direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waalbandijk 23a Ochten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemers willen binnen het agrarische bouwperceel Waalbandijk 23a te Ochten een dieren/kennel beginnen in het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Om deze nieuwe functie dierenpension/hondenkennel mogelijk te maken dient een deel van het agrarische bouwperceel afgesplitst te worden en te worden bestemd voor 'Bedrijf'. De activiteiten van de kennel op het perceel Waalbandijk 23 te Ochten zijn beëindigd.

De vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' en 'VAB-beleid' bieden de mogelijkheid nevenfuncties toe te staan bij agrarische bedrijven.

De gemeente heeft zich bereid verklaard mee te werken aan het plan van de initiatiefnemers onder strikte voorwaarden. Het voorliggende bestemmingsplan biedt het planologisch-juridische kader voor dit initiatief. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het perceel Waalbandijk 23a te Ochten ligt op circa 0,5 km ten westen van de kern Ochten in de gemeente Neder-Betuwe. De locatie grenst aan de zuidzijde aan de dijk. Deze dijk beschermt de bewoners tegen het hoogwater van de Waal. Ten noorden en oosten van het perceel liggen weilanden en akkers.Ten oosten ligt het agrarische perceel met agrarische bedrijfswoning (waarvan onderhavig perceel wordt afgesplitst). Ten westen van het plangebied ligt een burgerwoning. Ten noordwesten van het plangebied ligt voor een aantal (te verplaatsen) bedrijven uitbreidingsruimte in het bestemmingsplan De Heuning-Oost. Deze uitbreiding vormt de afronding van het bedrijventerrein De Heuning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0001.png"

Luchtfoto met globale ligging van het plangebied ten westen van het dorp Ochten

Het perceel is gelegen aan de Waalbandijk, die een harde scheiding vormt tussen de uiterwaarden en de binnendijkse gelegen gronden. Het perceel heeft nu een agrarische functie. De bovenstaande luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. Ten zuiden van het agrarisch bouwperceel ligt de Waal.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' (onherroepelijk 30-05-2013). Op de onderstaande afbeelding is het plangebied met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0002.png"

Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld met het plangebied (rood omlijnd)

De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - 1' en mogen alleen voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Het gebied valt deels samen met een 'bouwvlak' (het agrarisch bouwperceel). De gronden van het perceel zijn mede bestemd voor 'Waarde - Archeologie 4'.

De gronden ten zuiden van het perceel (buiten het plangebied) ' hebben de 'gebiedsaanduiding - vrijwaringszone' ter bescherming van de waterkering.

Voorts geldt voor de gronden ook het bestemmingsplan VAB-beleid, dat door de Raad vastgesteld is op 09-03-2017.

Voor de gronden van het plangebied zijn ook de ontwerpbestemmingsplannen Parapluregeling Archeologie en Parapluregeling Parkeren ter inzage gelegd. Deze plannen zijn niet nog vastgesteld. In het voorliggende bestemmingsplan wordt overigens rekening gehouden met deze nieuwe beleidsinzichten op het gebied van archeologie en parkeren.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en hoofdstuk 3 de planbeschrijving. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

De locatie ligt in op de rand van de oeverwal van de Waal. In de oksel van de Waalbandijk en het talud van de N323. Het rivierenlandschap kenmerkt zich door de hoger gelegen oeverwallen naast de rivier en de lager gelegen komgronden die daar wat verder vanaf liggen. Op de oeverwallen zijn van oudsher de dorpen ontstaan, ook Ochten.

De oeverwallen kenmerken zich door kleinschalig landschap met slingerende wegen en afwisseling van bebouwing, beplanting en landbouwgrond. Beplanting bestaat uit hier en daar laanbeplanting, fruitboomgaarden en erfbeplanting. Fruitteelt en bomenteelt zijn belangrijke grondgebruikers in het gebied.

Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de omgeving globaal weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0003.png"

Op de topografische kaart uit 1900 is de locatie zichtbaar als een bebouwde plek

2.2 Bestaande situatie van het plangebied

Het perceel wordt aan de zuidzijde begrensd door de Waalbandijk, een primaire waterkering. De oppervlakte van het plangebied - circa 1 ha - is gelijk aan de oppervlakte van het huidige agrarisch bouwperceel.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Neder-Betuwe, sectie K, nummers 705, 1087, 1088 en 1092. Zie ligging huidig agrarisch bouwperceel met aan de noordzijde agrarische gronden die geen deel uitmaken van het bouwperceel (met rode lijn begrensd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0004.png"

 

De gronden van het agrarisch bouwperceel worden gesplitst in een deel dat een bedrijfsbestemming krijgt en een deel dat weer bestemd wordt als agrarische grond.

De locatie is momenteel bebouwd met de boerderij (Waalbandijk 23) en een tweede bedrijfswoning (Waalbandijk 23a) en een aantal bedrijfspanden. In het recente verleden werden er schapen gehouden op het agrarisch bouwperceel. Aan voorzijde van het perceel bevindt zich een voortuin. De beplanting van het erf bevindt zich voornamelijk in de voortuin en aan de westzijde. De woningen Waalbandijk 23a en 23 beschikken over een eigen ontsluiting aan de zuidzijde van het agrarisch bouwperceel en takken aan op de Waalbandijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het plan

Inleiding

De initiatiefnemers (eigenaren) van het perceel Waalbandijk 23a te Ochten hebben het voornemen om een deel van het bestaande agrarische bouwperceel af te splitsen voor de vestiging van een luxe dierenpension/ kennel. Zij richten zich voornamelijk op de opvang van honden. Daarnaast willen zij ook honden fokken (labradors). Het fokken van honden (het gaat om maximaal 10 nesten per jaar) blijft ondergeschikt aan de hoofdactiviteit, de opvang van honden. De overige gronden van het agrarische bouwperceel perceel, behorend bij Waalbandijk 23 te Ochten behouden hun agrarische functie.

Hergebruik gebouwen

Het dierenpension/-kennel wordt opgestart in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen naast de bedrijfswoning. Deze gebouwen worden gerenoveerd en heringedeeld om een veilige plek te creëren volgens de wettelijke richtlijnen/eisen.

Tussen gebouw 1 (oppervlakte 140 m2) en 2 (oppervlakte 140 m2) wordt de huidige met drie wanden omsloten overkapping (oppervlakte 140 m2) verwijderd. Gebouw 1 wordt in oorspronkelijke staat hersteld. Beide gebouwen worden intern verbouwd voor het huisvesten van de honden en voorzien van dubbel glas.
De nieuwe indeling van gebouw 1 bestaat uit een receptie/ontvangstruimte, voerkeuken en een quarantaineruimte (bij ziektegevallen). In gebouw 1 wordt een huiskamer ingericht waar maximaal 15 honden kunnen verblijven en er wordt een ruimte ingedeeld voor wellness.
Gebouw 2 word ingedeeld in kamers ( twee grotere huiskamers en drie kleinere huiskamers) waar de honden in roedels worden gehuisvest. Gebouw 1 en gebouw 2 zijn op de volgende afbeelding aangeduid met G1 en G2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0005.png"

Het gebouw aan de westzijde van het bedrijfsperceel wordt gebruik voor opslag en stalling van (onderhouds)materieel en privedoeleinden. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouw wordt eveneens gebruikt voor privédoeleinden.

