direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Casterhoven, Deelplan B, fase 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Dit structuurplan beschrijft een uitbreidingswijk met een oppervlakte van 30,6 hectare aan de zuidzijde van de kern Kesteren. De uitbreidingswijk heeft de naam Casterhoven gekregen en bestaat uit een deelplan A (ten oosten van de Hoofdstraat) en deelplan B (ten westen van de Hoofdstraat). Om beter in te kunnen spelen op de actuele behoefte en daarmee het risico voor de ontwikkelende partijen te beperken, is er later voor gekozen de wijk in kleinere fasen uit te werken en te ontwikkelen.

Inmiddels zijn de fasen die samen deelplan A vormen voor een deel gerealiseerd en voor een deel in aanleg. Het is nu de bedoeling deelplan B ter hand te nemen. In dit kader is het plan ontwikkeld voor de realisatie van een nieuwe bedrijfslocatie van ca. 4500 m2 groot. Dit plan staat bekend als Casterhoven fase 6. Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om de realisatie van (een deel van) Casterhoven fase 6 mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied betreft een gebied direct aan de westzijde van de Hoofdstraat. Het betreft de kadastrale percelen Gemeente Kesteren, sectie C, nummer 1012 (deels) en 319 (deels). Het plangebied is ca. 4.500 m2 groot, het bedrijfsperceel is netto ca. 4.000 m2 groot. Op onderstaande kaartbeeld is het plangebied aangeduid, alsmede de globale begrenzing van het plangebied. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0001.jpg"

Afbeelding: aanduiding plangebied op topografische kaart (bron: OpenTopo/PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0002.jpg"

Afbeelding: globale begrenzing plangebied (rode kader) bron: OpenTopo/PDOK

1.3 Geldende plannen

Witte vlekken

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Witte vlekken'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld d.d. 12 september 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de enkelbestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming maakt grondgebonden agrarische productie, teelt op folie of worteldoek, het weiden van dieren, bijbehorende voorzieningen, landschappelijke beplanting, watergangen en extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk. Ter plaatse van bouwvlakken is tevens niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, bijbehorende verwerking van agrarische producten en bijbehorende bewoning toegestaan.

De sloten hebben de enkelbestemming 'Water' en worden omgeven door een dubbelbestemming 'Waterstaat - waterlopen'. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, bijbehorende voorzieningen, waterstaatkundige kunstwerken, beeldende kunstwerken en vijvers. De dubbelbestemming 'Waterstaat - waterlopen' bestemt de gronden mede voor aanleg en onderhoud van een watergang.

Ten slotte is voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. De regeling beoogt mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen en behouden. Op grond hiervan geldt dat bij bouwplannen groter dan 500 m2 vooraf archeologisch onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0003.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit verbeelding BP Witte vlekken met globale aanduiding plangebied

Parapluregeling Archeologie

Voor het plangebied geldt tevens het thematische bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie', waarin het gemeentelijk beleid met betrekking tot archeologie is verankerd. Op basis van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', die prevaleert boven de eerder genoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 (o.b.v. het bestemmingsplan 'Witte Vlekken'). Op grond van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is archeologisch onderzoek nodig voor bodemverstorende werkzaamheden groter dan 1.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0004.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit Parapluplan Archeologie met globale aanduiding plangebied

Toetsing

Onderhavig plan is binnen de hoofdzakelijk geldende enkel- en dubbelbestemming ('Agrarisch' en 'Waarde - Archeologie 2') niet mogelijk, aangezien de beoogde nieuwbouw niet past binnen de ter plaatse geldende gebruiks- en bouwregels. In voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van bedrijven ter plaatse mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 omvat de toetsing aan de omgevingsaspecten. De toelichting besluit met hoofdstukken over de juridische planbeschrijving (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6)

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Geschiedenis

Het landschap van de Betuwe is gevormd door de rivieren. Na de laatste ijstijd ongeveer tienduizend jaar geleden werden de toenmalige Rijn en Maas door de ontstane stuwwallen gedwongen in westelijke richting te stromen. Door het afzetten van grotere bestanddelen, zoals grof zand en grind werden aan beide zijden van de rivieren oeverwallen gevormd. Verder van de rivier af konden de lichtere (klei)deeltjes bezinken, waardoor komgebieden ontstonden.

De geschiedenis van de mens in het rivierenland gaat terug tot in de 14e eeuw. Toen vond de eerste bedijking van de rivieren plaats en werden parallel daaraan wegen aangelegd. De hoger gelegen oeverwallen bleken geschikt voor het bouwen van woningen, maar ook voor de landbouw. Van oudsher ontwikkelde zich hier de laanboomteelt en de teelt van hard en zacht fruit. In tegenstelling tot de oeverwallen vond in de kommen oorspronkelijk geen bebouwing plaats. De kommen bestaan nog steeds overwegend uit grasland en worden gebruikt voor weidebouw en de melkveehouderij.

De kern Kesteren is eveneens ontstaan op een oeverwal en heeft zich voornamelijk in westelijke richting ontwikkeld. Eerst in de vorm van lintbebouwing en in de 20e eeuw werden de tussenliggende ruimten ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0006.jpg"

Afbeelding: historische kaarten met globale aanduiding plangebied (roze ster)

Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0007.png"

Afbeelding: kaartbeeld wijdere omgeving ten opzichte van het plangebied (gele cirkel)

Zoals uit de vorige paragraaf al volgt wordt de karakteristiek van het landschap bepaald door de lijnstructuren in de oostwestrichting. Het betreffen de grote structuren van de rivieren Rijn en Waal, de spoorlijn Tiel - Arnhem en later de autosnelweg A15, waarlangs nog weer later de Betuweroute is aangelegd. De provinciale weg N233 en de Hoofdstraat vormen de belangrijkste noord/zuid-structuren. De Hoofdstraat is een historische structuurlijn, zoals ook uit de historische kaarten blijkt.

