direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lakemondsestraat 6/6a Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De fam. Kraay - Mauritz, hierna initiatiefnemer, is voornemens om een voormalige bedrijfswoning aan de Lakemondsestraat 6 in Opheusden te herbouwen. De woning heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch". Feitelijk wordt het pand echter niet gebruikt ten behoeve van het agrarisch bedrijf, maar als burgerwoning. Het herbestemmen van de agrarische functie naar "Wonen"' is ter plekke niet mogelijk, omdat anders het bijbehorend agrarisch bedrijf in haar functioneren zou worden belemmerd. Een toekenning van de status van plattelandswoning is wel mogelijk. Op deze manier blijft bewoning van de te herbouwen voormalige bedrijfswoning mogelijk, zonder het bijbehorende bedrijf in zijn mogelijkheden te beperken.

Daarnaast komt de begrenzing van het bijbehorende agrarische bouwvlak niet meer overeen met huidige eigendomssituatie. Om deze reden verzorgt dit plan een aanpassing van de grens tussen de bouwvlakken van Lakemondsestraat 6 en Lakemondsestraat 6A.

Deze toelichting geeft de motivatie om medewerking te verlenen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten oosten van de kern Opheusden. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0001.jpg"  
bron: Bing Maps  

1.3 Aanpak

Met dit bestemmingsplan wordt de woning Lakemondsestraat 6 die oorspronkelijk behoorde tot het agrarische bouwperceel aan de Lakemondsestraat 6a weer bij het oorspronkelijke bouwperceel getrokken. Hierdoor krijgt het bestaande agrarische bedrijf weer 2 bedrijfswoningen. De tweede bedrijfswoning wordt echter nader aangeduid als plattelandswoning wat inhoudt dat deze woning ook als burgerwoning gebruikt mag worden.

Tevens wordt de grens tussen twee bouwvlakken verlegd zodat deze overeenkomt met de werkelijke eigendomssituatie. In dit bestemmingsplan zal ingegaan worden op het planvoorstel en de juridische vertaling in regels en verbeelding.

Toelichting

De toelichting is opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzes van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. De verbeelding is opgesteld conform de laatste afspraken over het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

Planregels

De planregels geeft de omschrijving van de functie van de gronden. Daarnaast worden regels gegeven voor de wijze de gronden bebouwd mogen worden. De planregels sluiten aan bij de SVBP2012.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Kesteren" vastgesteld op 7 augustus 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming "Agrarisch". Tevens geldt het parapluplan "Plattelandswoningen", vastgesteld op 1 oktober 2013. Dit parapluplan regelt dat elke 2de of 3de bedrijfswoning bij een bedrijf tevens als plattelandswoning gebruikt mag worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0002.jpg"

Uitsnede vigerende plankaart "Buitengebied Kesteren"

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, gevolgd in hoofdstuk 3 door een beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een inhoudelijk verantwoording op de haalbaarheid van het plan en geeft een uiteenzetting van de toetsing van het initiatief aan geldend beleid en (milieu)wetgeving. De economische haalbaarheid van het plan wordt verantwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Karakteristiek van de omgeving

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Opheusden, in het buitengebied aan de Lakemondsestraat. Deze straat is een oude doorgaande route langs de Nederrijn en is één van de oude invalswegen van Opheusden. Het bebouwingsbeeld aan de Lakemondsestraat is typisch voor het buitengebied in de betuwe: lintbebouwing in een lage dichtheid, op grote percelen aan weerszijden van de doorgaande weg. Het merendeel van de bebouwing en bijbehorende percelen kent een agrarische functie, veelal fruit- en sierteelt, maar ook veehouderij.

2.2 Het plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Lakemondsestraat. Het omvat twee agrarische percelen met de nummers 6 en 6A. Op de luchtfoto is de grens van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0003.jpg"  
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)  

Lakemondsestraat 6A is een agrarisch bedrijf, te weten een boomkwekerij. Nummer 6 is al enige tijd niet meer als zodanig in gebruik. Een deel van het grondeigendom van 6 is verkocht aan 6A om de bouw van een loods mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0004.jpg"  
Nummer 6A gezien vanaf de Lakemondsestraat  

