direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Opheusden, Bomenlaan 2
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1

Ruimtelijke onderbouwing

Gegevens over het plan:  
Plannaam:   Opheusden, Bomenlaan 2  
Identificatienummer:   NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1  
Status:   Ontwerp  
Datum:   14 oktober 2024  
Projectnummer Buro SRO:   16.30.38  
   
Gegevens projectbetrokkenen:  
Opdrachtgever:   Bureau Huibers  
Betrokken gemeente:   Neder-Betuwe  
   
   
Gegevens Buro SRO:    
Projectleider Buro SRO:   Dhr. E. Stevens  
Bezoekadres vestiging Arnhem   Sweerts de Landasstraat 50
6814 DG te Arnhem  
Telefoon:   026 – 35 23 125  
E-mail:   arnhem@buro-sro.nl  
Internet:   www.Buro-SRO.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Damcon is een bedrijf op het ABC-terrein in Opheusden. Dit bedrijf vervaardigt en verhandelt machines voor de boomkwekerij. De eigenaar van het bedrijf aan de Bomenlaan 2 in Opheusden is voornemens het huidige bedrijfspand uit te breiden. Er is sprake van een sterke groei voor Damcon en daardoor is de huidige bebouwing te klein geworden en er is behoefte aan een uitbreiding van het pand. De beoogde uitbreiding vindt plaats binnen het bestaande bedrijfsperceel.

Het uitbreiden van het huidige pand is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Opheusden en ten noorden van de A15 gelegen. Gevestigd op het bedrijventerrein dat zich richt op de laanbomenteelt. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0001.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing projectgebied (Bron: Openstreetmap.org)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor de in het projectgebied begrepen gronden gelden in de huidige situatie de bestemmingsplannen 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', dat door de gemeenteraad van Neder-Betuwe op 30 mei 2013 is vastgesteld.

Daarnaast heeft het college een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure) verleend voor de realisatie van het bedrijfsterrein met bedrijfsgebouw van Damcon op 15 december 2019.

Daarnaast gelden voor de in het projectgebied begrepen gronden de volgende paraplubestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Aanpassing Woonbestemmingen buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 28 september 2021;
  • Bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 september 2020
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie ', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2019;
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren ', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 april 2018;
  • Bestemmingsplan 'VAB-beleid', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 maart 2017
  • Bestemmingsplan 'Plattelandswoningen', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2013.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie ter plaatse van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede van de vigerende planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het ABC-terrein is een bedrijventerrein in ontwikkeling aan de zuidkant van de Kern Opheusden, gemeente Neder-Betuwe. De locatie ligt grofweg ingesloten tussen de spoorlijn Tiel - Arnhem aan de noordkant en de Rijksweg A15 en de Betuwelijn aan de zuidkant. De Dodewaardsestraat is de doorgaande weg door het gebied. De weg verbindt Opheusden met Dodewaard en voorziet tevens in een goede ontsluiting naar de A15. Binnen het ABC-terrein zijn enkel aan laanboomteelt gerelateerde bedrijven toegestaan. Het bedrijventerrein heeft de afgelopen jaren steeds meer vorm gekregen, diverse bedrijven zijn al gevestigd. Er is nog ruimte voor verder ontwikkeling van het Tree Valley Business Centre (Voorheen ABC terrein). Het plangebied ligt ten zuiden van het bestaande bedrijfspand aan de Bomenlaan 2 en ten noorden van het naastgelegen bedrijf aan de Pottenveld 2. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)


Het plangebied betreft nu nagenoeg geheel een verhard oppervlakte die gebruikt wordt als buitenopslagplaats voor het stallen van de machines, parkeerplaats en opslag. Ten zuiden van het huidige pand is een voertuigenberging aanwezig, zoals te zien aan de linkerkant van de onderstaande afbeelding. Navolgende afbeelding geeft de situatie op dit moment weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0004.png"

Afbeelding 2.2: Afbeelding van de huidige situatie (Bron: Google maps, streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Damcon heeft het voornemen om het huidige bedrijfspand uit te breiden binnen het huidige plangebied. In het voorliggende plan wordt een nieuw bedrijfspand tegen het bestaande bedrijfspand aangebouwd. Daarnaast wordt de huidige voertuigberging gesloopt en wordt deze vervangen door het nieuwe pand. Hierdoor komt er plaats vrij voor het realiseren van een hefplateau en nieuwe parkeerplekken aan de zuidzijde van het nieuwe pand. Het nieuwe pand krijgt een oppervlakte van ca. 1900 m² en wordt 13 meter hoog.

