Plan: | Tankstation Hogeveldseweg Kesteren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEhogeveldseweg2-vst1 |
Bouwkundig ontwerp en adviesburo Van Zeist heeft voor Van Dijkhuizen Olie en Benzine bij de gemeente Neder-Betuwe een verzoek ingediend voor de bouw en exploitatie van een verkooppunt voor motorbrandstoffen aan de Hogeveldseweg 2 in Kesteren. Het plan voorziet in de nieuwbouw van een onbemand verkooppunt van motorbrandstoffen (zonder LPG) enkel voor vrachtwagens.
De reden voor dit nieuwe verkooppunt komt voort uit de wens om vrachtwagens van 't Panhuis hier te kunnen laten tanken. Vrachtwagens tanken nu nog aan de Spoorstraat. Dit is een doorgaande weg. Het tankstation aan deze weg is in oppervlakte vrij klein waardoor er te weinig ruimte is voor het manoeuvreren met vrachtwagens. Ook kunnen er niet meerdere vrachtwagens tegelijk tanken, zonder dat hierbij het verkeer op de Spoorstraat wordt gehinderd.
Op de nieuwe locatie aan de Hogeveldseweg is volgens het geldende bestemmingsplan geen verkooppunt voor motorbrandstoffen toegestaan. Om die reden is aan het college van B&W toestemming gevraagd het bestemmingsplan op dit punt te wijzigen. Het college heeft in principe ingestemd met het initiatief, omdat het voor een veiliger verkeerssituatie zorgt aan de Spoorstraat. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Nieuwe situatie
Het plangebied is gelegen in Kesteren op bedrijventerrein 't Panhuis aan de Hogeveldseweg. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
bron: Bing Maps |
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuw onbemand verkooppunt voor motorbrandstoffen (zonder LPG) ruimtelijk-juridisch mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan zal ingegaan worden op het planvoorstel, het ontwerp en de juridische vertaling in regels en verbeelding.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming "Bedrijventerrein". Binnen deze bestemming zijn onder andere bedrijven, groothandel en onder voorwaarden detailhandel, kantoren en horeca in ondergeschikte vorm toegestaan. Binnen het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" is een tankstation enkel toegestaan binnen de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen", zoals voor de tankstations aan de Spoorstraat is gedaan. Daarnaast is een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" van toepassing. Hierdoor worden de mogelijke aanwezige archeologische waarden in de grond beschermd. In verband met de voormalige bedrijfsvoering van de BAM op dit perceel is tevens een functieaanduiding "Risicovolle inrichting". Als laatste geldt voor het perceel de gebiedsaanduiding "Wro-zone 2 bedrijfswoningen toegestaan" wat inhoudt dat per bouwperceel 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Uitsnede vigerende plankaart "Bedrijventerreinen"
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, gevolgd in hoofdstuk 3 door een beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een inhoudelijk verantwoording op de haalbaarheid van het plan en geeft een uiteenzetting van de toetsing van het initiatief aan geldend beleid en (milieu)wetgeving. De economische haalbaarheid van het plan wordt verantwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein 't Panhuis, ten oosten van de kern Kesteren. Het bedrijventerrein is een gemengd bedrijventerrein, waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 gevestigd mogen worden. Op 't Panhuis is geen sprake van segmentering of thematisch ingedeelde zones. Het terrein is een klassiek voorbeeld van een gefaseerd uitgegeven gemengd bedrijventerrein. Hiermee is men begonnen in de jaren '80. Sinds die tijd is het bedrijventerrein flink uitgebreid, maar de tijd heeft er ondertussen wel haar sporen nagelaten. Om die reden is van gemeentewege een projectgroep opgericht die in samenwerking met Ondernemersvereniging Panhuis Kesteren bezig is met revitalisering van het bedrijventerrein.
Het plangebied ligt aan de Hogeveldseweg in Kesteren. Het terrein werd tot voor kort gebruikt door bouwbedrijf BAM. Op dit moment is er een wasstraat voor vrachtwagens gevestigd. Het gehele terrein is verhard, maar heeft verder geen functie.
Het plangebied gezien vanaf de zuidwest zijde
Met de aanleg van de spoorlijn Arnhem - Tiel en het spoor naar Amersfoort in de 19e eeuw kwam met de bouw van het station bij de splitsing van de sporen in Kesteren de spoorzone tot ontwikkeling. Het aantal inwoners nam toe. Ook bracht de spoorlijn economische voorspoed, omdat men fruit snel en dus vers, kon transporteren.