De opstallen op nummer 6 verkeren in vervallen staat (zie onderstaande foto): Het perceel wacht op herontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0005.jpg"  
Huisnummer 6 gezien vanaf de Lakemondsestraat  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Opheusden is van oorsprong een rivierdorp. De Nederrijn heeft dan ook een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van Opheusden, maar zorgde tevens voor overstormingsrisico. De bebouwing was eind 19e eeuw - begin 20e eeuw in belangrijke mate geconcentreerd langs de Rijnbandijk, maar ook langs het lint van de Dorpsstraat, Burgemeester Lodderstraat, en Dalwagenseweg tot aan de Linge. Het hart van het dorp lag ter hoogte van het huidige gemeentehuis.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog (WO II) heeft Opheusden hoofdzakelijk een agrarische achtergrond gehad. Het dorp is bekend om zijn vele (laan)boomkwekerijen. Tijdens WO II werd Opheusden voor een groot deel verwoest en ging veel van het dorp verloren. Tijdens de wederopbouw ontstonden, in aansluiting op de oudere kern, de eerste uitbreidingen tussen de Rijnbandijk en de Burgemeester Lodderstraat. Bij hierop volgende uitbreidingen werd steeds verder naar het zuiden gebouwd. De landerijen ten westen en oosten bleven agrarisch van karakter. Het onderhavige plangebied bevindt zich in het agrarische gebied aan de oostkant van de dorpskern.

3.2 Ruimtelijke structuur

De Lakemondsestraat bevat aan weerszijden relatief grote kavels met daarop veelal ensembles van bedrijfsgebouwen met bijbehorende (agrarische) bedrijfswoningen. Zowel de bebouwingscomplexen als de landerijen zijn ontsloten op de hoofdweg.

3.3 Functionele structuur

De Lakemondsestraat heeft een hoofdzakelijk agrarisch functieprofiel. Het merendeel van de terreinen en opstallen heeft een agrarische bestemming; voornamelijk sierteelt (bomenkwekerijen). Langs de weg zijn daarnaast ook fruitteelt- en veeteeltbedrijven gevestigd. Er komt weinig akkerbouw voor. Een klein deel van de percelen langs de Lakemondsestraat heeft een woonbestemming.

3.4 Afwijkingen van het vigerende bestemmingsplan

Het plangebied heeft een agrarische bestemming. Binnen de bijbehorende bouwvlakken is bedrijfsbebouwing inclusief een bedrijfswoning mogelijk. Door deze herziening van het bp wordt de woning aan de Lakemondsestraat 6 weer bij het oorspronkelijke bouwperceel getrokken, waardoor deze gezien wordt als 2de bedrijfswoning en hierdoor gebruikt kan worden als plattelandswoning.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen en bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied wordt het volgende verstaan: 'een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief valt hier niet onder. Het Barro stelt in die zin geen regels voor het plangebied. Het project betreft de herbouw van een bestaande woning en aanpassing van de grens tussen twee bouwvlakken. Het project is van een dermate geringe omvang dat het verenigbaar is met de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief is niet strijdig met geldend rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland (2005)

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • het bevorderen van sterke stedelijke netwerken en regionale centra;
  • het versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • het bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de provincie en kernen binnen de provinciegrenzen;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.

Planspecifiek

Het beleid uit het Streekplan Gelderland wordt concreet gemaakt in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie volgende paragraaf).

Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is enkel een juridische vertaling van dit beleid; er is geen nieuw beleid toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en nationale landschappen.

Op 27 juni 2012 volgde de eerste herziening van de RVG. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij provinciaal belang speelt, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Beleid met betrekking tot de functieveranderingen van vrijkomende agrarische bebouwing is uitgewerkt per Regio (zie: Regionale beleidsinvulling functieverandering Rivierenland). De Ruimtelijke Verordening biedt bescherming aan waardevolle landschappen. Echter, de herbouw van de bestaande woning gaat niet ten koste van het landschap in het buitengebied. Integendeel: gezien de huidige toestand van het perceel gaat het landschap er op vooruit. Bovendien is er sprake van vermindering van de bebouwing. Onderhavig plan bevat geen elementen die strijdig zijn met het beleid uit het Streekplan Gelderland en de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Omgevingsvisie en verordening Gelderland

Op 14 januari 2014 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Naar verwachting zullen in de tweede helft van 2014 de visie en de verordening door Provinciale Staten vastgesteld worden. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De visie en verordening bestaan uit verschillende onderdelen.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied valt in de Ruimtelijke Verordening Gelderland onder 'Waardevol open gebied en nationaal landschap'. Uitvoering van het initiatief komt de landschappelijke kwaliteit ten goede hetgeen in lijn is met het beleid.

