direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kesteren, Broekdijk (naast) 42b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het initiatief

De eigenaar van het woonperceel aan de Broekdijk 42b in Kesteren, hierna initiatiefnemer, heeft het plan om naast een bestaande woning een seniorenwoning te realiseren.

Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Casterhoven, deelplan A, bouwtitel 4, Broekdijk 42b ’ niet is toegestaan maar wel functioneel en ruimtelijk voorstelbaar is, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht. In het voorliggende document wordt toegelicht waarom dit voornemen passend is binnen het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Broekdijk 42b, aan de zuidkant van Kesteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0002.png" Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied (bron: Openstreetmaps.nl)

1.3 Geldende plannen

Voor de in het plangebied begrepen gronden vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Casterhoven, deelplan A, bouwtitel 4, Broekdijk 42b', dat op 12 september 2013 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld.
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie', dat op 27 september 2018 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld.
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren', dat op 26 april 2018 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Casterhoven, deelplan A, bouwtitel 4, Broekdijk 42b'. Het toekomstige perceel van de nieuwe woning is aangegeven met het rode kader. Op deze gronden is de enkelbestemming 'Wonen - 2' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Daarnaast valt het meest noordelijke stukje van het plangebied nog binnen de maatvoeringsaanduiding 'bijgebouwen'.

Vanaf september 2018 is voor de gehele gemeente Neder-Betuwe het 'Parapluplan Archeologie' van toepassing. Dit parapluplan vervangt alle voormalige archeologische waardeaanduidingen. In het parapluplan is voor de gronden van het plangebied geen archeologische waardeaanduiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0003.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Voorliggend initiatief is strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat nieuwe woningen enkel binnen een bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Binnen de locatie is echter geen bouwvlak gelegen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het het voornemen inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Broekdijk 42b in het overgangsgebied van de bebouwde kom van Kesteren en het buitengebied. De Broekdijk is een zijweg van één van de hoofdwegen van Kesteren: de Hoofdstraat. De omgeving heeft altijd een sterk agrarisch karakter gehad, voornamelijk door bomenkwekerijen of fruitteeltbedrijven. De ontwikkeling van de nieuwbouwwijk 'Casterhoven' heeft er echter voor gezorgd dat het gebied ten noorden van de locatie een woonfunctie heeft gekregen. De Broekdijk vormt de zuidelijke grens van dit nieuwe woongebied. Ten zuiden van de Broekdijk is de agrarische sector nog wel sterk vertegenwoordigd waardoor daar nog sprake is van een weids en groen landschap.

Direct rondom het plangebied liggen aan de noordkant de eerste woningen van Casterhoven. Ten oosten en westen liggen onbebouwde woonkavels. Ten zuiden, aan de andere kant van de Broekdijk, ligt een niet-grondgebonden agrarisch veehouderij- en loonbedrijf.

De planlocatie zelf maakt als tuin onderdeel uit van de bestaande woning aan de Broekdijk 42b. Aan de west- en noordkant is er sprake van een groene omzoming. Deze omzoming bestaat uit een rij met lage knotwilgen en aan de noordkant staan meerdere jonge, lage bomen en heesters. De rest van de locatie bestaat uit een grasveldje.

Navolgende afbeeldingen geven een indruk van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0004.png"

Afbeelding 2.1: luchtfoto van de locatie en de directe omgeving (bron: omgevingsvisie Gelderland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0005.png"

Afbeelding 2.2: Aanzicht op de planlocatie vanaf de Broekdijk (bron: streetview).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0006.png"

Afbeelding 2.3: Het groen aan de noordkant van de locatie (bron: eigen foto).

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Programma

Voorliggend initiatief maakt de komst van één seniorenwoning mogelijk.

2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling

De locatie waarop de seniorenwoning wordt gerealiseerd behoort tot het gebied de 'randen van Casterhoven'. Uitgangspunt voor de inrichting van de locatie is het gemeentelijke principe dat voor elke kavel binnen dit gebied maatwerk nodig is om de grote diversiteit in bebouwing en uitstraling in stand te houden.

