Plan: | Dokter M. van Drielplein Ochten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOCdrielplein-vst1 |
Aan het Dokter M. van Drielplein, in de kern van Ochten bevindt zich het dorpshuis met de naastgelegen bebouwde gronden ten behoeve van onder andere wonen (Lambartus van Ingenstraat 2). Het huidige dorpshuis wordt gesloopt en een nieuw dorpshuis wordt gerealiseerd, waarnaast een supermarkt wordt toegevoegd. De huidige MCD supermarkt aan het Dokter M. van Drielplein 1 komt te vervallen en de bepaling waarmee de supermarkt wordt toegestaan, wordt met dit bestemmingsplan wegbestemd, waardoor ter plaatse van het Dokter M. van Drielplein 1 enkel nog detailhandel van niet-dagelijkse producten mogelijk is.
De percelen aan de L. van Ingenstraat 2 en het M. van Drielplein 2, kadastraal bekend als sectie E, perceelnummers 463, 472, 759 en 760 van de kadastrale gemeente Ochten (gemeentecode: OTN00), hebben o.g.v. het bestemmingsplan 'Kern Ochten Centrum', reeds een gemengde bestemming en een woonbestemming. Het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe ontwikkeling past echter niet binnen de vigerende bestemmingen en daarbij behorende bouwvlakken. Om de bouw van een supermarkt en een aangrenzend dorpshuis mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
De percelen, kadastraal bekend als sectie E, perceelnummers 873 en 874 van de kadastrale gemeente Ochten (gemeentecode: OTN00), hebben reeds een bestemming voor detailhandel. Om de mogelijkheid om een supermarkt te realiseren te laten vervallen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt (een deel van) het centrum van Ochten voorzien van een actueel bestemmingsplan.
In 2017 heeft het voorontwerp bestemmingsplan herontwikkeling locatie Vicary ter inzage gelegen. Ook dit plan zag op de nieuwbouw van een supermarkt en een dorpshuis aan Het M. van Drielplein. Aangezien op dat moment geen overeenstemming kon worden bereikt over het vervallen van de huidige supermarktbestemming aan het Van Drielplein 1, is die ontwikkeling gestaakt. Hierna is ook het stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling aan het Van Drieplein gewijzigd, dit heeft geresulteerd in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan het Dokter M. van Drielplein 2 en de Lambartus van Ingenstraat 2 in de kern van Ochten. De omgeving betreft een divers centrumgebied met winkelfuncties en woningen.
Bijgevoegde afbeelding toont de globale ligging van het plangebied in de omgeving.
Figuur 1. Globale ligging plangebied (bron: eigen bewerking in QGIS)
Ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Kernen Ochten Centrum
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan "Kern Ochten Centrum".
Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan en ligging plangebied (bron: eigen bewerking in QGIS)
Figuur 3. Uitsnede van het bestemmingsplan "Kern Ochten Centrum" (bron: ruimtelijke plannen)
De percelen hebben de bestemming 'Gemengd', 'Wonen - 1' en 'Detailhandel' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie2', 'Waarde - Archeologie3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast zijn er verschillende bouwvlakken aanwezig, waarbinnen maatvoeringen gelden, variërend van een goot- en bouwhoogte van 3 tot 8 meter.
Parapluregeling Parkeren
De gemeente Neder-Betuwe heeft in 2018 het parapluplan 'Parkeren' vastgesteld, waarin een regeling ten aanzien van parkeren is opgenomen. In het betreffende parapluplan is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 11 mei 2017. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota. In paragraaf 4.1 zal het aspect 'parkeren' verder worden toegelicht.
Parapluregeling Archeologie
Om de mogelijk aanwezige waarden te beschermen heeft de gemeente Neder-Betuwe een parapluplan 'Archeologie' opgesteld. Op het aspect archeologie zal verder worden ingegaan in paragraaf 4.9.
Kernen Neder-Betuwe
Op de planlocatie waar de bestemming 'Wonen -1' is toegestaan, zie daarvoor figuur 3, doet zich de situatie voor dat dit perceel ook is opgenomen in het bestemmingsplan “Kernen Neder-Betuwe”. Dit bestemmingsplan is het meeste recent van de vigerende bestemmingsplannen. Het betreft een actualisering van de bestemmingsplannen van de dorpskernen van de gemeente Neder-Betuwe. Bij deze actualisatie is rekening gehouden met voorliggende ontwikkeling. Zie ook figuur 4. Door deze actualisatie kent het plangebied daarom ook nog de bestemming: 'Vrijwaringszone – dijk 2'. Bovendien wordt de grond van het plangebied in overeenstemmings met de parapluregeling Archeologie dubbelbestemt met:'Waarde – Archeologie 1'. Deze archeologische waarde vervangt de archeologische waarden uit het (oude) bestemmingsplan 'Kern Ochten Centrum'. Een nadere toelichting volgt in paragraaf 4.9.
Figuur 4. Uitsnede bestemmingsplan "Kernen Neder-Betuwe" (bron: ruimtelijke plannen)
Strijdigheid bestemmingsplan
Binnen de gemengde- en woonbestemming is de beoogde bestemming detailhandel met aanduiding supermarkt niet toegestaan. Verder is bebouwing alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Omdat het beoogde bouwvolume van de supermarkt en het dorpshuis niet geheel binnen het huidige bouwvlak valt, is het nu niet toegestaan om het beoogde bouwvolume te realiseren. De maximum toegestane bouw- en goothoogte zoals reeds is aangeduid op de verbeelding is tevens niet overal voldoende toereikend voor het beoogde bouwvolume.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Opzet van deze toelichting
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde intiatief.
Het plangebied is gelegen aan het Dokter M. van Drielplein en de Lambartus van Ingenstraat 2, in de kern van Ochten. Ter plaatse van de locatie bevindt zich het dorpshuis met de naastgelegen bebouwde gronden ten behoeve van onder andere wonen (Lambartus van Ingenstraat 2). De huidige kern Ochten kenmerkt zich door een duidelijke ruimtelijke scheiding tussen twee deelgebieden. Het zuidelijke deel van de kern, het dichtst tegen de Waalbandijk, is het meer historische deel van de kern. In dit deelgebied bevinden zich momenteel de belangrijkste centrale voorzieningen. In de kom staan, als gevolg van vroegere overstromingen en de Tweede Wereldoorlog, relatief weinig historische gebouwen. Toch hebben de vaak vrij jonge gebouwen door hun uitstraling en variatie de sfeer van de oude kern kunnen behouden.
Het noordelijke deel kan worden gekenschetst als het geheel van uitbreidingswijken van Ochten. Dit deelgebied kenmerkt zich door een sterk overheersende woonfunctie. Alleen aan de oude linten zijn nog andere functies te vinden. Hierbij zijn de Liniestraat en de 44 RI-straat aan te merken als de grens tussen het historische deel van de kern en Ochten-Noord.
Onderhavig plangebied kent een dorpscentrumfunctie. Het perceel is ontsloten via het Dokter M. van Drielplein. Navolgende afbeelding geeft de bestaande situatie van het plangebied weer.
