Plan: | Bonegraafseweg-Pijenkampseweg ong., Dodewaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpDOpijenkveldwegD-vst1 |
Boomkweker Verwoert is voornemens op een agrarisch perceel aan de Bonegraafseweg nabij de Pijenkampseveldweg bij Dodewaard een bomenkwekerij te starten. Het initiatief omvat een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. De gemeente Neder-Betuwe is akkoord mits het initiatief landschappelijk wordt ingepast. De Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (S/A/A/B) heeft hiervoor een positief advies afgegeven.
Het perceel, kadastraal bekend onder DDW00, sectie C, nummer 1809, heeft nu een agrarische bestemming, maar zonder bouwmogelijkheid. Om de bouw van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de Bonegraafseweg, ten westen van de kern Dodewaard. De omgeving betreft een agrarisch gebied met voornamelijk boom- en fruitteelt. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
In de twee laatstgenoemde plannen staan geen regels die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' 2013
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' (zonder bouwvlak) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' en 'vrijwaringszone -weg'.
Strijdigheid bestemmingsplan
In het plangebied is bebouwing alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Omdat op voorliggend perceel geen bouwvlak ligt, is het nu niet toegestaan om hier gebouwen te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Opzet van deze toelichting
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de Bonegraafseweg, ten westen van de kern Dodewaard. Het gebied is gelegen in de kommen in Neder-Betuwe. In de komgebieden is sprake van een grootschalig landschap door lange doorgaande lijnen van watergangen en wegen, een verkaveling met grote regelmatig gevormde percelen, een relatief lage dichtheid aan bebouwing en een kleinere variatie in het grondgebruik. Deze structuur in dit gebied is niet meer beleefbaar door de veelvuldige doorsnijding met infrastructuur (A15, Betuweroute en bijbehorende viaducten), de veelvuldig aanwezige hoogspanningsleidingen, en door het voor Neder-Betuwe belangrijke en karakteristieke grondgebruik, de laanboomteelt.
Onderhavig plangebied kent een agrarische bestemming en is in gebruik voor de laanboomteelt. Het perceel is ontsloten via een oprit aan de westzijde van het perceel. Langs de oost- en zuidzijde loopt een watergang. het plangebied wordt omringd door laanboomteelt bedrijven, een melkveehouderij en woningen. Navolgende afbeelding geeft de bestaande situatie van het plangebied weer.
Bestaande situatie met ligging plangebied (luchtfoto: ruimtelijkeplannen.nl)
De eigenaar heeft het voornemen om een bomenkwekerij op deze locatie te starten. Het desbetreffende plangebied is al in gebruik voor laanboomteelt. Op dit perceel wil hij een bedrijfsgebouw ten behoeve van activiteiten gekoppeld aan het telen van bomen en een bedrijfswoning. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is de toekomstige inrichting van het plangebied in een schetsontwerp. De navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van.
Schetsontwerp toekomstige situatie
Landschap
Het plangebied ligt op de grens van het oeverwallenlandschap en komgebied. Dit gebied kenmerkt zich door boom- en fruitteelt. Het behoud van deze activiteiten is van grote waarde voor de herkenbaarheid van het landschap. Doordat de ontwikkeling van het erf binnen het agrarisch perceel blijft en ten dienste is van het behoud van de boomteelt is er geen sprake van aantasting van de landschappelijke structuur.
Aan de Bonegraafseweg is een duidelijke afwisseling te zien tussen erven, boomteelt en open ruimtes. Met een haag wordt het woon gedeelte van het nieuwe erf aangeduid waarin de woning is gepositioneerd, daarachter bevindt het erf met het bedrijfsgebouw ten behoeve van de activiteiten van boomteelt waar de struweelhaag hier het erf inkadert en verbind. Het voorerf bestaat uit lage beplanting met eventuele moestuin. De solitaire rode beuk in de voortuin markeert het nieuwe erf. Tussen het nieuwe erf en het naastgelegen erf wordt een hoogstam fruitboomgaard gerealiseerd. Deze fruitboomgaard zorgt voor openheid tussen de twee erven.
Positionering en oriëntatie
Ten behoeve van aan- en afvoer van bomen en andere bedrijfsactiviteiten is het behouden en verbreden van het bestaande betonnen pad van belang. Het erf met bedrijfsbebouwing is hierop aangesloten, het parkeren voor de woning stat los van het bedrijfsparkeren op de verharding voor het bedrijfsgebouw.
