direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpOPdodewaardsestr-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpOPdodewaardsestr- vst1 van de gemeente Neder-Betuwe

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpOPdodewaardsestr-vst1 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 ABC

de gronden die gelegen zijn in het gebied grofweg begrensd door de Dodewaardsestraat, de westelijke grens van het plangebied, de Betuwelijn / A15 en de Linge nabij de kern Opheusden, waarvoor de Gemeente een structuurvisie voorbereidt die zich richt op het faciliteren van de totstandkoming van een Agro-Business-Centre (ABC);

1.5 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 archeologisch waardevol gebied

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden of bouwvlak of bestemmingsvlak of bouwperceel;

1.9 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond.
1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is;

1.16 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.25 geluidsbelasting

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 kantoor

een ruimte, of bij elkaar behorende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.28 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.29 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.30 opslagbedrijf

bedrijf dat gericht is op het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, verwerking, handel of soortgelijke activiteiten, zoals onder meer: caravanstallingen en meubelopslagbedrijven;

1.31 plasbrandaandachtgebied (PAG)

een zone van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) van de Rijksweg A15 Bemmel - Rotterdam of 30 meter gemeten vanaf het midden van de spoorbaan van de Betuweroute;

1.32 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
1.33 vloeroppervlak

de gezamenlijke oppervlakte van de bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
  • a. De afstand van een bouwwerk tot de perceelgrens:
    het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

  • b. De dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c. De goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • d. De inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  • e. De bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • f. De oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  • g. beschermingszones van hoogspanningsleidingen: vanuit de lijn door het hart van de hoogspanningsmasten.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. handel in, transport van en opslag van zand, grind en grond;
  • b. opslag en recycling van puin, bouw- en sloopafval en puin met een maximum van 100.000 ton per jaar;
  • c. opslag en verwerking van groenafval;
  • d. het stallen en onderhouden van materieel en materialen ten behoeve van de hierboven genoemde bedrijfsactiviteiten;
  • e. opslag van materiaal en materieel verband houdend met het verrichten van transport hiervan ten behoeve van bouw- en aannemingsbedrijven;

met daarbijbehorende:

  • f. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. kantoren;
  • i. erven;
  • j. terreinen;
  • k. opslag;
  • l. ontsluitingspaden;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • p. voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte;
  • q. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • r. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  • s. op- en overslag van huishoudelijk afval en/of exploitatie van een milieustraat is niet toegestaan;
  • t. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van het bestemmingsvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten binnen een strook van 1 m uit de zuidelijke bestemmingsgrens mag niet meer bedragen dan 18 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.1 onder b en kan worden toegestaan dat het totaal oppervlakte aan gebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 70% van het bedrijfsterrein;
  • b. 3.2.1 onder c en kan worden toegestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot niet meer dan 11 m.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan genoemd in 3.1 ;
  • b. activiteiten die de geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen van 45 dB(A) etmaalwaarde en de geluidbelasting op het ABC terrein, te rekenen vanaf een grens van 50 m vanaf de westelijke perceelsgrens, van 50 dB(A) etmaalwaarde (waarneemhoogte 1,5m) overschrijden;
  • c. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  • d. het opslaan in de open lucht van materiaal en materieel met een hoogte van meer dan 10 m;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan de handel in grind en zand;
  • f. het gebruik van de gebouwen voor kantoorfunctie met een totaal oppervlak groter dan 1500 m2;
  • g. het situeren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtgebied (PAG).
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik (laten) nemen van gronden overeenkomstig de in 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van een grondwal voorzien van hoogopgaande beplanting als bedoeld in 4.1 onder b in de bestemming ' Groen ' dan wel van het op basis van 4.4 onder 1 in de plaats daarvan opgerichte geluidscherm of het op basis van 4.4 onder 2 in de plaats daarvan opgerichte bedrijfsgebouw.
  • b. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt voor de periode na afloop van de periode zoals genoemd in 5.2 tevens gerekend, het in gebruik nemen van gronden zonder de aanleg en instandhouding van een grondwal als bedoeld in 5.1.1 onder b in de bestemming ' Verkeer - Voorlopig '. Indien in het noordelijke deel van het bestemmingsvlak van de bestemming ' Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond ' een bedrijfsgebouw wordt opgericht en dit bedrijfsgebouw een afschermende werking heeft die tenminste gelijk is aan die van een minimaal 4 m hoge grondwal, kan van de aanleg van de grondwal worden afgezien ter plaatse van de afschermende werking.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. een grondwal voorzien van hoogopgaande beplanting;
  • c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden;
  • d. watergangen, waterberging en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. bijbehorende voorzieningen;
  • f. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
  • g. het parkeren van personenauto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Groen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte in het westelijke bestemmingsvlak mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte in het oostelijke bestemmingsvlak mag niet meer dan 4 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het niet aanleggen en in stand houden van een grondwal met een hoogte van tenminste 4 m in het westelijke bestemmingsvlak;
  • b. het niet aanleggen en in stand houden van hoogopgaande beplanting in het westelijke bestemmingsvlak,

met dien verstande dat:

    • 1. in het oostelijke deel van het westelijke bestemmingsvlak in plaats van een grondwal een geluidscherm mag worden opgericht met een bouwhoogte van tenminste 4 m, mits hoogopgaande beplanting wordt aangelegd en in stand gehouden over een zone van ten minste 10 m breed op het perceel kadastraal bekend Dodewaard sectie C nummer 1200;
    • 2. indien in het noordelijke deel van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond' een bedrijfsgebouw wordt opgericht en dit bedrijfsgebouw een afschermende werking heeft die tenminste gelijk is aan die van een minimaal 4 m hoge grondwal voorzien van hoogopgaande beplanting, kan van de aanleg van de grondwal met hoogopgaande beplanting in het westelijke bestemmingsvlak worden afgezien ter plaatse van de afschermende werking;
  • c. het niet aanleggen en in stand houden van een waterberging in het oostelijke bestemmingsvlak, welke waterberging een omvang moet hebben van tenminste 840 m3 of 2.800 m2 exclusief het reeds aanwezige oppervlaktewater van 400 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder c en kan worden afgezien van het aanleggen en in standhouden van een waterberging in het oostelijke bestemmingsvlak, indien en voor zover naar het oordeel van de waterbeheerder in voldoende mate in waterberging is voorzien buiten het plangebied.

4.5.2 Advies

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder of in voldoende mate in waterberging is voorzien buiten het plangebied.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden binnen de bestemming ' Groen ' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden.

4.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
4.6.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.6.1 , kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden als bedoeld in 4.1 onder c, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Verkeer - Voorlopig

5.1 Voorlopige bestemming
5.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - Voorlopig ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tijdelijke rij- en werkstroken;
  • b. de definitieve bestemming;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

5.1.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - Voorlopig ' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ten dienste van de voorlopige bestemming, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. gebouwen zijn niet toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. ten dienste van de definitieve bestemming, met inachtneming van de in 5.3.2  vermelde bouwregels.
5.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in 5.1 geldt voor een termijn van niet meer dan 5 jaar na inwerkingtreding van het plan.

5.3 Definitieve bestemming
5.3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - Voorlopig ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in 4.1  genoemde doeleinden.

5.3.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - Voorlopig ' aangewezen gronden mag na afloop van de in 5.2  genoemde geldigheidstermijn uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de definitieve bestemming, met inachtneming van de in 4.2 vermelde bouwregels.

5.3.3 Nadere eisen

Het bepaalde in 4.3 is van toepassing.

5.3.4 Specifieke gebruiksregels

Het bepaalde in 4.4 is van toepassing.

5.3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in 4.6 is van toepassing.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Gas ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van aardgas.

6.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming ' Leiding - Gas ' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 , voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 6.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

6.3.2 Afwegingskader

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in 6.3.1 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend worden geschaad.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden binnen de dubbelbestemming ' Leiding - Gas ' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren alsmede het permanent opslaan van goederen;
  • b. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;
  • c. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • g. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
6.4.2 Uitzondering op verbod

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
  • c. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
6.4.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.4.1 , kan alleen worden verleend indien door de werken en werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen of de veiligheid van mensen, dieren en goederen niet blijvend worden geschaad.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 1 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

7.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;

met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.3 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uit-voeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie-leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.5.2 Uitzondering op verbod

Het onder lid 7.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 7.2 .
7.5.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

8.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

8.4.3 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uit-voeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.5.2 Uitzondering op verbod

Het onder lid 8.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale opper- vlakte van 100 m²;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor sleufloos draineren;
  • f. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • g. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • h. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • i. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 8.2 .
8.5.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming ' Waarde - Archeologie 3 ' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

9.2 Bouwregels

Op de voor ' Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.2 Afwegingskader
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen oneven-redige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uit-voeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, ver-ruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte-verhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatie-leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, en werkzaamheden:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 500 m²;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor sleufloos draineren;
  • f. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
  • g. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
  • h. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • i. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 9.2 .
9.4.3 Afwegingskader

De in 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
9.4.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 10 Waterstaat - Beheerszone Watergang

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor ' Waterstaat - Beheerszone Watergang ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
  • b. voorzieningen voor de waterhuishouding.
10.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid gaan deze regels vóór de regels die ingevolge andere regels op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels

Op de voor ' Waterstaat - Beheerszone Watergang ' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toe-gestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen.

10.3.2 Afwegingskader

Een in 10.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan:

  • a. indien de waterstaatkundige belangen zich daartegen niet verzetten;
  • b. nadat de waterstaatsbeheerder is gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak en direct aansluitend binnen een afstand van 10 m van bijbehorende in- en uitritten;
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 m beneden peil bedragen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
13.1.1 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van van de volgende leidingen, tenzij deze in het plan specifiek geregeld zijn:
    • 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    • 2. hoogspanningsleidingen;
    • 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
13.1.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in 13.1 is een strafbaar feit.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 geluidzone - spoor
14.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor" mogen geen woningen worden gebouwd.

14.2 vrijwaringszone - weg
14.2.1 Bouwregel

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - weg" mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

14.2.2 Afwijken van de bouwregel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de voor deze gronden aangegeven bestemmingen.

14.2.3 Afwegingskader

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in 14.2.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omiggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken wegbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de besbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Afwijkingsbevoegdheid
15.1.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels ten behoeve van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot niet meer dan 40 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
15.1.2 Afwegingskader

Een in 15.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 16 Algemene procedureregels

16.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht bouwwerken

17.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
17.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

17.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 18 Overgangsrecht gebruik

18.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan  Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat .

20 november 2014.