Centraal binnen de planlocatie komt de woning te staan. Bij de positionering wordt gelet op enkele stedenbouwkundige voorwaarden, waaronder minimale afstanden tot perceelsgrenzen (3 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen en 8 meter vanaf de noordelijke perceelsgrens). Het hoofdgebouw krijgt één bouwlaag met een kap (goothoogte maximaal 3 meter, bouwhoogte maximaal 6,6 meter), zodat de woning qua omvang afwijkt van omliggende bebouwing, waarmee de diversiteit aan de Broekdijk gewaarborgd blijft. De uitstraling van de woning, waar navolgende afbeeldingen enkele impressies van tonen, is passend bij de andere bebouwing in de straat.

Voor het plan is een stedenbouwkundig schetsontwerp opgesteld, die als bijlage 1 is toegevoegd. De strekking van de inpassing van de nieuwe woning bestaat voor dit plan uit behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten en het minimaal toevoegen van nieuwe. Behouden als het gaat om de gehele groene omzoming van landschapselementen aan de west- en noordkant van de locatie. Toevoegen als het gaat om een nieuwe, tweede, beeldbepalende boom aan de zuidkant, dicht tegen de Broekdijk aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0007.png"

Afbeelding 2.4: Aanzichten op de voor- en rechterzijgevel (bron: Huibers, bureau voor architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0008.png" Afbeelding 2.5: 3D-impressie van de toekomstige seniorenwoning (bron: Huibers, bureau voor architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0009.png"

Afbeelding 2.6: Stedenbouwkundig schetsontwerp toekomstige seniorenwoning (bron: Buro SRO).

2.2.3 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting

Een nieuwe inrit ontsluit de seniorenwoning met de Broekdijk.

Parkeren

Op eigen terrein is plaats voor het parkeren van drie personenvoertuigen, zie hiervoor ook het schetsontwerp uit bijlage 1. Meer over het aspect parkeren volgt in paragraaf 4.1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Voorliggend initiatief ligt niet in één van de aangewezen gebieden zoals opgenomen in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Doorwerking plan

Voorliggend plan draagt eraan bij dat er één nieuwe woning op de locatie wordt toegevoegd. Uit jurisprudentie blijkt dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een ontwikkeling voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft daarmee onder de gestelde norm, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.1.4 Conclusie

Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Voor 2016 is er een scala aan onderwerpen dat aanpassing behoeft. Deze onderwerpen zijn opgenomen in het actualisatieplan (december 2016) dat op 1 maart 2017 is vastgesteld door Provinciale Staten.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

In voorgaande paragraaf, onder het rijksbeleid, is gemotiveerd dat door de toevoeging van één woning er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik hoeft daarmee niet te worden doorlopen.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

De locatie ligt binnen een intrekgebied. In de verordening worden in hoofdstuk 3 'Milieu, Ontgrondingen en Natuur' in paragraaf 3.3.6 regels gesteld aan onderbouwingen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken binnen deze gebieden. In deze bestemmigsplannen mogen geen bestemmingen worden opgenomen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Voorliggend plan heeft geen enkele bestemmingswijziging tot gevolg en voldoet daarmee aan de gestelde regel.

In de verordening worden geen andere regels gesteld die voor dit plan relevant zijn.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2019 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0010.png"

Afbeelding 3.1.: Structuurvisiekaart (bron: Buro SRO)

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied.

Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.

