Plan: | Opheusden, Parallelweg ong |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOPparallelwegB-vst1 |
Op het perceel aan de Parallelweg 49c is Gelderplant Export BV gevestigd, op het terrein is tevens ook het bedrijf Betuwe Plant B.V. gevestigd. Op het perceel is beperkt ruimte waardoor beide bedrijven maar met name Gelderplant niet de ruimte heeft zich duurzaam verder te ontwikkelen.
De eigenaren van Gelderplant, tevens initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling, hebben de wens om hun bedrijf te verplaatsen van de huidige locatie aan de Parallelweg 49c naar een nieuwe locatie aan de Parallelweg, naast nummer 61a.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.
Het plangebied is gelegen aan de Parallelweg naast 61a in Opheusden in het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied ten opzichte van omgeving.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. Dit bestemmingsplan is op 24 mei 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe en onherroepelijk geworden op 8 april 2014. Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. De agrarische gronden zijn onder andere bestemd voor grondgebonden agrarische productie, het weiden van dieren en extensief dagrecreatief medegebruik. Daarnaast heeft het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. Over het zuidelijke deel van het plangebied vigeert thans de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' en de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het plangebied in het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Kesteren" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan
Binnen het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' van kracht. Echter, is er geen bouwvlak aanwezig. Derhalve is voorliggende ontwikkeling in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Met voorliggend document wordt gemotiveerd waarom voorliggende ontwikkeling mogelijk is middels de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Landschap omgeving
Een tweetal rechtlijnige structuren zijn heel bepalend voor zowel het landschap als het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied is de spoorlijn tussen Tiel - Arnhem bepalend. Ten zuiden van het plangebied loopt de A15 met parallel daar aan de Betuweroute. Ter hoogte van het plangebied ligt het tankstation Varakker.
Het landschap is overwegend open met slechts af en toe hoogopgaande beplanting aan de zuidzijde. Hoe noordelijker richting de spoorlijn hoe kleinschaliger en gevarieerder het grondgebruik. Aan de andere zijde van het spoor komt weer een open gebied tot het bebouwingslint langs de Tielsestraat. Het merendeel van de open gebieden wordt gebruikt als landbouwgrond, waarbij de boomteelt in het gebied overheerst.
De bebouwing in het gebied bestaat hoofdzakelijk uit lintbebouwing, waarbij de bebouwing relatief dicht op de weg is gesitueerd. Op de erven langs de diverse wegen is relatief veel erfbeplanting op en tussen de percelen aanwezig. De dichte erfbeplanting aan de zuidzijde gecombineerd met de openheid aan de noordzijde van de Parallelweg/ Spoorlijn geeft een harde overgang die heel kenmerkend is voor de Parallelweg.
Plangebied
Het plangebied ligt aan de Parallelweg naast nummer 61a, er is in de huidige situatie een ontsluiting aanwezig aan de noordwestzijde. Er is geen bebouwing aanwezig en het gebied wordt gebruikt voor de teelt van bomen.
Aan de oost- en zuidzijde is het plangebied gescheiden door middel van een bestaande watergang. Aan de noordzijde loopt een watergang tussen het perceel en de Parallelweg. Deze watergang loopt eveneens tussen plangebied en het perceel van de woning aan de Parallelweg 61a. De onderstaande afbeelding hiernaast geeft het plangebied en directe omgeving weer.
Huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Uitstraling van het plangebied wordt gevormd door de bedrijfsmatig geteelde (laan)bomen. Enkel de naastgelegen percelen hebben ter hoogte van de woningen voornamelijk aan de zijde van de Parallelweg opgaand groen op de erven. Vergeleken met de (agrarische) erven aan de Marktstraat is dat een opvallend verschil.
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan op de bestaande lintbebouwingsstructuur langs de Parallelweg en vormt het einde van een dichtbebouwd lint. Meer naast het westen is de kruising met de Marktstraat gelegen. De percelen en bedrijven aan deze Marktstraat reiken met de achterkant van hun teeltpercelen tot aan het plangebied.