Dierenwelzijn

Het welzijn van de dieren staat centraal bij deze nieuw vorm van hondenopvang. Elke nieuwe hond in de opvang wordt bij een passende roedel ondergebracht door de verzorger. Vóór de opvang vindt een screening plaats van de hond. Bepaalde hondenrassen zijn niet sociaal, of zijn luidruchtig, en zullen daarom niet worden toegelaten.
Hondenopvang voor een langere periode is alleen mogelijk indien na een proeftijd blijkt dat er binnen het pension een passende roedel is waarbinnen de hond zich thuis voelt.

Voor de hondenopvang beschikt het pension over een drietal leefruimten voor de roedels. Een roedel bestaat gemiddeld uit 15 honden. De leefruimten hebben vloerverwarming, zit- en ligvoorzieningen speelgoed. Er is achtergrondmuziek en er wordt een wellnessruimte (wassen en vachtverzorging) ingericht. Achtergrondmuziek zorgt voor afleiding en verdringt andere geluiden verder naar de achtergrond.

De roedels leven zoveel mogelijk gescheiden van elkaar. Elke roedel wordt afzonderlijk begeleid naar de speelweide. Contact tussen de verschillende roedels wordt beperkt om reacties over en weer beter te kunnen controleren. De (voorlopige) dagindeling voor de honden zal er ongeveer als volgt uitzien:

07.30u – Ontwaken – buiten spelen in de speelweiden
08:00u – Eten en binnen verblijven
10:00u – Buitenspelen in de speelweiden
12.30u – Eten en binnen uitrusten

14.30u – buitenspelen in de speelweiden
17:00u – Eten en binnen blijven uitrusten
19:00u – Buiten spelen in de speelweiden
21:00u – Naar de binnenverblijven voor de nacht

De honden die voor dagopvang worden gebracht zullen zoveel mogelijk volgens vaste haal- en brengtijden worden gebracht en opgehaald.

Speelweiden 
De honden mogen meerdere keren per dag buiten spelen in de speelweides, ze zullen dit uitsluitend onder begeleiding doen. Voornamelijk in speelweide 1 en 2, en als het drukker is in het pension, wat met name in het hoogseizoen zal zijn, dan ook speelweide 3.
De speelweides zullen worden afgezet met groenstroken, dit voorkomt dat de honden elkaar zien waardoor ze rustig zullen blijven, ook geeft dit speelweides een natuurlijke uitstraling.

Het maximum aantal honden bedraagt 50. De honden hebben geen vrije zelfstandige toegang tot de speelweiden. De Honden kunnen uitsluitend naar de speelweiden onder begeleiding en toezicht van een medewerker.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage Bedrijfsplan bij de toelichting.

Inrichting

De honden beschikken over drie speelweiden. De twee speelweiden die het meest gebruikt gaan worden zijn gelegen in het oostelijk deel van bedrijfsperceel achter de bedrijfswoning. Op de grootst mogelijk afstand tot de woning op perceel Waalbandijk 21. De derde speelweide wordt gebruik in het hoogseizoen/vakantieperiodes wanneer er veel honden in de opvang zijn.

De speelweiden worden van elkaar gescheiden door beplante wallen variërend in hoogte van 1 m tot 2 meter afgezet met beuken en prunushagen. De hoogste wal ligt aan de westzijde.

Op verschillende plaatsen worden groepjes bomen aangeplant van knotwilgen, fruitbomen en dakbomen. Zie afbeelding erfinrichtingsschets. Het erfinrichtingsschets is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0007.png"

Parkeren en verkeer

Het perceel blijft op dezelfde wijze ontsloten. Onder aan de op- /afrit worden 5 parkeerplaatsen aangelegd voor bezoekers. Dit betekent dat dit initiatief nauwelijks invloed zal hebben op de plaatselijke verkeerssituatie. Deze gedachte wordt versterkt door het feit dat er op eigen terrein voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Het aantal verkeersbewegingen neemt toe en deze toename zal het hoogst zijn rondom de vakantieperiodes. De langste vakantieperiode is beperkt tot zomervakantie.

Zie verder ook onder paragraaf 5.5.

 

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028.

De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daartoe behoort de verkeers- en energie- infrastructuur van nationale en internationale betekenis (bijvoorbeeld de haven van Rotterdam) en de 'groenblauwe' ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en beschermde natuurgebieden, waaronder de zogenaamde ´Natura 2000´-gebieden.

In de SVIR wordt verder onder andere aangegeven dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming, een bedrijfsbestemming ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of een recreatiebestemming. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.

De provincies zijn belast met de uitvoering van het Rijksbeleid voor de EHS. De provincies en de gemeenten bepalen de voorwaarden waaronder nieuwbouw in het landelijke gebied kan plaatsvinden

De locatie ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking zoals de bescherming van Natura 2000-gebieden. Onder externe werking wordt verstaan negatieve effecten op een Natura 2000-gebied die worden veroorzaakt door projecten/ingrepen die buiten dit beschermde gebied liggen. De functiewijziging waarbij een agrarisch bouwperceel deels wordt opgeheven en een nieuwe bedrijfswoonfunctie wordt toegevoegd levert in ieder geval geen significante negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden. Voor een nadere motivering wordt hiervoor kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.3 Natuur

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.


Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft onderwerpen van nationaal belang zoals Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren (exclusief Maas), Waddenzee en waddengebied, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Defensie, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Natuurnetwerk Nederland

In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. In de nabijheid van de het plangebied bevindt zich een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en een aantal Natura 2000-gebieden. Het toezicht en de uitvoering op de EHS/Natura 2000-gebieden berust bij de provincie. In onderstaande beleidskaders wordt hier nader op ingegaan.

Grote Rivieren

Voorts zijn er in het Barro regels opgenomen voor de 'Grote Rivieren'. In titel 2.4 Grote rivieren van het Barro zijn regels opgenomen voor het aanwijzen van gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor de Rijntakken (art. 2.4.6). Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op reservering van een gebied voor de lange termijn bevat geen wijziging van de bestemming die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren (art. 2.4.7) .

In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van functiewijziging die grotendeels binnen het voormalige agrarische bouwperceel plaatsvindt waarbij sprake is hergebruik van de bestaande gebouwen met de sloop van een overkapping. Het betreft een kleinschalig initiatief op perceelsniveau die geen nadelige gevolgen heeft voor mogelijk toekomstige rivierverruimende maatregelen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het voorliggende liggende initiatief omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar van een functieverandering zonder extra ruimtebeslag, sloop en hergebruik van gebouwen.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.


Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Zoals al eerder is vermeld onder de paragraaf Rijksbeleid is toetsing aan de ladder niet aan de orde omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke functie. Het initiatief voorziet niet in het oprichten van nieuwe gebouwen. Dat betekent dat de nieuwe functie in ruimtelijke zin binnen het betreffende deel van het landelijke gebied moet passen en dat de andere bestaande ruimtelijke functies in de omgeving niet worden belemmerd.

In dit geval vormt de nieuwe bedrijfsfunctie geen bedreiging van het landelijke karakter van de omgeving. De locatie is immers van oudsher een (agrarische) bedrijfslocatie en blijft ook na de functiewijziging één van de bewoonde erven in deze omgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

Groene Ontwikkelingszone

De locatie is gelegen buiten de Groene ontwikkelingszone. De gebieden worden van elkaar gescheiden door de waterkering. Zie volgende afbeelding. In deze zone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt mits in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0008.png"

afb. ligging perceel Waalbandijk 23 ten noorden van GO

In het voorliggende plan wordt de agrarische functie deel gewijzigd in een bedrijfsfunctie waarbij een overkapping wordt gesloopt en de overige voormalige agrarische gebouwen worden gerenoveerd en hergebruikt. De landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten worden door de uitvoering van het inrichtingsplan versterkt.

