Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Kesteren, Nieuwe Dijk ong." met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEnieuwedijkA-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden nevenactiviteiten:
consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning;
1.4 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afhankelijke woonruimte:
een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 agrarische doeleinden:
doeleinden die zijn gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 agrarische gebouwen:
gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een bedrijfswoning;
1.11 archeologische deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.15 bedrijfswoning:
een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
1.16 bestaand:
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende vergunning;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bijgebouw:
een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;
1.21 boomkwekerij:
het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters;
1.22 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 caravan:
een niet-vergunningsplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.31 detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten:
het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, als ondergeschikte nevenactiviteit, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 diepploegen:
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarische bedrijfsvoering gericht op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond, bijvoorbeeld melkveehouderijen en akkerbouw;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.36 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.37 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.38 kampeermiddelen:
- een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
1.39 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.40 kas:
een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal;
1.41 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.42 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.43 nevenfunctie:
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;
1.44 niet-grondgebonden agrarische productie:
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen;
1.45 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiek gericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.46 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
1.47 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.48 ondergronds:
onder peil;
1.49 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.50 permanente bewoning c.q. hoofdwoonverblijf:
gebruik van een woning, recreatiewoning of andere woonruimte door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Neder-Betuwe;
1.51 productiegebonden detailhandel:
de verkoop van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.52 publieksgerichte aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.53 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 (sleuf)silo:
een bouwwerk -geen mestopslagplaats zijnde- voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer;
1.55 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.56 uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door constructie of afmetingen) ondergeschikt is -maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;
1.57 woning:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerkse meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.1.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.1.7 peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor '
Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- grondgebonden agrarische productie;
- teelt op folie, worteldoek of goten;
- het weiden van dieren;
- bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
- landschappelijke beplanting;
- watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging met daaronder mede begrepen;
- extensief dagrecreatief medegebruik.
3.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in deze bestemming bedoelde gronden tevens bestemd voor:
- niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
- bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
- bijbehorende bewoning.
met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan.
3.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:
- bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
- één bedrijfswoning;
- bijgebouwen ten behoeve van de woning;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.2 Afstand perceelsgrens
Bij de bouw van de in
lid 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.3 Bedrijfsgebouwen
Bij de bouw van de in
lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen 12 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen 7 m;
- ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boom-teeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m²;
- van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 3.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 1.600 m2.
3.2.4 Bedrijfswoning
Bij de bouw van de in
lid 3.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.2.5 Bijgebouwen
Bij de bouw van de in
lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij de bouw van de in
lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
- de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
- de bouwhoogte van mestsilo's, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
- de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
- de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
3.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch'
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch', voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:
- niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
- molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in
lid 3.3.2 t/m
lid 3.3.5 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
3.3.2 Afstand perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:
- dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen een bouwvlak kan worden opgericht;
- de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
3.3.3 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.2.7, voor de van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:
- het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;
- het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;
- de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt 4 m;
- de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.
3.3.4 Stalling van dieren
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.2.7 voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:
- het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;
- de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht niet meer bedraagt dan 1 ha;
- de afstand tot een nabijgelegen woning meer bedraagt dan 100 m;
- de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
- de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.
3.3.5 Huisvesting seizoenarbeiders
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
- de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;
- het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
- aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
- alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
- de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
- indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bijgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;
- indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen het bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doelbetreffende landschappelijke inpassing;
- een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen als bedoeld in artikel 4 of de veiligheid van mensen, dieren en goederen niet blijvend worden geschaad. Hiertoe dient een verantwoording van het groepsrisico overlegd te worden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming '
Agrarisch' wordt in ieder geval begrepen:
- een gebruik als volkstuin;
- een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan niet meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;
- een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;
- de opslag van mest buiten het bouwvlak;
- de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;
- de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van opslag meer bedraagt dan 4 m;
- permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders;
- zeer kwetsbare gebouwen.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Als voorwaardelijke verplichting geldt dat binnen 1 jaar na ingebruikname van de gebouwen, de landschappelijk inpassing zoals opgenomen in bijlage 1 is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in
lid 3.5.2 en
lid 3.5.3 wordt eerste overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
3.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.4.1 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:
- de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijke agrarische deskundige, in voldoende mate is aangetoond;
- de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;
- de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;
- gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
3.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.4.1 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, inden en voor zover:
- de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;
- de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van aardgas.