De spoorlijn Tiel-Arnhem is tot voor kort de zuidelijke barrière van de kern Kesteren geweest. De uitbreidingswijk Casterhoven vormt de eerste planmatige ontwikkeling ten zuiden daarvan.

Directe omgeving en plangebied

Navolgende afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0008.jpg"

Afbeelding: bestaande situatie directe omgeving plangebied

Het onderhavige plangebied, dat een deel vormt van Casterhoven deelplan B, ligt grotendeels op een oeverwal. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de nieuwe school die hier recent is gerealiseerd (deze staat nog niet op de topografische kaart). Aan de oostzijde vormt de Hoofdstraat de begrenzing. Langs de Hoofdstraat bevinden zich naast woningen nog enkele andere functies. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het landelijke gebied. Aan de westzijde is het boomteeltbedrijf Volentis BV gelegen.

Het plangebied heeft in de oorspronkelijke en bestaande situatie een agrarische functie in de vorm van fruitteelt en boomkwekerijen. Het plangebied is in de bestaande situatie vrijwel geheel onbebouwd.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beschrijving Casterhoven

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld (zie ook paragraaf 3.3.2). In dit plan is onderhavig plangebied ingedeeld voor de functie 'bedrijven'. In de afbeelding onder 'stedenbouwkundige hoofdstructuur' is dit weergegeven.

Stedenbouwkundige hoofdstructuur

In het Structuurplan Casterhoven is een stedenbouwkundige hoofdstructuur opgenomen. Deze is weergegeven op navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0009.jpg"

Afbeelding: hoofdstructuur Casterhoven zoals opgenomen in structuurplan Casterhoven , met globale aanduiding plangebied (rood omkaderd).

Ruimtelijke opbouw

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijfsperceel in het zuidwestelijke deel van Casterhoven. Door de milieuzonering van aangrenzende (agrarische) bedrijvigheid is een invulling met woningbouw in dit deel niet mogelijk. Aangezien dit bedrijventerrein de zuidelijke entree van Kesteren markeert, moet het een hoogwaardige uitstraling krijgen. Dit is geborgd middels een beeldkwaliteitplan, dat verderop in de toelichting besproken wordt.

Ten oosten van het plangebied, langs de Broekdijk, zijn ook kleinschalige bedrijfspercelen voorzien. Met voorliggende ontwikkeling wordt aansluiting gezocht op het bebouwingsbeeld van de Broekdijk. Met de volgende principes wordt rekening gehouden:

  • de bedrijfsbebouwing moet een representatieve uitstraling krijgen in de richting van de Hoofdstraat en langs de singel;
  • de architectuur van de bedrijfswoningen of kantoorbebouwing sluit aan op het beeld langs de Hoofdstraat en Broekdijk;

Vensters op Kesteren

Uitgangspunt voor de locatie en de uitwerking van het bouwplan is het maken van een moderne variant van de veldschuren of loodsen die kenmerkend zijn voor de laanboomteelt. Van belang is dat het gebouw visueel bestaat uit meerdere “loodsen”, als onderdeel van het landschap met laanboomteelt. De loodsen worden op de koppen opengewerkt waardoor een blik in het pand - en vanuit het pand zelf een blik op Kesteren - wordt gegeven. Het pand is een verwijzing naar de laanboomteelt en daarmee karakteristiek voor Kesteren.

Beeldkwaliteitplan

De stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen zijn vastgelegd in een beeldkwaliteitplan1, dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat de bebouwing bestaat uit meerdere volumes, refererend aan veldschuren of loodsen. De bebouwing bestaat uit maximaal twee lagen met een kap, waarbij de kopgevels van de gebouwen zijn open gewerkt. De materialisatie van de bebouwing is van een hoge kwaliteit. Er hoeft niet persé de keus worden gemaakt voor traditionele materialen zoals baksteen of hout. Beoogd wordt de bebouwing een eigentijdse uitstraling te geven. Qua kleurstelling dient gekozen te worden voor een ingetogen kleur. Deze ingetogenheid is kenmerkend voor de laanboomteelt. Hierdoor blijft de aandacht op de vormentaal gevestigd.

Bouwplan

De hiervoor genoemde stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten zijn vertaald naar een concreet bouwplan. Onderstaande afbeeldingen tonen het voorlopige bouwplan voor de voorliggende locatie. Dit neemt niet weg dat binnen de ruimtelijke kaders een andere invulling nog mogelijk is, mits voldaan wordt aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en richtlijnen voor de gewenste beeldkwaliteit zoals hiervoor benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0010.jpg"

Afbeelding: situatietekening beoogde nieuwbouw (bron: Marco van Veldhuizen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0011.jpg"

Afbeelding: impressie nieuwbouw gezien vanaf de rotonde (bron: Marco van Veldhuizen)

2.2.2 Programma

Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van fase 6 van Casterhoven. De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfsperceel met een oppervlakte van circa 4.500 m2. Het voorlopige bouwplan voorzien in twee gebouwdelen, met een brutovloeroppervlak van circa 2.500 m2.

Randvoorwaarden

De toekomstige invulling van het plangebied zal moeten voldoen aan een aantal randvoorwaarden die zijn vastgelegd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Zo dient bedrijfsbebouwing opgericht te worden binnen het aangegeven bouwvlak – dat voor maximaal 80% bebouwd mag worden – en bedraagt de maximum bouwhoogte 12 meter.

Ook wat betreft gebruik is het een en ander beschreven in de regels. Zo zijn géén bedrijfswoningen toegestaan. Buitenopslag, geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen, alsmede seksinrichtingen zijn niet toegestaan.

Het gebruik van de gronden voor bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan indien voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd en in stand gehouden. Daarnaast dient te worden voorzien in voldoende waterberging.