Figuur 5. Bestaande situatie met ligging plangebied (bron: eigen bewerking in QGIS)
Het plangebied is onder te verdelen in twee onderdelen. In het zuidelijk gelegen deel van het plangebied zijn de bestaande MCD supermarkt en een kledingwinkel gelegen. In dit plandeel zijn vooralsnog geen fysieke ingrepen beoogd. De functie detailhandel blijft gehandhaafd, maar de mogelijkheid tot het herstarten van een supermarkt vervalt. De mogelijkheid tot het vestigen van een supermarkt vervalt, aangezien de regels in voorliggend bestemmingsplan worden aangepast. De bebouwing wordt geschikt gemaakt voor detailhandel voor niet-dagelijkse producten. Daarnaast wordt ter plaatse dienstverlening en lichte horeca toegestaan. Verder zijn in dit plandeel geen wijzigingen beoogd.
Het noordelijk gelegen deel van het plangebied is al deels in gebruik als dorpshuis. Daarnaast is sprake van een woning aan de Lambartus van Ingenstraat 2. Alle bebouwing in dit plandeel zal worden gesloopt. In dit deel van het plangebied is de ontwikkeling van het nieuwe dorpshuis en een nieuwe supermarkt beoogd. In figuur 6 is een situatietekening opgenomen, waarin de beoogde bebouwing is gepositioneerd.
Figuur 6. Indicatieve toekomstige situatie ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied (bron: Uitsnede Projectburo B.V.)
De voorzijde en entree van de nieuwe supermarkt zijn beoogd aan het Dokter M. van Drielplein. Aan de voorzijde van de supermarkt bevindt zich een parkeerterrein dat opnieuw zal worden ingericht door de gemeente, zodat voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd blijft en het verblijfsklimaat wordt verbeterd. Direct voor de voorgevel zijn parkeerplaatsen, containers, een fietsenstalling en een opstelplaats voor winkelwagentjes beoogd. De winkelruimte bevindt zich in het meest zuidelijk gelegen deel van het bouwwerk. Ten noorden van de winkelruimte is een magazijn beoogd. Ten noorden van het magazijn en grenzend aan het dorpshuis is een interne bevoorradingssluis ten behoeve van de distributie voorzien. Op de verdieping, ter hoogte van het magazijn is aan de voorzijde van het pand een ruimte voor het personeel beoogd.
De winkelruimte en het magazijn krijgen een bouwhoogte van circa 5 meter. De distributieruimte krijgt een bouwhoogte van circa 5,5 meter. De hoogte van de dakopbouw van de entree betreft circa 6,5 meter. De dakrand van de personeelsruimte/het kantoor ligt op circa 7 meter.
Figuur 7. Schetsontwerp gevelaanzicht supermarkt en dorpshuis, bezien vanuit de Bagijnestraat
Figuur 8. Schetsontwerp gevelaanzicht supermarkt en dorpshuis, bezien vanaf de voorzijde van de huidige MCD supermarkt
Het nieuwe dorpshuis bestaat uit ruimten die voor diverse doeleinden kunnen worden gebruikt. De entree van het gebouw is evenals de supermarkt geörienteerd aan het Dokter M. van Drielplein. Direct achter de entree bevindt zich op de begane grond een technische ruimte, natte ruimten, een garderobe, een lift, een trap richting de eerste verdieping en een ruime ontvangsthal. Achter de hal bevinden zich drie zalen, een keuken en een opslagruimte. De eerste zaal na de hal betreft de hoofdzaal waar tevens een bar wordt gerealiseerd. De bovenverdieping van het dorpshuis is iets groter dan de begane grond, aangezien het gebouw aan de voorzijde een beperkte verspringing van de voorgevelrooilijn kent. Het dorpshuis verkrijgt een maximale bouwhoogte van circa 8,5 meter.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een supermarkt en dorpshuis. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het beleid voor de ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en gemeente. De nationale belangen, de vier prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda en de afwegingsprincipes staan niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkeling. Gemotiveerd kan worden dat de ontwikkeling juist een bijdrage kan leveren aan de nationale belangen, waaronder het bevorderen van de duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en het realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Door Bureau Stedelijke Planning is een Ladderonderbouwing opgesteld ten behoeve van voorliggend bestemminsgplan. De rapportage van 4 oktober 2022 wordt als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 1).
De ondernemer van de huidige MCD aan het Dokter M. van Drielplein 1 in Ochten heeft de wens om de huidige supermarkt uit te breiden. Dit kan echter niet op de huidige locatie, dus zal de supermarkt bij uitbreiding over korte afstand verplaatsen naar het Dokter M. van Drielplein 2. Dit om het comfort van de bezoekers te waarborgen, het assortiment te verbreden en het magazijn te vergroten. De nadruk van de uitbreiding (en verplaatsing) ligt op de optimalisatie van de winkel. Ook het vergroten van het versaanbod is een belangrijk element om tot een toekomstbestendige winkel te komen. Op deze manier wenst de ondernemer de ontmoetingsfunctie voor de kern Ochten en het dorpshart van de kern verder te versterken. Kortom: om te kunnen voldoen aan de huidige en toekomstige vraag is de ondernemer voornemens de winkel uit te breiden. Na uitbreiding en verplaatsing zal de winkel verder gaan als een Boon's Markt.
De ondernemer is voornemens om de winkel uit te breiden met circa 284 m2 wvo (ca. 420 m2 bvo). Om dit mogelijk te maken zal de winkel verplaatsen van het Dokter M. van Drielplein 1 naar het Dokter M. van Drielplein 2. Gelet op het Bro en jurisprudentie is er in voorliggende ontwikkeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Echter, in het kader van goede ruimtelijke ordening is ten behoeve van het bestemmingsplan een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Naast behoefte en effecten analyses wordt het plan ook tegen gemeentelijk, regionaal en provinciaal beleid en aan andere voor de wetgever relevante zaken gehouden (jurisprudentie Raad van State inzake duurzame ontwrichting en effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat).
In de rapportage staan twee vragen centraal:
MCD is toe aan kwaliteitsimpuls om toekomstbestendig te blijven en het dorpshart van Ochten te versterken.
Gewenste uitbreiding MCD zowel kwantitatief als kwalitatief te verantwoorden.
Geen negatieve effecten, uitbreidingswens te motiveren.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Planspecifiek
De Omgevingsvisie is voorzien van vijf themakaarten. Op Themakaart 2 is te zien dat het plangebied is gelegen in een 'Windenergie aandachtsgebied'. Het thema energie speelt hier de voornaamste rol, waarbij ter plaatse van de aangewezen gebieden de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is. Zonne- en windenergie maakt geen onderdeel uit van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Op de overige vier kaarten is het plangebied niet aangewezen. Gezien de aard en schaal van de beoogde ontwikkeling, past de ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed en Veilige Leefomgeving.
Planspecifiek
Bij de Omgevingsverordening Gelderland hoort een digitale kaart, waarop gebieden binnen elf verschillende thema's zijn weergegeven. Ter plaatse van het plangebied is het thema glastuinbouw relevant, waardoor regels gelden voor 'glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied', zoals is weergegeven in de navolgende afbeelding.
