Plan: | Tielsestraat 114 Kesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.wpKEtielsestr114-vst1 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Tielsestraat 114 in Kesteren één vrijstaande burgerwoning met bijgebouw te realiseren op de plek van de reeds gesloopte bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen van een voormalig garagebedrijf. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan waarbij de bestaande bedrijfsbestemming gewijzigd kan worden in een woonbestemming. In voorliggend wijzigingsplan wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Tielsestraat 114 op de overgang van de kern Kesteren en het buitengebied. Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.
Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied
Voor de in het wijzigingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren', vastgesteld door de gemeenteraad op 8 april 2014. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf'. Binnen deze bestemming zijn een garagebedrijf en één bedrijfswoning toegestaan. Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen voor het hele plangebied en geldt er ter plaatse van de meest zuidelijke gronden de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zone'. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn bouwwerken alleen toegestaan als via een omgevingsvergunning is aangetoond dat de belangen van de bescherming van de Tielsestraat of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet worden geschaad.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is door de vaststelling van het Parapluplan Archeologie op 27 september 2018 komen te vervallen. In het Parapluplan Archeologie zijn ter plaatse van het plangebied geen beschermingsregels in het kader van archeologie opgenomen. In aanvulling op het Parapluplan Archeologie gelden ter plaatse van het plangebied mede:
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het voornemen is om een nieuwe vrijstaande woning binnen het plangebied te realiseren. De oprichting van een nieuwe burgerwoning is niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'. Daarmee is het plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. In ditzelfde bestemmingsplan is in de algemene afwijkingsregels uit hoofdstuk 3 in artikel 39.5 een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen die het mogelijk maakt om een bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsregeling dient aan enkele voorwaarden te worden voldaan.
39.5 Afvoeren (agrarische) bedrijfsbestemming; functiewijziging ten behoeve van bewoning bij bedrijfsbeëindiging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' voor zover dit een bouwvlak betreft, 'Agrarisch met waarden - 1', voor zover dit een bouwvlak betreft, 'Agrarisch - niet-grondgebonden', 'Bedrijf', 'Bedrijf - Agrarisch verwant', 'Bedrijf - Buitengebied gebonden' en 'Horeca' voor de functiewijziging naar 'Wonen', indien en voor zover:
Ad.
Het wijzigingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het wijzigingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Het plangebied aan de Tielsestraat 114 ligt in een overgangsgebied tussen de bebouwde omgeving van de kern Kesteren en bedrijventerrein Het Panhuis ten westen van de locatie en het open buitengebied met (laanboom)teeltbedrijven en enkele reguliere burgerwoningen aan de oostkant. De Tielsestraat is een landelijk lint en tevens de belangrijkste oostelijke ontsluitingsweg van Kesteren.
Binnen het plangebied was een garagebedrijf actief. Het bedrijfsperceel heeft een oppervlak van 1900 m². Binnen het bedrijfsperceel stonden een bedrijfswoning en enkele, enigszins vervallen, bedrijfsgebouwen. De woning en bedrijfsgebouwen zijn inmiddels allemaal gesloopt. Gelijktijdig met de sloopwerkzaamheden zijn ook enkele bomen gekapt. Een aantal fraaie bomen zijn behouden. Langs de oostelijke plangrens ligt een sloot (C-watergang). Verder wordt het plangebied omgeven door landbouwgrond.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in één nieuwe vrijstaande woning binnen het plangebied. Daartoe wordt de functie van de locatie gewijzigd van bedrijf naar wonen. Van bedrijfsvoering is in de toekomstige situatie geheel geen sprake meer. Voor het nieuwe woonerf is een schetsontwerp opgesteld. Navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1.