4.2.3 Waterplan

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarbij de waterhuishouding bij vraagstukken ten aanzien van functiewijziging bijzondere aandacht behoeft. Daarnaast heeft deze functiewijziging geen effecten op de grondwaterstand of grondwaterkwaliteit.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 VAB-beleid

Medio 2015 heeft de Regio een evaluatie van het bestaande VAB-beleid uitgevoerd waarna het is herschreven. Het speerpuntberaad van de Regio Rivierenland heeft het evaluatiedocument vervolgens op 9 februari 2016 vastgesteld als handreiking richting de gemeenten. De handreiking bevat op enkele onderdelen een beleidsruimte die door de individuele gemeenten kan/moet worden ingevuld. Dit heeft geresulteerd in de beleidsnotitie ‘Hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing Neder-Betuwe 2016’ welke op 9 juni 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Neder-Betuwe is vastgesteld. Dit beleid is doorvertaald in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied waarbinnen het voorliggende bestemmingsplan is gelegen.

De wettelijke basis voor het voorliggende bestemmingsplan is art. 3.3 Hergebruik/functiewijziging ten behoeve van een agrarisch verwant of buitengebied gebonden bedrijf. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'agrarisch met waarden - 1 wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Buitengebied' gebonden onder de volgende voorwaarden:

  • 1. het legale (agrarische) bebouwing betreft die minstens 5 jaar rechtmatig is gebruikt;
  • 2. de bedrijfsontwikkeling van agrarische en/of andere bedrijven in de omgeving niet onevenredig wordt belemmerd;
  • 3. toegestaan zijn agrarisch verwante bedrijven, buitengebied gebonden bedrijven of niet-agrarisch bedrijven in maximaal categorie 2 volgens de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. Bedrijven in categorie 3 zijn enkel toegestaan indien verwant aan de agrarische sector;
  • 4. hergebruik is toegestaan tot de volgende maximale gebruiksoppervlakten:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0009.png"

  • 5. er mag nooit sprake zijn van een toename van het aantal m3 aan bedrijfsbebouwing;
  • 6. cumulatie van functies is niet toegestaan;
  • 7. de omvang van het bestemmingsvlak wordt afgestemd op de nieuwe functie en de bestaande of geprojecteerde bebouwing;
  • 8. de wijziging geschiedt door het verwijderen van de bestaande bestemming, door het, voor zover nodig opnemen van de nieuwe bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" of "Bedrijf - Buitengebied gebonden" waarbij met een aanduiding de aard en functie van het toegestane bedrijf wordt aangegeven en door het, voor de overige binnen de bestaande bestemming opgenomen gronden, opnemen van een van de agrarische bestemmingen die reeds voor de om- of aanliggende gronden is opgenomen.
  • 9. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
  • 10. geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel wordt toegestaan;
  • 11. geen detailhandel wordt toegestaan, uitgezonderd detailhandel voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • 12. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat geen sprake zal zijn van een zodanige toename van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking dat sprake zal zijn van een onevenredig nadelige invloed op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen;
  • 13. in het wijzigingsplan voor zover nodig nadere regels worden opgenomen.
  • 14. in het wijzigingsplan inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, flora en fauna en regenwaterretentie en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd.

4.3.2 Structuurvisie Neder- Betuwe

Op de oeverwallen wordt het beeld nagestreefd van een informeel landschap met grillige bebouwings- en kavelpatronen. Dit informele beeld wordt bevorderd door de aanwezigheid van relatief veel beplanting langs de wegen en op de erven en in overhoekjes. Ook de grote afwisseling in grondgebruik draagt bij aan de kleinschaligheid. Dit streven wordt concreet gemaakt door de aanleg van streekeigen erfbeplanting bijvoorbeeld met hoogstamfruit van harte te ondersteunen. Ook worden kansen benut om bij nieuwe ontwikkelingen zoals de aanleg van een weg de aanplant van erfbeplanting meteen mee te nemen. Ook in nieuwe dorpsranden zal het karakter van de oeverwal tot uiting worden gebracht door de randen op een informele wijze vorm te geven en opgaande beplanting een belangrijke rol te geven. Laanboomteelt en fruitteelt creëren een zekere mate van beslotenheid en kleinschaligheid en dragen hierdoor in belangrijke mate bij aan het specifieke beeld van de oeverwallen. Het is van belang dat beide sectoren op de oeverwallen duurzame ontwikkelingsmogelijkheden behouden. Met name op de oeverwallen nabij Dodewaard, Kesteren en Opheusden is een versterking van de landschappelijke kwaliteit gewenst, door meer opgaande beplanting aan te brengen. Deze versterking kan worden gerealiseerd door een toename van erfbeplanting en laanbeplanting.

Op 16 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie 2015 vastgesteld. In de Structuurvisie is beschreven dat de gemeente een aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving biedt.

De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

De laanboomteelt en fruitteelt is in Neder-Betuwe de belangrijkste grondgebruiker van het buitengebied. De gemeente wil de laanboomteelt sector stimuleren om de aspecten landschap, beleving en beeldkwaliteit mee te nemen in de bedrijfsvoering. Het gaat erom dat de agrarische sector zich op de wereldmarkt kan blijven ontwikkelen en tegelijkertijd de belangen van de eigen dorpsgenoten en bezoekers van elders niet uit het oog verliest. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar het behouden van de aanwezigheid van fruitbomen op de oeverwallen. Als alternatief voor de bedrijfsmatige teelt wordt met name de toepassing van fruitbomen als erfbeplanting of laanbomen gestimuleerd. De fruitteeltrijke oeverwallen (bij Echteld, IJzendoorn, Ochten en Lede en Oudewaard) kennen een eigen kwaliteit met ruimer opgezette kavels waarbij relatief veel (erf)beplanting aanwezig is. Het beleid is hier vooral gericht op behoud en beheer van de aanwezige waarden.

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0010.png"

Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 (plangebied rood omcirkeld)

Het perceel is gelegen op de teeltrijke oeverwallen. De gemeente zet zich in om voor de boom- en fruitteeltsector ruimte op de oeverwallen te behouden en ruimte te bieden voor duurzame ontwikkelingsmogelijkheden van de sector. Daarbij is het van belang dat de beeldbepalende landschapskenmerken behouden blijven (beslotenheid, kleinschaligheid, grillige wegen-, kavel- en bebouwingspatronen en streekeigen erfbeplanting (onder andere hoogstam). Bij inpassing dienen de beeldbepalende landschapskenmerken behouden te blijven. Het verzoek past binnen het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

In het landschapsontwikkelingsplan Neder-Betuwe (2009) heeft de gemeente aangegeven hoe de ontwikkeling van het landschap moet gaan plaatsvinden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Hierdoor worden de onderlinge verschillen aangezet en worden de karakteristieke opbouw van het rivierenlandschap beter beleefbaar. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo worden vormgegeven dat de karakteristieke verschillen tussen de uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden en dus de leesbaarheid van het landschap wordt vergroot. In het algemeen krijgt de grondgebonden landbouw ruim baan. Recreatie, natuur en cultuurhistorie hebben een vanzelfsprekende plaats binnen het agrarische landschap.