Figuur 9. Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (bron: ruimtelijke plannen)
De regels uit de verordening hebben betrekking op glastuinbouwbedrijven, waarvan in dit plan geen sprake is.
Naast de vastgestelde omgevingsverordening is er ook een ontwerp wijzigingsplan omgevingsverordening 2023 op de planlocatie van toepassing. Uit de digitale kaart van dit ontwerp blijkt dat de regels voor 'agrifood' en 'landschap 2' relevant zijn voor de planlocatie. Hieruit blijkt uit de toelichting dat er op het gebied van agrifood veranderingen gaan plaatsvinden voor geitenhouderijen en de glastuinbouw. Dit zijn geen relevante veranderingen voor de voorgenomen ontwikkeling
De wijziging op het gebied van Landschap is gericht op grote ontwikkelingen die het landschap drastisch veranderen, zoals de aanleg van grote woonwijken of industrieterreinen. Daarvan is in de beoogde ontwikkeling geen sprake.
Het plan heeft dus geen raakvlakken met deze regels. Het plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Neder-Betuwe richt zich op 10 speerpunten. Deze 10 speerpunten laten zien waar de gemeente zich de komende jaren op wil richten, samen met inwoners, ondernemers, organisaties, de regio en andere partners en overheden. Op de richtinggevende kaart is te zien waar welke ontwikkelingen mogelijk zijn.
Bij het werken aan de toekomst van Neder-Betuwe worden een aantal uitgangspunten gehanteerd. Uitgangspunten die bijdragen aan de identiteit van de gemeente:
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in de kern van Ochten. Op de richtinggevende kaart bij de Omgevingsvisie Neder-Betuwe zijn waarden voor Ochten weergegeven. De voor Ochten relevante waarden zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 10. Waarden Ochten (bron: Omgevingsvisie Neder-Betuwe)
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande supermarkt wegbestemd (MCD) en een nieuwe supermarkt toegevoegd. De voormalige supermarkt zal worden ingezet als detailhandel voor niet-dagelijkse producten. De aanwezigheid van alle basisvoorzieningen blijft gehandhaafd. De nieuwbouw van een supermarkt en dorpshuis kan bijdragen aan het versterken van de dorpse sfeer en ruimtelijke uitstraling door het clusteren van de winkelfunctie(s) en is tevens positief voor de levendigheid in het centrum. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de voor Ochten relevante waarden uit de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende tien jaar wil begeleiden rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied en wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Daarnaast gaat de visie in op de mogelijkheden om het landschap te beleven.
Planspecifiek
Het LOP heeft het doel het op elkaar afstemmen van verschillende ruimtelijke opgaven en tendensen om zo de transformatie naar een mooi, veilig en functioneel landschap van de toekomst te stimuleren. Het doel is samen te vatten als: 'Bescherm de erkend waardevolle elementen in het landschap, maar ontwikkel ook actief nieuwe kwaliteiten in dit landschap! Bestaande kwaliteiten worden ingezet bij toekomstige ontwikkelingen en dragen bij aan een cultuurhistorisch landschap waar het goed werken, wonen en recreëren is.'
Op het aspect cultuurhistorie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.9. Uit de beschouwing van het aspect cultuurhistorie volgen geen belemmeringen voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Het plan sluit dus aan bij het LOP.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Behalve het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan is als beleidskader in 2017 een Nota Parkeernormen opgesteld.
Planspecifiek
Op het aspect verkeer en parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1. Voor de volledigheid wordt hier vermeld dat aan de normen kan worden voldaan. Om te borgen dat de parkeerplaatsen worden aangelegd en als zodanig in stand worden gehouden, wordt in de regels bij dit bestemmingsplan voorzien in een regeling op basis waarvan gronden en bouwwerken alleen in gebruik mogen worden genomen indien in een passende parkeerbehoefte wordt voorzien.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd. Het opnemen van een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is niet langer mogelijk. De gemeente Neder-Betuwe heeft in 2018 het parapluplan 'Parkeren' vastgesteld, waarin een regeling ten aanzien van parkeren is opgenomen. In het betreffende parapluplan is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe d.d. 11 mei 2017.
In de Nota Parkeernormen is opgenomen dat in principe op eigen terrein voldoende parkeerbehoefte gerealiseerd moet worden. Echter, specifiek voor een nieuw bestemmingsplan, zoals voorliggend document, is bepaald dat hiervan kan worden afgeweken. In dergelijke situatie kan het mogelijk zijn dat ook de openbare ruimte onderdeel is van de plannen. In dat geval is het mogelijk dat een acceptabele parkeerbalans opgesteld wordt voor het totale gebied, inclusief de openbare ruimte.
Het voorliggende bestemmingsplan verandert de verkeer- en parkeerbehoefte op en rondom het Dr. M. Van Drielplein. Om in de toekomst een veilige verkeerssituatie te behouden is in samenwerking met de gemeente naar een nieuwe indeling van de verkeer- en parkeersituatie van het Dr. M. van Drielplein gezocht. Een indicatieve inrichting is weergegeven in figuur 11 hieronder.
Figuur 11. Indicatieve situatie ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied (bron: Uitsnede Projectburo B.V.)
Ten behoeve van deze ontwikkeling is Goudappel BV verzocht om onderzoek te doen naar de effecten van deze ontwikkeling op de parkeersituatie en verkeersgeneratie. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2 van dit bestemmingsplan.
Toekomstige situatie
In figuur 12 is de parkeerbalans van de ontwikkeling weergegeven in een tabel. Deze is berekend op basis van gemeentelijke parkeernormering. Daarin is onderscheid gemaakt in medewerkers en bezoekers die een parkeerbehoefte hebben. In de bovenste regels van de tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de functies in de huidige situatie berekend. In het onderste deel van de tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de toekomstige functies weergegeven. Tot slot wordt de toekomstige situatie gesaldeerd op het huidige benodigde aantal parkeerplaatsen. Dit saldo is afgezet tegen het aantal extra parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie, in de huidige situatie is de parkeercapaciteit in hetzelfde gebied 90 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie zijn 108 parkeerplaatsen voorzien, een toename van 18 parkeerplaatsen.
Figuur 12. Benodigde toekomstige parkeerplaatsen (Bron: Verkeer- en parkeeronderzoek Goudappel)
In de tabel is te zien dat het maatgevende moment de zaterdagmiddag is. Op dat moment zijn circa 166 parkeerplaatsen benodigd. Dat is een toename van circa 56 parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie is in dit geval niet voldoende om de volledige theoretische extra benodigde aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie op te vangen. In totaal worden 18 prkeerplaatsen toegevoegd waardoor op de werkdagochtend, werkdagmiddag, koopavond en zaterdagmiddag de parkeersituatie wijzigt, met respectievelijk 1, 17, 25 en 38 parkeerplaatsen.
In het benodigde aantal parkeerplaatsen is de nadruk gelegd op het verschil tussen de huidige en toekomstige situatie. Buiten de planontwikkeling wordt de parkeercapaciteit ook door andere bestaande functies benut, bijvoorbeeld de Aldi-supermarkt. Met behulp van een parkeeronderzoek is het functioneren van het parkeerterrein in de huidige situatie verkend.