2.2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

In 2008 heeft Megaborn een totaaladvies opgesteld voor de verkeersontsluiting van de nieuwe woonwijk Casterhoven te Kesteren op basis van de toenmalige uitgangspunten. In 2015 heeft Megaborn, gezien gewijzigde planuitgangspunten een aanvullend advies opgesteld inzake de aansluiting van de nieuwe wijk op de bestaande straten. Voor onderhavig plan is met name het advies inzake kruispunt 3 van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0012.jpg"

Afbeelding: ligging onderzochte kruispuntlocaties door Megaborn

Inzake kruispunt 3 wordt geconcludeerd dat hier de voorkeur uitgaat naar een rotonde, die tevens werkt als snelheidsremmer. Dit kruispunt is inmiddels gerealiseerd in de vorm van een rotonde.

Ontsluiting

Het voorliggende plangebied wordt in de toekomstige situatie ontsloten op de Vicuslaan. Het verkeer van en naar het plangebied wordt via de route Vicuslaan – Hoofdstraat afgewikkeld op de N233 en verder. De verkeersveiligheid ter plaatse is gewaarborgd middels een vrijliggend fietspad aan de noordzijde van de Vicuslaan. Daarmee hoeft het verkeer van en naar het plangebied geen fietspaden te doorkruisen.

Parkeren

Nota Parkeernormen

In mei 2017 heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Parkeernormen 2017 vastgesteld. Deze nota bevat naast parkeernormen ook een handleiding voor het berekenen van de parkeercapaciteit (onder meer rekenfactoren parkeren eigen terrein). Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden aangetoond dat het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal niveau

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het Rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Toetsing

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR direct in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Toetsing

Bij de voorliggende ontwikkeling zijn geen onderwerpen uit het Barro in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een bouwplan dat voorziet in de realisatie van stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een brutovloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 niet hoeft te worden aangemerkt als een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Met voorliggende ontwikkeling is sprake van een aanzienlijk groter ruimtebeslag, waardoor gesteld kan worden dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve heeft in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden2. De belangrijkste resultaten zijn navolgend verwoord, de volledige ladderonderbouwing is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Ligging binnen bestaand stedelijk gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkellocatie (Casterhoven). Het perceel is op dit moment onbebouwd, maar maakt wel onderdeel uit van het stedelijk weefsel. Het plangebied ligt aan de rand van de kern Kesteren en wordt omsloten door de N233, de school Pantarijn en een boomkwekerij. Hierdoor vormt de planlocatie een logische afhechting van het stedelijk gebied. Op de planlocatie vigeert momenteel de bestemming 'agrarisch', maar het perceel wordt momenteel niet voor agrarische doeleinden gebruikt: van intensief gebruik voor zuiver agrarische doeleinden (bijvoorbeeld t.b.v. land- en tuinbouw of agrarische veehouderij) is op dit moment geen sprake. Derhalve wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Het realiseren van het beoogde bedrijfskavel in het voorliggende plangebied past binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfsruimtemarkt van Neder-Betuwe en Kesteren in het bijzonder. De kavels voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De bedrijfsruimtemarkt binnen het verzorgingsgebied en in de directe omgeving functioneert bovendien gezond (weinig leegstand) en er is geen passend (alternatief) aanbod in de directe omgeving beschikbaar. Derhalve wordt geconcludeerd dat de realisatie van het beoogde bedrijfskavel niet zal leiden tot overaanbod van bedrijfskavels en/of zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de marktregio. Naar verwachting zullen er zich geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten voordoen.

Conclusie

Onderhavig plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In het provinciaal ruimtelijke beleid zijn de omgevingsvisie en -verordening de belangrijkste stukken. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Landschap

Op de kaart 'Landschap' is het plangebied aangeduid als 'Romeinse Limes'. Dit is een landschap van bovenregionale waarde. De provincie en haar partners streven er samen naar Historische verdedigingslinie de Limes te beschermen met adequate ruimtelijke regelingen. Het is een cultuurhistorisch fenomeen van wereldbelang dat gedeeld wordt met buurprovincies. Ontwikkelingen zijn hier alleen mogelijk zijn als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten. Navolgende uitsnede van de Omgevingsvisie geeft de ligging van het plangebied weer in gebied 'Romeinse Limes'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0013.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit kaart landschap uit Omgevingsvisie (plangebied t.h.v. zwarte ster)

Toetsing

De in het voorliggende plan opgenomen bedrijventerrein voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3). Aan het totaalplan Casterhoven ligt een zorgvuldig afwegings- en ontwerpproces ten grondslag, waarbij locatiekeuze, vormgeving alsmede watersysteem zijn meegenomen.

Wat betreft de ligging binnen het gebied 'Romeins Limes' kan worden gesteld dat onderhavig plan niet leidt tot verstoring van deze cultuurhistorische waarde. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Het plan past hiermee binnen de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (december 2018) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Werklocaties

In de omgevingsverordening is het volgende opgenomen inzake werklocaties:


Artikel 2.6 (Regionaal Programma Werklocaties)
1. Per regio stellen de gemeentebesturen een Regionaal programma werklocaties op voor de typen werklocaties, waarvan door Gedeputeerde Staten voor die regio is aangegeven dat daarover regionale afspraken nodig zijn.
2. Gedeputeerde Staten stellen het Regionaal programma werklocaties vast.
3. Een Regionaal programma werklocaties wordt eenmaal per vier jaar geactualiseerd en opnieuw ter vaststelling aangeboden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 2.10 (nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein)
1. Een bestemmingsplan maakt een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties.
 

Toetsing

Gemeente Neder-Betuwe maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. Het bedrijventerreinenbeleid is een van de beleidsvelden waarin op regioniveau afspraken worden vastgelegd. Dit gebeurt middels het Regionaal Programma Werklocaties (RPW). Het RPW heeft als doel het regionaal overaanbod op werklocaties tegen te gaan en ruimte te creëren voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen het RPW wordt onderscheid gemaakt tussen 3 typen werklocaties: bedrijventerreinen, kantoorlocaties en locaties voor perifere detailhandel (PDV-locaties).

