direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Neder-Betuwe

Dit plan wijzigt het omgevingsplan Neder-Betuwe in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Neder-Betuwe een hoofdstuk 22b wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan Neder-Betuwe. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22b.' gelezen worden.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe), waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.

2.2 aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.53 gehanteerd.

2.3 plan

Het TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe) met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 van de gemeente Neder-Betuwe bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.4 locatievlak

een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.

2.5 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

2.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.9 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.10 bed & breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

2.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

2.12 bedrijfs-/dienstwoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

2.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

2.14 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

2.15 bestaand:
  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit hoofdstuk bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouw- of omgevingsvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van dit hoofdstuk bestond;
2.16 boomkwekerij:

het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters;

2.17 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

2.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap). De bouwhoogte van een bouwlaag bedraagt niet meer dan 4 m;

2.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.25 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij wordt verstaan onder:

  • a. aaneengebouwd:
    bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;
2.26 carport:

een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

2.27 gebouw:

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.28 huishouden:

één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;

2.29 internetverkoop

detailhandel zonder showroom en verkoopruimte, waarvan de handel via internet en andere media loopt;

2.30 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

2.31 kamer:

een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehoren bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

2.32 kamerbewoning;

bewoning van een kamer;

2.33 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

2.34 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

2.35 luifel:

afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;

2.36 maatschappelijk:

voorzieningen en/of activiteiten ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang, opvoeding, bibliotheek, lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van mens en dier;

2.37 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

2.38 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

2.39 ondergronds:

onder peil;

2.40 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt en gerelateerd is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan;

2.41 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening behorende bij een functie anders dan horeca, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt en ondersteunend aan deze hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

2.42 overbouwing:

een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0011.jpg"

2.43 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

2.44 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 15º;

2.45 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

2.46 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.47 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

2.48 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

2.49 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

2.50 voortuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

2.51 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 2.52;

2.52 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

2.53 zijtuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin;

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 Meetbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

3.2 afstand van een gebouw tot de perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

3.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

3.8 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

3.9 toepassing van maten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Specifieke regels over functies

Artikel 4 Groen - Landelijk Groen

4.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen - Landelijk Groen.

4.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Groen - Landelijk Groen' heeft de volgende functies:

  • a. grasvelden;
  • b. weilanden met voorzieningen;
  • c. evenementen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging' een wadi;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. in- en uitritten en parkeervoorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels
4.3.1 In- en uitritten

De gronden mogen alleen worden gebruikt voor bestaande in- en uitritten.

4.3.2 Parkeervoorzieningen

De gronden mogen alleen worden gebruikt voor bestaande parkeervoorzieningen.

4.4 Gebruiksactiviteit - verboden
4.4.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 4.2 genoemde functies van de gronden.
  • b. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 4.3 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.
4.5 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
4.5.1 In- en uitritten
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe in- en uitrit.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe in- en uitrit geen onevenredige aantasting van de groenstructuur betekent.

4.5.2 Parkeervoorzieningen
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken ten behoeve van een nieuwe parkeervoorziening.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de nieuwe parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van de groenstructuur betekent.
4.6 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
4.6.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 4.2;
  • b. alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

4.6.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.6.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m achter (het verlengde van de) voorgevel en niet meer dan 1 m voor (het verlengde van) de voorgevel;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

4.7.2 Uitzondering omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in 4.7.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. als een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 en of 4.5.2 is verleend.

4.7.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 wordt slechts verleend, indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige groenstructuur.

Artikel 5 Wonen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.

5.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 5.3.1;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

5.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels
5.3.1 Niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit is alleen toegestaan in een woning en/of de bijbehorende aangebouwde bouwwerken
  • b. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
  • d. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Omgevingswet zijn niet toegestaan;
  • e. detailhandel mag niet plaatsvinden;
  • f. buitenopslag is niet toegestaan;
  • g. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
5.4 Gebruiksactiviteit - verboden
5.4.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.
  • b. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 5.3 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.

5.4.2 Kamerbewoning

Het is in ieder geval verboden om een woning te gebruiken ten behoeve van kamerbewoning.

5.4.3 Zelfstandige bewoning bijbehorende bouwwerken

Het is in ieder geval verboden om vrijstaande bijbehorende bouwwerken te gebruiken ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte.

5.4.4 Internetverkoop

Het is in ieder geval verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken voor internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald.

5.5 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting
5.5.1 Landschappelijke inpassing en waterberging
  • a. Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 5.2 binnen het plangebied is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing en beplanting en waterbergingsvoorzieningen, uiterlijk twee jaar nadat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen onherroepelijk is, is aangelegd en in stand gehouden wordt conform het inrichtingsplan en beplantingsplan die als bijlage 1 en 2 zijn opgenomen.
  • b. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een andere inrichting en/of beplanting te realiseren die leidt tot een wezenlijke andere inrichting van het plangebied.
  • c. De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid c wordt alleen verleend indien uit (schriftelijk) advies van een onafhankelijk deskundige blijkt dat voldaan wordt aan een goede landschappelijke inpassing en beplanting passend bij de opzet en het doel van het inrichtingsplan en beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 en 2 .

5.5.2 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de functie wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en veilig gesteld is dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • b. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
5.6 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
5.6.1 Publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    • 1. een publieksgerichte aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit is alleen toegestaan in een woning en/of de bijbehorende aangebouwde bouwwerken;
    • 2. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 4. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 6. detailhandel mag niet plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en uitsluitend in verband met die activiteit.