Afbeelding 2.2 Uitsnede schetsontwerp (bron: SRO Arnhem)
De woning is voorzien op een centrale positie binnen het nieuwe woonerf. De woning komt verder van de Tielsestraat af te liggen dan de bestaande bedrijfswoning, in lijn met woningen aan de westzijde van het perceel. Tevens wordt daarmee geluidhinder vanwege wegverkeer over de Tielsestraat beperkt, wat ten goede komt aan het woon- en leefklimaat van het woonerf. Het ontwerp van de woning gaat uit van twee bouwlagen met kap in een traditionele bouwstijl. Ten oosten van de woning zijn een bijgebouw en minimaal drie parkeerplaatsen voorzien. De detaillering en uitstraling van de woning, de lange oprit en de ruime kavelopzet geven het geheel een statig aanzien.
De fraaie bestaande bomen blijven behouden en worden ingepast in de nieuwe erfinrichting. Samen met het verdwijnen van de bedrijfsgebouwen en de hoeveelheid verharding levert het plan daarmee een ruimtelijke kwaliteitswinst.
Afbeelding 2.3 3D impressies van de toekomstige woning (bron: Huibers bureau voor architectuur)
Showtuin en dierenweide
Voorliggend initiatief maakt onderdeel uit van een achterliggende ontwikkeling van het gebied tussen de Batterijenweg en de Tielsestraat. Naast de ontwikkeling van de nieuwe vrijstaande woning is het bedrijf 'De Hoeve Buitenleven' aan de Batterijenweg 2a voornemens om een tijdelijke showtuin van 10 jaar aan te leggen op de bestaande landbouwgrond direct ten oosten van de bedrijfslocatie. De gronden tussen de tijdelijke showtuin en het plangebied worden inrichting als dierenweide. Het schetsontwerp uit bijlage 1 toont de gehele ontwikkeling. Voor het gebied is een eenduidige landschappelijke inrichting voorzien met onder andere nieuwe bomenrijen, lage beplanting en enkele fruitbomen. Ook zal een bestaande C-watergang buiten het plangebied worden verlegd. De tijdelijke showtuin zal via een afzonderlijke ruimtelijke procedure mogelijk worden gemaakt en de inrichting van de dierenweide is reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De inrichting van de showtuin en dierenweide vallen daarmee buiten de ruimtelijke procedure van voorliggend initiatief.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Het plangebied ligt op de grens van het deelgebied 'Romeinse Limes'. Dit zijn gronden die als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde in het Barro zijn aangewezen. De provincie Gelderland heeft in de omgevingsverordening regels opgenomen ter bescherming van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes.
In paragraaf 3.2.3, onder het provinciale beleid, is nader gemotiveerd dat voorliggend initiatief geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van de 'Romeinse Limes'.
Ter plaatse van het plangebied gelden er geen andere aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het barro staat dit plan niet in de weg.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf twaalf nieuwe woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Daarmee is voorliggend initiatief niet aan te wijzen als een stedelijk ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Voorliggend initiatief heeft geen effect op de nationale ruimtelijke belangen. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt niet toe. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Navolgende artikelen uit de omgevingsverordening zijn van toepassing op voorliggend initiatief:
Artikelen 2.59 en 2.60 Kernkwaliteiten en instructieregel bescherming Romeinse Limes
Het gehele plangebied is in de omgevingsverordening aangewezen als gebied waarvoor de instructieregeling ter bescherming van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes op van toepassing is. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken.
Betemmingsplannen mogen binnen deze gronden geen ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten. Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving zijn geen bovengrondse kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied ook geen nadere beschermingsregels opgenomen ten behoeve van de bescherming van cultuurhistorische- en / of archeologische waarden in de bodem. Daarmee kan op voorhand worden gesteld dat voorliggend initiatief geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes. Het initiatief past binnen het gestelde van de artikelen 2.59 en 2.60 uit de omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening zijn geen andere regels opgenomen ter plaatse van het plangebied die een relatie hebben met de inhoud van voorliggend initiatief.
Het plan past binnen het provinciale beleid.
Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Afbeelding 3.1.: Uitsnede Structuurvisiekaart
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen dient gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.
Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is het plangebied opgenomen binnen gronden die zijn aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied' (omkaderd via de donkergroene lijn). Het vervangen van een garagebedrijf voor één vrijstaande woning past hier goed binnen. Aan dit deel van de Tielsestraat liggen meerdere woonerven. Samen met de landschappelijke inrichting van het plangebied en het aangrenzende gebied zorgt het plan voor een landschappelijke afronding van de kern Kesteren en bedrijventerrein Het Panhuis en leidt de ontwikkeling de overgang in naar het buitengebied ten oosten van het plangebied.
Het initiatief past binnen de structuurvisie Neder-Betuwe 2018.
Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.
De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:
1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.
2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefteonderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.
3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen
Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een grotere woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.
Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.
4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad
De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk dat alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.
5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
Er zal voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur). Om de voorraad de komende jaren te consolideren moeten er minimaal 75 woningen in de periode 2015-2020 gebouwd worden om aan de verwachte vraag te voldoen (ter compensatie van sloop en verkoop).
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van één nieuwe woning in het hogere segment. In de woonvisie wordt dit segment als kansrijk benoemd. Het aantal woningen neemt door het verdwijnen van de bedrijfswoning niet toe. Het initiatief heeft daarmee geen invloed op de kwantitatieve woningbouwopgaven van de gemeente. Het plan past binnen de Woonvisie 2016-2021.
Het wijzigingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Het garagebedrijf en de bedrijfswoning verdwijnen van de locatie en daar komt één vrijstaande woning voor terug. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt daarmee af. De nieuwe woning wordt via een inrit ontsloten op de Tielsestraat.
De Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (11 mei 2017) en het 'Parapluplan Parkeren' (26 april 2018) zijn van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.
In de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe is voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm opgenomen van afgerond drie parkeerplaatsen. Rondom het nieuwe bijgebouw van de woning wordt, op eigen terrein, ruimte vrijhouden voor het realiseren van minimaal drie parkeerplaatsen. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde parkeernorm. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geborgd dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen als binnen eigen terrein op basis van het geldende parkeerbeleid van de gemeente Neder-Betuwe voldoende parkeerplaatsen zijn aangelegd.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Het plangebied is in de bestaande situatie al in gebruik voor woondoeleinden (bedrijfswoning). De nieuwe woning zal ter plaatse van het bestaande bebouwingscluster worden gerealiseerd. Gesteld kan worden dat de kwaliteit van de bodem in lijn ligt met het bestaande en toekomstige gebruik van het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling wijzigingsplan
In de bestaande situatie is er reeds een geluidgevoelig object (bedrijfswoning) binnen het plangebied aanwezig. De nieuwe woning komt in plaats van de bedrijfswoning en wordt verder van de Tielsestraat af gebouwd. Het geluideffect van wegverkeer over de Tielsestraat op de woning binnen het plangebied neemt daarmee af. Dit komt ten goede aan het woon- en leefklimaat binnen de woning. Een nader onderzoek vanuit wegverkeerlawaai is daarmee niet aan de orde.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling wijzigingsplan
Ten zuiden van het plangebied liggen de spoorlijnen 'Tiel - Arnhem' op 250 m en de Betuweroute op 1 km vanaf het plangebied. De beoogde ontwikkeling maakt geen extra geluidgevoelige objecten mogelijk. De nieuwe vrijstaande woning komt verder van de spoorweggeluidsbronnen te liggen dan de bestaande bedrijfswoning. Een akoestisch onderzoek spoorweglawaai is niet aan de orde. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
De bestaande bedrijfswoning is een milieugevoelig object voor milieuactiviteiten van bedrijven uit de omgeving. Bedrijven uit de omgeving van het plangebied moeten in de bestaande situatie al rekening houden met de bestaande bedrijfswoning. Voorliggend plan voorziet in het vervangen van deze bedrijfswoning voor een reguliere woning en voegt geen extra milieugevoelige objecten toe. Wel komt de nieuwe woning op een iets andere plaats te staan. Het plangebied ligt in een gemengd gebied met aan de noordwestkant bedrijventerrein Het Panhuis en enkele (agrarische) bedrijfslocaties ten oosten van het plangebied. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met 1 afstandstap worden verlaagd.
