologische beoordeling is gebaseerd op het onderzoek uit 2006, één aanvullend locatiebezoek op 13 december 2010. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
Vervolgstappen in het kader van de Flora- en faunawet worden niet noodzakelijk geacht; Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Het overtreden van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen geldt. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.