5.6.2 Bed & Breakfast
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bed & breakfast.
  • b. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien
    • 1. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
    • 2. het gebruik ten behoeve van de bed & breakfast is gekoppeld en ondergeschikt aan de woonfunctie van de woning;
    • 3. het vloeroppervlak van de bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 80 m²;
    • 4. er mag tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal 4 kamers bed & breakfast worden geboden;
    • 5. de bed & breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kunnen functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
    • 6. als gevolg van de bed & breakfast mogen geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
5.7 Bouwactiviteit - algemeen

Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 5.2.

5.8 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen
5.8.1 Beoordelingsregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. voor de bouwwijze van de woningen geldt het volgende:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee aaneengebouwde woningen toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • c. per bouwvlak is één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • e. de breedte van een woning mag niet meer bedragen dan 12 m.
5.9 Bouwactiviteit - bijbehorende bouwwerken
5.9.1 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel

Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel zijn toegestaan in de vorm van erkers, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de bouwdiepte, gemeten vanaf de gevel waar tegenaan wordt gebouwd, mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. indien de erker in de zijtuin wordt gebouwd, mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan 2 m;
  • d. de afstand tot het openbare gebied mag niet minder bedragen dan 3 m.

5.9.2 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel

Voor bijbehorende bouwwerken achter de voorgevel geldt in afwijking van het bepaalde in 22.36 en in aanvulling en indien van toepassing in afwijking van 22.27, het volgende:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geldt voor de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel het volgende:

Oppervlakte bouwperceel   Toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken  
< 200 m²   60 m²  
200 - 400 m²   90 m²  
400 - 600 m²   100 m²  
600 - 800 m²   110 m²  
> 800 m²   120 m²  

  • c. in aanvulling op het bepaalde onder b geldt dat van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m. Indien het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap, mag de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, maar nooit meer dan 5 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

5.9.3 Carport

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van een carport gelden in afwijking van 5.9.1 en 5.9.2 de volgende regels:

  • a. een carport mag uitsluitend worden gebouwd op het bouwperceel behorende bij een (bedrijfs)woning;
  • b. de carport mag de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw niet overschrijden;
  • c. de bouwhoogte van de carport mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • e. het aantal carports buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' mag niet meer bedragen dan één.
5.10 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde
5.10.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.10.2 Zwembad

Voor het bouwen van een zwembad gelden de volgende regels:

  • a. een zwembad is uitsluitend toegestaan bij een woning;
  • b. het aantal zwembaden mag niet meer bedragen dan één per woning;
  • c. een zwembad is uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,2 m;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
5.11 Bouwactiviteit - ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
5.12 Geur
5.12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit lid gaan over het toestaan van geurgevoelig objecten.

5.12.2 Standaardwaarde

De omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 wordt alleen verleend indien de standaardwaarde van

geur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geur 5,3 ouE/m3' niet wordt overschreden met een waarde hoger dan 5,3 ouE/m3 en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geur 5,8 ouE/m3' niet wordt overschreden met een waarde hoger dan 5,8 ouE/m3 .

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Bestaande maatvoering

Voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning geldt dat indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

Artikel 8 Aanvraagvereisten

  • 1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • a. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een aanlegactiviteit in dit plan; en
    • b. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
  • 2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

9.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen als Waarde - Archeologie 1.

9.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 1 heeft als functie het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

9.4 Bouwactiviteit
9.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35, een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • a. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    • b. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • c. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 100 m²;
    • d. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • e. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.

9.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 9.4.1 onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 9.4.1 onder 2 sub e, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.5 Aanlegactiviteit
9.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondings-vergunning is vereist;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

9.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 9.5.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten:

  • a. voor zover het aanlegactiviteiten in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • b. in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • c. in de bodem over een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • d. in de bodem binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. in de vorm van het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • f. die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • g. die op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • h. in de bodem die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 9.4.

9.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.5.4 Beoordelingsregels
  • 1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien door die aanlegactiviteiten, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  • 2. Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige over:
    • a. het bepaalde in 1. en;
    • b. of en zo ja welke voorwaarden er dienen te worden gesteld.
9.6 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

10.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen als Waarde - Archeologie 2.

10.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 2 heeft als functie het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

10.4 Bouwactiviteit
10.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35, een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • a. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
    • b. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • c. het nieuw te bebouwen oppervlak is niet groter dan 1.000 m²;
    • d. de aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • e. naar het oordeel van het bevoegd gezag is de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie voldoende vastgesteld.

10.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 10.4.1 onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 10.4.1 onder 2 sub e, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.5 Aanlegactiviteit
10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondings-vergunning is vereist;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 10.5.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten:

  • a. voor zover het aanlegactiviteiten in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • b. in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • c. in de bodem over een maximale oppervlakte van 1000 m²;
  • d. in de bodem binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. in de vorm van het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • f. die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • g. die op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • h. in de bodem die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 10.4.

10.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

10.5.4 Beoordelingsregels
  • 1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien door die aanlegactiviteiten, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  • 2. Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige over:
    • a. het bepaalde in 1. en;
    • b. of en zo ja welke voorwaarden er dienen te worden gesteld.
10.6 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10 %.

11.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen in het omgevingsplan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit hoofdstuk strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit artikel, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het omgevingsplan.