Het bestaande bedrijf heeft geen gasaansluiting en wordt verwarmd door middel van een grondwarmtepomp, de nieuwe hal zal hier ook op aangesloten worden. Indien noodzakelijk zal de benodigde capaciteit hiervoor vergroot worden. Het bedrijf is en zal dan ook gasloos blijven.

Het nieuwe pand is te bereiken via de ingang aan de Pottenveld. De huidige inrit aan de zijkant wordt verbreed zodat deze voldoende ruimte biedt voor indraaiend en uitdraaiend verkeer. In de afbeelding 2.3 is de locatie voor het nieuwe pand weergegeven.

De volledige tekening is opgenomen in de aanvraag omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0005.png"

Situatietekening uitbreiding bedrijfsgebouw. (Bron: Huibers bureau voor architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.3.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Gebiedsgericht

De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft een uitbreiding voor een aan een laanboom gelieerd bedrijf en past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied.

Ladder van duurzame verstedelijking
Aangezien het hier gaat om een uitbreiding van het pand binnen het eigen bedrijfsterrein en gericht op de eigen uitbreidingsbehoefte. De locatie bevindt zich binnen staand stedelijk gebied, te weten het agrobedrijventerrein (TCO) waarmee verdere toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.1.4 Conclusie

Voorliggend plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 19 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 19 december 2019 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. De meest recente actualisatie dateert van 1 februari 2022.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Voorliggend plan heeft geen betrekking op gebieden die in de Omgevingsvisie en -verordening zijn aangewezen als beschermingswaardig of waar specifieke provinciale doelen zijn gesteld.

3.2.3 Conclusie

Het initiatief is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties 2019-2024

In het Regionaal Programma Werklocaties (RPW, uit 2019) is aangegeven dat regio Rivierenland nieuwe afspraken gaat maken die aansluiten bij de huidige economische ontwikkelingen die houdbaar zijn voor de toekomst. De regiogemeenten willen aansluiten bij de economische dynamiek en specifieke context van Regio Rivierenland. De huidige en gewenste economische positie, maar ook de Ruimtelijk Strategische

Visie (RSV), beleidsambities op gebied van energietransitie en duurzaamheid, de (regionale) arbeidsmarkt en 'daily urban systems' zijn belangrijke aandachtspunten voor het nieuwe RPW. Met de nieuwe afspraken stelt de regio zich nadrukkelijk als doel om de bestaande bedrijventerreinen toekomstbestendiger te maken en de lokale, bestaande bedrijvigheid voor (gemeenten in) de regio te behouden. Bovendien zet de regio in op het behouden van werkgelegenheid met een grote lokale en regionale toegevoegde waarde.

Het doel van de RPW is: Voldoende aanbod van bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit hebben, waarbij de toekomstige marktbehoefte (volgens model WLO II) het uitgangspunt is.

Planspecifiek

Het voorliggende initiatief sluit aan bij het RPW. Met voorliggend initiatief blijft de bestaande bedrijvigheid behouden en past binnen de economische dynamiek en specifieke context van Regio Rivierenland. Het bedrijf maakt deel uit van het ABC-terrein en de aan laanboomteelt gerelateerde bedrijvigheid en past daardoor binnen de specifieke context die de Regio Rivierenland beoogd.
Het initiatief past binnen het Regionaal Programma Werklocaties Rivierenland.

3.3.2 Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland

In mei 2018 hebben de samenwerkende gemeenten van de regio Rivierenland de 'Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland' uitgebracht. De regio Rivierenland staat traditioneel bekend als de fruitregio van Nederland. Het economisch beleid van de regio is erop gericht fruit en andere teelten zoals paddenstoelen- en laanboomteelt te versterken.
Enkele kwaliteitsambities die van belang zijn voor de regio Rivierenland:

  • Streven naar goede omgang met landschappelijke, cultuurhistorische en natuurkwaliteiten vanuit de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in o.a. agro business;
  • Versterking van een samenhangende regio met geconcentreerde centrumfuncties, vitale dorpen en duurzame land- en tuinbouwclusters.