In de toekomstige situatie zal het bedrijf Gelderplant Export BV, reeds gevestigd aan de Parallelweg 49c haar bedrijfsvoering verhuizen naar het plangebied aan de Parallelweg naast 61a. Ter plaatse van het plangebied wordt bedrijfsbebouwing inclusief ruimte voor 10 seizoenarbeiders gerealiseerd en ter ondersteuning, in de toekomst, een vrijstaande bedrijfswoning die gesitueerd wordt aan de Parallelweg. De 10 units voor de seizoensarbeiders zijn nodig voor het tijdelijk huisvesten van deze arbeiders. De bedrijfswoning is nodig om de aanwezigheid te garanderen op het moment dat er ladingen gehaald en gebracht worden die ook in de avonduren, in de nacht en weekenden plaatsvinden en daarmee meer tijd en aandacht vragen dan enkel werkzaamheden overdag.
De lintbebouwing langs de Parallelweg wordt doorgezet in het plangebied. De toekomstige bedrijfswoning is aan de Parallelweg gesitueerd, de bedrijfsbebouwing en parkeerplaatsen liggen achter de woning. Hierbij wordt voldoende ruimte gerealiseerd ten behoeve van het laden en lossen van vrachtwagens. Voor de parkeerplaatsen en opstelplekken zal gebruik worden gemaakt van halfverharding. Dit draagt bij aan het doel van het bergen van water op eigen terrein.
Passend bij de overgang tussen de twee landschapstypen, zie 2.1, wordt rond de woning een aantal bomen en hagen aangeplant. De oostelijk perceelgrens wordt voorzien van een houtsingel met onderbeplanting. Richting het zuiden waar het open kommenlandschap begint neemt de dichtheid van de beplanting af, waarna rond de teeltvelden geen opgaande beplanting meer aanwezig is.
De bestaande watergang aan de westzijde wordt versterkt met een bomenrij van wilgen, mits dit mogelijk is in verband met voorkomen van de poelkikker (verwezen wordt naar paragraaf 4.9.2.1). De waterberging wordt ten oosten van het bedrijfsgebouw gerealiseerd in de vorm van een wadi. Onderstaande afbeelding toont de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied.
Toekomstige situatie ter plaatse van het plangebied.
Ontsluiting
In de huidige situatie betreft het plangebied open agrarische gronden zonder eigen ontsluiting. Het plangebied krijgt een ontsluiting aan de Parallelweg ten westen van de nieuwe bedrijfswoning.
Parkeren
Ten behoeve van de nieuwe functie van het plangebied worden 14 parkeerplaatsen gerealiseerd, achter de bedrijfswoning tegen de oostelijke perceelsgrens aan, zie bovenstaande afbeelding.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Doorvertaling bestemmingsplan
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
In voorliggend plan wordt een bestaande boomkwekerij verplaatst aan de Parallelweg naar een locatie elders aan dezelfde weg. Het perceel waar het bedrijf zich zal vestigen heeft reeds een agrarische functie. Het plan voorziet in een nieuwe loods en een bedrijfswoning waarvan de functie gekoppeld is aan het landelijk gebied. Dit valt echter niet onder een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef i, van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie met een bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Het plangebied is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied, waarbinnen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe zijn toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hier niet of slechts marginaal in en continueert hoofdzakelijk de bestaande rechten.
Doorvertaling bestemmingsplan
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.
De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.
De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.
De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teeltondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.
Planspecifiek
Aan de basis van voorliggende ontwikkeling liggen de ontwikkelingsmogelijkheden van 2 agrarische bedrijven in de laanboomteelt. Het huidige terrein, die de bedrijven delen, biedt geen ruimte voor duurzame ontwikkeling en uitbreiding. Voorliggend plan betreft de verhuizing van één van deze bedrijven. Derhalve wordt voor beide bedrijven ruimte gerealiseerd om zich verder te ontwikkelen en zodoende een bijdrage te leveren aan het ontplooien en innoveren van de betreffende sector. Derhalve past de ontwikkeling binnen de intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt.
Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.