Op grond van het landschapsontwikkelingsplan heeft de gemeente voor een aantal deelgebieden een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld. Het voorliggende plangebied ligt binnen het deelgebied 'boomteeltrijke oeverwallen'. Om de landschappelijke kwaliteit te versterken is in de boomteeltrijke oeverwallen een toevoeging van beplanting wenselijk, zoals erf- en laanbeplanting en hagen op kavelgrenzen. De dijken vormen een scherpe grens met het buitendijks gebied. Het is van belang de dijk als een zelfstandig element te kunnen waarnemen. Dit pleit ervoor, niet alleen vanuit het oogpunt van waterbeheersing, maar ook vanuit landschap terughoudend te zijn met de realisatie van bebouwing in de dijk of in de directe omgeving van de dijk. Zie volgende afbeelding voor de ligging van het plangebied binnen 'boomteeltrijke oeverwallen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0011.png"

De bestaande karakteristiek van het plangebied blijft gehandhaafd. Door de gedeeltelijke sloop en de renovatie van een deel van de resterende voormalige agrarische bebouwing wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Bovendien wordt er door middel van een landschappelijk inpassingsplan voor gezorgd dat de bestaande resterende bebouwing en buitenruimte voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten zorgvuldig in de omgeving wordt ingepast. Het plan sluit hiermee aan bij de landschapsontwikkelingsvisie.

 

4.3.4 Welstandsnota

Op 16 april 2004 is door de raad van de gemeente Neder-Betuwe de welstandsnota vastgesteld. In deze beleidsnota is vastgelegd hoe en op basis van welke criteria de welstandsbeoordeling plaatsvindt. Enkele van deze criteria zijn de situering, massa en vorm, detaillering, materiaal en de relatie met de omgeving. Onderscheid wordt gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte criteria.

Algemene welstandcriteria

Voor de vorm, gebruik en constructie geldt dat een duidelijke relatie bestaat tussen de verschijningsvorm en het gebruik. Het bouwwerk dient een positieve bijdrage te leveren aan de openbare ruimte, de schaal en maatverhoudingen zijn samenhangend met de ruimtes, volumes en vlakverdelingen. Er is een logische relatie tussen bouwwerk en omgeving. Materiaal, textuur, kleur en licht ondersteunen zowel het karakter van het bouwwerk als de omgeving.

Gebiedsgerichte welstandcriteria

De behoort tot het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. De bebouwing is hier agrarisch en landelijk van karakter en woonbebouwing bestaat meestal uit één laag met een zadeldak. Daarnaast is de landschappelijke inpassing door middel van streekeigen beplanting en kavelgrensbeplanting van groot belang in het buitengebied.

Conclusie

Beleid

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een initiatief op perceelsniveau waarbij de functie wordt verandert en de overkapping wordt gesloopt. Het initiatief is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten.

Randvoorwaarden

Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding binnen het plangebied.

Ontsierende bebouwing (overkapping) wordt gesloopt en de bestaande bebouwing wordt gerenoveerd en intern verbouwd. Er wordt geen nieuwbouw gerealiseerd.

Het opgestelde erfinrichtingsschets zorgt voor een verantwoorde landschappelijke inpassing van de nieuwe activiteiten.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

De regelgeving stelt dat indien er ruimten worden gebouwd waar mensen blootstellingrisico's lopen door langdurig verblijf, middels een verkennend bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van belasting door verontreinigingsbronnen in de bodem en het grondwater ter plaatse.

Toetsing

In de bestaande situatie was de bedrijfswoning reeds een functie bedoeld voor langdurig verblijf. De voorliggende functieverandering binnen het bestaande agrarische bouwperceel brengt hier geen verandering in. Een bodemonderzoek is hierdoor voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

5.1.2 Geluid

Wanneer met een plan nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder onder andere de verplichting onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van het verkeer op de omliggende wegen. De gevelbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.

Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van nieuwe geluidsvoelige functies. In de bestaande situatie was de bedrijfswoning reeds een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Daarom is een geluidsonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Het geluidsaspect betreffende het houden van honden wordt behandeld in de paragraaf Milieuzonering.

5.1.3 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • in Nederland mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Toetsing

De functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf voor een deel van de gronden van een agrarisch bouwperceel levert per saldo geen verslechtering van de luchtkwaliteit. Het is namelijk aannemelijk dat de functieverandering niet in betekende bijdraagt (meer dan 3%) aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor onderhavig plan.

5.1.4 Milieuzonering

Toetsingskader

Bedrijven en milieuzonering (2009)

Bij de ruimtelijke inpassing van een inrichting in afwijking van het vigerend bestemmingsplan biedt de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een handreiking voor het uitvoeren van een goede ruimtelijke onderbouwing. De publicatie geeft voor verschillende bedrijfsmatige activiteiten een richtafstand voor een aantal milieuthema’s. Is de afstand tussen de geplande woningbouw en bedrijvigheid kleiner dan de richtafstand, dan is een uitgebreid onderzoek gewenst.

De publicatie maakt voor de beoordeling onderscheid in twee gebiedstypen. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaaromgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Ondanks de aanwezigheid van agrarische bestemmingen rond de inrichting en een bedrijventerrein op circa 150 meter afstand, moet het gebied als rustig buitengebied worden aangemerkt. Voor de inrichting gelden conform de VNG-publicatie in beginsel de in tabel 2.1 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), het maximale geluidniveau (LAmax) en de verkeersaantrekkende werking (Lih) volgens stap 2 uit het voorgesteld stappenplan in bijlage 5 van de publicatie. Indien de grenswaarden uit stap 2 niet toereikend zijn, kan het bevoegd gezag na motivatie de grenswaarden van stap 3 hanteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0012.png"

Activiteitenbesluit

Het dierenpension valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Dergelijke inrichtingen dienen bij het bevoegd gezag melding maken van een oprichting of wijziging. Voor de gewijzigde bedrijfsvoering van de inrichting dient bij de melding een akoestisch onderzoek te worden bijgevoegd waarin de geluidsbelasting op de directe omgeving inzichtelijk wordt gemaakt en getoetst aan het Activiteitenbesluit. De gemeente Neder-Betuwe heeft geen geluidbeleid vastgesteld. In het Activiteitenbesluit zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot geluid. De voor het dierenpension relevante grenswaarden zijn opgenomen in artikel 2.17. Samengevat gelden de in tabel 2.1 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LA,max) voor inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0013.png"

Artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit sluit een aantal activiteiten uit bij toetsing aan de grenswaarden, maar geen van deze activiteiten vindt plaats binnen het dierenpension. Daarom kan worden gesteld dat de representatieve bedrijfssituatie voor toetsing aan de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) gelijk is aan die voor toetsing aan het Activiteitenbesluit.

Toetsing aan de richtafstanden van de VNG-brochure

Voor een dierenpension (SBI-code 9609) wordt een richtafstand van 100 meter voorgeschreven in verband met het geluidsaspect

Ten westen van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 36 m van de grens van het bouwperceel een woning op perceel Waalbandijk 21. De afstand tussen de woning en de gebouwen voor het houden van de dieren bedraagt circa 50 m. Op een afstand van 85 meter van de gebouwen voor de opvang van de dieren ligt de agrarische bedrijfswoning op het perceel Waalbandijk 23. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Het geluidsaspect bij de activiteit dierenpension/-kennel is het belangrijkste hinderaspect. Dit hinderaspect is nader onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De resultaten van dit onderzoek zij hieronder samengevat.