Parkeerdrukmeting
De totale parkeercapaciteit waarmee dit onderzoek rekening mee heeft gehouden bedraagt 235 parkeerplaatsen. Uit de parkeerdrukmeting bleek dat de hoogst gemeten bezetting in het onderzoeksgebied op zaterdag 12.00 uur is. Vanwege de markt was een parkeercapaciteit van 10 parkeerplaatsen niet toegankelijk. Op dat moment waren 149 parkeerplaatsen bezet van in de totaal 225 beschikbare parkeerplaatsen. Dit gaf een parkeerdruk van 66%. Op alle andere momenten is een lagere bezetting geregistreerd.
Conform het gemeentelijke parkeerbeleid is het toegestaan om gebruik te maken van de bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte indien het benodigde aantal parkeerplaatsen niet volledig op eigen terrein gerealiseerd kan worden. Zie hieronder
"Het kan ook voorkomen dat de gemeente reeds beschikt over parkeerplaatsen binnen een acceptabele loopafstand van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die – vanwege de lage parkeerdruk – de parkeerbehoefte van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling kunnen opvangen, zonder dat dit leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving van die parkeerplaatsen. In dat geval kunnen ook die parkeerplaatsen worden ingezet om de parkeerbehoefte van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op te vangen, als daarom door de initiatiefnemer wordt verzocht. De initiatiefnemer zal hieraan financieel moeten bijdragen. Dit wordt geregeld in een (anterieure) overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente."
Van een onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving is sprake bij een parkeerdruk van 85% of meer. Een maximale parkeerdruk van 85% betekent dat circa 191 parkeerplaatsen bezet mogen zijn op het maatgevende moment (zaterdagmiddag). Uit het onderzoek bleek dat op zaterdagmiddag 149 parkeerplaatsen bezet waren. Dit geeft een overschot aan capaciteit van 42 plaatsen.
Conclusie onderzoek
Het grootste theoretische tekort aan parkeerplaatsen in de toekomst betreft circa 38 parkeerplaatsen (zie figuur 12). Uit de parkeerdrukmeting blijkt dat tijdens het drukste moment een overschot aan capaciteit is van 42 parkeerplaatsen. Er is dus een theoretisch overschot van vier parkeerplaatsen.
Huidige situatie
Omdat de aanwezige functies in de huidige situatie komen te vervallen komt daarmee ook de verkeersgeneratie van deze functies te vervallen. In figuur 13 is de verkeersgeneratie van de huidige functies weergegeven. De aantallen zijn afgerond op 10-tallen.
Figuur 13. Huidige verkeersgeneratie (Bron: Verkeer- en parkeeronderzoek Goudappel)
In de huidige situatie bedraagt de verkeersgeneratie circa 1.930 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdag bedraagt de verkeersgeneratie van de huidige functies circa 2.160 mvt/etmaal.
Toekomstige situatie
In figuur 14 is de verkeersgeneratie van de toekomstige functies weergegeven. De ontwikkellocatie is gelegen in de directe nabijheid van een Aldi-supermarkt. Binnen dit onderzoek is uitgegaan van afzonderlijke supermarkten, om zo een worstcase situatie weer te geven.
Figuur 14. Toekomstige verkeersgeneratie (Bron: Verkeer- en parkeeronderzoek Goudappel )
De verkeersgeneratie van de toekomstige functies bedraagt circa 3.390 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag en circa 3.960 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. In figuur 15 is de netto toename ten opzichte van de huidige situatie weergegeven. Hierin is de verkeersgeneratie van de bestaande functies in mindering gebracht op de toekomstige functies.
Figuur 15. Netto verkeersgeneratie toekomstige situatie (Bron: Verkeer- en parkeeronderzoek Goudappel )
Het onderzoek van Goudappel BV heeft ook de ontsluiting onderzocht. Op basis van verkeerstellingen is een routering van het verkeer bepaald. Zie figuur 16 .
Figuur 16. Routering verkeer (Bron: Onderzoek verkeer en parkeren Goudappel)
Met behulp van de Wegenscan is het effect op wegvakniveau beoordeeld. De wegenscan is een tool ontwikkeld door Goudappel, waarmee het evenwicht tussen de functie, vormgeving en het gebruik kan worden beoordeeld aan de hand van de richtlijnen beschreven in Duurzaam Veilig. Op basis van de huidige vormgeving is de maximaal wenselijke verkeersintensiteit voor de wegvakken in de omgeving inzichtelijk gemaakt.
Gebruik
Het huidige gebruik op de wegvakken is ontleend uit verkeerstellingen. Met behulp van de Wegenscan is de maximaal wenselijke verkeersintensiteit inzichtelijk gemaakt. In combinatie met de berekende verkeersgeneratie geeft dit een indruk van hoeveel de huidige verkeersintensiteit mag bedragen. In figuur 17 zijn de resultaten uit de Wegenscan weergegeven. Daarnaast is het maatgevende criterium benoemd.
Figuur 17. Resultaten Wegenscan (Bron: Onderzoek verkeer en parkeren Goudappel)
Op alle wegvakken zijn de toekomstige verkeersintensiteiten passend bij de huidige vormgeving. Op basis van de toekomstige theoretische verkeersintensiteiten komt de Bagijnestraat west het dichts in de buurt bij de theoretisch wenselijke verkeersintensiteiten. De maximaal wenselijk intensiteit is geen harde grens, bij een intensiteit hoger dan de wenselijke intensiteit is niet direct sprake van een verkeerskundig knelpunt. In dit geval is er sprake van circa 400 verkeersbewegingen tot de maximaal wenselijke intensiteit bereikt wordt, wat betekent dat al het verkeer zonder problemen afgewikkeld kan worden op alle wegvakken.
In de toekomstige situatie is binnen acceptabele loopafstand voldoende parkeercapaciteit. In het scenario dat het pand van de oude supermarkt wordt ingevuld met reguliere detailhandel, blijft er een overschot van circa vier parkeerplaatsen bestaan. Daarnaast is in de toekomstige theoretische verkeersintensiteit op een verkeersveilige manier te ontsluiten met de huidige vormgeving en functie. De uitvoerbaarheid van het plan voor het aspect verkeer is hiermee aangetoond.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is ten behoeve van de ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ortageo Zuidwest B.V. op de locatie Dokter M. van Drielplein 2 in Ochten (gemeente Neder-Betuwe). Zie daarvoor Bijlage 3.
De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bestemmingsplanwijziging voor de bouw van een supermarkt.Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende NEN-normen en voldoet aan de geldende wet- en regelgeving betreffende de kwaliteit van de uitvoering van milieuhygiënisch bodemonderzoek.
De locatie is onderzocht volgens de strategie voor een 'diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming' (VED-HE-NL). Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond is voor de ondergrond deze strategie gecombineerd met de strategie voor een 'onverdachte niet-lijnvormige locatie' (ONV-NL). Dat betekent dat één of meerdere boringen dieper zijn doorgezet en de ondergrond analytisch is onderzocht.
In onderstaande figuur zijn de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven.