De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.
De speerpunten
Richtinggevende kaart:
Vanuit de speerpunten en de bijbehorende opgaven is een richtinggevende kaart opgesteld. Op deze kaart staat aangegeven in welk gebied een bepaalde ontwikkeling wenselijk is. Voor een aantal speerpunten zijn zoekgebieden en mogelijke ontwikkelrichting opgenomen. De zoekgebieden zijn wel specifiek aangegeven, voor de overige ontwikkelingen zijn ze richtinggevend en indicatief op de kaart aangegeven.
Richtgevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe
Waardenkaart
Op de waardenkaart staan gebieden aangegeven waarin de specifiek waarden van de gekozen locatie op aan staan gegeven. Bij een ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de waarden van het gebied waarin de locatie ligt.
Buitengebied / landelijk en groen
In de Omgevingsvisie worden op de waardenkaart voor het buitengebied de volgende waarden benoemd:
Bij ontwikkelingen in het buitengebied wil de gemeente rekening houden met:
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Parallelweg in het buitengebied van de gemeente. Voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van het boomkwekerij/ handelsbedrijf dat momenteel met een ander bedrijf op één perceel is gevestigd. Met deze verplaatsing wordt er meer ruimte gecreeërd voor beide bedrijven om zich te ontwikkelen Hiermee draagt het plan bij aan de ontwikkeling van de laanboomteelt sector in het buitengebied van de gemeente. Daarbij is ten behoeve van het planvoornemen een landschappelijk inpassingsplan, zie bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels opgesteld waarmee middels een voorwaardelijke verplichting in voorliggend document een landschappelijke bijdrage planologisch geborgd is.
De gemeente Neder-Betuwe heeft op 17 september 2019 het Beleidsplan Huisvesting Arbeidsmigranten 2020 - 2022 vastgesteld ten behoeve van het stellen van beleidsmatige kaders voor het gestelde onderwerp. In het Beleidsplan stelt de gemeente dat arbeidsmigranten een belangrijke schakel vormen voor de regionale economie. In de gemeente Neder-Betuwe vult deze groep een belangrijke vraag op binnen de agrarische-, logistiek en bouwsector. Met het Beleidsplan formuleert de gemeente een aantal uitgangspunten ten behoeve van de huisvesting van deze groep, deze uitgangspunten zijn:
Gelijk met de ontwikkeling van het nieuwe bedrijf wordt ook ruimte gerealiseerd voor de seizoenswerkers die tijdelijk aanwezig zijn. Door dit direct een integraal onderdeel te maken van de bebouwing kan de huisvesting op een verantwoorde manier vormgegeven worden, passend bij de behoefte. De seizoensarbeiders zijn werkzaam op de bedrijfspercelen van het betreffende bedrijf zelf en de aan haar gelieerde bedrijven. Hiermee past de beoogde ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. In de planregels is hiervoor, zoals gebruikelijk in het buitengebied, een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Het plangebied wordt ontsloten op de Parallelweg. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één (bedrijfs) woning en bedrijfsbebouwing (opp. ca. 1.600 m2). De gemeente Neder-Betuwe wordt gezien als een 'niet-stedelijke' gemeente en tevens mag de gehele gemeente worden getoetst als 'rest bebouwde kom'. Met dit gegeven komt de verkeersgeneratie van voorliggende ontwikkeling neer op 8,6 verkeersbewegingen afkomstig van de woning per etmaal en 91,2 verkeersbewegingen (16 maal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo) afkomstig van de bedrijfsbebouwing. Met dit gegeven komt het totaal neer op 99,8 verkeersbewegingen alsmede het resultaat van voorliggende ontwikkeling.