De inrichting is een luxueus dierenpension voor honden. De bestaande gebouwen G1 en G2 zullen worden omgebouwd. De overkapping tussen de twee gebouwen verdwijnt. Gebouw 1 bevat een receptie, keuken, quarantaineruimte, wellnessruimte en huiskamer.

In gebouw 2 zullen nog eens 3 tot 4 huiskamers worden gerealiseerd. Achter de gebouwen worden drie speelweiden (W1 t/m W3) gerealiseerd, met tussen de weiden groenstroken in de vorm van grondwallen in verschillende hoogten, variërend tussen 1 m en 2,2 m. Bezoekers komen en gaan direct naar de Waalbanddijk en parkeren op het terrein voor gebouw 1. Op de volgende afbeelding zijn de gebouwen (G1 en G2) voor de dierenopvang, de speelweiden (W1, W2, W3) en de woningen Waalbandijk 21 en 23 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0014.png"

Uit de berekening blijkt het volgende:

  • a. Het hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt 51 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde.
  • b. Het hoogst berekende maximale geluidniveau bedraagt 68 dB(A) bij Waalbanddijk 21 in de dagperiode. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde uit stap 2. In de avondperiode wordt de richtwaarde niet overschreden.
  • c. Het hoogst berekende geluidniveau tengevolge van de verkeersaantrekkende werking bedraagt 30 dB(A) bij Waalbanddijk 21 in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau overschrijdt zowel in de dag- als de avondperiode de richtwaarde volgens stap 2 uit de VNG-publicatie. Ook de richtwaarde uit stap 3 wordt in de avondperiode overschreden. Zonder het treffen van maatregelen of een nadere onderbouwing kan niet worden beargumenteerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De overschrijding is voor beide woningen het grootst in de avondperiode. Maatgevend voor Waalbanddijk 23 is het gebruik van speelweide 2. Wanneer deze weide in de avondperiode niet gebruikt wordt, zal de bijdrage van de overige twee weiden toenemen omdat de activiteiten van weide 2 hier over moeten worden verdeeld. Omdat ook weide 3 een aanzienlijke bijdrage geeft en bovendien maatgevend is voor Waalbanddijk 21, zou alleen weide 1 gedurende 1 uur in de avondperiode mogen worden gebruikt.

Ter plaatse van de woning Waalbanddijk 23 blijft in de avondperiode een geluidsbelasting van 46 dB(A) over. Door de grondwal tussen weide 1 en 2 te verhogen tot ten minste 1,60 meter, kan de geluidsbelasting worden gereduceerd tot 45 dB(A). In de dagperiode bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 49 dB(A) vanwege het verhogen van de wal. Ter plaatse van de woning Waalbanddijk 21 bedraagt de geluidsbelasting in de avondperiode na deze maatregelen nog 48 dB(A). Het verder beperken van het gebruik van weide 1 wordt bedrijfsmatig niet haalbaar geacht. Daarom wordt voorgesteld een grondwal aan de westzijde van weide 1 van 2,2 meter hoog aan te brengen. Hiermee kan ook in de dagperiode worden voldaan aan de richtwaarde uit stap 3.

Het beperken van het uitlaten van de honden tot de dagperiode (met daardoor een hogere bedrijfsduur) geeft eveneens een overschrijding van de richtwaarden uit stap 2, zij het een minder hoge overschrijding dan in de avondperiode. Ook zullen dan de richtwaarden uit stap 3 worden overschreden, terwijl dit na het toepassen van de hierboven beschreven maatregelen niet het geval is. Hierbij moet ook in overweging worden genomen dat deze beperking het welzijn van de honden niet ten goede komt. Daarnaast zullen deze hoge geluidsbelastingen zich enkel in de drukke perioden voordoen. Gedurende een groot deel van het jaar zal de emissie naar de omgeving lager zijn.

Maximale geluidniveau

Het berekend maximale geluidniveau overschrijdt ter plaatse van Waalbanddijk 21 de richtwaarden uit de VNG-publicatie in de dagperiode. De overschrijding is het gevolg van blaffende honden. Ter plaatse van de woning is een hond die wordt gehaald of gebracht maatgevend. De berekende maximale geluidniveaus voldoen wel aan de richtwaarden uit stap 3. De gemeente wordt gevraagd te overwegen om deze niveaus acceptabel te achten.

De uitbater van de inrichting neemt vergaande maatregelen om te voorkomen dat overlast naar de omgeving ontstaat. Voorafgaand aan opname worden honden gescreend. Minder sociale en luidruchtige honden worden geweerd. Beide verblijfsgebouwen worden voorzien van dubbelglas. Gebouw 2 wordt bovendien voorzien van een beter isolerend dakpakket. Honden kunnen behalve de buitenspeeltijden niet buiten het gebouw komen. Binnen in de vertrekken zal overdag voortdurend rustgevende muziek worden gespeeld, uiteraard zodanig dat dit buiten het gebouw niet herkenbaar zal zijn. De speelweiden zijn onderling afgeschermd door middel van groenstroken met grondwal om direct onderling zicht op elkaar en daarmee onrust en blafprikkels te voorkomen.

Gelet op de bovenstaande afweging wordt gesteld dat voldoende argumenten aanwezig zijn om een hogere richtwaarde volgens stap 3 van de VNG-benadering toe te passen en het woon- en leefklimaat ter plaatse als acceptabel te beschouwen. Samengevat wordt het volgende in overweging gegeven:

  • Na het verhogen van een geplande grondwal wordt voldaan aan de richtwaarden uit stap 3.
  • In de omgeving van de inrichting is slechts een beperkt aantal geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. De kans op hinder is daarmee beperkt te noemen.
  • De richtwaarden uit stap 3 zijn gelijk aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De voorgenomen activiteiten zijn vergunningtechnisch verantwoord in te passen.
  • Aanvullende afschermende maatregelen om te kunnen voldoen aan stap 2 uit de publicatie zijn ofwel niet voldoende effectief ofwel in verhouding te duur. Het verder beperken van speelweiden of de uitlaattijden komen het welzijn van de honden niet ten goede.
  • De initiatiefnemer heeft in het bedrijfsplan tal van organisatorische maatregelen getroffen om overlast naar de omgeving te voorkomen:
    • 1. voorafgaand aan toelating wordt een screening uitgevoerd om luidruchtige honden te kunnen weren;
    • 2. de verblijfsruimten voor honden worden geïsoleerd;
    • 3. de aanwezige honden worden door kundig personeel begeleid om het blaffen te beperken;
    • 4. tussen de speelweiden worden groenstroken aangelegd in de vorm van grondwallen.
  • De weergegeven bedrijfssituatie is representatief voor een volledige bezetting van de verblijven en zal zich slechts een beperkt deel van het jaar voordoen.

Advies Omgevingsdienst Rivierenland

De omgevingsdienst Rivierenland adviseert om:

  • 1. in te stemmen met het akoestisch onderzoek.
  • 2. de omgeving te omschrijven als een gemengd gebied. Bij nadere beschouwing kan de omgeving ook echter worden omschreven als een gemengd gebied. Gelet de ligging van de burgerwoningen ten opzichte van het bedrijventerrein de Heuning en de overnachtingshaven.
  • 3. de verbeelding aan te laten passen. Door het plaatsen van een extra 2 meter hoog scherm kan er wel aan de 50 dB(A) etmaalwaarde worden voldaan. Op de definitieve verbeelding dient dit scherm te worden weergegeven.