Figuur 18. Samenvatting toetsingsresultaten (Bron: Verkennend bodemonderzoek ORTAGEO)
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:
Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidsgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een "hogere waarde procedure" worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Op basis van de Wet geluidhinder is bij de realisatie van geluidsgevoelige objecten (waaronder woningen) een geluidsonderzoek noodzakelijk. In voorliggend geval is geen sprake van de realisatie van gevoelige functies en is een akoestisch onderzoek naar geluidhinder op de gevels niet noodzakelijk.
Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is wel noodzakelijk om de geluidsbelasting vanwege de beoogde inrichtingen, een supermarkt en een dorpshuis, te beoordelen. De inrichtingen kunnen een bepaalde geluidsbelasting teweegbrengen die van invloed kan zijn op nabijgelegen woningen. Hierbij dient getoetst te worden aan de standaardgeluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Omdat er sprake is van een bestemmingsplanwijziging is ook het akoestisch woon- en leefklimaat getoetst aan de richtwaarden uit de VNG-Handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hiertoe is ten behoeve van de beoogde ontwikkeling akoestisch onderzoek verricht door onderzoeksbureau M+P op het Dokter M. van Drielpein te Ochten. Zie daarvoor Bijlage 4.
Supermarkt
Laden en lossen
Uit het onderzoek is gebleken dat een overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en stap 3 uit de VNG-handreiking ontstaat vanwege geluidspieken in de nachtperiode. Het betreft de rijbeweging van één vrachtwagen die vroeg in de ochtend (6.30 - 7.00 uur) naar de supermarkt rijdt. De enige mogelijke maatregel is om de vrachtwagen pas vanaf 07:00 uur te laten arriveren. Met toepassing van deze maatregel daalt het maximaal voorkomende geluidsniveau t.g.v. de supermarkt in de nachtperiode naar 25 dB(A), waardoor ruim aan de geluidsnorm wordt voldaan.
Deze maatregel is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen onder artikel 3.3.2 Laad- en losplaats en gebruik kunststof winkelwagens. De regel luidt als volgt: "Het bevoorraden van de supermarkt is uitlsuitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats'. Het laden en lossen is uitsluitend toegestaan met gesloten deuren van de laad- en losplaats en uitsluitend tussen 07.00 uur en 19.00 uur." Hierdoor wordt de overchrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit weggenomen.
Winkelwagens in de avond
Daarnaast wordt ten gevolge van het rijden met winkelwagens het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode op de Lambartus van Ingenstraat 1 berekend op 49 dB(A). Hierdoor wordt de grenswaarden van 45 dB(A) uit het Activiteitebelsuit in de avondperiode overschreden. De overschrijding van de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit kan middels maatwerk worden toegestaan. Deze maatregel is genomen en in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd, zie hiertoe artikel 9.7 van de planregels van dit bestemmingsplan.
Dorpshuis
Regulier bedrijfssituatie (incl. repetitie harmonie)
Op de repetitieavonden van de harmonie kan op basis van de toets RO geconcludeerd worden dat in de avondperiode niet aan stap 2, maar wel aan stap 3 van de VNG kan worden voldaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de fanfare slechts één avond per week gebruik maakt van het dorpshuis en dat als maatregel de nieuwbouw al van een verzwaard dak-pakket en gevelopbouw is voorzien. De voorheen geplande beglazing in de grote zaal is als maatregel eveneens achterwegen gelaten. Er zijn daarom geen verdere kost effectieve bouwkundige maatregelen denkbaar.
Het volgende kan als onderbouwing voor stap 3 van de VNG nog in ogenschouw worden genomen;
Incidentele bedrijfssituatie (feestavonden met dancemuziek)
Tijdens feestavonden in het dorpshuis wordt stap 3 van de VNG voor gemengd gebied overschreden. De enige resterende maatregel is het realiseren van een doos in doos constructie, maar dit is gezien de (hoge) kosten niet reëel. Er kan wel worden voldaan aan de APV en het Activiteitenbesluit.
Indirecte hinder
De indirecte hinder ten gevolge van de supermarkt voldoet voor de avondperiode niet aan de richtwaarden uit de VNG-stap 2 voor gemengd gebied. De berekende waarden voldoen echter wel aan de grenswaarde uit de VNG-stap 3.
De berekende indirecte hinder ten gevolge van het dorpshuis voldoet voor de avondperiode niet aan de richtwaarden uit de VNG-stap 2 voor gemengd gebied. De berekende waarden voldoen echter wel aan de grenswaarde uit de VNG-stap 3.
De indirecte hinder ten gevolge het plan (inclusief de nieuwe supermarkt, het dorpshuis, de Aldi en de detailhandel) voldoet aan de grenswaarde uit de VNG-stap 3 voor gemengd gebied.
Er is een maatregel opgenomen in de planregels, zodat de geluidspieken in de nachtperiode ten gevolgen van een vrachtwagen in de nacht worden weggenomen. Daarnaast is gebleken dat in alle gevallen aan de grenswaarde uit de VNG-stap 3 kan worden voldaan. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat in de nieuwe situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één stap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Figuur 19. Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing dan wel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Een supermarkt en dorpshuis zijn niet gevoelig voor milieuhinder van andere bedrijven of functies in de omgeving. Andersom moet worden beoordeeld of de beoogde functies invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de bestaande gevoelige functies in de buurt.
Een supermarkt wordt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking genoemd onder 'Supermarkten, warenhuizen' (SBI-code 2008, 471) en valt in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in het omgevingstype 'rustige woonwijk, vanwege geluid. Een dorpshuis is geen bedrijfstype dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking. Het kan het best worden vergeleken met 'Buurt- en clubhuizen' (SBI-code 2008, 94991 A) en valt in milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in het omgevingstype 'rustige woonwijk', vanwege geluid.
Omdat het hier geen 'rustige woonwijk' betreft, maar een gebied met een menging van functies kan het worden beschouwd als een 'gemengd gebied' en mogen de richtafstanden met één stap worden verkleind, zoals de tabel in figuur 19 aangeeft. Een richtafstand van 10 meter dient derhalve te worden aangehouden voor het dorpshuis en voor de supermarkt kan met een richtafstand van 0 meter worden rekening gehouden.
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 10 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevoelige functie. Dit is voldoende afstand om te voorkomen dat de beoogde functies invloed hebben op het woon- en leefkimaat van de nabijgelegen gevoelige functies. De woonbestemming die reeds in het plangebied is gelegen is buiten beschouwing gelaten. Deze woonbestemming komt te vervallen na vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof PM10 benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd word
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Figuur 20. Goede ruimtelijke ordening (NIBM-Tool)
In dit scenario is rekening gehouden met een toename van 1460 motorvoertuigbewegingen per weekdag zoals uit het verkeer- en parkeeronderzoek is gebleken (zie figuur 15). Hierbij is nog geen rekening gehouden met het aandeel vrachtverkeer.
De verkeersgeneratie vrachtverkeer bedraagt in de toekomst:
Omgerekend naar etmaalintensiteit komt bovenstaande neer op 6,28 vrachtbewegingen per etmaal.