In het geactualiseerde RPW voor Rivierenland zijn regionale afspraken over het bedrijventerreinenbeleid vastgelegd voor de periode 2020-2024. De afspraken hebben o.a. betrekking op het (wel of niet) toevoegen van aanbod, herstructurering en/of transformatie van bestaande bedrijventerreinen.

Binnen het RPW wordt gebruik gemaakt van een stoplichtenmodel. Voorliggend plangebied heeft binnen het RPW nog de status 'oranje'. Voor Casterhoven is in de herziening van het RPW uitgegaan van 0,7 hectare netto bedrijventerrein. Het grootste gedeelte daarvan (0,45 hectare) is in het voorliggende plangebied voorzien. Om de seinen voor dit plan 'op groen' te krijgen dient de voorliggende ontwikkeling getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden getoetst én moet regionale afstemming plaatsvinden. Voor de laddertoets wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.1.3. van deze toelichting. Regionale afstemming moet nog plaatsvinden. Zodra de regio akkoord is, kan het plan 'op groen' worden gezet. Met dit bestemmingsplan wordt een deel van de 0,7 hectare zachte plancapaciteit in Casterhoven omgezet naar harde plancapaciteit.

Tot slot heeft het RPW aandacht voor de toekomstbestendigheid van bedrijventerreinen. Een toekomstbestendig bedrijventerrein is een terrein waar bedrijven, overheden en beheerders samenwerken aan toekomstige kansen en aanpak van knelpunten op het gebied van economie, duurzame energie, klimaat, gezondheid en ecologie, waarmee een aantrekkelijker vestigingsklimaat wordt gecreëerd en wordt toegewerkt naar energieneutrale en klimaatbestendige bedrijventerreinen in 2050. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een hoogwaardig bedrijfsperceel, dat conform de huidige normen gasloos wordt gerealiseerd. Aan de voorzijde van de beoogde bebouwing is ruimte voor waterberging op eigen terrein.

Intrekgebied

Het plangebied is onderdeel van een intrekgebied. Hiervoor geldt de volgende regels:


Artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)
Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0014.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit kaartbeeld Regels water en milieu uit omgevingsverordening (plangebied t.h.v. de zwarte ster)

Toetsing

Het plan staat geen winning van fossiele energie toe en is daarmee niet in strijd met het geregelde in de omgevingsverordening op dit onderdeel.

Romeinse Limes

Zoals besproken bij de omgevingsvisie is het plangebied grotendeels gelegen in de Romeinse Limes. In de verordening is dit verder uitgewerkt en worden concrete regels opgelegd.


Artikel 2.60 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Romeinse Limes)
1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Romeinse Limes maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten daarvan aantasten.
2. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en kernkwaliteiten, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.
3. Een bestemmingsplan bevat regels over de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.
 

Toetsing

Wat betreft de ligging binnen het gebied 'Romeins Limes' kan worden gesteld dat onderhavig plan niet leidt tot verstoring van deze cultuurhistorische waarde. In paragraaf 4.10 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie kernen

Deze structuurvisie is in 2003 vastgesteld en inmiddels vervangen door de structuurvisie 2015 (zie de volgende paragraaf). De visie is evenwel toch interessant omdat deze een kijkje geeft op eerdere inzichten voor de locatie. Zoals uit de visiekaart blijkt is de zuidelijke locatie aan de Hoofdstraat, waar ook onderhavig plangebied deel van uitmaakt, aangewezen als potentiële bedrijfslocatie. In de visie wordt hierover gesteld dat het dient te gaan om lokale representatieve bedrijvigheid. Dit hangt samen met het belang van de locatie als (nieuwe) zuidelijke entree van de kern Kesteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0015.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit kaart structuurvisie kernen

3.3.2 Structuurplan Casterhoven

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven3 vastgesteld. Het structuurplan legt in hoofdlijnen de planopzet van de gehele uitbreidingswijk Casterhoven vast, en geeft kaders en ambities voor de ontwikkeling daarvan. Het betreft een structuurplan conform artikel 7 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Sinds de invoering van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het structuurplan de status van structuurvisie als genoemd in artikel 2.1 Wro.

Casterhoven moet een herkenbaar en dorps onderdeel van het bestaande dorp worden. De landelijke en dorpse identiteit van de wijk zal tot uitdrukking komen in de verkaveling, inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0016.jpg"

Afbeelding: fragment uit kaartbeeld 'functionele indeling' uit structuurplan met globale aanduiding plangebied

Onderhavig plangebied betreft een deellocatie aan de zuidkant. Dit is aangeven, zo blijkt uit voorgaande kaart als 'bedrijven'. Hierover wordt het volgende gesteld in het structuurplan:

Bedrijvigheid
In het zuidwestelijke deel van Casterhoven is een kleinschalig bedrijventerrein voorzien, door de milieuzonering van aangrenzende agrarische bedrijvigheid is een invulling met woningbouw in dit deel niet mogelijk. Omdat dit bedrijventerrein de zuidelijke entree van Kesteren markeert, moet het een hoogwaardige uitstraling krijgen.  

Met onderhavig plan wordt invulling gegeven aan het structuurplan door op de locatie bedrijvigheid te ontwikkelen.

3.3.3 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied.

Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.

Beleid voor onderhavige locatie

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0017.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit kaart Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 (plangebied t.h.v. roze cirkel)

Uit de kaart blijkt het volgende:

  • Het plangebied is aangeduid als ontwikkelingsrichting voor wonen. Het structuurplan Casterhoven (zoals vastgesteld door de raad op 27 maart 2008) geldt hier als kader (zie paragraaf 3.3.2). De gemeente Neder-Betuwe bouwt voor de eigen woningbehoefte. Algemeen uitgangspunt daarbij is 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Het aantal inbreidingslocaties in de kern Kesteren biedt evenwel op korte termijn onvoldoende ruimte om in de benodigde woningaantallen te voorzien. Een uitbreiding van de kern is noodzakelijk en de uitbreidingswijk Casterhoven (fase 7) voorziet hierin. Specifiek beleid aangaande bedrijventerreinen is niet zichtbaar in bovenstaande kaart.
  • Tevens is aangeduid dat ter plekke van het plangebied een waterbergingsopgave geldt, aangezien momenteel nabij Kesteren sprake is van een gebrek aan waterberging.
  • Op de kaart is aangeduid dat de dorpsentree van Kesteren moet worden verbeterd. De entree van Kesteren begint in feite al bij de afrit van de A15. De vormgeving van dit knooppunt bepaalt de eerste indruk van Kesteren. Aandacht zal zijn voor een goede mix van landelijk groen en stedelijke functies.