Planspecifiek

De laanboomteelt heeft zich van oorsprong ontwikkeld rondom Opheusden en Kesteren. Om toonaangevend te blijven in Europa en om de tuinbouw in de regio te houden wil de gemeente de tuinbouw, waarin de regio onderscheidend is, in de volle breedte blijven door ontwikkelen. Onderdeel van deze doorontwikkeling is het ABC-terrein. Voorliggende plan levert een bijdrage aan de versterking van de regionale tuinbouw- en laanboomsector.

Het initiatief past binnen de ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland.

3.3.3 Intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt

In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.

De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.

De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.

De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teelt ondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.

Planspecifiek

De ontwikkeling van de uitbreiding op het ABC-terrein biedt ruimte om verder te groeien voor Damcon. Dit zorgt voor een versterking van de laanboomteeltsector in het gebied. De sector kan zich met behulp hiervan verder ontplooien en innoveren. Zodoende past de ontwikkeling binnen de intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt.

3.3.4 Conclusie

Voorliggend plan is passend binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Neder-Betuwe

De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.

Richtinggevende kaart:

Vanuit de speerpunten en de bijbehorende opgaven is een richtinggevende kaart opgesteld. Op deze kaart staat aangegeven in welk gebied een bepaalde ontwikkeling wenselijk is. Voor een aantal speerpunten zijn zoekgebieden en mogelijke ontwikkelrichting opgenomen. De zoekgebieden zijn wel specifiek aangegeven, voor de overige ontwikkelingen zijn ze richtinggevend en indicatief op de kaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0006.png"

Richtgevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe

Waardenkaart

Op de waardenkaart staan gebieden aangegeven waarin de specifiek waarden van de gekozen locatie op aan staan gegeven. Bij een ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de waarden van het gebied waarin de locatie ligt.

Opheusden

In de Omgevingsvisie worden op de waardenkaart voor de kern Opheusden de volgende waarden benoemd:

Mooi, groen bomendorp

  • Goed ondernemerschap en ondernemersklimaat, brede middenstand en sterke laanbomensector
  • Groene omgeving en goede verbindingen hiermee
  • Aanwezigheid van alle basisvoorzieningen (winkels voor dagelijkse boodschap, ruimte voor ontmoeting, sport en beweging, basisscholen)

Planspecifiek

Voorliggend initiatief ligt binnen het ABC-terrein. Dit bedrijventerrein is specifiek gericht op bedrijvigheid in de laanbomensector. Met de uitbreiding van het pand voldoet het initiatief aan goed ondernemerschap en ondernemersklimaat. Zodoende voldoet het plan aan de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe'.

3.4.2 Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0007.png"

Afbeelding 3.2: Structuurvisiekaart Agro Business Centre Opheusden


De kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling van het ABC zijn vervat in een reeks randvoorwaarden: ontsluiting, ruimtelijke kwaliteit, kavels en water. Nieuwe bedrijven dienen hun bedrijfsvoering en kavelinrichting uit te voeren binnen dit kwaliteitskader. Op deze wijze wordt sturing gegeven aan de beoogde ontwikkeling. De randvoorwaarden richten zich op de ontsluiting van het gebied, de ruimtelijke kwaliteit, de bedrijfskavels en de waterhuishouding. Daarbij is er speciale aandacht voor het hart van het ABC.

Planspecifiek

Het plangebied grenst aan het deel waar het 'hart van het ABC: ruimtelijk ambitieniveau ++' en 'Hoogwaardig beeld door groen, water en beeldkwaliteit bebouwing langs Dodewaardsestraat' voorop staat. Aangezien het pand wordt uitgebreid voldoet het aan de eis 'hart van het ABC' door de uitbreiding heeft Damcon meer mogelijkheden om te groeien en te voldoen aan het 'ruimtelijk ambitieniveau ++'. Daarnaast betreft de huidige situatie al een verharding van het plangebied, waardoor er geen groen of water verloren gaat. Het nieuwe pand wordt ontworpen zodat het bij de stijl van de overige gebouwen in de omgeving past en voldoet aan de beeldkwaliteit.