De planlocatie behoort tot de in de visie aangemerkte 'ontwikkelinsrichting wonen tot 2020'. Deze aanduiding geeft primair richting aan de nieuwbouwwijk 'Casterhoven', echter behoren enkele onbebouwde woonkavels aan de Broekdijk ook tot dit gebied. Het toekomstig functiegebruik van de locatie, namelijk wonen, sluit aan op de visie. In het vervolg van deze paragraaf wordt aan de hand van het beeldkwaliteitsplan Casterhoven, waarin de woonkavels aan de Broekdijk ook zijn opgenomen, ingegaan op de ruimtelijke relatie tussen dit plan en Casterhoven.

Het plan is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016-2021 'Vitale kernen in een sterke gemeente'

Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:

1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen

De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.

2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie

Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefteonderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.

3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen

Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een grotere woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0011.png"

Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.

4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad

De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk dat alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.

5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen

Er zal voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur). Om de voorraad de komende jaren te consolideren moeten er minimaal 75 woningen in de periode 2015-2020 gebouwd worden om aan de verwachte vraag te voldoen (ter compensatie van sloop en verkoop)..

Door voorliggend plan wordt er één woning op de locatie gebouwd. Vanuit kwantitatief oogpunt draagt één particuliere woning summier bij aan het streefwoningbouwprogramma voor de kern Kesteren. Vanuit kwalitatief oogpunt past het toevoegen van een seniorenwoning in het beleid streven van de gemeente naar meer passende woningen voor senioren. Voorliggend plan sluit daarmee aan op woonvisie.

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan Casterhoven

Ten behoeve van de uitbreidingslocatie 'Casterhoven' aan de zuidkant van Kesteren is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In 2011 is het document Casterhoven deelplan A, Beeldkwaliteit op hoofdlijnen' vastgesteld. Daaropvolgend is in 2017 'Casterhoven deelplan A - Randen' gepubliceerd. In dit laatste stuk zijn randvoorwaarden opgenomen voor de verspreid gelegen kavels aan de west- en zuidranden van het uitbreidingsplan. Dit document vormt het toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Het rapport bestaat uit twee delen: een algemene toelichting en de feitelijke beeldkwaliteitseisen. Deze beeldkwaliteitseisen zijn per individuele kavel nader uitgewerkt.

De planlocatie behoort echter niet tot één van de nader uitgewerkte kavels. Daarom is gekozen voorliggend plan te toetsen aan de algemene randvoorwaarden. Tevens is voor onderliggend initiatief een kavelpaspoort opgesteld waarin de beeldkwaliteitseisen zijn vastgelegd. Navolgende afbeelding toont alle deelgebieden van Casterhoven, waarbij de ligging van de locatie is aangegeven met de zwarte pijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0012.png"

Afbeelding 3.2.: Structuurvisiekaart (bron: Buro SRO)

De Broekdijk heeft qua uitstraling en stedenbouwkundige inrichting een eigen karakter: individualiteit van bebouwing en hoogstaande architectuur. In het straatbeeld is dit terug zien doordat er een verscheidenheid aan woningen aanwezig is, maar dat deze woningen een hoogwaardige architectonische afwerking gemeen hebben. De toekomstige seniorenwoning dient binnen dit stedenbouwkundige kader te passen. In paragraaf 2.2 is uiteengezet op welke wijze dit gebeurd. Het behoud van de groene omzoming en de eigen uitstraling van de woning staan daarbij centraal. Het plan is daarmee passend binnen de algemene randvoorwaarden van het beeldkwaliteitsplan Casterhoven.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer
4.1.1.1 Regelgeving

De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit plan is een update van het NBVVP uit 2011 en geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit.

Het plan bestaat uit twee onderdelen:

  • Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2025. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
  • Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.
4.1.1.2 Doorwerking planlocatie

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Voor de berekening is uitgegaan van de ligging van een vrijstaande woning in een weinig stedelijke omgeving binnen 'rest bebouwde kom'. Hiervoor hanteert het CROW een norm van maximaal 8,6 verkeersbewegingen op een gemiddelde werkdag. In de toekomstige situatie kunnen voertuigen met de planlocatie als bestemming via een inrit vanaf de Broekdijk de locatie bereiken. Gelet op de capaciteit van de Broekdijk in combinatie met het beperkt aantal woningen die aan deze weg liggen, kan worden gesteld dat de Broekdijk de toename van afgerond 9 verkeersbewegingen per dag goed aan kan.