Toetsing

De structuurvisie heeft geen specifiek beleid voor bedrijventerreinen. Aangezien aan wordt gegeven dat het structuurplan Casterhoven als toetsingskader geldt past onderhavige ontwikkeling binnen de kaders van dit plan. In het structuurplan Casterhoven is onderhavig initiatief reeds opgenomen (zie paragraaf 3.3.2).

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit plan is een update van het NBVVP uit 2011 en geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit.

Het plan bestaat uit twee onderdelen:

  • Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2025. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
  • Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.

Toetsing

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op een bedrijfsperceel met een oppervlakte van circa 4.500 m2. Het voorlopige bouwplan voorzien in twee gebouwdelen, met een bruto vloeroppervlak van circa 2.500 m2.

Op basis van de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren' is het plangebied aan te merken als 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor de toekomstige situatie is gekeken naar de kencijfers voor een bedrijfsverzamelgebouw, commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie) en een woonwarenhuis/woonwinkel. Dit zijn allemaal functies die passen bij de aard van de ontwikkeling en de – op dit moment – beoogde functie: een badkamer- en keukenspeciaalzaak.

Worst-case wordt echter uitgegaan van commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie). De verkeersgeneratie voor deze functie bedraagt maximaal 17,7 verkeersbewegingen (per 100 m2 bvo) per gemiddelde weekdag. Gelet op het voorgaande leidt de voorgenomen ontwikkeling tot maximaal 443 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. Aangenomen wordt dat circa 5% van het aantal verkeersbewegingen uit vrachtverkeer bestaat.

Het voorliggende plangebied wordt in de toekomstige situatie via de route Vicuslaan - Hoofdstraat ontsloten op de N233 en verder. Voornoemde wegen kunnen de toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig verwerken, waardoor het extra verkeer eenvoudig kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

4.1.2 Parkeren

Op 11 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.

Toetsing

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Neder-Betuwe de 'Nota parkeernormen', zoals deze op 11 mei 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. In artikel 9.2 van de regels is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij de parkeernormen van de gemeente Neder-Betuwe als uitgangspunt dienen.

Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het type bedrijvigheid. Voor de verschillende type bedrijvigheid gelden immers andere parkeernormen. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het bedrijfsperceel nog niet definitief is, is in de regels een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Parkeren dient binnen het plangebied te worden opgelost.

4.1.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

Toetsing

Door ingenieursbureau Land is een verkennend bodem en asbestonderzoek4 uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Uit dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • er is geen asbest boven de interventiewaarde aangetroffen in de bodem;
  • voor zowel de grond met bodemvreemde bijmengingen als schone grond binnen het plangebied zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor de parameters PAK, minerale olie, DDD/DDE en enkele zware metalen aangetoond;
  • in het grondwater overschrijden de concentraties barium en naftaleen de streefwaarde;

De voorgenoemde overschrijdingen van de interventie-/streefwaarde zijn niet dusdanig van aard van nader onderzoek noodzakelijk is. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied. De eindbeoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ligt in het kader van (de aanvraag van) de Omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geluid

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Ook is het plangebied niet aan te merken als een geluidgezoneerd industrieterrein. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt geen bestaande weginfrastructuur gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wgh gelden geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het bedrijfsperceel.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Toetsing

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met behulp van de deze rekentool is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling bepaald. Bij het invullen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie, waarbij geen planvergelijking is gemaakt, maar uitsluitend inzichtelijk is gemaakt of de herontwikkeling op zichzelf NIBM te noemen is. De invoergegevens voor de NIBM-rekentool volgen uit paragraaf 4.1.1 van deze toelichting.

Navolgende tabel geeft de berekening weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0018.jpg"

Uit de NIBM-berekening volgt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan indien aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0019.jpg"

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing c.q. onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

Toetsing

Gebiedstypering

Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich onder meer middelbare school 'De Pantarijn', een dierenspeciaalzaak en een agrarisch bedrijf. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van de N233, ten westen van het plangebied. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden uit de VNG-publicatie van toepassing zijn.

Invloed plan op de omgeving

Het plan is een hinderveroorzakende functie. Om die reden moet worden beoordeeld of er sprake is van hinder op hindergevoelige functies in de omgeving. Voorliggend plan maakt bedrijfsmatige functies mogelijk in de milieucategorieën 1 en 2, alsmede milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering uitgegaan van categorie 3.1. Op basis van de VNG-publicatie kent een dergelijke categorie een indicatieve richtafstand van 30 meter (uitgaande van de gebiedstypering 'gemengd gebied'). De meest nabije gevoelige functies – te weten de woning aan de Hoofdstraat 74 en middelbare school 'De Pantarijn' aan de Vicuslaan 2 – liggen op respectievelijk 32 en 35 meter afstand. Daarmee wordt voldaan aan de indicatieve richtafstand en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Het plan voorziet in een functie die niet hindergevoelig is. Dit aspect is dus bij dit plan niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek5 naar geurhinder uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn navolgend beschreven, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Vergunde en planologische rechten

Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de realisatie van Casterhoven fase 6 en 7 géén inbreuk maakt op de vergunde en/of planologische geurrechten van de nabijgelegen veehouderijen.