Voorliggend initiatief past binnen de structuurvisie voor het ABC-terrein.

3.5 Ruimtelijk Kwaliteitskader ABC

Om de ruimtelijke kwaliteit bij de bedrijfsontwikkelingen op de particuliere kavels in goede banen te leiden is het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden op 26 september 2017 vastgesteld door het college van B&W. Het geldt als toetsingskader voor initiatieven en als welstandskader voor de omgevingsvergunning. Er wordt gestreefd naar een specifieke uitstraling, die in het bijzonder vanaf de gebiedsentree en de Bomenlaan beleefbaar is. De specifieke uitstraling komt tot stand in de inrichting van openbaar en privé terrein, maar ook in de architectuur van gebouwen. Het rasterpatroon, dat voortkomt uit de oorspronkelijke agrarische verkaveling van het gebied, vormt de basis voor wegen, sloten, kavelgrenzen, lanen en bouwvolumes. De voorkant van de kavel wordt georiënteerd op de interne ontsluitingsweg. In aanvulling op het algemene kwaliteitskader waar bedrijven aan dienen te voldoen, gelden voor de representatieve zone de volgende aanvullende voorwaarden:

  • Bebouwing dienen alzijdig representatief te zijn;
  • De bedrijfskavels krijgen een specifieke uitstraling van gebouwen en/of terreinrichting waarmee het unieke karakter van het ABC wordt ondersteunt.
  • Hoge architectonische kwaliteit van de representatieve bouwdelen.

In voorliggend initiatief wordt rekening gehouden met het ruimtelijk kwaliteitskader. Het nieuwe pand wordt representatief gerealiseerd en krijgt aan de zijde van de Dodewaardseweg een representatieve uitstraling vergelijkbaar met de reeds gerealiseerde gebouwen.

3.6 Conclusie

Het plan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 1. Uit het onderzoek is op te maken dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt wordt geacht voor de geplande uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en het toekomstige gebruik. Nader onderzoek kan derhalve achterwege blijven.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 734287 (aan de rijksweg A15 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   22,2 µg/m3   17,3 µg/m3   9,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van het uitbreiden van een pand op een bestaand bedrijventerrein van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur in voorliggend plan niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • Voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeente dekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Vanuit geur kan er daarom geconcludeerd worden dat er geen sprake is van geurhinder en veehouderijen niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinder veroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0008.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing dan wel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

Planspecifiek

Op basis van voorliggend initiatief worden in het plangebied zelf worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Daarmee ondervindt het initiatief geen negatieve effecten als gevolg van de ligging op het (in ontwikkeling zijnde) bedrijventerrein.

Het nieuwe pand valt niet binnen deze zone, aangezien het geen milieugevoelige functie betreft. Het nieuwe pand zorgt niet voor een verhoging van milieugevoelige functies binnen het gebied.

Het nieuwe pand zelf wordt wel aangemerkt als een bedrijfsmatige functie. De activiteiten die daar plaats gaan vinden zijn het beste te vergelijken met een groothandel in het vervaardigen en het verhandelen van machines voor de boomkwekerij. De richtafstand tot een rustige woonomgeving bedraagt 50 meter. De dichtstbijzijnde woning is op 240 meter afstand gelegen. Er wordt daarmee ruim voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloed gebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Gemeentelijk beleid

Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting op het bedrijventerrein. Tevens betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. Ten aanzien van de toetsing van het initiatief aan de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute) wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Risicokaart

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgend is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPBomenlaan2-vnm1_0009.png"

Risicokaart

Hieruit is op te maken dat het plangebied in de buurt van een buisleiding, rijksweg A15 en de Betuweroute is gelegen. In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Transport buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van op ongeveer 210 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied van deze leiding.