4.1.2 Parkeren
4.1.2.1 Regelgeving

In mei 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. De nota 2017 betreft een herziene versie die is gebaseerd op de Nota Parkeernormen uit 2013. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.

Op basis van huidige regelgeving is het noodzakelijk om parkeernormen in het bestemmingsplan te verankeren.

4.1.2.2 Doorwerking planlocatie

Voor nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Neder-Betuwe dient vanuit parkeren aangesloten te worden op de Nota Parkeernormen 2017. Daarin is een norm opgenomen, die is gebaseerd op de verkeersgegevens van het CROW, van maximaal 2,7 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning (niet stedelijk, rest bebouwde kom, inclusief aandeel bezoekers van 0,3). In het kader van voorliggende planontwikkeling betekent dit dat binnen het eigen terrein er afgerond 3 parkeerplaatsen dienen te worden opgenomen. In het schetsontwerp dat voor dit plan is opgesteld, zie bijlage 1, is te zien dat er rondom de nieuwe woning ruimte is voor drie parkeerplaatsen. In het schetsontwerp is tevens voorzien in voldoende ruimte (lees een minimale afstand van 11 meter) ten behoeve van het in- en uitrijden van de parkeerplaatsen. Het initiatief sluit daarmee aan op de norm en uitgangspunten uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen uit 2017.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van één seniorenwoning is uitvoerbaar vanuit verkeer en parkeren.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling planlocatie

Als gevolg van het initiatief wordt er een bodem gevoelig object aan het plangebied toegevoegd. Om vast te kunnen stellen dat de bodemkwaliteit overeenkomt met het toekomstig functie gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatsen van de locatie in voldoende mate is vastgesteld. Er zijn vanuit het aspect bodem geen bezwaren tegen de realisatie van de seniorenwoning.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0013.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Doorvertaling bestemmingsplan

Voorliggend plan maakt één geluidgevoelig object aan de Broekdijk 42b mogelijk. Deze weg kent ter plaatse van het plangebied een maximumsnelheid van 60 km/u, waardoor de nieuwe woning binnen de geluidszone van deze weg ligt. In dat kader is op basis van de geluidsbron 'wegverkeer' een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 3 toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat de geluidsbelasting door wegverkeer op de zuidgevel van de nieuwe woning ten hoogste 56 dB bedraagt (na aftrek van 5dB ex art. 110-g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee met 8 dB overschreden. Gelet op de ligging van de planlocatie, te midden van een aaneengesloten gebied van bebouwing, is in het akoestisch onderzoek gerekend met geluidswaarden zoals die gelden in stedelijk gebied. De maximale hogere waarde bedraagt 63 dB. Deze waarde wordt niet overschreden.

Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat maatregelen tot het terugbrengen van de geluidsbelastig tot de voorkeursgrenswaarde financieel niet haalbaar zijn en de voorkeursgrenswaarde door de maatregelen niet wordt bereikt. Voor de woning dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 56 dB voor wegverkeer op de Broekdijk conform tabel III.2.

Buiten wegverkeerlawaai hebben spoorweglawaai en industrielawaai geen negatief effect op de nieuwe woning. Ten zuiden van de locatie ligt, op circa 800 meter, de Betuweroute. In het kader van de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Casterhoven, waar een deel van de woningen op dezelfde afstand vanaf de spoorweg liggen als de woning uit dit plan, is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde (55 db) ten gevolge van spoorweglawaai niet wordt overschreden. Evenmin ligt de woning van dit plan binnen een geluidzone van industrielawaai.

