1.1 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse18-vst1 met de bijbehorende regels;
1.2 Plan
het bestemmingsplan 'Boveneindsestraat 18 te Kesteren' van de gemeente Neder-Betuwe;
1.3 Aan huis verbonden nevenactiviteiten
consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning;
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Afhankelijke woonruimte
een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 Bebouwd oppervlak
het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m;
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bestaand
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond.
1.10 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 Bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
1.13 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.15 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.16 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied;
1.18 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.19 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps‑ of bedrijfsactiviteit;
1.20 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.22 Kantoor- en praktijkruimte
een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaal-wetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de besbetreffende woning;
1.23 Karakteristiek gebouw
een gebouw dat wegens zijn schoonheid of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere regels ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt;
1.24 Landschappelijke beplanting
opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken;
1.25 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.26 Mantelzorg
het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband;
1.27 Monument
een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde, dat tenminste vijftig jaar geleden is vervaardigd en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is;
1.28 Natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang;
1.29 Peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
1.30 Perceelsgrens
de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;
1.31 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.32 Woning/wooneenheid
een complex van intern met elkaar in verbinden staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meetwijze
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- de afstand van een gebouw tot de perceelgrens:
- de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgren
- de dakhelling:
- langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- de goothoogte van een bouwwerk:
- vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- de inhoud van een bouwwerk:
- tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- de bouwhoogte van een bouwwerk:
- vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- de oppervlakte van een bouwwerk:
- tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bewoning;
- bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, toegangspaden en verhardingen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de omgeving.
3.2.1 Situering gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
- bijgebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bijgebouw".
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” is aangegeven;
- het maximum aantal hoofdgebouwen, ter plaatse van het bouwvlak, aangegeven in het bestemmingplan met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag niet worden overschreden.
3.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” is aangegeven.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten
Voor het gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten gelden de volgende bepalingen:
- de desbetreffende woning bewoond blijft;
- het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
- het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
- de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
- de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
3.3.2 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming "Wonen" wordt in ieder geval begrepen:
- een gebruik ten behoeve van bedrijfsactiviteiten waarvoor toepassing is gegeven overeenkomstig de algemene afwijkingsregels ten aanzien van “aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten”;
- opslag anders dan in bijgebouwen.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting spuitzone
Het gebruik van de gronden, zoals gesteld in lid 3.1 van de bestemming "Wonen", is enkel toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - haag' een bladhoudende (geen coniferen), aaneengesloten drifthaag wordt aangebracht en onderhouden met een minimale hoogte van 3 meter.
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden aangelegd en in stand te worden gehouden conform de Nota Parkeernormen van de gemeente.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of:
- gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.2
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.4.3
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunningvoor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
- grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het verlagen van het waterpeil;
- het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.5.2
Het onder lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 500 m2;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- voor sleufloos draineren;
- voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
- indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 4.2.
4.5.3
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
- de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.5.4
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming “Waarde - Archeologie” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de ter plaatse bestaande gebouwen, met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens aangegeven andere bestemmingen.
5.2 Bouwregels
De gebouwen op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen:
- worden vernieuwd;
- worden veranderd en/of vergroot;
volgens de bepalingen van de in lid 5.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de situering, de bouwmassa, het materiaalgebruik, de bouwhoogte, de goothoogte en de dakhelling niet zodanig worden gewijzigd, dat daardoor het karakter van de bestaande gebouwen blijvend onevenredig wordt aangetast.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1
De voor "Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.
6.1.2
Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:
- reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;
- waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;
- verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;
- bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
6.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 6.1.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 7 Waterstaat - Beheerszone watergang
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Beheerszone watergang" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
- voorzieningen voor de waterhuishouding.
7.2.1
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden , met uitzondering van de gronden met de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming "Water", mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
7.2.2
Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming "Water", mogen op deze gronden bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de bepalingen van die bestemming.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 7.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
- en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
7.3.2
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:
- zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
- gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
- het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
- het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Spuitzones
- Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Milieuzone - spuitzone" zijn voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zoals bedoeld in lid 3.1 van de bestemming "Wonen" niet toegestaan;
- Onder gevoelige functies wordt tevens verstaan: functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen (kunnen) verblijven.
10.2.1
Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - weg" mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
10.2.2
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 10.2.1 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
- gehoord de betrokken wegbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de besbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
10.2.3
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de voor deze gronden aangegeven bestemmingen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
11.2 Bed & breakfast in een woning en/of bijbehorend bijgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:
- de woning tevens bewoond blijft;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
- totaal niet meer dan 50 m2van de woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
- het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
11.3 Mantelzorg/inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:
- de bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte voor inwonende personen;
- de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30% van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
- de woning met maximaal 50 m2extra wordt vergroot tot een absoluut maximum van 750 m3;
- er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
- het nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
- minimaal één directe verbinding tussen beide wooneenheden aanwezig is.
11.4 Monumenten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:
- het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
- de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
12.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:
- de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
- de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
- de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10 % wordt gewijzigd;
- de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning dan wel een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gaan.
13.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 40.1.1, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.
13.1.3
Het bepaalde in lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.2.3
Indien het gebruik, als bedoeld in lid 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.2.4
Het bepaalde in lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Boveneindsestraat 18 te Kesteren.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 september 2017.
De griffier, De voorzitter,