Transport gevaarlijke stoffen
Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute(s), waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een basisnetafstand, een plasbrandaandachtsgebied en deels (voor de A15) buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), maar nog wel binnen de 200 meter zone van de Betuweroute.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Door de ligging van het plangebied binnen de 200 meter zone van de Betuweroute is tevens artikel 8 van het Bevt van belang. Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, naar verwachting niet met meer dan tien procent zal toenemen, hoeft nu niet te worden ingegaan op de elementen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 8 Bevt.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 16 november 2015 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect veilige leefomgeving.

4.2 Water

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterprogramma 2022-2027, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen', Watervisie 2050, Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Watervisie 2050 en Waterbeheerprogramma 2022-2027

Waterschap Rivierenland heeft als missie in de Watervisie 2050 opgenomen dat ze zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. In het Waterbeheerprogramma (WBP) wordt dit verder uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Hierbij zijn een aantal principes leidend:

  • 1. De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt voor ons werk.
  • 2. Water is bepalend voor de inrichting van het gebied.
  • 3. We zijn zuinig op water en grondstoffen.
  • 4. Bescherming van het gebied tegen overstromingen is onze focus.
  • 5. We pakken uitdagingen op binnen deze generatie en wentelen niet af.
  • 6. Waterbeheer van de toekomst: we maken maatschappelijk verantwoorde keuzes.
  • 7. Met elkaar zorgen we voor een toekomstbestendig rivierengebied.

Voor Neder-Betuwe geldt een zogenoemd categorie 1 focusgebied. Neder-Betuwe is een gebied met lokale kwetsbaarheden door wisselende maaiveldhoogten en een kleinschalig watersysteem. Af- en aanvoerknelpunten liggen dicht bij elkaar en moeten in samenhang worden aangepakt. Lokaal zijn de grenzen bereikt en zullen we in samenwerking met de fruit- en de laanboomsector naar een oplossing moeten zoeken, mogelijk ook in combinatie met het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen. De streek moet ook een bijdrage leveren. Ruimte voor water creëren en water vasthouden en vertraagd afvoeren kan hier interessant zijn. Een toekomstbestendig watersysteem voor voldoende water is het doel.

Planspecifiek

In de huidige situatie is het plangebied al volledig verhard. Hierdoor blijft de situatie voor waterhuishouding ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Er is geen onderzoek of extra waterberging nodig ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast ligt het plangebied ook niet nabij een waterkering of waterloop. Waardoor het initiatief op basis van het aspect water uitvoerbaar is.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het voorliggende initiatief betreft een uitbreiding van het huidige pand. In de huidige situatie is het plangebied al volledig verhard en in gebruik door de initiatiefnemer in de vorm van een opslag. Er is sprake van extra bebouwing en enige extra verkeersbewegingen zie 4.4 om die reden is een voortoets naar mogelijke stikstofdepositie opgenomen. Deze voortoets is als bijlage 2 opgenomen in deze onderbouwing en laat zien dat er geen significante effecten optreden.

Verdere plangebied overstijgende effecten zijn gezien de afstand van circa 1400 meter uit te sluiten.

Soortenbescherming

In de huidige situatie is al volop bedrijvigheid aanwezig in het naastgelegen pand van de initiatiefnemer Damcon. Er rijden voortdurend vrachtwagens over het terrein om te laden en lossen op het terrein. Het plangebied zelf is in gebruik als opslag voor de voertuigen en machines. Het voorkomen van beschermde soorten is vanwege de huidige bedrijfsvoering van de initiatiefnemer en het intensieve gebruik van het huidige terrein niet te verwachten. De te slopen overkapping bevat geen spouw en biedt geen geschikt leefgebied, verblijf en/of nestelgelegenheid voor dieren. Verder worden voor de ontwikkeling geen bomen gekapt, sloten gedempt of beplanting verwijdert.