4.3.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande motivering kan geconcludeerd worden dat, met inachtneming van het aanvragen van een hogere waarde procedure op basis van wegverkeerlawaai, het initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstype 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0014.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling planlocatie

Door voorliggend initiatief wordt er een nieuw gevoelig object binnen de planlocatie gerealiseerd. In de directe omgeving van de seniorenwoning liggen een aantal bedrijven. Een aantal van deze bedrijven zijn actief als veeteeltbedrijf en komen daarom in paragraaf 4.6 (geur) aan bod. Naast enkele veeteeltbedrijven ligt op 200 meter ten oosten van de planlocatie (die is aangegeven met de rode cirkel) het bedrijventerrein 'Broekdijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0015.png"

Uitsnede planologische situatie van de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op bedrijventerrein Broekdijk zijn enkel bedrijven tot aan milieucategorie 2 toegestaan. In de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is voor milieucategorie 2-bedrijven een maximale richtafstand van 30 meter opgenomen. Gelet op de afstand tussen de nieuwe seniorenwoning en dit bedrijventerrein (200 meter) kan gesteld worden dat de bedrijven geen negatief effect hebben op de nieuwe woning, noch dat omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van milieuzonering.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 1 woning valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A15, N323 en/of N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.

In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2016. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0016.png"

Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.6.2 Doorvertaling planlocatie

Geurbeleid

In de omgeving van de planlocatie liggen een aantal veehouderijen die vanuit geur mogelijk van belang zijn. Om dit te bepalen is er gebruik gemaakt van een eerdere geurtoets in het kader van de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Casterhoven. Zoals navolgende kaart uit de gemeentelijke geurverordening laat zien is voor het gebied waar de planlocatie onderdeel van uitmaakt, een afwijkende geurnormering vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0017.png"

afbeelding 4.1 Bijlagekaart geur (bron: gemeentelijke geurverordening)

Ten behoeve van de nieuwbouwwijk Casterhoven is in een eerder stadium onderzoek uitgevoerd op basis van het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning. Er is zowel gekeken naar bestaande vergunde situaties van veehouderijen, alsook naar een worst-case-situatie. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de vijf veehouderijen uit de omgeving voor geuroverlast zorgt. Andersom vormen de woningen ook geen hinder voor de veehouderijen. Omdat de nieuwe woning uit dit plan binnen het onderzochte gebied ligt en de situatie van nu vergelijkbaar is met de periode van vaststelling van de gemeentelijke geurverordening, kunnen de eerder gestelde conclusies voor dit initiatief worden overgenomen. Van geurhinder is geen sprake, nog worden omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.7.2 Doorvertaling planlocatie

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. De ligging van de planlocatie is aangegeven met de zwarte pijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0018.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart

Risicovolle inrichtingen

Voor veiligheid in de nabijheid van bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen

(Bevi). In de directe nabijheid van het onderhavige plangebied zijn geen bedrijven gelegen die

onder Bevi vallen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

De PR 10-6 contouren vanwege de A15 en Betuweroute (op trajecten zonder wissels) liggen op respectievelijk 30 meter en 16 meter vanaf het midden van de transportroutes. Het plangebied ligt buiten deze contouren, zodat wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het PR.

De afstand tussen het plangebied en de Betuweroute bedraagt circa 850 meter, waardoor het plangebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn ligt. De afstand is echter zodanig dat het groepsrisico niet significant zal toenemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Op ongeveer 650 meter ten zuiden van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Deze leiding heeft, gelet op de afstand, geen invloed op de seniorenwoning.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe 2019-2023 (GRP)

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren (2019 tot en met 2023) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2019-2023 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. In het GRP is het waterplan als integraal onderdeel opgenomen. Veel van de gestelde doelen in het Waterplan 2014-2018 zijn bereikt of zijn in een afrondende fase.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast wordt meer nadruk gelegd op klimaatbestendig inrichten: alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden dienen klimaatbestendig en water robuust te zijn.