De Omgevingsdienst plaatst de volgende kanttekening: De omgeving blijft gekenmerkt als rustig buitengebied.

Het is mogelijk om de omgeving te blijven zien als een rustig buitengebied. De inrichting dient dan te voldoen aan de grenswaarde. Het ligt echter meer in de rede om uit te gaan van een gemengd gebied. De richtwaarde hiervan sluit direct aan met de normen uit het Activiteitenbesluit.

Het advies (d.d.13-03-2019) is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Conclusie

De nieuwe functie levert door uitvoering te geven aan de voorgestelde maatregelen geen beperkingen op voor in de omgeving aanwezige functies en anderzijds ondervinden andere functies in de omgeving geen belemmeringen door de nieuwe functie op het perceel Waalbandijk 23a.

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlagen bij de toelichting.

5.1.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.

Toetsing

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen. Ook bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen route voor transport gevaarlijke stoffen. Op een afstand van meer dan 1,5 km vindt transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute plaats. In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) en bijbehorende regeling Basisnet is de maat voor de veiligheidsafstand opgenomen en zijn de transportaantallen opgenomen die relevant zijn voor de bepaling van de omvang van het groepsrisico.

Betuweroute

Volgens de Regeling basisnet moet voor de Betuweroute worden uitgegaan van de volgende vervoersprognose per jaar:

- 50.850 ketelwagens met brandbaar gas (A);

- 6.580 ketelwagens met toxisch gas (B2);

- 700 ketelwagen met zeer toxisch gas (B3);

- 110.380 ketelwagens met brandbare vloeistoffen (C3);

- 6.720 ketelwagens met toxische vloeistoffen (D3);

- 4.060 ketelwagens met zeer toxische vloeistoffen (D4).

Toetsing plaatsgebonden risico

Op grond van Regeling Basisnet moet langs de Betuweroute een PR 10-6 contour van 30 meter (gemeten vanaf het hart van de spoorbaan) worden aangehouden. Binnen de PR 10-6 contour zijn geen kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten gelegen.

Plasbrandaandachtsgebieden 

Het transport van brandbare vloeistoffen over de Betuweroute is van een zodanige omvang dat er een plasbrandaandachtsgebied (PAG) gaat gelden, die reikt tot 30 m vanaf het buitenste spoor. Indien de bouw of aanpassing van een (beperkt) kwetsbaar object binnen deze zone is toegelaten, gelden op grond van het Bouwbesluit 2012 en de bijbehorende ministeriele regeling extra bouwvoorschriften. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen langs de Betuweroute zal conform het Bevt rekening moeten worden gehouden met dit plasbrandaandachtsgebied. Toetsing groepsrisico Het grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe ligt bijna in zijn geheel binnen het zeer grote invloedsgebied van de Betuweroute. Binnen de meest relevante zone (200 m) voor de verantwoording van het groepsrisico is de personendichtheid echter laag tot zeer laag. Derhalve mag worden aangenomen dat het groepsrisico vanwege de Betuweroute relatief gering is. Deze conclusie wordt door recentelijk, in het kader van het provinciaal inpassingsplan voor de uitbreiding van het Bedrijvenpark Medel, uitgevoerde GR-berekeningen bevestigd.

Gelet op het vorenstaande en het feit dat het hier een functiewijziging betreft met een gelijke personendichtheid wordt voldaan aan de normen voor externe veiligheid. Een nader onderzoek naar externe veiligheidsaspecten kan achterwege blijven.

5.1.6 Explosieven

Binnen de gemeente Neder-Betuwe hebben verschillende gevechtshandelingen plaatsgevonden tijdens de Tweede Wereldoorlog waardoor niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Dit betekent dat bij te verrichten werkzaamheden in de bodem, mogelijk aanwezige explosieven een reëel gevaar kunnen opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.

Gemeente Neder-Betuwe heeft op basis van literatuuronderzoek en historische bronnenmateriaal de risico’s op het voorkomen van explosieven uitgezocht. Uit het rapport Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente verdacht is op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. De risico’s op het voorkomen van explosieven in verdachte en niet-verdachte gebieden, is weergegeven op een CE-bodembelasting-kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0016.png"

Het plangebied is aangemerkt als 'verdachtgebied arttillerie-, mortier-, raketbeschieting'. Dit betekent dat bij te verrichten werkzaamheden in de bodem, mogelijk aanwezige explosieven een reëel gevaar kunnen opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.

De gemeente adviseert iedereen die werkzaamheden in de bodem verricht de bodembelastingkaart uit het Vooronderzoek te raadplegen. Dit om op project- en/of straatniveau, kennis te nemen van de risico’s op het voorkomen van explosieven en in het kader van de Arbowetgeving hiermee rekening te houden door maatregelen te treffen.

Toetsing

In het voorliggende bestemmingsplan worden geen bodemingrepen voorzien, behoudens de aanplant ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de verwijdering van de overkapping.

5.2 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.


Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) van Waterschap Rivierenland heeft als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om de lange termijn doelen te bereiken voor waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap. Het WBP beschrijft wat het waterschap in de planperiode 2016-2021 willen bereiken en hoe ze dat willen doen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied is de Watertoets een belangrijk instrument. De watertoets blijft een belangrijk instrument om bij ruimtelijke ontwikkelingen de belangen van goed waterbeheer mee te wegen. Er mag in de toekomst geen nieuwe overlast (door bijvoorbeeld toename van verharding) ontstaan.

Bij de watertoets is er ook oog voor drinkwater, grondwater en beleving van water.

De watertoets is ook een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de voorliggende waterparagraaf worden de resultaten van de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg te zijner tijd opgenomen.

Waterplan Neder-Betuwe

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt. Het waterplan geeft hierdoor een samenhang aan andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, zoals het baggerplan, waterhuishoudingsplannen, rioleringsplannen en afkoppelplannen. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en uitgangspunten voor milieu- en RO-plannen binnen de gemeente.

Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming als een mede ordenende factor worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Op deze manier wordt vroegtijdig zicht verkregen op de gevolgen voor het watersysteem en de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder is het nodig dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal worden aangelegd. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat een voornemen geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:

  • 1. De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie;
  • 2. De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • 3. De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren;
  • 4. De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
  • 5. Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.

Digitale Watertoets

Het belangrijkste aspect dat uit de digitale watertoets naar voren komt is het thema 'Veiligheid'.

Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig. Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing. Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het dwarsprofiel is op te vragen bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen. Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst.

Verbeelding

De kernzone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De beschermingszone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1'. Deze gebiedsaanduiding beschermt de waterkering door de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming(en) te beperken. De regeling strekt ertoe dat bouwen voor de onderliggende enkelbestemming(en) vooraf wordt getoetst, doordat een bouwverbod onderdeel is van de regels. Het nieuwe bouwwerk is uitsluitend toelaatbaar na afwijken bij omgevingsvergunning door het college. Het college vraagt bij het toepassen van deze bevoegdheid advies aan het waterschap. De primaire waterkering kent ook een buitenbeschermingszone, waarop de keur van Waterschap Rivierenland van toepassing is. Het aangegeven plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar en explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Onder de noemer afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0017.png"

Het Waterschap verzoekt de buitenbeschermingszone aan te duiden middels een algemene aanduidingsregel: Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen.