De woningen aan de Bonegraafseweg zijn wisselend in kaprichting en hebben enige afstand (ongeveer tussen de 20 en 30 meter) tot de weg. Het is wenselijk om ruimte te maken voor een representatief voorerf waarmee er eenzelfde afstand tot de weg wordt gecreëerd (ongeveer tussen 20 en 30 meter). Daarbij is ook ruimte voor de verbreding en onderhoud aan de bestaande watergang. Door de gekozen opzet met het woonperceel aan de weg en de positie van de erfbeplanting wordt de bedrijfsbebouwing, grotendeels aan het zicht onttrokken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Volgens de huidige jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer in een plan minder dan 12 woningen worden toegestaan. Dit is hier niet het geval omdat het hier gaat om slechts één (bedrijfs)woning. Een agrarisch bedrijf is per definitie geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals is besproken in paragraaf 3.1. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
Op 5 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
In navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de Structuurvisiekaart ter hoogte van het plangebied.
Ligging plangebied in de 'Structuurvisie Neder-Betuwe 2018' (rood omcirkeld)
Het plangebied ligt binnen de komgronden, met een aanwijzing dat dit gebied geschikt is voor de ontwikkeling van de laanboomteelt. Openheid en grootschaligheid bepalen het karakter van de komgebieden. Het gebied betreft daarbij het grootste laanboomcentrum van Europa. Boomkwekerijen tekenen het landschap en hebben een grote sociaal-economische betekenis voor de gemeente. Deze sector is van groot belang voor het behoud en ontwikkeling van de eigen werkgelegenheid. In deze gebieden worden aan de laanboomteelt en fruitteelt dan ook duurzame ontwikkelingsmogelijkheden geboden.
Planspecifiek
De structuurvisie stimuleert de ontwikkeling/behoud van de laanboomteelt in dit gebied toe, en heeft geen bezwaren tegen de vestiging van bedrijfsruimte op deze locatie. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de wensen van de gemeente voor de inrichting van het nieuwe erf. Deze ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie.
In de Woonvisie (vastgesteld op 1 februari 2016) is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. De visie geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Doel is om het woonklimaat de komende jaren verder te versterken en te verbeteren, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan staat de bouw van één nieuwe (bedrijfs)woning toe. Deze toename is zodanig beperkt dat dit geen wezenlijke gevolgen heeft op het woningbouwprogramma binnen de gemeente.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende 10 jaar wil begeleiden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Daarnaast gaat de visie in op de mogelijkheden om het landschap te beleven.
Planspecifiek
In het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied op de "komgebieden". De openheid van de kommen in Neder-Betuwe zijn moeilijk te ervaren omdat ze door de oeverwallen van oude rivierlopen zijn opgedeeld
in verschillende kleinere delen. Daarnaast kunnen de kommen door de toegenomen laanboomteelt, aanwezigheid van bebouwing en vanwege de A15 en de Betuwespoorlijn met hun viaducten en geluidsschermen niet meer in hun geheel als karakteristieke open gebieden worden aangemerkt. De gemeente is van mening dat de economische ontwikkelingsmogelijkheden van met name de laanboomteelt zo zwaar wegen dat niet kan worden gekozen voor het behoud van openheid in alle kommen. Bij de vormgeving van ontwikkelingen in dit gebied is het van belang de schaalgrootte te behouden. Hoe hier binnen het plan mee omgegaan wordt staat beschreven in paragraaf 2.2. Het plan is in lijn met het Landschapsontwikkelingsplan.
Voor het toestaan van nieuwe agrarische bedrijven met bedrijfsbebouwing heeft de gemeente Neder-Betuwe de beleidsnotitie 'Criteria nieuwe agrarische bouwpercelen' (2008) opgesteld. In deze beleidsnotitie worden de criteria geconcretiseerd voor de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel op een locatie waar geen bouwvlak aanwezig is. Deze criteria gelden zowel voor een bouwperceel voor een nieuw agrarisch bedrijf, als voor een te verplaatsen bestaand agrarisch bedrijf. De aanwijzing van een agrarisch bouwperceel is alleen mogelijk voor een in hoofdzaak grondgebonden bedrijf, met uitzondering van containerteelt. Er worden geen bouwpercelen in het komgebied aangewezen. Belangrijke voorwaarden zijn dat het moet gaan om volwaardig agrarisch bedrijf dat reeds drie jaar bestaat en dat aantoonbaar geen geschikte hergebruikslocaties aanwezig zijn.