Tegenover het plangebied aan de Tielsestraat 93 ligt een boomkwekerij. Het agrarisch bouwvlak ligt op minimaal 35 m tot het plangebied (bedrijfswoning niet meegerekend). In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is voor dit type bedrijvigheid (Tuinbouw, bedrijfsgebouwen) een milieucategorie 2 opgenomen op basis van geluid. In een gemengd gebied geldt daarvoor een maximale richtafstand van 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Tegenover het plangebied ligt aan de Tielsestraat 95 op 25 m vanaf de plangrens een bedrijfsperceel waarbinnen een landbouwmechanisatiebedrijf is toegestaan. De bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder milieucategorie 3.2 'groothandel in machines en apparaten'. In een gemengd gebied is daarvoor een maximale richtafstand van 50 m voor opgenomen op basis van geluid. Vooraan op het bedrijfsperceel zijn kantoren gevestigd. Voor kantoren is in de publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 m opgenomen. Aan deze richtafstand wordt, gelet op de feitelijke afstand tot het plangebied, voldaan. Achter de kantoren staat een bedrijfsgebouw. Het gebouw staat op minimaal 75 m tot de plangrens en 100 m tot de nieuwe woning. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten op het buitenterrein liggen op ca 70 m vanaf het plangebied. Geconcludeerd wordt dat in alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstand, waardoor een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied kan worden gewaarborgd.
Ten noordwesten van het plangebied ligt bedrijventerrein 'Het Panhuis'. Op ca 50 m vanaf het plangebied ligt een bedrijfslocatie waarbinnen uitsluitend bedrijven zijn toegestaan ten behoeve van de opslag- en laad- en losplaatsen ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen. Voor deze bedrijfsactiviteiten is een milieucategorie 2 van toepassing, met een maximale richtafstand van 10 m op basis van geluid in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Binnen de andere bedrijfspercelen van Het Panhuis zijn bedrijfsactiviteiten tot categorie 3.2 toegestaan, met een maximale richtafstand van 50 m in een gemengd gebied. Alle bedrijfspercelen liggen op meer dan 100 m tot het plangebied waarmee negatieve milieueffecten op voorhand zijn uit te sluiten.
Op basis van bovenstaande motivering kan worden gesteld dat binnen het plangebied vanuit het aspect milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bedrijven uit de omgeving worden ook niet belemmerd in hun bedrijfsmogelijkheden als gevolg van dit initiatief.
In omgekeerde werking zorgt het verdwijnen van de huidige bedrijfsbestemming ervoor dat in de toekomstige situatie binnen het plangebied geen bedrijfsactiviteiten meer zijn toegestaan. Daarmee is er ook geen sprake meer van mogelijke milieuhinder op milieugevoelige objecten uit de omgeving. Het verdwijnen van de bedrijfsmogelijkheden binnen het plangebied zorgt voor een positief effect vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering'.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt als gevolg van dit initiatief niet toe. Het plan is daarmee aan te merken als een NIBM-project. Nader onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. In afbeelding 4.1 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2018. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.1.: NSL-monitoringstool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object op basis van de Wgh. Het agrarische bedrijf aan de overzijde van de Tielsestraat (Tielsestraat 93) dient in de bestaande situatie al rekening te houden met de bedrijfswoning. De nieuwe woning komt daarbij verder van het agrarische bedrijf af te liggen. Het agrarisch bedrijf is in gebruik als boomkwekerij. Een boomkwekerij heeft geen geureffect op de omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen geen andere agrarische bedrijven. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied op basis van geur gewaarborgd.