Toetsing

Door sloop van de overkapping met een oppervlakte van 70 m2 neemt de verharde oppervlakte op het perceel af. De aanleg van de parkeerplaatsen wordt uitgevoerd in halfverharding waardoor hemelwater direct kan infiltreren in de bodem.

Daarnaast worden er geen ingrepen gedaan die van invloed zijn op de grondwaterstand. De bestaande hemelwater- en vuilwaterafvoer op het perceel blijft ongewijzigd.

Voorts wordt ook verwezen naar hoofdstuk 8 inzake het vooroverleg.

5.3 Natuur

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze nieuwe wet is een vervanging en samenbundeling van drie voorgaande wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Tevens heeft er een decentralisatie van het bevoegd gezag plaatsgevonden: per 1 januari 2017 zijn de provincies verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Wnb is op te delen in grofweg drie delen:

Bescherming van gebieden

De Wnb richt zich met de bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dier- en plantsoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Invloeden (ook van buitenaf ) mogen deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen.

Bescherming van soorten

De Wnb onderscheidt drie verschillende beschermingsregimes, met elk hun eigen verbodsbepalingen(zie tabel 1). De eerste twee categorieën zijn gebaseerd op de door de Europese Unie opgestelde Vogelrichtlijn (uit 1979) en de Habitatrichtlijn (uit 1992). Het derde beschermingsregime betreft soorten die niet op Europees niveau beschermd zijn, maar wel op landelijk niveau: de Nationaal beschermde soorten (in de wet aangeduid als “andere soorten”). Als bevoegd gezag heeft iedere afzonderlijke provincie (een aantal) algemene soorten uit deze derde categorie vrijgesteld van ontheffingsplicht. Wel geldt altijd voor alle soorten de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat men bij werkzaamheden met mogelijk negatief effect op planten en dieren, maatregelen dient te nemen (binnen wat redelijkerwijs van men verwacht kan worden) om onnodige schade aan planten of dieren te voorkomen.

Bescherming van houtopstanden

De bescherming van houtopstanden betreft voornamelijk een voortzetting van de Boswet en richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod.

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is een natuuronderzoek (6-11-2017, versie 01) uitgevoerd door Ecoresult. Hieronder worden de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven.

Toetsing

Natura 2000

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is de Rijntakken op ca. 80 m afstand ten zuiden van het plangebied. Invloeden (ook van buitenaf ) mogen de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden niet in gevaar brengen. Negatief effect (door emissie, geluid, trilling of verlichting) op bovengenoemde gebieden valt uit te sluiten op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. Er hoeft geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb te worden aangevraagd.

Verordening ruimte

  • Gelders Natuurnetwerk

Het meest nabij gelegen Gelders Natuurnetwerk gebied is een hoogstamboomgaard op ca. 115 meter ten westen van het plangebied. Deze boomgaard is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (in Gelderland het Gelders Natuurnetwerk - GNN -– genoemd). De boomgaard heeft als beheertype: L01.09 Hoogstamboomgaard4. Op basis van de afstand van deze gebieden tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN gebied. Aanvullend onderzoek en nadere toetsing aan de Omgevingsverordening Gelderland is hierom niet noodzakelijk.

  • Groene Ontwikkelingszone

In Gelderland wordt naast het Gelders Natuurnetwerk ook een Groene Ontwikkelingszone (GO) onderscheiden. De rivier de Waal en de oeverzone behoren tot deze Groene Ontwikkelingszone, ook de uiterwaarden ten zuiden van de Waalbandijk behoort tot de Groene Ontwikkelingszone (ca. 80 m ten zuiden van het plangebied). De planontwikkeling vindt niet plaats binnen de GO. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van de GO ligt, is aanvullend onderzoek en is nadere toetsing aan de Omgevingsverordening Gelderland is hierom niet noodzakelijk.

  • Beschermde houtopstanden

De bescherming van houtopstanden betreft voornamelijk een voortzetting van de Boswet en richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod. Dit type houtopstanden of laanbomen komen niet voor in het plangebied. De geplande werkzaamheden betreffen geen kap van bomen. Er is zodoende geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde houtopstanden; een meldplicht of herplantplicht is niet aan de orde.

Conclusies en aanbevelingen

Beschermde gebieden

  • Wet natuurbescherming

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.

  • Verordening ruimte

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

  • Beschermde houtopstanden

In het plangebied is geen sprake van houtopstanden of laanbomen die gekapt gaan worden. Een meldplicht of herplantplicht is niet aan de orde.

Beschermde soorten

  • Soorten Vogelrichtlijn

Algemene vogels

Het plangebied is geschikt voor voortplantingsplaatsen algemene vogelsoorten en soorten met niet jaarrond beschermde nesten. Voor beide geldt in dezen dat de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van Soorten Habitatrichtlijn

Aanwezigheid van habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied uit te sluiten. Geschikt habitat is afwezig en de bebouwing is ongeschikt. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van essentieel leefgebied (foerageergebied of vliegroute (voor vleermuizen). Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.

  • Nationaal beschermde soorten

Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten fauna (bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, egel en diverse soorten (spits)muizen) waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, egel en diverse soorten (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.

Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'.

 

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Het perceel Waalbandijk 23a heeft een archeologische verwachtingswaarde, met bescherming door middel van een dubbelbestemming (Waarde-Archeologie 4). Deze bestemming is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Binnen het nieuwe bouwperceel worden geen bodemingrepen uitgevoerd. De bestaande bebouwing wordt hergebruikt en er worden speelweiden aangelegd met geluidswallen tot maximaal 2 meter.

Cultuurhistorie

In het kader van cultuurhistorie kan worden benoemd dat de aanwezige verkavelingsstructuur in het gebied behouden zal blijven. Overige cultuurhistorische elementen zijn op de locatie niet aanwezig. Met betrekking tot cultuurhistorische waarden worden geen belemmeringen voorzien.

Ten aanzien van de aspecten archeologie en cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.

Toetsing

In dit geval zijn er geen bodemingrepen voorzien behoudens de aanleg van geluidswallen tot max. 2m hoogte. Om die redenen kan er worden afgezien van een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Verkeer

De verkeersintensiteit op de Waalbandijk met minder dan 1500 motorvoertuigen per etmaal is laag. Om de verkeerseffecten van de plannen in beeld te brengen is uitgegaan van de volgende activiteiten:

  • hondenkennel (fokken) met 10 teefjes;
  • hondenpension met 50 honden.

Hondenkennel

In de hondenkennel worden honden gefokt. Uitgegaan wordt van een worst case scenario, waarbij één teef per jaar maximaal één nest krijgt, van gemiddeld 8 jongen. Hierbij wordt uitgegaan dat in de kennel 10 teefjes aanwezig zijn. Per jaar zijn er (10*8) 80 pups die worden verkocht. Per pup zullen er gemiddeld twee bezoeken worden gebracht door de kopende partij (het uitzoeken en het ophalen). Dit betekent (80*2) 160 bezoeken per jaar of te wel circa 0,5 bezoek per dag. Dit zijn gemiddeld 1 rit per dag op de Waalbandijk (bezoek dat arriveert en vertrekt).