Regionale beleidsinvulling functieverandering Rivierenland

De Regionale beleidsinvulling functieverandering Rivierenland, vastgesteld 1 juli 2008, is een uitwerking van het Streekplan.

Door verschillende omstandigheden stoppen steeds meer agrarische ondernemers met hun bedrijfsvoering waardoor agrarische bedrijfsgebouwen hun functie verliezen en leeg komen te staan. Vanuit de agrariërs zelf maar ook vanuit de gemeenten bestaat de wens om vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken voor andere doeleinden. Om verschillende redenen willen gemeenten hier mogelijkheden voor bieden maar wel onder een aantal voorwaarden opdat de kwaliteit en het karakter van het buitengebied in stand blijven. In dit beleidskader worden de voorwaarden beschreven waaronder hergebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies mogelijk is. Daarnaast willen gemeenten het vrijkomen van agrarische bedrijfsgebouwen aangrijpen om de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Hiervoor wordt in dit beleidskader een regeling voor functieverandering gepresenteerd.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief voldoet aan de doelstellingen uit paragraaf 2.2 van het beleidsstuk. Het plan past binnen het regionale beleidskader met betrekking tot functieverandering van gebouwen.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Neder-Betuwe

Op 17 juni 2010 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie 2010-2020 gewijzigd vastgesteld. In de Structuurvisie is beschreven dat de gemeente een aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving biedt. Alle kernen hebben een eigen karakteristiek woonmilieu, met een hechte sociale samenhang. De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Daar waar nodig zijn bij de kernen en/ of ontwikkelingslocaties waterbergingsvoorzieningen gerealiseerd.

Voor Neder-Betuwe geldt dat behoud van het bestaande buitengebied van belang is. Er gaat aandacht uit naar het verbeteren van de relatie met het omringende landschap en het verbeteren van de entrees van de dorpen.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0006.jpg"

uitsnede Structuurvisie Neder-Betuwe met plangebied aangegeven (roze cirkel)

Op onderhavig plangebied is vanuit de structuurvisie het volgende van toepassing:

  • Ontwikkelen Laanboomteelt

De gemeente Neder-Betuwe heeft als doel gesteld om de potenties van de gemeente als het laanboomcentrum van Europa verder te ontwikkelen. Hiertoe wordt in het gehele buitengebied de ruimte gegeven aan de laanboomteelt.

Verder grenst het plangebied aan terreinen waar de volgende thema's relevant zijn:

  • Teeltrijke oeverwallen

De fruitteelt is van grote waarde voor de herkenbaarheid van de landschappelijke opbouw omdat deze vanouds op de oeverwallen plaatsvindt. De gemeente zet zich er voor in om voor de sector zoveel mogelijk ruimte op de oeverwallen te behouden.

  • versterken bandijken

De oude bandijken zijn cultuurhistorisch waardevol en werken structurerend in het landschap.

  • Handhaven en versterken cultuurhistorische verdedigingslinies

De oude verdedigingslinies zijn niet goed zichtbaar in het landschap. De ambitie is om deze goed leesbaar te maken.

Onderhavig initiatief is niet strijdig met de ambities uit de Structuurvisie Neder-Betuwe. De Structuurvisie staat uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieu

5.1.1 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    - verzorgingstehuizen;
    - psychiatrische inrichtingen;
    - medisch centra;
    - poliklinieken;
    - medische kleuterdagverblijven.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Voor woningen geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor de etmaalwaarde van de geluidbelasting op de gevels van de woning t.g.v. een weg 48 dB bedraagt. De gemeente kan volgens art. 83, lid 1 en 2 van de Wet geluidhinder (Wgh) voor woningen een hogere waarde vaststellen, in principe tot:

  • 53 dB in buitenstedelijk gebied;
  • 63 dB in stedelijk gebied.