Betreffende de arbeidsmigranten is voor het bepalen van de verkeergeneratie wordt voor de logiesfunctie aangesloten bij de norm voor kamerverhuur (zelfstandig, niet-studenten) en wordt uitgegaan van de ligging van de huisvesting in een matig stedelijke omgeving binnen het 'buitengebied'. Hiervoor hanteert het CROW een norm van maximaal 2,4 verkeersbewegingen op een gemiddelde werkdag. Met voorliggende ontwikkeling worden in totaal 10 bedden gerealiseerd, waarmee in het geval dat iedere werknemer zelfstandig naar zijn werklocatie rijdt in totaal een toename van 24 verkeersbewegingen per etmaal wordt gegenereerd. In de praktijk zal de toename aan verkeersbewegingen (met gemotoriseerd vervoer) aanzienlijk lager liggen doordat een gedeelte van de werknemers gezamenlijk zich zal verplaatsen of gebruik maken van een fiets in plaats van een auto. Gelet op de capaciteit van de Parallelweg kan worden gesteld dat de toename van maximaal 24 verkeersbewegingen, zijnde het resultaat van de arbeidsmigranten, per etmaal opgevangen en verwerkt kan worden.
Het grootste deel van deze verkeersbewegingen vindt momenteel ook al plaats op de huidige locatie aan de Parallelweg. Hiermee leidt het plan weliswaar tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dit is dermate beperkt dat dit zonder problemen kan worden opgevangen door bestaande infrastructuur. Met de komst van de Rondweg zal de Parallelweg haar doorgaande functie verliezen en bevindt zich alleen nog bestemmingsverkeer op de betreffende weg.
Op 30 mei 2013 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen. Op basis van de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening dienen parkeernormen in bestemmingsplannen te worden verankerd.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik geregeld. Dit bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' met de daarin opgenomen parkeerregeling is van kracht voor het plangebied.
De parkeernorm voor een vrijstaande woning in het buitengebied is vastgesteld op 2,8 plaatsen per woning. In het inrichtingsplan zijn 3 parkeerplaatsen opgenomen voor de woning.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is gekozen voor een maatwerk oplossing. Omdat veel arbeidsmigranten niet alleen komen en ook niet allen een auto bezitten is voor voorliggende ontwikkeling uitgegaan van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 3 bedden. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 10 slaapplaatsen. Derhalve komt het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen uit op 4 parkeerplaatsen. Binnen het schetsontwerp is ruimte opgenomen voor parkeerplaatsen. Daarnaast is er voldoende ruimte verder binnen het plangebied om aan de parkeerbehoefte van de arbeidsmigranten te voldoen.
Tot slot, voor agrarische bedrijven zijn geen normen opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe 2017'. Ook voor het parkeren van de machines behorende bij een agrarisch bedrijf zijn geen vaste normen opgenomen. Wel wordt de eis gesteld dat er voldoende ruimte op het bedrijf aanwezig moet zijn voor de stalling van machines en voertuigen en voor de auto's van werknemers. Op de inrichtingsschets wordt hierin voorzien. In de regels van het bestemmingsplan is het aantonen van voldoende parkeergelegenheid voorwaardelijk verplicht gesteld voor het verlenen van een bouwvergunning voor de bedrijfswoning of bedrijfsbebouwing.
Het aspect 'verkeer & parkeren' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Het perceel heeft reeds een agrarische bestemming. Omdat het mogelijk wordt gemaakt om nieuwe bebouwing met een verblijfsfunctie te realiseren, waaronder een bedrijfswoning, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 2.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De aangetoonde gehalten zijn echter zodanig laag, dat nader onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
Vanwege het aantreffen van asbestverdacht (plaat)materiaal op de grond en de zwakke tot matige puinbijmenging in de grond is de locatie verdacht voor een bodemverontreiniging met asbest. Een verkennend asbestonderzoek volgens NEN 5707 wordt bij de vergunningsaanvraag in het kader van de Wabo overlegd.