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect geur.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. Het plangebied is aangeduid met de blauwe doorbroken cirkel.
Afbeelding 4.2: uitsnede provinciale risicokaart
Op bedrijventerrein Het Panhuis liggen enkele bedrijfslocaties waar op de bedrijfspercelen propaantanks aanwezig zijn. Aan deze risicovolle inrichtingen zijn risicoafstanden opgenomen tussen de 35- en 40 m. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op ruim 100 m afstand vanaf het plangebied. Daarmee vormen de tanks geen risico voor de nieuwe woning. Ten zuiden van het plangebied liggen op circa 1 kilometer afstand de A15 en de Betuweroute. Dit zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De plaatsgebonden risicocontour van de A15 en de spoorlijn geldt voor 30 meter rond deze infrastructuur, waarmee geconcludeerd wordt dat het plangebied op een ruimschoots afdoende afstand is gelegen. Een nadere verantwoording naar het plaatsgebonden risico kan hierdoor achterwege blijven.
Ten aanzien van het groepsrisico kan worden gesteld dat het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied gelijk blijft aan de bestaande situatie. Door het verdwijnen van het garagebedrijf kan tevens worden gesteld dat het aantal mensen dat tijdelijk binnen het plangebied verblijft, afneemt. Voor de volledigheid is hieronder wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Groepsrisico
Het plangebied ligt op circa 1 km van de Betuweroute en daarmee wel binnen het invloedsgebied (of de 1% letaliteitsafstand). Het plangebied ligt echter ruimschoots buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone). Hierdoor kan volstaan worden met een standaard verantwoording (bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid), zodat dit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling. Op grond van het Bevt is een GR-berekening en uitgebreide verantwoording alleen nodig bij ruimtelijke plannen binnen 200 m vanaf de buitenrand van een transportroute, waarbij het GR groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde én de toename groter is dan 10% dan wel de oriëntatiewaarde wordt overschreden. In dit geval is er van beide situaties geen sprake van.
Beperkte verantwoording
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023
De gemeente Neder-Betuwe heeft voor de periode 2019-2023 een Gemeente RioleringsPlan (GRP) vastgesteld waarin ook het voormalige Waterplan is opgenomen. Het plan bestaat daarmee uit twee delen en is opgezet volgens een regionaal format. Samenwerking op het gebied van de waterketen in de regio rivierenland heeft in 2017 geleid tot deze gezamenlijke blauwdruk en de invulling van een eerste regiovisie GRP in een separaat hoofdstuk. Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. In het GRP zijn de kaders van het riool en waterbeleid vastgelegd en zijn de gemeentelijke visie en ambities voor de komende jaren opgenomen.
Met betrekking tot het watersysteem en de inpassing in de ruimtelijke ordening is het volgende van belang. Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Zo wordt vroegtijdig zicht gekregen op de gevolgen voor het watersysteem en op de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in de bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die worden gerealiseerd moeten klimaatbestendig en water robuust zijn en zullen hydrologische neutraal moeten worden aangelegd. Dat houdt in dat een plan geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie.