Echter is er grenzend aan de oostelijke kant van het plangebied wel een sloot aanwezig. Hier kunnen algemene broedvogels tijdens het broedseizoen in gaan broeden. De werkzaamheden kunnen daardoor broedgevallen van algemene broedvogels verstoren. Om hier rekening mee te houden wordt er buiten het algemene broedseizoen (loopt globaal van 15 maart tot 15 augustus) gestart met de werkzaamheden of wordt er voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcontrole gedaan. Verder is bekend dat in de wateren rondom de Bomenlaan en Dodewaardseweg rugstreeppadden voorkomen. Rugstreeppadden zijn pioniers, verspreiden zich over grote afstanden en maken gebruik van nieuw ontstane waterpartijen die snel opwarmen, zoals regenplassen en ondiepe poelen. Hierdoor kunnen de bouwwerkzaamheden ervoor zorgen dat rugstreeppadden worden gedood. Om dit te voorkomen, wordt in de uitvoeringsfase van de werkzaamheden, met name tijdens het bouwrijp maken en grondverzet, het terrein z.s.m. geëgaliseerd en/of waterplassen gedempt.

Er vinden geen overtredingen plaats van de Wet natuurbescherming. Er vindt met het voornemen geen stikstofdepositie plaats en schade aan beschermde soorten kan op voorhand worden voorkomen met maatregelen. Er is dan ook geen aanvullende natuurtoestemming nodig. De Wet natuurbescherming staat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in de weg.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Alsmede het resultaat van het planvoornemen neemt de verkeersaantrekkende werking van het plangebied toe. Voor het bepalen van de extra verkeersbewegingen is uitgegaan van de onderstaande verkeersgegevens die door de initiatiefnemer zijn verstrekt.

  • Transport eigen bedrijf, zijnde het halen en brengen van staal/ onderdelen en machines, gemiddeld 10 busjes (met of zonder aanhanger) per dag.
  • leveranciers/ klanten gemiddeld per dag:
    - koeriers, 10 busjes
    - klanten, 10 - 15 personenwagens met of zonder aanhanger
    - leveranciers, 5 vrachtwagens

Hiermee leidt het plan tot een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dit is dermate beperkt dat dit zonder problemen kan worden opgevangen door bestaande infrastructuur.

Parkeren

Door de beoogde uitbreiding van Damcon is ook een uitbreiding van de parkeerbehoefte noodzakelijk. In het verleden is er voor de te ontwikkelen plannen op het ABC-terrein maatwerk geleverd voor wat betreft het parkeren en daar wordt voor deze uitbreiding ook een beroep op gedaan.

De primaire parkeerbehoefte bij Damcon wordt gevormd door het personeel. Damcon beschikt over een dertigtal personeelsleden. Van deze 30 personeelsleden komt 15 man met de auto en 15 man met de (brom/elektrische) fiets. Daarnaast wordt rekening gehouden met een groei van vijf persoonsleden in de nabije toekomst, wat leidt tot 5 parkeerplaatsen. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen vanwege een groter bezoekersaantal en de mogelijkheid om een zestal bedrijfswagens met trailers te kunnen stallen (achterzijde bestaande bedrijfshal). Dit resumé leidt tot een behoefte van 31 parkeerplaatsen. Dit is verwerkt in het plan waar 38 parkeerplaatsen zijn ingetekend, namelijk 7 bestaande en 31 nieuwe parkeerplaatsen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan voorziet in de toekomstige parkeerbehoefte.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

Planspecifiek

Archeologie

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het initiatief is al eigendom van de initiatiefnemer en de initiatiefnemer heeft tevens dit deel van het plangebied al verhard. Er valt dus aan te nemen dat de kans op een archeologische waarde in dit gebied nagenoeg nihil is. Het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' blijft ook in de toekomstige situatie van kracht op het plangebied, om de in de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Cultuurhistorie

In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Met de realisatie van dit plan worden geen bestaande cultuurhistorische waarden aangetast.

4.6 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn. Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek (Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe, AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017; Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) opsporingswerkzaamheden van Conventionele Explosieven (CE) binnen het opsporingsgebied 'Rotonde Opheusden fase 2', Explosive Clearance Group BV, rapportnummer 302-015-PVvO-02, 14 december 2017; en Resultaat opsporingswerkzaamheden rotonde Opheusden, 18 mei 2018) gedaan of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Conclusie van het onderzoek is dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.

Planspecifiek

In het plangebied is de huidige situatie al volledig verhard en wordt dit plangebied intensief gebruikt waardoor het risico op het aantreffen van niet gesprongen explosieven zeer gering is.