Op basis van de eerste resultaten vormt de bodemkwaliteit geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
De nieuwe geplande bedrijfswoning en de verblijfslocatie voor seizoensarbeiders liggen in de geluidzone van de Parallelweg en de nieuwe Rondweg. Om deze reden is een onderzoek geluidbelasting wegverkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage van deze plantoelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Parallelweg ten hoogste 53 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB voor de geluidbelasting op de Parallelweg wordt niet overschreden. Dat betekent dat een hogere waarde voor de geluidbelasting op de Parallelweg slechts kan worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stil wegdek op de Parallelweg is niet kosteneffectief. Afscherming van de woning is op
deze locatie landschappelijk niet haalbaar. Het vaststellen van een hogere waarden tot 53 dB is daarmee verantwoord.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. Per spoortraject is de zonebreedte vastgesteld welke afhanekelijk is van het geluidproductieplafond. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling bestemmingsplan
Ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn Tiel - Arnhem. De nieuwe bedrijfswoning en de units voor de huisvesting van seizoensarbeiders liggen nabij de geluidszone van deze spoorlijn. Om deze reden is in het akoestisch onderzoek ook de geluidbelasting ten aanzien van railverkeer meegnomen. Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de aanduiding 'geluidzone - spoor' van kracht, ten behoeve van de Betuweroute. De nieuwe geluidsgevoelige objecten vallen buiten deze zone. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door railverkeer ten hoogste 54 dBbedraagt . De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door railverkeer.
Op grond van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat met het vaststellen van een hogere grenswaarde voor de toekomstige bedrijfswoning voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder. Om te waarborgen dat er voor de bedrijfswoning en voor de untis voor de huisvesting van seizoensarbeiders sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zijn de locaties waar deze huisvesting mag plaatsvinden aangeduid op de verbeelding.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
De woning in het plan is een bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf in de vorm van laanbomenteelt en de distibutie daarvan. Dergelijke woningen zijn niet gevoelig voor milieuhinder van het eigen bedrijf, maar wel dient te worden onderzocht of er sprake is van hinder van andere bedrijven of functies in de omgeving. Dit geldt ook voor de huisvesting van seizoensarbeiders welke als logiesfunctie op het eigen bedrijf worden opgericht en geen gevoelige functie zijn op grond van de Wet geluidhinder omdat het hier geen zelfstandige bewoning betreft. Bij het oprichten van de huisvesting moet daarnaast worden voldaan aan het Bouwbesluit. Op deze manier wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Andersom moet worden beoordeeld of de vestiging van een agrarisch bedrijf invloed heeft op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt.
Een boomteeltbedrijf is geen bedrijfstype dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking. Het kan het best worden vergeleken met een tuinbouw- of akkerbouwbedrijf, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk/ buitengebied, vanwege geluid. Het nieuwe bedrijf ligt naast de dichtstbijzijnde woning gelegen aan Parallelweg 61a op 0 meter afstand. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter tot het nieuwe bedrijf. Het laden en lossen van goederen zal in de toekomstige situatie plaats vinden aan de achterzijde van de bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt een aanzienlijke afstand, zijnde 70 meter, gehouden tot de woning aan Parallelweg 61a. Het parkeren vanwege de bedrijvigheid vindt plaats direct naast het buurperceel met een woning. Om de situatie duidelijk in beeld te hebben, is in een aparte notitie dit onderwerp onderzocht. De notitie is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de naast gelegen woning voldoende laag is: maximaal 38 dB(A) overdag, 37 dB(A) in de avond en 29 dB(A) in de nacht. De maximale geluidniveaus liggen op maximaal 63 dB(A) overdag, 63 dB(A) in de avond en 63 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden uit respectievelijke de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (gemengd gebied) en het Activiteitenbesluit overschreden. Om de geluidbelasting op de woning te reduceren is het plaatsen van een afscherming een maatregel die gunstig effect heeft. Bij een 2.0 m hoge afscherming dalen de maximale geluidniveaus tot hooguit 58 dB(A) in de dag, avond en nacht. Aan de richt- en grenswaarden kan dan worden voldaan. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Bij een 1.8
m hoge afscherming liggen de maximale geluidniveaus op hooguit 59 dB(A) en kan aan de richtwaarden worden voldaan. De planregels staan erfafscheidingen tot 2,5 m toe. Daarmee is het mogelijk om een dergelijk hoge afscherming te plaatsen. In de planregels is het scherm ter reductie van geluid als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan een afscherming mogelijk maakt en dat er dan ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat als de afscherming wordt geplaatst.