Het waterschap rivierenland is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie bijlage 2. Het waterschap geeft daarin aan dat voorliggend plan een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Het nieuwe woonerf wordt gerealiseerd op de plek van het bestaande bedrijfscluster. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt niet toe. Van benodigde compensatie vanuit het waterschap is daarom geen sprake. In het vervolg van de ontwikkeling, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, zullen infiltratievoorzieningen zijn uitgewerkt om overtollig hemelwater binnen eigen terrein in de bodem te kunnen infiltreren. Langs de westelijke- en oostelijke perceelsgrenzen liggen sloten (C-watergangen). Deze watergangen ondervinden geen hinder als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied. De nieuwe woning krijgt een gescheiden stelsel waarbij het afvalwater een aansluiting krijgt op het bestaande riool. Tijdens de bouw van de woning zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen invloed op de aanwezige sloten rondom het plangebied. Deze sloten blijven intact en worden niet gedempt. De voormalige gebouwen binnen het plangebied zijn reeds gesloopt. Geschikte schuilmogelijkheden voor (beschermde) soorten zijn daardoor niet aanwezig binnen het plangebied. Bestaande bomen en planten blijven behouden en worden ingepast in de inrichting van het nieuwe woonerf. Verder zal tijdens de realisatie van de nieuwe woning ten alle tijden de algemene zorgplicht zoals bedoeld in de Wnb in acht worden genomen. Negatieve effecten vanuit soortbescherming zijn daarmee niet te verwachten.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 1 km ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (realiseren van 1 woning) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten ten aanzien van gebiedsbescherming, mede vanuit stikstofdepositie, worden uitgesloten.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Binnen het plangebied zijn geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van mogelijke aanwezige archeologische resten in de bodem. De voorgenomen bouwactiviteiten binnen het plangebied leiden daarmee op voorhand niet tot enig nadelig effect ten aanzien van archeologie. Nader archeologisch onderzoek is niet aan de orde.
Binnen de plangrenzen van het voorliggende plan en in de directe omgeving zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waardevolle gebouwen of structuren aanwezig. Onder het provinciale beleid in paragraaf 3.2.3 is reeds gemotiveerd dat voorliggend initiatief ook geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van de 'Romeinse Limes'. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief geen negatief effect heeft vanuit het aspect cultuurhistorie.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen grote buisleidingen of hoogspanningsverbindingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Voor de ontwikkeling zullen middels een Klic-melding eventueel aanwezige leidingen in beeld worden gebracht en eventueel worden verlegd. Dit heeft echter geen invloed op de uitvoerbaarheid van het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect leidingen.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
De nieuwe woning en het bijgebouw worden opgericht ter plaatse van het bestaande bebouwingscluster. De grond ter plaatse van deze bestaande gebouwen is in het verleden reeds geroerd tijdens de graafwerkzaamheden voor de realisatie van deze bestaande bebouwing. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich geen explosieven in de bodem bevinden ter plaatse van de bouwactiviteiten.
Het wijzigingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen. De bijbehorende Regels zijn gebaseerd op de bestemmingsplansystematiek uit het moederplan 'Buitengebied Kesteren'.
Wonen
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het nieuwe woonerf. Binnen het bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan. Het bijgebouw krijgt een oppervlak van 75 m². In de algemene gebruiksregels in Hoofdstuk 3 van de regels is een voorwaardelijke verplichting parkeren opgenomen. Daarmee is geborgd dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen als het aantal parkeerplaatsen conform het geldende gemeentelijke parkeerbeleid, zijn gerealiseerd.
Agrarisch
Een beperkt stukje grond aan de noordkant van het plangebied behoort tot de nieuwe dierenweide. Dit deel van het plangebied heeft daarom, in aansluiting op de aangrenzende gronden, de bestemming 'Agrarisch' gekregen. De regels van voorliggend plan staan agrarische bedrijfsvoering niet toe binnen deze gronden.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het wijzigingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen. Tevens is een bepaling opgenomen dat het initiatief dient te voldoen aan de gestelde parkeernormen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het wijzigingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een wijzigingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer stelt de naaste buren van de voorgenomen wijziging op de hoogte.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat voorliggend wijzigingsplan kleinschalig van opzet is en geen bovenlokale belangen raakt, wordt het niet aan de provincie of het waterschap toegezonden. Op het ontwerp wijzigingsplan behouden zij de mogelijkheid tot het geven van zienswijzen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Aangezien er sprake is van een wijzigingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die reeds bekend is, wordt het plan direct als ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken, van donderdag 10 december 2020 tot en met donderdag 21 januari 2021, voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het wijzigingsplan ingediend.
Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.