Een hogere waarde mag alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting tot 48 dB te beperken onvoldoende doeltreffend zijn of als deze maatregelen ernstige bezwaren hebben van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Planspecifiek

De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Opheusden binnen de geluidzone van de Lakemondsestraat en de Rijnbanddijk. De woning ligt op een afstand van 12 meter uit de as van de Lakemondsestraat en op 110 meter uit de as van de Rijnbanddijk. Uit onderzoek dat door Adviesburo Van der Boom op 3 juli 2014 is uitgevoerd is gebleken dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Lakemondsestraat 6 ten hoogste 49 dB (na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van kosteneffectiviteit en extra onderhoud van de weg. Afscherming van één woning is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Voor dit plan dient daarom een hogere waarde procedure gevoerd te worden. Deze procedure zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan doorlopen worden. Voor een volledige akoestische onderbouwing wordt verwezen naar het onderzoek van Van der Boom (kenmerk 14-125) dat als Bijlage bij dit plan is gevoegd.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en is ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de herbouw van een bestaande woning en aanpassing van de grens tussen twee agrarische bouwvlakken, waarmee er ten opzichte van de bestaande situatie feitelijk niets verandert. Onderhavig plan is uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.

5.1.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een uitsnede van die risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0007.jpg"

uitsnede risicokaart

Op de risicokaart is te zien dat er zich in of in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes bevinden die gevaar opleveren voor de locatie. Wel is er een geringe kans op overstromingen, maar dat is overal in de omgeving het geval. Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.1.4 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de herbouw van een bestaande woning en aanpassing van de grens tussen twee agrarische bouwvlakken. De nieuw te bouwen woning komt op grond die al ten dienste stond van de woonfunctie. Een bodemonderzoek is niet nodig wanneer op de bestaande fundering van het oude huis wordt gebouwd. Mocht bij een aanvraag om omgevingsvergunning sprake zijn van een wijziging van de locatie, binnen het bouwvlak, maar niet op dezelfde plek als de oude woning dan is alsnog een bodemonderzoek vereist. Dit onderzoek zal dan opgevraagd kunnen worden ten behoeve van de toetsing van de aanvraag om vergunning.

Het plan is uitvoerbaar aangaande bodemkwaliteit.

5.1.5 Bedrijven en Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in agrarisch gebied en is omringd door agrarische bedrijven. De te herbouwen woning maakte oorspronkelijk deel uit van een agrarisch bedrijf, maar dit is al geruime tijd niet meer het geval. Na herbouw zal het gebouw louter een woonfunctie houden.

Om deze woonfunctie mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de 'Wet plattelandswoningen' en de regeling van het toestaan van plattelandswoningen conform het parapluplan 'Plattelandswoningen'. In de wet is vastgelegd dat als plattelandswoningen gekwalificeerde woningen niet beperkend werken op de uitoefening van het voormalig bijhorende agrarische bedrijf. In het parapluplan vindt deze wet haar doorwerking en zijn ze in regels verankerd.

De nieuwe woning is verder geen beperking naar andere omliggende agrarische bedrijven, omdat die agrarische bedrijven allen al door andere (bedrijfs)woningen beperkt worden.

Het plan is daarmee op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.

5.2 Watertoets

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één nieuwe integrale watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Planspecifiek

In onderhavig initiatief wordt een bestaande woning herbouwd. Per saldo neemt de bebouwing toe noch af. Er wordt geen verharding toegevoegd.

De ter herbouwen woning zal weer aangesloten worden op de bestaande riolering. Omdat het vervangende nieuwbouw van een woning betreft zal de hoeveelheid afvalwater niet toenemen. Hemelwater zal wanneer mogelijk afgekoppeld worden van het riool en via eigen terrein afgevoerd worden.

Het plan heeft daarmee geen negatief effect op de waterhuishouding. Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van water.

5.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' is voor het plangebied 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. De gemeente Neder-Betuwe beschikt over een Archeologische beleidskaart waarop is aangegeven voor welke gronden een verhoogde kans op archeologische vondsten van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0008.jpg"  
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met plangebied  

Voor het plangebied geldt volgens de beleidskaart een archeologisch waardevol gebied van categorie 6, een gebied met een hoge archeologische verwachting. Aangezien er voor uitvoering van dit project verder geen bodemingrepen plaatsvinden, groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld, kan gesteld worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van archeologie. Het gevolg is dat voor dit plan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' van toepassing blijft. Op het terrein zijn geen cultuurhistorische waarden die in het geding komen.

