1. De gronden ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - dijk" dienen tevens voor:
a. bescherming en beheer van de aangrenzende landelijke en regionale (hoofd)waterkering;
b. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
2. Ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - dijk" mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
3. Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 11.1 onder 4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
b. gehoord de betrokken dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid lid 11.1 onder 2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover het betreft:
a. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. voor zover de dijk is gelegen aan de rivierzijde van de buitenkruinlijn van de primaire waterkering (de winterdijk): masten ten behoeve van verlichting en bebakening, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bescherming en beheer van de aangrenzende landelijke en regionale (hoofd)waterkering en waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.
d. voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de aan de betreffende gronden gegeven bestemmingen.