Deze criteria zijn de volgende:
Beschikbaarheid hergebruikslocatie
Criterium a: Er is aantoonbaar geen hergebruikslocatie voorhanden binnen het zoekgebied. Het zoekgebied wordt gedefinieerd als de zone binnen 1 kilometer van alle in eigendom zijnde, en voor de vestiging geschikte, percelen van de aanvrager. Met "geschikt" wordt bedoeld dat de omvang minimaal 1,5 ha dient te bedragen.
De initiatiefnemer heeft bij het principeverzoek aangetoond voldaan te hebben aan bovenstaand criterium.
Volwaardig bedrijf
Criterium b: Het dient een volwaardig bedrijf te betreffen dat ook reeds minimaal drie jaar als volwaardig bedrijf operationeel is, hetgeen middels accountantsverklaringen hard kan worden gemaakt. De advisering over de volwaardigheid wordt in handen gesteld van de provincie of een andere onafhankelijke agrarische instantie.
De volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is door de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (S/A/A/B) onderzocht. Volgens S/A/A/B is sprake van een ruim volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf.
De initiatiefnemer is 6 jaar geleden gestart met de boomkwekerij en voert samen met zijn vrouw het bedrijf. Voor de bedrijfsvoering wordt gebruik gemaakt van een open loods bij de ouders aan de Kalkstraat 55 te Dodewaard. De initiatiefnemer pacht meerdere percelen te Dodewaard en Herveld-Andelst van gezamelijk 3 tot 4 hectare grond voor de teelt van laan- en sierbomen. De verplaatsing van de boomkwekerij is uit landbouwkundig oogpunt reëel en verantwoord. De S/A/A/B is verder van oordeel dat voor de opslag en verdere verwerking van de bomen en de stalling van werktuigen een eigen schuur op het perceel noodzakelijk is. Uit oogpunt van toezicht, mede gelet op het containerveld en ontvangst transporteurs, kan een bedrijfswoning als mede noodzakelijk worden gezien. Met de verplaatsing van het bedrijf blijft sprake van een volwaardig bedrijf. De volwaardigheid van het bedrijf is voldoende aangetoond.
Geen vestiging in agrarisch komgebied
Criterium: c. Situering in een agrarisch komgebied is niet toegestaan. Er wordt gestreefd naar een locatie in de bestemming "agrarisch gebied", dat wil zeggen de gebieden zonder specifieke landschappelijke en/of natuurlijke waarden. In het agrarisch oeverwalgebied zijn er evenwel mogelijkheden indien dit niet leidt tot aantasting van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden.
Het perceel is gevestigd in een agrarisch komgebied, echter is er geen sprake van landschappelijke en/of natuurlijke waarden op het perceel. De gronden zijn reeds in gebruik voor de teelt van laan- en sierbomen en bestemd als zodanig. Het bebouwen van het plangebied en het realiseren van een pottenveld past in zijn geheel binnen de landschappelijke context. Er zijn op de locatie geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Door in het inrichtingsplan rekening te houden met de traditionele erfopzet, de compactheid van de bebouwing, ontsluiting op de Bonegraafseweg en het landschappelijk inplanten, voegt het iets toe aan de afwisseling en kleinschalige structuur van het landschap. Gezien het perceel in de huidige situatie reeds gebruikt wordt voor de teelt van laan- en sierbomen is er met het realiseren van het initiatief geen sprake van de aantasting van eventuele natuurwaarden. Aan dit criterium wordt voldaan.
Overwegend grondgebonden bedrijf
Criterium d: Het dient een overwegend grondgebonden bedrijf te betreffen (geen intensieve veehouderij). Een uitzondering hierop wordt gevormd door containerteelt, welke formeel gezien niet grondgebonden is, maar wel als een onlosmakelijk onderdeel van de boomteeltsector wordt beschouwd. Een agrarisch bouwperceel wordt alleen toegekend indien het bedrijf zich overwegend richt op teelt/productie. Een overwegend handelsbedrijf (zowel in dieren als in planten) wordt niet beschouwd als een agrarisch bedrijf. Ondergeschikte handelsactiviteiten passen uiteraard wel binnen een agrarische bestemming.
Op het betreffende perceel worden bomen in volle grond gekweekt. Daarmee worden de agrarische bedrijfsactiviteiten aangemerkt als grondgebonden. Aan dit criterium wordt voldaan.
Bouwperceel van maximaal 1 ha
Criterium e: De oppervlakte van het nieuwe bouwperceel wordt afgestemd op de benodigde bebouwing (concreet bouwplan) met een max. oppervlakte van 1 ha, via wijziging onder de gebruikelijke voorwaarden te vergroten tot 1,5 ha.