4.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in
lid 4.3.2 wordt eerst overgaan, indien hierdoor:
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend niet blijvend worden geschaad;
- gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend worden geschaad.
4.3.2 Bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 4.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in
lid 4.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemming(en).
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
- werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;
- het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanbrengen van oppervlakte verhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de grond;
- buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in
lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
- werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
- werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
- werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
4.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
lid 4.4.1, kan alleen worden verleend indien door de werken en werkzaamheden, gehoord die de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen of de veiligheid van mensen, dieren en goederen niet blijvend worden geschaad.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
5.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemmingen bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 1.000 m2;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 5.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.4.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in
lid 5.4.1 wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.4.3 Advies
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in
lid 5.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de verplichting de activiteiten dit tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod
Het is verboden, behoudens het bepaalde in
lid 5.5.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
- bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondings-vergunning is vereist;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of fietspaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.5.2 Uitzonderingen
Het onder
lid 5.5.1 vervatte verbod geldt niet:
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidige gebruik van de laanboomteelt;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 1.000 m2;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
- indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 5.4.1.
5.5.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in
lid 5.5.1, wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.5.4 Advies
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in
lid 5.5.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.5.5 Voorwaarden omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in
lid 5.5.1 in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermde bodemlaag of ander voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Ecologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ecologische linten.
6.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover deze zijn toegestaan voor de in
lid 6.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemming(en).
Artikel 7 Waterstaat - Beheerszone watergang
7.1 Bestemmingsomschrijving
- bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
- voorzieningen voor de waterhuishouding.
7.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:
- zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
- gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
- het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalige kamperen;
- het gebruik ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' mogen geen woningen worden gebouwd.
10.1.2 Bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 10.1.1 voor de bouw van een woning indien voldaan kan worden aan de vereisten ten aanzien van "zones langs spoorwegen" in de Wet geluidhinder zoals deze wet luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
10.2 Vrijwaringszone - weg
10.2.1 Algemeen
Ter plaatse van e aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
10.2.2 Verlenen omgevingsvergunning
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in
lid 10.2.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
- gehoord de betrokken wegbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
10.2.3 Bouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 10.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de voor deze gronden aangegeven bestemming(en).
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
11.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan voor het gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten in een (bedrijfs)woning, indien en voor zover:
- de desbetreffende (bedrijfs)woning bewoond blijft;
- het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
- het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
- de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
- de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
11.3 Antennemasten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van antennemasten, indien en voor zover:
- de antennemast wordt geplaatst binnen een afstand van 5 m van een bestaande woning;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.
11.4 Bed & Breakfast in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende gebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een (bedrijfs)woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:
- de (bedrijfs)woning tevens bewoond blijft;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de (bedrijfs)woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
- totaal niet meer dan 50 m2 van de (bedrijfs)woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruik voor bed & breakfast;
- het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
11.5 Ecologische linten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg van ecologische linten, indien en voor zover:
- de aanleg plaatsvindt op gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de desbetreffende gronden tevens zijn gelegen binnen zones van 10 m van gronden die zijn bestemd als 'Water';
- de aanleg plaatsvindt door, namens of met goedkeuring van de betrokken waterbeheerder en eigenaar.
11.6 Kleine uitbouwen (bedrijfs)woning
Burgemeester en wethouders, kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan (bedrijfs)woningen, indien en voor zover:
- de overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de (bedrijfs)woning niet meer bedraagt dan 2 m;
- de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
11.7 Kleinschalig kamperen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg en het gebruik van gronden als recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, indien en voor zover:
- het een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of bij een (bedrijfs)woning met een huiskavel van tenminste 1 ha betreft;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen en/of agrarische en andere bedrijven;
- het kleinschalig kamperen aansluitend aan de bijbehorende bestaande bebouwing dient plaats te vinden;
- voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en deze geheel op eigen erf wordt gerealiseerd;
- van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
- sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd of, indien dit niet mogelijk is, binnen maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m.