Woon- en leefklimaat

De voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Oude Broekdijk 3a bedraagt ten hoogste 2,2 ouE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting te kwalificeren als 'redelijk goed'. De achtergrondconcentratie ligt bedraagt ten hoogste 3,0 ouE/m3. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is op basis van de achtergrondgeurbelasting te kwalificeren als 'goed'.

Geurverordening Neder-Betuwe

De gemeente Neder-Betuwe heeft een geurverordening vastgesteld. Hieruit blijkt dat voor de ontwikkeling van Casterhoven een hogere geurnorm geldt van 4,5 ouE/m3. Hiermee vormt het aspect geur op grond van de geurverordening ook bij onderhavig plan geen belemmering.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

Toetsing

Risicobronnen binnen het plangebied

In het voorliggende plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Ook zijn op grond van dit bestemmingsplan geen Bevi-inrichtingen of daarmee vergelijkbare inrichtingen toegestaan. Deze zijn uitgesloten op grond van de regels.

Risicobronnen in de nabijheid van het plangebied

In augustus 2019 is door SAB een memo 'Externe Veiligheid'6 opgesteld. Dit onderzoek is uitgevoerd om te bekijken er op het gebied van de externe veiligheid knelpunten kunnen voordoen en of voldaan kan worden aan de geldende wet- en regelgeving.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
  • Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen.
  • Het plangebied bevindt zich wel binnen de invloedsgebieden van diverse transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, namelijk de A15, de N233 (Cuneraweg) en de Betuwelijn. De risicobronnen A15 en Betuwelijn bevinden zich op (meer dan) 200 meter afstand van het plangebied. Voor deze risicobronnen kan derhalve volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De N233 (Cuneraweg) bevindt zich daarentegen op minder 200 meter van het plangebied. Voor deze provinciale weg dient het groepsrisico berekend te worden.

Verantwoording groepsrisico provinciale weg N233 (brand/explosie scenario)

Daar het plangebied binnen het invloedsgebied en tevens binnen de 200 meter zone van de provinciale weg N233 (Cuneraweg) komt te liggen is een berekening en verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. Binnen het invloedsgebied van deze transportroute kunnen personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met brandbare stoffen. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige berekening en de daarbij behorende rapportage is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Als gevolg van de realisatie van een bedrijfspand in het voorliggende plangebied zal de personendichtheid in en rondom het plangebied toenemen. Zodoende is het groepsrisico voor zowel de huidige als toekomstige situatie berekend. In de berekening van de toekomstige situatie is tevens fase 7 (ontwikkeling 140 woningen) betrokken. Het aantal aanwezige personen voor fase 6 bedraagt 276 personen (worst case). Voor fase 7 bedraagt het aantal aanwezigen 336 (140 woningen x 2,4 aanwezigen (gemiddeld per woning)). Binnen het plangebied zijn in de toekomstige situatie geen zeer kwetsbare objecten aanwezig. Op grond van de regels van dit bestemmingsplan is uitsluitend bedrijvigheid toegestaan.

Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat er geen 10-6/j plaatsgebonden risicocontour aanwezig is. De 10-8/j plaatsgebonden risicocontour overlapt het plangebied. Er worden geen grenswaarden overschreden. Uit de berekeningen blijkt verder dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. In onderstaand afbeelding is de FN-curve van de toekomstige situatie (inclusief fase 6 en fase 7) weergegeven. In het rode gebied is het groepsrisico hoger dan de oriënterende waarde, in het gele gebied is het groepsrisico gelegen tussen 0,1 maal oriënterende waarde en de oriënterende waarde. In het groene gebied is het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0020.png"

Afbeelding: FN-curve toekomstige situatie

Scenario's

Door het vervoer van brandbare gassen (GF3) en vloeistoffen (LF1 en LF2) over de N233 zijn meerdere scenario's mogelijk bij een calamiteit. In de omgeving kunnen daardoor als gevolg van een calamiteit de volgende scenario's optreden: een BLEVE, wolkbrand met explosie en een plasbrand.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

Om het groepsrisico te minimaliseren is het bedrijfspand zo ontworpen, dat de bebouwing met de korte zijde richting de meest dichtbij zijnde risicobron is gesitueerd. De bebouwing biedt daarmee extra bescherming voor in het gebouw aanwezige personen. Voor zover aan de korte zijden (georiënteerd op de risicobron) ramen zijn gesitueerd, kunnen deze worden voorzien van splintervrij glas. Dit is echter niet noodzakelijk.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute; en ,
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 11 juni 2020 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De aanwezigheid van voldoende bluswater wordt in een later stadium (aanvraag omgevingsvergunning) verder uitgewerkt

Als het incident zich voordoet dan zijn de consequenties mogelijk zeer groot. Het is dan zeer waarschijnlijk dat de hulpdiensten het optreden van deze scenario's niet kunnen voorkomen door de snelheid waarmee het incident zich ontwikkelt. Wel zal in de nasleep veel hulp nodig zijn. De capaciteit van met name de medische hulpverlening zal hierbij in de eerste fase van het incident mogelijk tekort schieten.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig (onder andere vluchtwegen in oostelijke en zuidelijke richting) om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Verantwoording groepsrisico Betuweroute en A15 (toxisch scenario)

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid ook relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes; en,
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 11 juni 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een situatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Het advies is in deze paragraaf verwerkt.

4.8 Waterhuishouding

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid - Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar.

De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Beleid Waterschap Rivierenland - Waterbeheerprogramma 2016-2021

Voor de periode 2016-2021 is het Waterbeheerprogramma Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid van Waterschap Rivierenland. Dit plan bevat de koers waarop het waterschap lange termijn doelen wil bereiken op het gebied van waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Het waterschap heeft het zorgen voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem als missie. Op het gebied van waterveiligheid hanteert het waterschap de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren'. Tevens zet het waterschap in op voldoende en schoon water in het hele watersysteem. Tenslotte streeft het waterschap naar een duurzame en doelmatige inrichting van de waterketen en het beheer.