In de directe omgeving van de locatie voor de beoogde bedrijfswoning en de plek voor de huisvesting van seizoensarbeiders zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven en inrichtingen weergegeven.
Adres | Inrichting | Toelaatbare milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (in m)* | Feitelijke afstand (in m) |
Marktstraat 5a | Agrarisch bedrijf (bomenteelt) | 2 | Geluid | 30 | 155 |
Marktstraat 5 | Agrarisch bedrijf (laanbomenteelt) | 2 | Geluid | 30 | 65 |
Parallelweg 49c | Agrarisch bedrijf (bomenteelt) | 2 | Geluid | 30 | 240 |
Parallelweg 67a | Bouwbedrijf (groothandel bouwmaterialen) | 3.1 | Geluid | 50 | 275 |
Parallelweg 73a | Bouwbedrijf (Aannemersbedrijf) | 3.2 | Geluid | 100 | 415 |
Tabel aanwezige bedrijven en inrichtingen
Gelet op de veelal aanzienlijke afstand kan geconcludeerd worden dat de in de omgeving aanwezige bedrijven geen hinder vormen voor voorliggend plan.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Het agrarische terrein in het plangebied wordt al gebruikt voor de bomenteelt, en hiervoor zijn in de huidige situatie ook landbouwmachines nodig. De situering van deze machines op het erf zelf zal niet leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. De enige activiteit die aan het plangebied wordt toegevoegd is de bedrijfswoning en de huisvesting van seizoensarbeiders. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief betreft slechts de toevoeging van een bedrijfswoning, waarmee dit wijzigingsplan ook binnen de NIBM-regeling valt zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt (15815553, gelegen aan de A15 ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 19,5 (µg/m3) | 17,3 (µg/m3) |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 (µg/m3) | 40 (µg/m3) |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
Het bedrijf dat hier gevestigd wordt is een boomteeltbedrijf. Er wordt geen vee gehouden. De omliggende geurgevoelige functies worden niet belemmerd door de komst van het bedrijf.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen gevestigd. De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen aan de Bonegraafseweg 39 op ca. 980 meter ten zuiden van het plangebied. Gelet op de grote afstand is het aannemelijk te concluderen dat er hierdoor geen hinder zal worden ondervonden binnen het te realiseren gevoelige object.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele risicobronnen. Het gaat om:
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (rode cirkel)
Risicovolle inrichtingen
Ten zuidwesten van het plangebied is een tankstation met lpg gelegen (circa 630 m van het nieuwe bouwvlak). Het nieuwe bouwvlak ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het bijbehorende invloedsgebied (150 m). In de directe omgeving zijn geen overige inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
Transport buisleidingen
Ten zuiden van het nieuwe bouwvlak loopt een gasleiding op een afstand van ruim 500 m. Het nieuwe bouwvlak is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied (GR) van deze leiding.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 en de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter wel buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied bevindt zich buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 13 maart 2023 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Watervisie 2050 en Waterbeheerprogramma 2022-2027
Waterschap Rivierenland heeft als missie in de Watervisie 2050 opgenomen dat ze zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. In het Waterbeheerprogramma (WBP) wordt dit verder uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Hierbij zijn een aantal principes leidend:
Voor Neder-Betuwe geldt een zogenoemd categorie 1 focusgebied. Neder-Betuwe is een gebied met lokale kwetsbaarheden door wisselende maaiveldhoogten en een kleinschalig watersysteem. Af- en aanvoerknelpunten liggen dicht bij elkaar en moeten in samenhang worden aangepakt. Lokaal zijn de grenzen bereikt en zullen we in samenwerking met de fruit- en de laanboomsector naar een oplossing moeten zoeken, mogelijk ook in combinatie met het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen. De streek moet ook een bijdrage leveren. Ruimte voor water creëren en water vasthouden en vertraagd afvoeren kan hier interessant zijn. Een toekomstbestendig watersysteem voor voldoende water is het doel.