Ruim genomen komt dat dus neer op zeven vrachtbewegingen, wat betekent dat dit circa 0,48% vormt van de in totaal 1467 motorvoertuigbewegingen. Dit is weergegeven in figuur 20. Uit de NIBM-tool volgt dat de ontwikkeling niet-in-betekende-mate bijdraagt en dat geen nader onderzoek nodig is.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis an het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Onderstaande figuur toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via het CIMLK op 2 november 2023) met bijbehorende grenswaarden.
Figuur 21. Uitsnede Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (bron: RIVM - cimlk.nl)
Uit het overzicht blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de risicokaart via Atlas Leefomgeving. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. Eventuele risicobronnen liggen op enige afstand van het plangebied.
Figuur 22. Uitsnede risicokaart via Atlas Leefomgeving, plangebied ter plaatse van zwarte ster
Stationaire risicovolle activiteiten
Het plan voorziet niet in het oprichten van stationaire risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten of activiteiten waarvoor risicoafstanden gelden op grond van het Vuurwerkbesluit of Activiteitenbesluit. Hierdoor ontstaan er door dit plan geen belemmering voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen of buiten het plangebied.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 20 oktober 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Zie Bijlage 5. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) “zeer kwetsbaar gebouw”, bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of vorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dat advies tijdig te volgen en aan de verplichting te voldoen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt tenslotte dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waak en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Gemeentelijke rioleringsplan 2019-2023
De gemeente Neder-Betuwe heeft voor de periode 2019-2023 een Gemeente RioleringsPlan (GRP) vastgesteld waarin ook het voormalige Waterplan is opgenomen. Het plan bestaat daarmee uit twee delen en is opgezet volgens een regionaal format. Samenwerking op het gebied van de waterketen in de regio rivierenland heeft in 2017 geleid tot deze gezamenlijke blauwdruk en de invulling van een eerste regiovisie GRP in een separaat hoofdstuk. Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. In het GRP zijn de kaders van het riool en waterbeleid vastgelegd en zijn de gemeentelijke visie en ambities voor de komende jaren opgenomen.
Met betrekking tot het watersysteem en de inpassing in de ruimtelijke ordening is het volgende van belang. Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Zo wordt vroegtijdig zicht gekregen op de gevolgen voor het watersysteem en op de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in de bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die worden gerealiseerd moeten klimaatbestendig en water robuust zijn en zullen hydrologische neutraal moeten worden aangelegd. Dat houdt in dat een plan geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Mees Ruimte & Milieu de digitale watertoets uitgevoerd en aan het bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 6. Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt de normale procedure van toepassing. De aanvraag is op 6 september 2022 ingediend bij Waterschap Rivierenland.
Grondwatersysteem
Het plangebied is gelegen in het rivierenlandschap met de kenmerkende afwisseling tussen oeverwallen en kommen. Het gebied is gelegen op een oerverwal naast de Waal. De grondwaterstroomrichting volgt grotendeels het reliëf vanaf de hoger gelegen delen naar de komgebieden.
Kwel en infiltratiegebieden
In de gemeente Neder-Betuwe zijn twee kwel/infiltratie stromingen van verschillende schaal te onderscheiden. Ten eerste is er de regionale kwelstroom van stuwwallen naar rivierengebied. Dit is een diep gelegen grondwaterstroming die als kwel tot uiting kan komen waar afdichtende lagen in de diepe ondergrond onderbroken zijn. Ten tweede is er de lokale (rivier)kwelstroom. De ligging van inzijgings- en kwelgebieden voor deze lokale kwel varieert met de rivierstanden. Als de waterstand in de rivieren hoog is, kwelt grondwater op in de zone achter de dijk, in perioden met lage rivierstanden zakt het juist weg in de bodem.
Oppervlaktewatersysteem
Binnen de kom van Ochten bevindt zich weinig tot geen oppervlaktewater. Wel zijn er veel waterlopen aanwezig. Het betreft het historische watersysteem, dat nog steeds grotendeels aanwezig is en voornamelijk is aangelegd vanwege de optredende kwel. Diverse noord-zuid gerichte A- en B-watergangen zorgen voor de afwatering op de Linge. Deze watergangen maken onderdeel uit van de ruimtelijke structuur van de kern. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Figuur 23. Vastgestelde legger wateren Waterschap Rivierenland
Watercompensatie
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een supermarkt met een oppervlakte van 1.564 m2 en een dorpshuis van 466 m2. In totaal is in de toekomstige situatie sprake van 2.030 m2 bebouwd oppervlak. In de huidige situatie is sprake van een bebouwd oppervlak van 1.536 m2, waarvan 1.413 m2 aan dorpshuis en een woning van 123 m2. In totaal is sprake van een toename van 494 m2. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.
Waterberging
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van de toename van verhard oppervlak, maatgevende regenbuien en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. De vuistregel is dat er 436 m3 waterberging nodig is per 10.000 m2 nieuw verhard oppervlak. Aangezien sprake is van een toename van 494 m2 aan verhard oppervlak dient minimaal 21,6 m3 te worden gecompenseerd.
Om voldoende watercompenserende maatregelen te nemen is Attis Adviesbureau voor ruimtelijke inrichting en techniek gevraagd om een berging voorstel te doen. Zie Bijlage 7. In de voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van vegetatiedaken om water te compenseren. Op de daken van het dorpshuis wordt een bergingscapaciteit gerealiseerd van circa 20 m3 en op het dakvlak van de supermarkt komt een bergingscapaciteit van circa 10 m3. In totaal betreft de theoretische waterbergingscapaciteit dus circa 30 m3. Hier gaat een correctie van 15% af vanwege overige risico's en de theoretische benadering. De gecorrigeerde bergingscapaciteit bedraagt circa 25 m3. Dit is ruim voldoende om het minimum van 21,6 m3 te compenseren. In het figuur hieronder wordt verbeeld hoe de vegetatie daken worden gerealiseerd.
Figuur 24. Uitsnede berging voorstel (bron: Attis Adviesbureau voor ruimtelijke inrichting en techniek)
Het aspect water vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:
De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn. Vanaf 1 juli 2015 is gewerkt met de PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof. De PAS was het beleid waarmee Nederland het hoofd bood aan de problematiek rond stikstof en natuur. In de PAS waren alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 117 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden.
Met een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603). De uitspraak heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).
Op het moment dat een ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie vraagt dit om nadere aandacht. Wanneer sprake is van een bijdrage zal worst case een passende beoordeling gemaakt moeten worden. In geval van een bestemmingsplanprocedure leidt dit tot een planMER-plicht.
Soortenbescherming
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Het is mogelijk dat binnen het plangebied soorten voorkomen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming (Wnb). In dit kader is door Adviesbureau Van der Goes en Groot een quickscan uitgevoerd om dit nader te onderzoeken. De quickscan is als Bijlage 8 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Vogels
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing voor broedvogels is dan niet nodig.
In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van de Huismus. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze vogelsoort noodzakelijk. Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen gevonden, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Een nader onderzoek is inmiddels in gang gezet.
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten, wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
Vleermuizen
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk.