Vanaf begin jaren '80 is aansluitend op de spoorzone, ten noorden van het spoor, het bedrijventerrein 't Panhuis aangelegd als het gemeentelijk bedrijventerrein van de voormalige gemeente Kesteren.
't Panhuis is een bedrijventerrein waar het laden en lossen en het parkeren op de voorterreinen gebeurd. Opvallend is dat in sommige straten de gevels op één rooilijn liggen en praktisch aan elkaar vast liggen, zodat de afzonderlijke gebouwen één wand vormen. De scheiding tussen openbaar gebied en privé-terrein wordt hier als het ware gevormd door de gevel. Door de overwegend stenige voorterreinen heeft ’t Panhuis een functioneel karakter. Waar zijkanten grenzen aan de weg staan erfafscheidingen die bestaan uit gaashekwerk van circa 2 meter hoogte. Op het bedrijventerrein is daarnaast relatief veel oppervlaktewater aanwezig in de vorm van watergangen.
't Panhuis is grotendeels een monofunctioneel bedrijventerrein voor bedrijven tot en met categorie 3.2. Op het terrein zijn een aantal bedrijfswoningen gevestigd. Het terrein kent een gebouw met een maatschappelijke functie. Dit is de VMBO-school van Helicon aan de Industrieweg. In de spoorzone van Kesteren bevinden zich een station, de spoorlijn met emplacement en enkele bedrijfsloodsen. De openbare ruimte is in gebruik als verkeersruimte, voor groen- en nutsvoorzieningen en water.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het verkopen van motorbrandstoffen zonder LPG. Dit is gedaan door bij de huidige bestemming de functieaanduiding 'Verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG' op te nemen.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (4)' blijft van toepassing. De gebiedsaanduiding 'Wro-zone 2 - bedrijfswoningen toegestaan' wordt geschrapt. Het huidige bouwvlak blijft zoals het is evenals de maatvoeringsaanduiding zoals in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' is opgenomen. De functieaanduiding 'Risicovolle inrichting' zal niet overgenomen worden, omdat deze niet meer van toepassing is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen en bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied wordt het volgende verstaan: 'een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief valt hier niet onder. Het Barro stelt in die zin geen regels voor het plangebied.
Het onderhavige initiatief voorziet niet in de aanleg van een bedrijventerrein of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Op dit moment maakt de locatie onderdeel uit van een velen malen groter bedrijfsperceel waarbinnen op basis van het vigerende bestemmingsplan voor het gehele perceel nu al de bestemming bedrijventerrein geldt en een bouwvlak ligt. Gelet op de beperkte omvang van onderhavig initiatief, de beperkte omvang van het terrein en de beperkte gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming, is de gemeente van oordeel dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar van herstructurering van reeds bestaand bedrijventerrein.
Bovendien is de initiatiefnemer tevens exploitant van het tankstation van de reclamant (Spoorstraat 59) en heeft hij geconstateerd dat de behoefte er is. Het betreft niet een nieuwvestiging van een volwaardig tankstation. Hij draagt bovendien met uitvoering van een tankstation enkel voor vrachtwagens bij aan een veiligere verkeerssituatie aan de Spoorstraat. Dit is een doorgaande weg. Het tankstation aan de weg (Spoorstraat 59) is in oppervlakte vrij klein waardoor er te weinig ruimte is voor het manoeuvreren met vrachtwagens. Ook kunnen er niet meerdere vrachtwagens tegelijk tanken, zonder dat hierbij het verkeer op de Spoorstraat wordt gehinderd. Het voornemen verplaatst in feite dan ook het aanbod die reeds aan de regionale behoefte voldoet. Er is in de omgeving geen tankstation dat volledig is ingericht ten behoeve van de vrachtwagens.
Het project is verenigbaar met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief is niet strijdig met geldend rijksbeleid.
Streekplan Gelderland (2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van Structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
Planspecifiek
Het beleid uit het Streekplan Gelderland wordt concreet gemaakt in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie volgende paragraaf).
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is enkel een juridische vertaling van dit beleid; er is geen nieuw beleid toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en nationale landschappen.
Op 27 juni 2012 volgde de eerste herziening van de RVG. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij provinciaal belang speelt, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.
Omgevingsvisie en verordening Gelderland
Op 14 januari 2014 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Naar verwachting zullen in de tweede helft van 2014 de visie en de verordening door Provinciale Staten vastgesteld worden. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.
Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Verwacht wordt dat de omgevingsvisie in het derde kwartaal van 2014 door Provinciale Staten van Gelderland wordt vastgesteld.