Voorliggend plan maakt het mogelijk om een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsgebouwen op te richten. Dit zal leiden tot een toename van bebouwing en verharding in het gebied.
Oppervlaktewatersysteem
In het plangebied zijn meerdere watergangen aanwezig, zie 2.1. Het betreft een tweetal B-watergangen (id: 102888 en id: 102829) aan de noordelijke zijde van het plangebied evenals de westelijke grens. Daarnaast bevindt zich aan de noordelijke zijde van zowel het voorste als het achterste perceel een C-watergang (id: 103795 en id: 105122). Er is geen sprake van een beschermingszone binnen het plangebied. In algemene zin geldt dat voorliggend plan geen invloed heeft op het functioneren van het oppervlaktewatersysteem.
Kwantitatieve wateropgave
Om de toename van het verhard oppervlak te compenseren en zorg te dragen dat ook in de toekomst overtollig hemelwater niet voor problemen zorgt, is de benodigde watercompensatie berekent. De berekening is toegevoegd als bijlage 5 bij de toelichting. De berekende benodigde waterberging bedraagt 376 m3. Dit wordt gerealiseerd door het aanleggen van een nieuwe waterberging in de vorm van een wadi. In het inrichtingsplan toegevoegd als bijlage 1 zijn deze aspecten meegenomen. Het onderstaande principeprofiel laat zien dat er voldoende ruimte is om de wadi te realiseren.
Het Waterschap Rivierenland heeft aangegeven akkoord te zijn met bovenstaande opgave en de oplossing middels een wadi, mits voldaan wordt aan de beleidsregels en inrichtingsvereisten die het waterschap stelt aan een wadi. De uitwerking vindt plaats op het moment van realisatie waarvoor een watervergunning bij het waterschap wordt aangevraagd. Op die manier is er waarborg dat de wadi wordt aangelegd volgens de richtlijnen.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Op de locatie Parallelweg ong. is in de huidige situatie sprake van het gebruik van de agrarische gronden voor boomteelt. Er is hiermee sprake van een (reeds langere tijd) intensief agrarisch gebruik. Er is geen bebouwing aanwezig. Desondanks is ten behoeve van voorliggende ontwikkeling een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het onderzoek is op te maken dat de beoogde ruimtelijke ingreep niet leidt tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van poelkikkers in de kavelsloten, (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. In het verkennend ecologisch onderzoeksrapport is aangegeven welke maatregelen dit voor de poelkikker zijn. Indien aan deze maatregelen wordt gehouden is het plan uitvoerbaar.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelderland. Dat neemt niet weg dat voor de aanleg en de gebruiksfase wel is onderzocht of er sprake is van een toename van de stikstofuitstoot. De berekening die ten behoeve van de Wet natuurbescherming is uitgevoerd, is opgenomen in bijlage 7 van deze plantoelichting. De berekening laat zien dat, als gevolg van de ontwikkelingen, in het plangebied de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied geldt de verwachtingswaarde 2. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Met voorliggend plan wordt deze drempelwaarde overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 8.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek geldt een hoge archeologische verwachting op resten uit de perioden
IJzertijd tot en met Late Middeleeuwen op een diepte vanaf circa 55 cm -Mv. Geadviseerd wordt bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -Mv (55 cm -Mv + een buffer van 20 cm) een nader karterend/waarderend onderzoek uit te voeren om te bepalen of en in hoeverre in het gebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) ter plaatse van de toekomstige bouwvlakken en op de locatie waar de wadi aangelegd zal worden.
Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek is het meest zinvol wanneer de bouw- en inrichtingsplannen definitief zijn. De exacte locatie en diepte van de ingrepen is dan duidelijk. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dit nog uit te voeren onderzoek geen belemmering. Bij de vergunningsaanvraag zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd en in het kader van de Wabo worden overlegd.
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig. De vestiging van een boomteeltbedrijf is een passende ontwikkeling in dit boomteeltgebied. De bestaande perceelsstructuur blijft gehandhaafd en daardoor herkenbaar.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig in het te ontwikkelen deel van het plangebied.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Doorvertaling bestemmingsplan
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.