Naderonderzoek Van der Goes en Groot
Het naderonderzoek is uitgevoerd in de periode augustus 2022 – juli 2023. Zie ook Bijlage 9. De inventarisatie is uitgevoerd door bureau Van der Goes en Groot. De conclusies uit dit onderzoek luiden als volgt:
Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen
en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende
mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen
in het kader van Wnb. Voor overige aanwezige soorten geldt onverminderd de zorgplicht.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelderland. De realisatie van het plan kan negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op zo’n 200 meter afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken (zie figuur 24).
Figuur 24. Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied Rijntakken
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling en de bijhorende toename aan verkeersgeneratie is door MBH Consult B.V. een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. De berekening van het projecteffect is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. De onderbouwing van het onderzoek en de rekenbestanden zijn toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Er is een stikstofberekening gemaakt gericht op de bouw- en gebruiksfase van het dorpshuis en supermarkt, zie Bijlage 10. Daarnaast is er een stikstofberekening gemaakt voor een worst-case scenario met voorzetting van de detailhandel op het Dokter M. van Drielplein 1, zie Bijlage 11. Als laatste is een stikstofdepositieberekening gemaakt voor de totale ontwikkeling, zie Bijlage 12.
De resultaten van alle berekeningen zijn hetzelfde:
Het projecteffect bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage treedt er geen stikstofdepositie op binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Derhalve treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Zodoende zijn er geen belemmeringen voor dit plan voor wat betreft het aspect stikstofdepositie.
Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb. Voor overige aanwezige soorten geldt onverminderd de zorgplicht.
Daarnaast treedt er geen stikstofdepositie op binnen omliggende Natura 2000-gebieden, waardoor het onderwerp 'stikstof' geen belemmering vorm voor het voorliggende plan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de omgevingswet staat gepland voor 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen tot aan de inweringtreding van de Omgevingswet. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2024 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Voor het beschermen van de verwachtingswaarden is aangesloten op de Archeologische Beleidskaart 2016 van de gemeente Neder-Betuwe, zoals door de gemeenteraad vastgesteld op 14 april 2016. In deze beleidskaart zijn verschillende verwachtingswaarden aan het plangebied toegekend. Om de mogelijk aanwezige waarden te beschermen heeft de gemeente Neder-Betuwe een parapluplan 'Archeologie' opgesteld. In dit parapluplan zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden voorzien van de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1, 2 en 3”. In deze bestemmingen is bepaald dat voor bodem verstorende werkzaamheden die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige waarden een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden criteria voor wanneer een vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden. Achtereenvolgens gelden de onderstaande dubbelbestemmingen voor de verschillende verwachtingswaarden:
Figuur 25. Archeologische verwachtingswaarde (Bron: parapluplan 'Archeologie' gemeente Neder-Betuwe)
In voorliggend bestemmingsplan zijn de voornoemde archeologische dubbelbestemmingen één-op-één overgenomen uit het parapluplan 'Archeologie'. In figuur 26 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen.Voor het plangebied geld dat de 'Waarde - Archeologie 1' gevolgd moet worden. Daarmee zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd.
Figuur 26. Uitsnede archeologische beleidskaart Neder-Betuwe (bron: website gemeente Neder-Betuwe)
Door Hameland Advies is een Bureauonderzoek Archeologie uitgevoerd op 9 september 2022. Zie Bijlage 13 voor dit onderzoek. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied voor het grootste gedeelte gelegen is op de stroomgordels van Distelkamp - Afferden en Echteld en voor het overige gedeelte op de glooiingen van deze stroomgordels. De stroomgordels waren respectievelijk actief van 2.955 tot 250 v. Chr. (Midden-Neolithicum t/m IJzertijd) en 820 v. Chr. tot 49 n. Chr. (Late Bronstijd t/m Vroeg Romeinse Tijd). Er geldt een hoge archeologische verwachting vanaf dat de stroomgordels sediment zijn gaan afzetten, wat voor dit plangebied dus het Midden-Neolithicum betreft. Het dynamische milieu van de stroomgordels is erg aantrekkelijk voor bewoning en landgebruik in het verleden. Voor resten ouder dan de stroomgordel geldt een onbekende verwachting, aangezien deze verspoeld kunnen zijn.
Uit eerder archeologisch onderzoek binnen het plangebied is gebleken dat de bodem van het plangebied bestaat uit oever- en beddingafzettingen, deze zijn aangetroffen tussen 90-140 cm-mv. Ook is er een vuile archeologische laag aangetroffen in twee boringen op 100-110 cm-mv. Onderzoeken uit de omgeving geven ditzelfde beeld weer. Daarnaast zijn in de omgeving ook meerdere archeologische vondsten gedaan. Zo is er veel Romeins en middeleeuws vondstmateriaal en een nederzetting uit de 11de/12de eeuw aangetroffen.
Uit het cartografische onderzoek blijkt dat het plangebied op de oudst beschikbare kaarten langs een weg heeft gelegen in het centrum van Ochten. Het plangebied zelf was voornamelijk in gebruik als boomgaard. Eind jaren '50 van de 20ste eeuw is het plangebied bebouwd geraakt en deels bestraat. In de tweede helft van de 20ste eeuw is ook een deel weer gesloopt en is de huidige bebouwing gerealiseerd. Van een klein deel van de huidige bebouwing zijn bouwtekeningen beschikbaar. Hieruit blijkt dat die gefundeerd is tot 70-85 cm-mv. Tot welke diepte het overige deel van de bebouwing en de voormalige bebouwing de bodem hebben verstoord is niet bekend.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er een grote kans is op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Volgens het booronderzoek door RAAP uit 2007 bevindt er zich een archeologische 'vuile' laag vanaf 100 cm-mv binnen het plangebied. Aangezien de nieuwe ontwikkelingen de bodem tot 83 cm-mv zullen verstoren, zit er een buffer van 17 cm tussen de archeologische laag en de toekomstige verstoring. Daarom adviseert Hamaland Advies om 'archeologievriendelijk' te gaan bouwen, door de afstand tussen de funderingen en de archeologische laag te vergroten. Dit kan door een bufferzone te hanteren vanaf de top van de archeologische 'vuile' laag. Tijdens telefonisch overleg met regioarcheoloog H.J. van Oort op 8-9- 2022 is besproken dat dit een bufferzone van 30 cm dient te zijn, conform de leidraad voor 'archeologie sparend bouwen' van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Alle werkzaamheden zullen dan boven die gestelde bufferzone moeten plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld door het plangebied op te hogen tot deze zone veilig is voor de ingrepen.
Mocht dit niet mogelijk zijn wordt geadviseerd om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de aard en omvang van de eventuele vindplaats vast te stellen. Hier zal vooraf een PvA en PvE voor moeten worden opgesteld. Na het proefsleuvenonderzoek kan worden vastgesteld of een opgraving noodzakelijk is en of de sloop van de huidige bebouwing eventueel archeologisch begeleid dient te worden.