Het in dit plan opgenomen bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 4.500 m² en biedt ruimte aan een bedrijfswoning en een bedrijfsloods. De landschappelijke inpassing wordt voorwaardelijk verplicht gesteld. Aan dit criterium wordt voldaan.
Bedrijfswoning
Criterium f: Indien een bedrijfswoning, met name voor gezinsbedrijven (niet voor het personeel), aantoonbaar noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering (op advies van een onafhankelijk agrarische adviesinstantie), kan deze worden meegenomen in de bestemmingsplanherziening.
In het advies van de S/A/A/B is de noodzakelijkheid van een bedrijfswoning voldoende aannemelijk gemaakt.
Gesitueerd aan verharde openbare weg
Criterium g: Een agrarisch bouwperceel wordt uitsluitend gesitueerd aan een verharde openbare weg en is goed ontsloten.
Het perceel wordt ontsloten op de Bonegraafseweg. Dit is een verharde weg.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan alle criteria uit de beleidsnotitie "Criteria nieuwe agrarische bouwpercelen" wordt voldaan.
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Het perceel wordt ontsloten via de Bonegraafseweg, een weg die veelvuldig wordt gebruikt door doorgaand verkeer in het buitengebied van Neder-Betuwe. Het plan kan leiden tot een lichte toename van het aantal vervoersbewegingen, maar dit is dermate beperkt dat dit zonder problemen kan worden opgevangen. De Bonegraafseweg is geschikt voor landbouwvoertuigen en wordt ook gebruikt door vele andere agrarische bedrijven in de omgeving.
De Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (11 mei 2017) en de 'Parapluregeling Parkeren' (26 april 2018) is van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.
De parkeernorm voor een vrijstaande woning in het buitengebied is vastgesteld op 2,8 plaatsen per woning. In het inrichtingsplan zijn 3 parkeerplaatsen opgenomen voor de woning.
Voor agrarische bedrijven zijn geen normen opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe 2017'. Ook voor het parkeren van de machines behorende bij een agrarisch bedrijf zijn geen vaste normen opgenomen. Wel wordt de eis gesteld dat er voldoende ruimte op het bedrijf aanwezig moet zijn voor de stalling van machines en voertuigen en voor de auto's van werknemers. Op het erf is hier voldoende ruimte voor aanwezig. In de regels van het bestemmingsplan is het aantonen van voldoende parkeergelegenheid voorwaardelijk verplicht gesteld voor het verlenen van een bouwvergunning voor de bedrijfswoning of bedrijfsbebouwing. Er wordt voor het bedrijf in ieder geval voorzien in 4 parkeerplaatsen.
Het realiseren van 7 parkeerplaatsen, is door middel van het inrichtingsplan als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van het plan voor het aspect verkeer is hiermee aangetoond.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Het perceel heeft reeds een agrarische bestemming. Omdat het mogelijk wordt gemaakt om nieuwe bebouwing te realiseren, waaronder een bedrijfswoning, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 1. Conclusie uit het onderzoek is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor de huidige en de toekomstige bestemming (bedrijfswoning met bedrijfsgebouw).
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidsgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidsgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een "hogere waarde procedure" worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
De nieuw geplande woning ligt in de zone van de Bonegraafseweg. Om deze reden is een onderzoek geluidsbelasting wegverkeer uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op elke gevel lager dan 48 dB na aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op geen van de gevels overschreden.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één stap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing dan wel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
De woning in het plan is een bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf. Dergelijke woningen zijn niet gevoelig voor milieuhinder van het eigen bedrijf, maar wel dient te worden onderzocht of er sprake is van hinder van andere bedrijven of functies in de omgeving. Andersom moet worden beoordeeld of de vestiging van een agrarisch bedrijf invloed heeft op het woon- en leefklimaat van bestaande gevoelige functies in de buurt.
Een boomteeltbedrijf is geen bedrijfstype dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG-handreiking. Het kan het best worden vergeleken met een tuinbouw- of akkerbouwbedrijf, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk, vanwege geluid. Omdat het hier geen 'rustige woonwijk' betreft, maar een gebied met een menging van functies (agrarische bedrijven, woningen en andere bedrijven) kan het worden beschouwd als een 'gemengd gebied' en mogen de richtafstanden met één stap worden verkleind, zoals de tabel hiervoor aangeeft.