4.8.2 Doorwerking planlocatie

Plangebied

Het plangebied ligt aan de Broekdijk, aan de zuidkant van de kern Kesteren. Binnen de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Tussen de locatie en de Broekdijk ligt een sloot ten behoeve van afwatering.

Ontwikkeling

Voorliggend initiatief maakt de bouw van een seniorenwoning mogelijk.

Oppervlaktewatersysteem

Zoals gezegd ligt er een sloot tussen de locatie en de Broekdijk. Deze sloot is door het waterschap aangemerkt als een watergang met een beschermde B-status. Aan weerszijde van de sloot ligt een 1 m. brede schoutstrook. Een deel van deze noordelijke schoutstrook ligt op het perceel van voorliggende planlocatie. Gelet op het voorgenomen initiatief dan heeft het plan geen effect op deze strook. Wel heeft de eigenaar van het perceel formeel een onderhoudsplicht.

Veiligheid

In de omgeving van de planlocatie zijn geen waterkeringen gelegen. Ook is er geen sprake van overstromingsrisico.

Kwantitatieve wateropgave

In de bestaande situatie is er geen verhard oppervlakte aanwezig binnen de planlocatie. Door de bouw van de woning neemt het verhard oppervlakte dan ook toe, namelijk met circa 500 m² (omvang bebouwing = 175 + omvang tuin = 540*0,6 = 324 --> 180 + 324 = 499). De toename is daarmee nagenoeg gelijk aan de door het waterschap Rivierenland gestelde grens van 500 m² voor ontwikkelingen binnen stedelijk gebied. Er is daarmee geen sprake van watercompensatie.

Kwalitatieve wateropgave

Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Natte natuur / verdroging

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.

Kwel en hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen. Hiervan is bij dit initiatief niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 6.2 echter geen sprake.

Grondwateroverlast

Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten.

Het maaiveld ter plaatse van de nieuwe woning wordt verhoogd tot hetzelfde peil als bij de naastgelegen bestaande woning het geval is. De ophoging zorgt ervoor dat de woning voldoende hoog is gesitueerd zodat van grondwaterlast geen sprake is.

Het aspect 'grondwateroverlast' speelt geen rol.

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. In de legger worden geen noemenswaardige aspecten benoemt die voor de uitvoering van dit plan van belang zijn.

Beheer en onderhoud

Binnen de planlocatie zijn geen A-watergangen gelegen. Ten westen van de locatie is wel een A-watergang aanwezig. Deze watergang ligt echter verder dan 5 meter van de locatie af.

Overleg Waterschap Rivierenland

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.9.1.1 Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.9.1.2 Gebiedsbescherming

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling planlocatie
4.9.2.1 Quickscan Flora & Fauna

Om ruimte te maken voor de seniorenwoning zullen een aantal jonge, lage bomen aan de noordkant van het plangebied gekapt worden. Om te bepalen of de kap nadelige effecten tot gevolg heeft op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 4 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • De te verwijderen bomen hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten;
  • Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • De werkzaamheden niet leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden;

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEbroekdijk42b-vst1_0019.png"

Afbeelding 4.4: overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna

4.9.3 Conclusie

De ontwikkeling van een nieuwe woning aan de Broekdijk 42b te Kesteren is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling planlocatie
4.10.2.1 Archeologie

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Ter plaatse van het plangebied geldt een lage archeologische trefkans. In het parapluplan is voor deze gronden geen archeologische waardeaanduiding opgenomen en er worden ook geen nadere regels gesteld in het kader van de onderzoeksplicht. Tevens zijn de bodemingrepen behorende bij het initiatief zeer beperkt van omvang. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.

4.10.2.2 Cultuurhistorie

Binnen of in de directe omgeving van de planlocatie zijn geen relevante cultuurhistrorische objecten aanwezig. De bouw van de woning leidt derhalve niet tot aantasting van cultuurhistorisch waardevolle objecten.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend initiatief.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling planlocatie

Anders dan een aardgasleiding, waarvan het effect is toegelicht in paragraaf 4.7, liggen in of in de omgeving van de planlocatie geen planologisch relevante leidingen.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect leidingen.