Op verzoek van de gemeente Neder-Betuwe is A=M Adviespraktijk gevraagd het onderzoek van Hamaland Advies en de daarin opgenomen aanbevelingen kritisch te beoordelen. Zie Bijlage 14 voor deze Second Opinion. De conclusie uit de herbeoordeling luidt als volgt:
Het gehele plangebied kan worden vrijgegeven en dat van verder archeologisch onderzoek door de gemeente kan worden afgezien. Dit betreft dus tevens de sloop en aanleg/bouw van een nieuw dorpshuis en de supermarkt. De nu bekende bodemingrepen raken een mogelijk aanwezige archeologische laag immers niet. Deze blijven daarmee in-situ- behouden.
Hierop geldt één uitzondering: rekening houdend met het uitgangspunt dat de aanleg van riolering en nutstraces (kabels en leidingen) de meest diepe verstoringen zijn in het plangebied en nog onbekend is op welke diepte deze worden aangelegd, zal de gemeente bij de aanleg daarvan duidelijk moeten maken dat deze een mogelijke archeologische laag niet verstoren.
Mocht dat wel het geval zijn, dan is de meest pragmatische vorm van nader onderzoek bij het graven van de sleuven voor kabels en leidingen en riolering een archeoloog aanwezig te laten zijn, die de bodemopbouw en mogelijk sporen kan optekenen en mogelijke vondsten kan bergen. Dit in overleg met de civieltechnische medewerker(s). c.q. de uitvoerders.
Zoals hierboven in de herbeoordeling van A=M Adviespraktijk is aangegeven, dient gemeente duidelijk te maken dat een mogelijke archeologische laag niet verstoort zal worden door de aanleg van riolering en nutstraces.
De gemeente Neder-Betuwe heeft A=M Adviespraktijk verzocht aan te geven hoe de rioolaanleg zich verhoudt tot de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied en tot welke maatregelen dit mogelijk zou kunnen leiden. Dit heeft geleid tot een advies, zie daarvoor Bijlage 15.
A=M Adviespraktijk concludeert dat in het plangebied de mogelijkheid bestaat dat een archeologische leeflaag kan worden aangetast door riolering. De locaties waar deze kans bestaat, staan aangegeven met de nummers 1,2, 3 en 4 in onderstaande figuur.
Figuur 27. Locaties waar aantasting kan plaatsvinden (bron: Advies Omgang Archeologie A=M Adviespraktijk)
A=M Adviespraktijk adviseert de hierboven aangegeven rioolaanleg (nrs. 1 t/m 4), overeenkomstig artikel 3.5.5 sub c van het paraplubestemmingsplan Archeologie, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. Dit artikel is één op één overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig. Het plangebied is niet gelegen in een Rijks- of gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In samen spraak met de gemeente wordt het advies van A=M Adviespraktijk gevolgd.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
Het aspect leidingen heeft geen invloed op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Uit het rapport 'Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe' (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.
Een oppervlaktedetectieonderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij de start van de uitvoering van werkzaamheden. Indien er materiaal wordt gedetecteerd, kan dit vervolgens op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect explosieven.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
In deze paragraaf worden de bestemmingen van het bestemmingsplan - voorzover noodzakelijk en niet eerder besproken - afzonderlijk toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dienen in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.
Deze bestemming is opgenomen voor de te realiseren supermarkt en de te handhaven detailhandel ter plaatse van de bestaande supermarkt. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor detailhandel en groenvoorzieningen. De supermarkt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met in achtname van de verschillende maatvoeringseisen.
Deze bestemming heeft betrekking op het nieuwe dorpshuis. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden, zorginstellingen en ondersteunende horeca. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.
Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbaar gebied. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verkeer, vervoer en verblijf, hondenuitlaatplaatsen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, terrassen, standplaatsen voor ambulante handel, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Garageboxen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'garagebox'.
De bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming zijn zeer beperkt. Voor garageboxen is een specifieke bebouwingsregeling opgenomen
De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie ' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Hierbij is aangesloten bij de Archeologische beleidskaart van de gemeente Neder Betuwe. Zie ook paragraaf 4.9 van deze toelichting. Er wordt aangesloten bij het parapluplan 'Archeologie'. Hieruit volgt dat de 'waarde - Archeologie 1' van toepassing is op het voorliggende plangebied. Voor een aantal werkzaamheden op of in de 'Waarde - archeologisch 1'-grond is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is gedifferentieerd in de dubbelbestemming.
Naar aanleiding van de watertoets (zie Bijlage 6) heeft het waterschap Rivierenland gevraagd de buitenbeschermingszone aan te duiden met een algemene aanduidingsregel: 'Vrijwaringszone - dijk 2'. In buitenbeschermingszones zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder watervergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar, aanleggen van bodemenergiesystemen en werken met explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De initiatiefnemer en de gemeente hebben een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal is op deze manier vezekerd.
Op 17 oktober 2022 is een informatieavond georganiseerd in het Dorpshuis in Ochten, ten behoeve van de verplaatsing van de MCD supermarkt en de sloop en nieuwbouw van het dorpshuis op het dokter M. van Drielplein in Ochten. De informatieavond was bedoeld om omwonenden en geïnteresseerden te informeren over de plannen. De informatieavond was vormgegeven als een inloopavond, waar de verschillende betrokken partijen de mogelijkheid kregen om nadere uitleg te geven over hun bijdrage aan de plannen.Hierbij waren de initiatiefnemer van Boon Food Group, vertegenwoordigers van het buurthuis en de gemeente aanwezig. Ook waren ook verschillende stakeholders van de partij zoals de architect, verkeerskundige en jurist.
In totaal hadden tien omwonenden zich aangemeld voor de inloopavond. Uiteindelijk zijn er circa 50 á 60 belangstellenden gekomen om de plannen te bekijken tijdens de inloopavond.
De gemeente heeft een participatieplan opgesteld. Hierin wordt omschreven wat de aanleiding en het doel van het initiatief is.
Het participatieniveau wat wordt aangegeven is 'meeweten'. De ontwikkeling bevindt zich in de Definitief Ontwerp fase waarbij we toewerken naar een ter inzage legging voor einde van 2023.
De opbouw van het participatietraject is als volgt:
Daarna zal de vergunningsfase starten. Hiermee wordt het formele beroep van bezwaar en beroep bedoelt. Wanneer dat is afgerond kan gestart worden met de realisatiefase.
Van de participatieonderdelen zal steeds verslag worden gedaan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen bij de receptie in het gemeentehuis en was tegelijkertijd raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. De terinzagelegging is op 20 december 2023 bekend gemaakt in Hét Gemeentenieuws, Het Gemeenteblad en op officielebekendmakingen.nl. Gelet op het coördinatiebesluit van de gemeenteraad hebben met het ontwerpbestemmingsplan, ook de ontwerp omgevingsvergunningen voor de bouw van de supermarkt en het dorpshuis ter inzage gelegen. In de bovengenoemde periode is een ieder in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn/haar zienswijze omtrent het ontwerpplan kenbaar te maken.
De ingediende zienswijzen zijn allen binnen de genoemde termijn ingediend en dienen derhalve ontvakelijk te worden verklaard. De zienswijzen zijn door de gemeente van antwoord voorzien in de zienswijzennota, zie Bijlage 16.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen en onder voortschrijdend inzicht hebben een aantal wijzigingen aan het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden. Ook deze wijzigingen zijn terug te vinden in Bijlage 16.