Planspecifiek
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland wordt het volgende gezegd over (lokale) bedrijventerreinen. Nieuwe bedrijven zijn toegestaan mits de kavelgrootte niet groter is dan 0,5 ha. Bedrijven met een grotere omvang passen namelijk beter op een intergemeentelijk danwel regionaal bedrijventerrein. Het plangebied is behoorlijk kleiner dan 0,5 ha. (ca. 1500 m2). Er is geen sprake van provinciaal belang.
Structuurvisie Neder-Betuwe
Op 17 juni 2010 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie 2010-2020 gewijzigd vastgesteld. In de Structuurvisie is beschreven dat de gemeente een aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving biedt. Alle kernen hebben een eigen karakteristiek woonmilieu, met een hechte sociale samenhang. De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Daar waar nodig zijn bij de kernen en/ of ontwikkelingslocaties waterbergingsvoorzieningen gerealiseerd.
Voor Kesteren geldt dat behoud van het bestaande buitengebied van belang is. De functie 'werken' mag de komende jaren met 3 ha worden uitgebreid. 't Panhuis verdient aandacht in het kader van revitalisering. Als laatste gaat aandacht uit naar het verbeteren van de relatie met het omringende landschap en het verbeteren van de entrees van het dorp en het stationsgebied.
Planspecifiek
Het nieuwe tankstation valt volgens de structuurvisie in bestaand stedelijk gebied. Er worden verder geen concrete aspecten genoemd die voor onderhavig initiatief van belang zijn. Daarmee is de ontwikkeling niet strijdig met de Structuurvisie.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
In dit plan is geen sprake van de realisatie van een geluidsgevoelig object. Ten behoeve van de realisatie is gekeken naar de mogelijke geluidsproductie van het tankstation. De geluidemissie wordt bepaald door rijdende voertuigen en tanken. Hiervoor is een akoestisch onderzoek verricht Adviesburo Van der Boom BV op 22 juli 2014 (kenmerk: 14-124). De geluidbelasting op de omgeving is vastgesteld op basis van modelberekeningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de omgeving t.g.v. de activiteiten bij het tankstation zeer laag is (< 30 dB(A) etmaalwaarde). De piekniveaus worden ingeschat op hooguit 55 dB(A). Ook dit valt binnen de gebruikelijke grenswaarden. Aangezien de indicatieve methode geen rekening houdt met afscherming zal de geluidbelasting in de werkelijke situatie vermoedelijk nog lager liggen. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Akoestisch gezien past het plan in de omgeving.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en is ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het doel van het tankstation is vrachtwagens te voorzien van brandstof. Deze vrachtwagens komen doorgaans van de bedrijven die op 't Panhuis gevestigd zijn. Van een toename van vrachtverkeer, waardoor de luchtkwaliteit in betekenende mate zou verslechteren is om die reden geen sprake.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
Hieruit is op te maken dat op het bedrijventerrein een aantal grote bedrijven zitten die risico's met zich meebrengen. Het plangebied zelf ligt volgens de kaart binnen de terreingrens van BAM Bredero Bouw BV. Dit is echter niet meer van toepassing. Sinds een aantal jaar is dit bedrijf niet gevestigd op deze locatie. Dit betekent dat zowel de 'terreingrens', als de 'risicocontour vulpunt' en de aanduiding 'overige inrichtingen gevaarlijke stoffen' niet meer van toepassing is.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om het plan mogelijk te maken is geen sprake van een functiewijziging, maar van het toevoegen van een extra functie. Omdat het om een onbemande pomp gaat zijn er verder ook geen personen die langdurig dagelijks op deze plek verblijven.
Om te voorkomen dat de grond vervuild raakt door de nieuwe activiteit wordt bij de bouw van het tankstation een vloeistofdichte vloer aangelegd. Gemorste brandstoffen worden via een resistent riool (HDPE) afgevangen. Zowel de vloeistofdichte vloer, als het HDPE riool zullen aan KIWA keurmerk en BRL voldoen. De inrichting sluit ten aanzien van het aspect bodem aan bij het Activiteitenbesluit, omdat de brongerichte aanpak centraal staat. Bodemverontreiniging en -aantasting wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen. De inrichting zal ten aanzien van het aspect bodem voldoen aan het Activiteitenbesluit.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die hinder opleveren voor de beoogde functie. Omgekeerd zal de nieuwe ontwikkeling niet voor hinder zorgen naar de omgeving. Gevoelige objecten, zoals woningen liggen op ruimte afstand. 't Panhuis is geen gezoneerd bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van bedrijven en milieuzonering.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één nieuwe integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid Waterschap Rivierenland van belang. Het waterschap heeft het Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010 - 2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkering, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, oppervlaktewater en grondwater). Ruimtelijke plannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken moeten ten minste 'waterneutraal' zijn en waar mogelijk 'waterpositief'. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet verslechteren. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. De waterhuishoudkundige gevolgen van uitbreidingen (nieuw stedelijk gebied) mogen niet worden afgewenteld op naastgelegen of stroomafwaarts gelegen gebieden. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en –stromen in de omgeving niet wijzigen. Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende uitkomst biedt komen oplossingen zoals draineren of wateronttrekking in beeld.