Hondenpension

In het hondenpension verblijven honden in de periode dat hun baas op vakantie is. Gemiddeld genomen is een hondenpension in de zomer volgeboekt (3 maanden) en in het laagseizoen voor de helft. Als uitgangspunt is gesteld dat een verblijf van een hond in de zomer gemiddeld 2 weken bedraagt en in het laagseizoen gemiddeld 1 week. Voor de zomer betekent dit, dat in een periode van 2 weken ofwel 14 dagen, 50 honden worden gebracht en gehaald. Dit zijn (2*50/14) circa 7 bezoeken per dag. In het laagseizoen betekent dit, dat in een periode van 1 week ofwel 7 dagen, 25 honden worden gebracht en gehaald. Dit zijn (2*25/7) circa 7 bezoeken per dag. Dit zijn gemiddeld 14 ritten per dag op de Waalbandijk

Personeel en bevoorrading

De werkzaamheden zullen hoofdzakelijk worden verricht door één van de bewoners. Op termijn zal personele ondersteuning (zeker in de zomerperiode) gewenst zijn. Dit levert per dag 2 extra ritten op.

Bevoorrading vindt 1x per week plaats (52/365*2). Dit levert per dag 0,28 extra ritten op.

Toetsing

De hondenkennel levert gemiddeld per dag 1 rit extra en het hondenpension 14. Dit betekent circa 15 gemiddeld verkeersbewegingen (ritten) per dag extra op de Waalbandijk. Met een toename van gemiddeld circa 17,8 verkeersbewegingen per dag blijft het aantal verkeersbewegingen op de Waalbandijk laag. Op grond van verkeersoverwegingen wordt de gewenste uitbreiding derhalve acceptabel geacht.

Verkeersveiligheid

Voor wat betreft het passeren van twee auto's geldt het volgende. De Waalbandijk heeft een breedte van 5 meter en is aan weerszijden voorzien van een smalle grasberm. De auto's kunnen elkaar - met aanpassing van de snelheid - passeren (met gebruikmaking van de berm). Dat is in de huidige situatie reeds het geval en verandert niet in de toekomstige situatie. Gelet op de lage verkeersintensiteit is er geen sprake van een onaanvaardbare situatie. In feite fungeert de Waalbandijk voor het autoverkeer als een ontsluitingsweg/toegangsweg voor de hieraan gelegen woningen.

5.5.2 Parkeren

In de Nota parkeernormen Neder-Betuwe, zoals vastgesteld in de Parapluregeling Parkeren, zijn normen opgenomen om bij nieuwe ontwikkelingen in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het hondenpension/-kennel wordt niet expliciet vermeld in deze Nota, daarom is aangesloten bij de tabel 'werken', die hieronder deels is afgebeeld. Een hondenpension/-kennel dient te worden aangemerkt als 'arbeidsextensief'en 'bezoekers extensief'. De gebouwen hebben een oppervlakte van 2 x 140 m2. Per 100m2 moet 1,3 parkeerplaats worden aangelegd. In totaal moeten er dus 4 (afgerond) parkeerplaatsen worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpocwaalbandijk23a-vst1_0018.png"

Onder aan de op- /afrit bij het perceel Waalbandijk 23a worden 5 parkeerplaatsen aangelegd voor bezoekers. Naast deze 5 parkeerplaatsen zijn er voldoende mogelijkheden voor overloop bij piekbelastingen. Dit betekent dat dit initiatief nauwelijks invloed zal hebben op de plaatselijke verkeerssituatie. Deze gedachte wordt versterkt door het feit dat er op eigen terrein voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de met dit project gemoeide werkzaamheden, alsmede de kosten voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Daarnaast worden er leges geheven op grond van de gemeentelijke legesverordening.

De financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het kostenverhaal is daarmee voor de gemeente Neder-Betuwe geborgd.

Hoofdstuk 7 Planopzet

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Tot slot maakt een eventuele bijlage in de regels een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn aanvullende regels betreffende de aanleg van geluidswallen en het gebruik gekoppeld. Voorts vindt een verwijzing plaats naar het inrichtingsplan.

Toelichting afzonderlijke bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende enkelbestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - 1;

Voor de overige gronden van het agrarisch perceel behorende bij Waalbandijk 23 blijft de bestaande bestemming 'Agrarisch met waarden – 1' met de daarbij behorende regels van kracht.

 

  • Bedrijf - Buitengebied gebonden 

Voor de uitoefening van een dierenpension - kennel krijgt een deel van het agrarische bouwperceel de bestemming 'Bedrijf - Buitengebied gebonden' als ook de noordelijk gelegen strook agrarische grond. De voormalige agrarische gebouwen op dit deel van het perceel worden ingezet voor deze nieuwe onderneming, behoudens de sloop van de overkapping. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van (geluids)wallen toegestaan ter beperking van mogelijke geluidshinder voor de omgeving.

De uitvoering van de erfinrichtingsschets, het voldoen aan de eisen uit het akoestisch onderzoek en de aanleg van parkeerplaatsen is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.

Er is één dubbelbestemming opgenomen:

  • Waarde- Archeologie 4

Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van het bodemarchief. Bij bodemingrepen van meer dan 500 m2 en dieper dan 0,3 m is een bodemonderzoek nodig.

Daarnaast zijn de algemene regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld zoveel mogelijk integraal overgenomen.

Hoofdstuk 8 Overleg en Inspraak

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Overleg

Het plan is in het kader van de digitale watertoets toegezonden aan het Waterschap Rivierenland. De hieruit voortgekomen opmerkingen zijn verwerkt in het plan.

Op 16-7-2018 is een digitale watertoets uitgevoerd. Het Waterschap verzoekt met het oog op het veiligheidsbelang de buitenbeschermingszone aan te duiden middels een algemene aanduidingsregel: Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen.

Reactie gemeente

Het voorliggende plan betreft een bestemmingsplan waarbij de bestaande regels van het bestemmingsplan Dodewaard en Echteld daar waar mogelijk overgenomen zijn. Een aantal regels heeft specifiek betrekking op de nieuwe functie van hondenpension/-kennel De gebouwen krijgen een andere functie en sloop van een overkapping vindt plaats binnen de grenzen van het wijzigingsplan. De gronden van wijzigingsplan liggen al buiten de 'Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk' zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld .

Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan 'Waalbandijk 23a, Ochten' heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 4 oktober 2018 tot en met 14 november 2018 ter inzage gelegen bij het Omgevingsloket in het gemeentehuis en was tegelijkertijd raadpleegbaar via de gemeentelijke website en via www.ruimtelijkeplannen.nl. De ter inzage legging is bekend gemaakt in Hét Gemeentenieuws en de Staatscourant van woensdag 3 oktober 2018, en op de gemeentelijke website, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld mondeling of schriftelijk zijn/haar zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan binnen de termijn kenbaar te maken.

Van de mogelijkheid tot het kenbaar maken van een schriftelijke zienswijze is gebruik gemaakt door:

A. Reclamant 1a en 1b.

B. Reclamant 2.

C. Reclamant 3 tot en met 10.

D. Reclamant 11.

De zienswijzenota, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd, is geanonimiseerd. De zienswijzennota die ter kennisneming en vaststelling aan de gemeenteraad is aangeboden is niet geanonimiseerd, aangezien het voor een goede belangenafweging noodzakelijk is om kennis te hebben van de adressen van appellanten.