De afstand van het nieuwe bedrijf tot functies in de omgeving bedraagt:
Adres | Functie | Afstand | Richtafstand (gemengd gebied) | |
Bonegraafseweg 15 | Bedrijf (aannemersbedrijf) | 172 m | 10 m | |
Bonegraafseweg 21 | Agrarisch bedrijf | 65 m | 30 m | |
Bonegraafseweg 26 | Agrarisch bedrijf | 30 m | 30 m |
Het bouwvlak van het nieuwe bedrijf is zodanig gepositioneerd dat de afstand tot het naastgelegen perceel aan de Bonegraafseweg 26 de minimale richtafstand van 30 m bedraagt. Daarnaast zijn er eveneens burgerwoningen in de omgeving aanwezig. De woning aan de Bonegraafseweg 19a en de woning aan de Bonegraafseweg 28 liggen respectievelijk op 62 en 81 m afstand. Geconcludeerd wordt dat de omliggende functies op voldoende afstand liggen. Het aspect geur als gevolg van het naastgelegen agrarische melkveehouderijbedrijf wordt in paragraaf 4.6 nader beschouwd.
Vice versa wordt de toekomstige bedrijfswoning eveneens op voldoende afstand gerealiseerd ten opzichte van deze bedrijven in de omgeving. Voor de nieuwe woning geldt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Het agrarische terrein in het plangebied wordt al gebruikt voor de bomenteelt, en hiervoor zijn in de huidige situatie ook landbouwmachines nodig. De situering van deze machines op het erf zelf zal niet leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. De enige activiteit die aan het plangebied wordt toegevoegd is de woning. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief betreft slechts de toevoeging van een bedrijfswoning, waarmee dit wijzigingsplan ook binnen de NIBM-regeling valt zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt (694099, gelegen aan de A15 ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 24,4 µg/m3 | 20,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
Het bedrijf dat hier gevestigd wordt is een boomteeltbedrijf. Er wordt geen vee gehouden. Het naast gelegen agrarisch bedrijf betreft een melkveehouderij. Conform de geurgebiedvisie bedraagt de afstand tussen grondgebonden melkveehouderij bedrijven en een woning van derden 50 meter. De afstand tussen de bouwblokken van beide bedrijven bedraagt 30 meter. Echter de afstand tussen de stallen en het nieuwe bouwblok bedraagt meer dan 50 meter. Volledigheidshalve is binnen een gedeelte van het bouwvlak de aanduiding 'Milieuzone - Geurzone' opgenomen. Realisatie van geurgevoelige objecten en langdurig verblijf van personen binnen deze aanduiding is niet toegestaan. De loods en de bedrijfswoning vallen buiten deze zone. Geurhinder van het melkveehouderij bedrijf wordt dan ook niet verwacht. Gezien de opbouw en inrichting van het bedrijf wordt het bedrijf door de ontwikkeling ook niet belemmerd in zijn eventuele verdere ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen. Eventuele risicobronnen liggen op enige afstand van het plangebied.
Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Op ca. 465 m ten oosten van het plangebied ligt een hogedrukaardgastransportleiding (NEN 3650). De 1%-lethaliteitsgrens van deze leiding ligt op 70 meter. Het plangebied ligt hier ver buiten.
De rijksweg A15 ligt op ruim 400 m ten noorden van het plangebied. De A15 heeft een PR 10-6 contour van 30 meter (gemeten vanaf buitenste rijbaan). De relevante zone voor een verantwoording van het groepsrisico (GR) reikt tot 200 m vanaf de buitenrand van de weg. Gezien de grote afstand tussen de A15 en het plangebied kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico relatief gering of verwaarloosbaar klein is.
Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van 4 km van de Betuweroute, die gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Volgens de ''Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Neder-Betuwe 2015-2018'' zijn de risico's van zowel de buisleiding als het spoor beperkt. Daarnaast neemt het aantal gevoelige functies en mensen binnen het plangebied niet noemenswaardig toe. Er is geen negatief effect op de externe veiligheid te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijke rioleringsplan 2019-2023
De gemeente Neder-Betuwe heeft voor de periode 2019-2023 een Gemeente RioleringsPlan (GRP) vastgesteld waarin ook het voormalige Waterplan is opgenomen. Het plan bestaat daarmee uit twee delen en is opgezet volgens een regionaal format. Samenwerking op het gebied van de waterketen in de regio rivierenland heeft in 2017 geleid tot deze gezamenlijke blauwdruk en de invulling van een eerste regiovisie GRP in een separaat hoofdstuk. Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. In het GRP zijn de kaders van het riool en waterbeleid vastgelegd en zijn de gemeentelijke visie en ambities voor de komende jaren opgenomen.