Onderhavig initiatief omvat een deel van het voormalige BAM-terrein te gebruiken als tankstation. Het plangebied is reeds volledig verhard, er komt dus geen verhard oppervlak bij. De A-watergang aan de westzijde van het projectgebied valt net buiten de plangrens. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor wat betreft opvang en afvloeiing van hemelwater. Op de huidige locatie is geen wateroverlast bekend.
De Hemelwaterafvoer van de nieuw te bouwen luifel wordt gekoppeld aan de bestaande afvoer van de naastgelegen wasinstallatie.
Eventuele gemorste brandstoffen worden opgevangen door middel van de vloeistofdichte vloer die ten behoeve van dit tankstation wordt aangelegd. De vloeistoffen zullen via een resistent riool (HDPE) richting de olie- en benzine afscheider worden afgevangen.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van water.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Op het terrein zijn verder geen cultuurhistorische waarden die in het geding komen.
Ingevolge het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' is voor het plangebied 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. De gemeente Neder-Betuwe beschikt over een Archeologische beleidskaart waarop aangegeven voor welke gronden een verhoogde kans op archeologische vondsten van toepassing is.
![]() ![]() |
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met plangebied |
Voor het plangebied geldt volgens de beleidskaart een archeologisch waardevol gebied van categorie 6, een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Aangezien er voor uitvoering van dit project verder geen bodemingrepen plaatsvinden, groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm. onder maaiveld, kan gesteld worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van archeologie. Het gevolg is dat voor dit plan de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 4" van toepassing blijft.
Het plangebied is reeds goed bereikbaar dankzij twee nieuw aangelegde inritten. Het betreffen twee brede inritten over een watergang die breed genoeg zijn, om vrachtwagens op en van het terrein af te laten. Het hele terrein is reeds verhard en ruim 1000 m2 in omvang, zodat vrachtwagens voldoende ruimte hebben om te manoeuvreren. Het terrein is niet bedoeld als parkeerplaats. Desalniettemin is het terrein groot genoeg om meerdere vrachtwagens tijdelijk te laten parkeren, nadat ze getankt hebben of gewassen zijn.
Aanzicht van het plangebied vanaf de zuid-west zijde
Aanzicht van het plangebied vanaf de noord-west zijde
Het terrein is ontsloten via de Hogeveldseweg. Over deze weg gaat dagelijks verkeer ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten op 't Panhuis.
Van een toename van verkeer op de weg is geen sprake. Het tankstation wordt gebouwd ten behoeve van het vrachtverkeer dat reeds afkomstig is van 't Panhuis zelf.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Het plangebied, noch het bedrijventerrein 't Panhuis grenst aan een Natura2000 gebied, een Vogel- en Habitatrichtlijn gebied of de EHS.
Voor het project geldt enkel nieuwbouw van een overkapping op een bestaand en als zodanig bestemd bedrijventerrein. Er is geen sprake van verstoring van dieren, mede doordat het gehele terrein verhard is en sloop niet aan de orde is.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is gezien het bovenstaande aangetoond.
Binnen de grenzen van dit plan lopen geen kabels of (hoofd)transportleidingen, die planologisch bescherming behoeven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Een exploitatieplan hoeft dus niet te worden vastgesteld, omdat de kosten anderszins verzekerd zijn. In deze anterieure overeenkomst is eveneens afgesproken dat bij het tankstation enkel vrachtwagens kunnen tanken. Dit zal door middel van een pasjes-systeem gerealiseerd worden.
Tevens is een planschadeovereenkomst getekend, die ervoor zorgt dat planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Gelet op de aard van de ontwikkeling behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent als bijzondere noemenswaardigheid dat het in casu gaat om een verkooppunt van motorbrandstoffen. Omdat dit op een bestaand bedrijventerrein gebeurt krijgt het de bestemming 'bedrijventerrein'. Deze bestemming impliceert echter niet rechtstreeks dat verkoop (van motorbrandstoffen) is toegestaan. Om die reden is de functieaanduiding 'verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG' opgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en niet aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming. De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 5.
In bijlage 2 zijn de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.