Wanneer een omgevingsvergunning aangevraagd zal worden waarbij bovenstaande waarden worden overschreden (een bodemingreep van meer dan 500 m2 en dieper dan 30 cm) dan zal, voordat de vergunning verleend wordt eerst archeologisch onderzoek verricht moeten worden. Dit is als zodanig in de regels onder 'Waarde – Archeologie 4' vastgelegd.

Onderhavig plan is uitvoerbaar op het gebied van Archeologie en Cultuurhistorie.

5.4 Verkeer

Onderhavig plan maakt de herbouw van een bestaande woning mogelijk waarmee er ten opzichte van de bestaande situatie niets verandert. Er is geen toename van het aantal verkeersbewegingen en parkeren zal op eigen terrein gebeuren.

De huidige woning Lakemondsestraat 6 ligt gedeeltelijk binnen de 'vrijwaringszone - weg'. Na herbouw zal deze echter niet meer binnen deze zone liggen. De aanduiding vrijwaringszone weg is toegekend aan zones aan weerszijden van een groot aantal als 'Verkeer' bestemde wegen. De opgenomen regeling is gericht op het tegengaan van ontwikkelingen die een belemmerend kunnen werken voor het verkeer op de aangrenzende wegen. Wanneer desalniettemin ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone gewenst zijn, is hiertoe een procedure tot afwijking van het plan nodig waartoe de wegbeheerder moet worden gehoord. In onderhavig plan is dit niet aan de orde. Het plan is uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

5.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0009.jpg"

bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx

Het plangebied ligt ten zuiden van het Natura2000 gebied 'Uiterwaarden Neder-Rijn'. Delen van dit gebied zijn mede aangemerkt als Nationaal Landschap "Rivierengebied", waar deels ook de EHS over ligt.

Onderhavig plan maakt de herbouw van een bestaande woning en aanpassing van de grens tussen twee bouwvlakken mogelijk, waarmee er ten opzichte van de bestaande situatie niets verandert. Er wordt geen hoogopgaande begroeiing verwijderd. De te amoveren bebouwing is tot recent in gebruik geweest, en is voor een deel reeds ontmanteld. Ook is er geen open water dat gedempt zal moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPlakemondstr6-vst1_0010.jpg"

Delen van de te amoveren bebouwing zijn voor het grootste deel reeds ontmanteld

Gezien bovenstaande is het niet aannemelijk dat er beschermde soorten aanwezig zijn. Enerzijds omdat er teveel menselijke activiteiten zijn. Anderzijds omdat kans op aanwezige soorten niet heel groot is, omdat in het plangebied geen natuur van waarde aanwezig is. Dit laat onverlet dat er wel beschermde soorten aanwezig kunnen zijn. Sloop van deze gebouwen is evenwel ook vandaag al mogelijk (en wordt reeds uitgevoerd), dus zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Dit (mogelijke) ecologische effect raakt daarmee niet aan de uitvoerbaarheidsvraag van dit project. Bij het slopen dient het bepaalde in de Flora- en faunawet gevolgd te worden. Denk aan het volgen van bepaalde uitvoeringsprotocollen als ook, indien nodig, het mitigeren van bepaalde effecten.

5.6 Leidingen

Binnen de grenzen van dit plan lopen geen kabels of (hoofd)transportleidingen, die planologisch bescherming behoeven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn. Tevens is een planschadeovereenkomst getekend, die ervoor zorgt dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer is.

Hoofdstuk 7 Het juridisch plan

7.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

7.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

7.4 Toelichting afzonderlijke bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch waarbij de agrarische functie wordt neergelegd;
  • Waarde - Archeologie 4 waarbij de functie bescherming van archeologische informatie in de bodem wordt neergelegd.

Voorts kent het plan een tweetal bouwvlakken en een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'.

Dit plan kent als bijzondere noemenswaardigheid dat het gebruik voor de functie 'wonen' van de te herbouwen voormalige bedrijfswoning is verankerd in de partiële herziening 'Plattelandswoningen' van de gemeente Neder-Betuwe. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf. De woonfunctie behoort daarmee expliciet tot de betrokken gronden en opstallen;

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 8 Overleg, inspraak en zienswijze

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.1 Overleg

Dit plan heeft een dusdanig beperkte reikwijdte dat vooroverleg niet nodig is.

8.2 Inspraak

Dit plan heeft een dusdanig beperkte reikwijdte dat geen inspraak is gehouden.

8.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

Bijlage bij de toelichting