Toetsing

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets7 doorlopen. Uit de digitale watertoets blijkt dat het plan onder de normale procedure valt. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met het waterschap.

Als gevolg van dit plan is sprake van een toename van het verhard oppervlak in het stedelijk gebied. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse aangezien de aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor ruimtelijke ontwikkelingen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m3 per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m3 bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak met 3.003 m2. Dit is inclusief de verharding van het buitenterrein. Dit houdt in dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling 130,8 m3 waterberging benodigd is (3.003 * 0,0436). Uitgaande van een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 m, dient 436 m2 water te worden gerealiseerd. Dit komt min of meer overeen met de waterpartij die aan de voorzijde van de bebouwing wordt gerealiseerd. Deze waterpartij heeft een oppervlakte van 437,2 m2. Daarmee wordt voorzien in voldoende waterberging.

Wat betreft waterkwaliteit geldt het volgende aandachtspunt:

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Bij de bouwaanvraag zal worden aangetoond hoe wordt omgegaan met het hemelwater.

Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

Faunaconsult heeft met een quick scan natuur8 onderzocht of er beschermde natuurwaarden volgende de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebieden 'Rijntakken', 'Veluwe' en 'Binnenveld' in de buurt van het plangebied liggen. Uit de AERIUS-stikstofberekening9, die als bijlage bij de toelichting is opgenomen, blijkt dat er zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op de (stikstofgevoelige) habitatten van de Natura 2000-gebieden 'Rijntakken', 'Veluwe' en/of 'Binnenveld'. Derhalve is geen significant verstorend effect op doelsoorten te verwachten en zijn geen negatieve effecten te verwachten op de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten. Een vergunning Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Verder is er in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst. Door de opgaande vegetatie buiten het broedseizoen (dus buiten de periode 15 maart - 15 juli) te verwijderen, wordt schade aan vogelnesten, eieren of jonge vogels voorkomen. Door naleving van deze aangepaste werkwijze worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wnb begaan.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling,

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2022 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2022 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

Toetsing

Archeologie

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De gemeente Neder-Betuwe heeft haar archeologische beleid uitgewerkt in een archeologische beleidskaart. Voor het plangebied geldt grotendeels een hoge archeologische verwachting. Deze archeologische verwachting is in het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' vastgelegd en vertaald in een regeling. In paragraaf 1.3 is dit reeds besproken. Op grond van deze regeling is voorafgaand aan onderhavig plan archeologisch onderzoek nodig.

Voorgeschiedenis

Er is de afgelopen 10-15 jaar divers archeologisch onderzoek uitgevoerd. In een rapportage10 zijn al deze eerdere onderzoeken samengevat door Aeres Milieu. Doel van dit onderzoek was om een visuele representatie te geven waarin in een oogopslag duidelijk is waar wat nog dient te worden uitgevoerd en welke delen vrijgesteld zijn van verder archeologische onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB6-vst1_0021.jpg"

Afbeelding: benodigd vervolgonderzoek (bron Aeres Milieu) aanduiding plangebied zwartgrijs

De voorgaande figuur geeft aan welke gebiedsdelen nog dienen te worden onderzocht op het gebied van archeologie. De in groen gekleurde gebieden moeten middels een bureau- en inventariserend booronderzoek nader worden onderzocht. De in oranje gekleurde gebieden, waaronder een deel van onderhavig plangebied, moeten middels een proefsleuvenonderzoek worden onderzocht.

Nader archeologisch onderzoek

Op grond van de resultaten van het verrichte archeologische onderzoek in de voorgeschiedenis heeft aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven plaatsgevonden11. Doel van dit onderzoek is het terrein systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van vondsten, sporen en archeologische vindplaatsen, en - in het geval vindplaatsen worden aangetroffen - deze te documenteren en de aangetroffen materialen veilig te stellen. Daarnaast is het van belang om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de eventuele archeologische resten vast te stellen (waardering).

De belangrijkste resultaten van het proefsleuvenonderzoek worden hieronder beschreven, de volledige rapportage is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Binnen het plangebied zijn slechts drie recente sporen en geen vondsten aangetroffen. De sporen betreffen twee (recente) sloten en een vermoedelijke mortierinslag uit de Tweede Wereldoorlog. De bodem was grotendeels onverstoord, ondanks het recent uitgevoerde NGE-onderzoek. In het zuiden van het plangebied was wel sprake van een sterke bodemverstoring door het NGE-onderzoek. De bouwvoor bevond zich binnen vrijwel het gehele plangebied tot circa 40 centimeter diepte, hieronder werd een onverstoorde bodem aangetroffen waarin verschillende afzettingen zichtbaar waren en vervolgens gedocumenteerd zijn. In het zuiden van het plangebied was de bodem verstoord tot circa 80 centimeter diepte, vermoedelijk als gevolg van het NGE-onderzoek. De vooraf opgestelde verwachting waarbij werd aangegeven dat er archeologische indicatoren in het gebied van de crevasse en geul zouden liggen, is onjuist gebleken. In overleg met het bevoegd gezag is besloten om niet de overige 5% van het plangebied te ontgraven, door het gebrek van archeologische sporen en vondsten ondanks de aanwezigheid van een intacte bodem. Hoogstwaarschijnlijk is het plangebied, tegen de verwachting in, niet aantrekkelijk geweest voor bewoning. Derhalve kan het plangebied vrij worden gegeven voor verdere ontwikkelingen.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de historisch-landschappelijke kenmerken. Het plangebied is daarop binnen een middelhoge historische geografische waardering opgenomen.

In het omgevingsvisie wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.

Landschapskenmerken

Kenmerkend voor het landschap in en rondom Kesteren is nog steeds de sterke oost-westoriëntatie. Deze oriëntatie wordt benadrukt door de loop van de Rijn, de Waal en de Linge, de oeverwallen en dijken langs deze rivieren, het bebouwingspatroon en de langgerekte kommen. Binnen het stramien van de oost-westlijnen is het landschap met sloten, boomgaarden, akkers en weilanden verkaveld in noord-zuidrichting.