De omliggende percelen aan de west- en oostzijde van het perceel betreffen (fruit)boomgaarden. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van de bomen dient er een zekere afstand aangehouden te worden tussen een boomgaard en de nieuwe bedrijfswoning evenals de huisvesting van seizoensarbeiders (beide een gevoelige functie).
Bedrijfswoning
De afstand vanaf de beoogde bedrijfswoning tot de naastgelegen boomgaarden is te klein om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. De betreffende systematiek voor berekening van de drift staat in het land ter discussie. Er is dan ook in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat het realiseren van de bedrijfswoning in de toekomst mogelijk maakt indien een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Huisvesting seizoensarbeiders
De daadwerkelijke huisvesting van de seizoensarbeiders valt buiten de spuitzonering van 50 meter waardoor een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden. Het bouwvlak is immers op deze maat opgenomen. Binnen de op te richten bedrijfsbebouwing worden de units voor maximaal 10 seizoensarbeiders ingericht. Daartoe is het belangrijk dat de ventilatieopeningen van deze units op meer dan 50 m (de afstand van de spuitzone) worden gerealiseerd. Om dit te garanderen, is in de regels daartoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De betreffende systematiek voor berekening van de drift staat in het land ter discussie. Daarom wordt tevens als voorzorg met de betreffende telers privaatrechtelijke afspraken gemaakt dat de initiatiefnemer een dag van te voren geïnformeerd wordt op het moment dat gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden, zodat de gebruikers en bewoners hier rekening mee kunnen houden.
Daarnaast is hier sprake van een tijdelijke situatie ten behoeve van de huisvesting van een niet kwetsbare doelgroep. Kinderen en vooral jonge kinderen zijn kwetsbaarder zowel voor inname als voor de gevolgen tijdens de groei en ontwikkeling. Tijdens het spelen kunnen zij sneller in contact komen met verontreinigd oppervlak en kunnen dit dan oraal binnenkrijgen. Naast kinderen zijn ouderen ook een gevoelige doelgroep. Ouderen hebben over het algemeen een zwakkere gezondheid en kunnen sneller ziek of zieker worden wanneer deze extra belast worden.
Het is met bovenstaande onderbouwing niet aannemelijk dat onaanvaardbare gezondheidsrisico's ontstaan voor de beoogde doelgroep. Dat er in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is hiermee aannemelijk.
Het aspect 'spuitzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Agrarisch
Het perceel had reeds deze bestemming. Met dit plan wordt tevens een bouwvlak opgenomen, zodat het mogelijk wordt om de beoogde bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen te realiseren. De bedrijfswoning is pas mogelijk bij het gebruik maken van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat binnen 1 jaar na ingebruikname van de gebouwen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Waarde - Archeologie 2
Ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is deze bestemming opgenomen. Daarbinnen geldt dat voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld onderzocht moet worden in hoeverre er eventueel archeologische waarden worden verstoord.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan regel 3.1.3 van de Bro.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven.
Het voorliggende bestemmingsplan kent drie gebiedsaanduidingen. De twee gebiedsaanduidingen die gaan over het spoor en de weg hebben als er geen bouwwerken op te richten. De gebiedsaanduiding voor het wijzigingsgebied betreft de voorgenomen locatie voor de bedrijfswoning. Die kan worden opgericht met een wijzigingsbevoegdheid waarin de koppeling is gelegd dat daar moet worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure- of exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Met dit bestemmingsplan wordt een agrarisch bedrijf gerealiseerd. De eigenaren van de naastgelegen gronden zijn over dit plan geïnformeerd. Daarnaast heeft het vooroverleg plaatsgevonden met alle betrokken instanties, zoals beschreven in paragraaf 7.1. Hiermee is het initiatief maatschappelijk uitvoerbaar.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure doorlopen. De omwonenden zijn (mondeling danwel schriftelijk) op de hoogte gesteld van het plan. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gehad schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er is 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is beantwoord en afgestemd met de indiener.
Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt deze wederom zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.