11.8 Mantelzorg/inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een (bedrijfs)woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:
- de bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte voor inwonende personen;
- de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30% van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
- de (bedrijfs)woning met maximaal 50 m2 extra wordt vergroot tot een absoluut maximum van 750 m3;
- er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
- het nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
- minimaal één direct verbinding tussen beiden wooneenheden aanwezig is.
11.9 Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorziening, indien en voor zover:
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:
- het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden toegekend, of de mogelijkheden tot het hertstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
12.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:
- de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
- de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
- de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10% wordt gewijzigd;
- de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.
12.3 Vergroting en/of vormverandering agrarische bouwpercelen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming '
Agrarisch' voor de vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak, met dien verstande dat:
- het niet betreft de verplaatsing van het gehele bedrijf naar een ander perceel;
- uit een nader onderzoek is gebleken dat de vergroting en/of vormverandering noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
- de wijziging geschiedt door het verwijderen van het bestaande bouwvlak en door het aangeven van een nieuw bouwvlak;
- het oppervlak van het nieuwe bouwvlak is afgestemd op de reële uitbreidingsbehoefte en niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
- de afstand tussen het nieuwe bouwvlak en de dichtst bijgelegen woning meer bedraagt dan 50 m;
- van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
- in het wijzigingsplan inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna en regenwater-retentie en waarbij is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd en waarbij ten aanzien van de hemelwaterretentie uit een schriftelijke verklaring van het waterschap is gebleken dat zij geen overwegende bezwaren hebben.
12.4 Afvoeren agrarische bedrijfsbestemming; functiewijziging ten behoeve van bewoning bij bedrijfsbeëindiging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van gronden met de bestemming '
Agrarisch' voor zover dit een bouwvlak betreft, voor de functiewijziging naar 'Wonen', indien en voor zover:
- ter plaatse sprake is van een bestaande (bedrijfs)woning;
- voor de woning de bepalingen van toepassing zullen zijn zoals opgenomen in de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan "Buitengebied Kesteren";
- de wijziging geschiedt door het verwijderen van de bestaande bestemming, tezamen met het gehele bouwvlak indien daar sprake van is, door het aangegeven van de nieuwe bestemming 'Wonen' en, voor de overige binnen de bestemming opgenomen en niet voor 'Wonen' te bestemmen gronden, van een van de agrarische bestemmingen die reeds aan de om- of aanliggende gronden is opgenomen.
12.5 Niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming '
Agrarisch' voor zover dit een bouwvlak betreft, voor het toestaan van een nevenactiviteit bij een functionerend agrarisch bedrijf, indien en voor zover:
- in geval van een agrarisch verwante, buitengebied gebonden of recreatieve nevenactiviteit de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
- in geval van een ambachtelijk bedrijf of detailhandel in streekeigen agrarische producten de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
- de nevenactiviteit plaatsvindt in de bestaande bedrijfsbebouwing;
- in geval van opslag dit plaatsvindt in maximaal 1 bestaand gebouw;
- geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel is toegestaan;
- geen sprake is van een onevenredige toename van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
- in geval van een ambachtelijke nevenactiviteit, uitsluitend bedrijvigheid is toegestaan die behoort tot een van de categorieën 1 en 2, waaronder die bedrijven worden verstaan die op de tot het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn vermeld;
- de wijziging geschiedt door de gronden te voorzien van een aanduiding met betrekking tot de toegestane nevenactiviteit en voor zover nodig nadere regels worden opgenomen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning dan wel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Inhoud van een bouwwerk
Burgermeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in
lid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
lid 13.1.1 met maximaal 10%.
13.1.3 Bestaande bouwwerken
Het bepaalde in
lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Bestaande bouwwerken
Het gebruik van de gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
lid 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, als bedoeld in
lid 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.2.4 Strijdig gebruik bestaande bebouwing
Het bepaalde in
lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Kesteren, Nieuwe Dijk ong."