Deze opbouw is ook in het plangebied zelf herkenbaar. In noord-zuidrichting zijn de sloten en langwerpige percelen met boomgaarden en weilanden dominant.

In het ontwerp voor Casterhoven zijn de historische landschappelijke karakteristieken geïntegreerd. De singels, het stratenpatroon in de woonvelden en de nieuwe gebouwen zijn overwegend in de noord-zuidrichting georiënteerd. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen vloeit voort uit de historische structuur en draagt bij aan het behoud daarvan. Bovendien wordt het typerende bebouwingslint aan de Broekdijk gehandhaafd.

Romeinse Limes

Dwars door Nederland loopt de Limes - een lijn van forten en wachttorens die verbonden zijn door wegen en de noordelijke grens van het Romeinse rijk vormde. De grens liep zeer waarschijnlijk ook door de gemeente Neder-Betuwe en mogelijk ook door het gebied waar de uitbreidingswijk Casterhoven wordt gerealiseerd. Nog aanwezige kernkwaliteiten van de Limes mogen niet worden aangetast.

Er zijn binnen het gebied Casterhoven thans geen Limes-onderdelen bekend. Eventueel nog aanwezige onderdelen bevinden zich onder de grond in de vorm van archeologische resten.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan. Middels een proefsleuvenonderzoek is aangetoond dat er geen archeologische indicatoren in het plangebied aanwezig zijn. Ook zijn er geen vondsten aangetroffen. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor verder ontwikkeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Het plan respecteert daarnaast de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. De aanwezige waarden zijn betrokken in het stedenbouwkundig ontwerp. Hiermee zijn belangrijke historische gegevenheden geïntegreerd in de planvorming.

4.11 Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Toetsing

Er zijn geen leidingen met planologische beschermingsregime binnen het plangebied gelegen.

Conclusie

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.12 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan. Pas na het uitvoeren van deze vormvrije m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een m.e.r. moet worden doorlopen. Formeel gezien moet het bevoegd gezag een besluit nemen over het al dan niet doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuw bedrijfsperceel met een oppervlakte van circa 4.500 m2. Onderhavig plan kan hiermee worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r., dan wel als de de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' als genoemd in onderdeel D.11.3. van de bijlage van het Besluit m.e.r.

De omvang van de voorliggende ontwikkeling blijft ver onder de gestelde indicatieve drempelwaarden van beide onderdelen. Deze bedragen respectievelijk 100 hectare en 75 hectare. Er kan daarom in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden en is vastgelegd in een notitie12. Daarin wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig. De betreffende notitie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Het bevoegde gezag (het college of de raad) dient formeel de beslissing nemen of er een m.e.r.(-beoordeling) moet worden uitgevoerd. Dit besluit wordt te zijner tijd als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.13 Explosieven

Inleiding

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (van 1940 tot 1945) hebben zich op diverse locaties in de gemeente Neder-Betuwe oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Voor het veilig en op verantwoorde wijze uitvoeren van grondwerkzaamheden, is het van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE.

Toetsing

In het kader van de gehele planontwikkeling Casterhoven is in 2008 een detectieonderzoek uitgevoegd13 door Explosive Clearance Group. Binnen het gehele plangebied Casterhoven zijn diverse objecten gedetecteerd. Geadviseerd wordt om de gedetecteerde en geïnterpreteerde objecten middels benadering te identificeren en zo mogelijk te laten veiligstellen.

Op basis van het detectieonderzoek 2008 is het gehele plangebied van Casterhoven fase 6 onderzocht, danwel door middel van gecontroleerd ontgraven, danwel door puntsgewijze benadering. Uit deze werkzaamheden zijn geen bijzonderheden gebleken. Er zijn geen explosieven aangetroffen.

Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van

aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.2.3 Bestemmingen

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, zelfstandige en niet-zelfstandige kantoren, detailhandel in volumineuze goederen, groothandel, alsmede bijbehorende voorzieningen en opslag, parkeervoorzieningen en water. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan tot en met categorie 2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' tevens bedrijvigheid in milieucategorie 3.1 is toegestaan. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken ten behoeve van bedrijven in milieucategorie 3.2. Gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 en 12 meter en zijn middels een aanduiding op de verbeelding weergegeven.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, evenementen, beplanting, parken, voet- en fietspaden, beeldende kunstwerken, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, in- en uitritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterstaatkundige kunstwerken, beeldende kunstwerken en vijvers. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde, die ten dienste staan aan deze bestemming.

Waterstaat - Waterlopen

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.4 Algemene regels

Anti-dubbelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Algemene wijzigingsregels

Hierin is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat het college van burgemeester en wethouders besluit het plan beperkt te wijzigen (in de zin dat bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en aanduidingsgrenzen maximaal 5 m worden verplaatst). Er worden duidelijke voorwaarden hieraan verbonden.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

In het kader van het gehele plan Casterhoven is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de marktpartijen. Ook het kostenverhaal maakt deel uit van deze overeenkomst. Daarmee is veilig gesteld dat het grondexploitatierisico voor de gemeente Neder-Betuwe uiterst beperkt is.

Het exploitatieplan is vooral van toepassing in gevallen waarbij de gemeente nog niet alle gronden in eigendom heeft en (nog) niet met alle eigenaren een overeenkomst heeft gesloten. Aangezien alle gronden binnen onderhavig plangebied momenteel reeds in bezit zijn van de gemeente is geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn enkele vooroverlegreacties ontvangen, deze zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Inspraak

In het verleden heeft er reeds een ontwerpbestemmingsplan voor de voorliggende ontwikkeling ter inzage gelegen. Dit plan is echter ingetrokken en dus nooit vastgesteld. Om deze reden wordt het niet noodzakelijk geacht een voorontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen, maar direct een ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.