4.12 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.

4.12.1 Doorvertaling planlocatie

Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. De gronden van voorliggende locatie zijn in een eerder stadium, gedurende de ontwikkelingsfase van nieuwbouwwijk Casterhoven, reeds onderzocht op explosieven. Het bijbehorende rapport uit 2007 is als bijlage 5 toegevoegd. Destijds is nagenoeg het gehele onderzoeksgebied Casterhoven, waar voorliggende locatie onderdeel van uitmaakte, aangewezen als verdachte locatie. Daarom heeft er een grootschalige sanering plaatsgevonden van 'niet gesprongen explosieven' (NGE). Dit geldt ook voor de gronden van de locatie. De conclusie kan daarom worden getrokken dat de bodem vanuit dit aspect geschikt wordt geacht voor de realisatie van de seniorenwoning.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect explosieven.

4.13 Spuitzonering

In de omgeving van de planlocatie zijn enkele boomkwekerijen en fruitteeltbedrijven gelegen.

Geen van deze bedrijven is actief op minder dan 50 meter vanaf de planlocatie. Daarmee is uitgesloten dat er vanuit spuitzonering negatieve effecten zijn aan te merken op de planlocatie.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect spuitzonering.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

Bovenstaande komt uit de standaard. De opbouw van de regels is echter niet compleet ten opzichte van de opbouw van de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Wonen - 1'. zo ontbreekt het hoofdstuk 'Wijzigingsbevoegdheid'.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

  • Enkelbestemming: 'Wonen'

Het gehele plangebied bestaat uit de gronden van de nieuw te realiseren seniorenwoning en de naastgelegen bestaande woning aan de Broekdijk 42b. Voor deze bestaande woning verandert de planologische situatie door dit plan niet. Omwille van een vernieuwde, eenduidige, regel systematiek van de gemeente Neder-Betuwe is er voor gekozen deze woning wel mee te nemen in dit plan.

Het gehele plangebied krijgt de enkelbestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn twee bouwvlakken opgenomen, waarbij geldt dat per bouwvlak 1 woning is toegestaan. Het bestaande bouwvlak en een nieuw bouwvlak voor de seniorenwoning. Binnen het bestaande bouwvlak blijven de bestaande aanduidingen van toepassing. Voor het nieuwe bouwvlak is een bouwaanduiding 'vrijstaand' en een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (3 meter), maximum bouwhoogte (6,6 meter)' opgenomen. De gronden waarop bijgebouwen zijn toegestaan zijn aangeduid met de bouwaanduiding 'bijgebouwen'.

  • voorwaardelijke verplichting landschapselementen

In de regels van dit plan, onder 3.3.1, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is aangegeven dat de nieuwe seniorenwoning pas in gebruik mag worden genomen als er enkele landschapselementen uit het schetsontwerp uit bijlage 1 (een haag van 2 meter op de westelijke perceelsgrens, het behoud van de bestaande boom aan de zuidkant van het plangebied en een nieuwe boom in lijn met deze bestaande boom), blijven behouden of worden aangebracht.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.

Algemene gebruiksregels 

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven.

Algemene afwijkingsregels 

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.

Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten en daarnaast een planschadeovereenkomst. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap Rivierenland. In een reactie heeft het waterschap, met inbegrip van een aantal opmerkingen, door middel van een positief wateradvies aangegeven dat zij in kunnen stemmen met het bestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Voorliggend initiatief voorziet in een ingreep met een beperkt ruimtelijk effect op de omgeving. Er vindt voor dit plan geen inspraak plaats.

7.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kesteren, Broekdijk (naast) 42b' heeft van donderdag 4 april 2019 tot en met woensdag 15 mei 2019 voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

7.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.