Met betrekking tot het watersysteem en de inpassing in de ruimtelijke ordening is het volgende van belang. Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Zo wordt vroegtijdig zicht gekregen op de gevolgen voor het watersysteem en op de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in de bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die worden gerealiseerd moeten klimaatbestendig en water robuust zijn en zullen hydrologische neutraal moeten worden aangelegd. Dat houdt in dat een plan geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
Voorliggend plan maakt het mogelijk om een bedrijf op te richten. Dit zal leiden tot een toename van bebouwing en verharding in het gebied.
Oppervlaktewatersysteem
In het plangebied ligt geen oppervlaktewater. Langs de oost- en zuidzijde van het plangebied loopt een B-watergang. Er is geen sprake van een beschermingszone binnen het plangebied. In algemene zin geldt dat voorliggend plan geen invloed heeft op de aanwezigheid van deze watergang.
Kwantitatieve wateropgave
De toename aan verharding en de mogelijkheden voor waterberging is een memo opgesteld, zie bijlage 3. In deze memo is te lezen dat in het plan een verhard oppervlak is opgenomen van 2.276 m2. Hieronder worden de bedrijfsbebouwing, bedrijfswoning en de erfverharding gerekend. Met aftrek van 1.500 m2 op basis van de vrijstelling van compensatieplicht is dit een oppervlakte van 776 m2 wat gecompenseerd moet worden. Op basis van de T=10+10% ontwerpbui, moet in het plangebied 34 m3 aan waterberging gerealiseerd worden om deze verharding te compenseren. Om deze waterberging te realiseren, zal de bestaande B-watergang aan de zuid- en westzijde van het plangebied worden verbreed zodat een oppervlakte van 113 m² kan worden gebruikt ten behoeve van de waterberging.
Kwalitatieve wateropgave
Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het afgekoppelde hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Op de locatie Bonegraafseweg ong. is in de huidige situatie sprake van het gebruik van de agrarische gronden voor boomteelt. Er is hiermee sprake van een (reeds langere tijd) intensief agrarisch gebruik. Er is geen bebouwing aanwezig. Om deze reden is de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied niet waarschijnlijk en dat het plan uitvoerbaar is (behoudens de Algemene zorgplicht).
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Gelderland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Neder-Betuwe is geconcludeerd dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor werkzaamheden dieper dan 30 cm en groter dan 1000 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde wordt de toekomstige woning iets verhoogd aangelegd. Voor de noodzakelijk verharding is een ontgravingsdiepte van 30cm –mv voldoende. De paalfunderingen en waterberging leveren geen groter verstoringsoppervlakte op dan de genoemde 1.000 m².
De hoge verwachtingswaarde voor het perceel blijft gehandhaafd zodat eventuele aanwezige resten beschermd blijven.
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig. De vestiging van een boomteeltbedrijf is een passende ontwikkeling in dit boomteeltgebied.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig in het plangebied.
Er zijn geen leidingen die van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Voor de hele gemeente is door een bureau onderzoek gedaan naar mogelijk explosief materiaal in de grond. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectieonderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij de start van de uitvoering van werkzaamheden. Indien er materiaal wordt gedetecteerd, kan dit vervolgens op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect explosieven.
Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk wordt daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel.
In het plan is de afstand tussen de nieuwe bedrijfswoning en de agrarische gronden van Bonegraafseweg 21 betreft meer dan 60 meter. Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan de richtafstand. Voor de bedrijfswoning geldt geen speciale bescherming tegen eventuele hinder van het eigen bedrijf, dus ook niet ten aanzien van spuitzonering.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect spuitzonering.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voor de opzet van dit bestemmingsplan is aangesloten op de systematiek en de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. Voorliggend plan bevat de volgende bestemmingen:
Het perceel had reeds deze bestemming. Met dit plan wordt tevens een bouwvlak opgenomen, zodat het mogelijk wordt om een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen te realiseren. Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat binnen 1 jaar na ingebruikname van de gebouwen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het parkeren.
Op de verbeelding wordt de aanduiding 'Milieuzone - Geurzone' opgenomen. In Artikel 7 Algemene aanduidingsregels wordt vervolgens bepaald dat binnen die zone de realisatie van geurgevoelige objecten en langdurig verblijf binnen deze zone niet toegestaan. Afwijking hiervan is slechts toegestaan indien aangetoond wordt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd.
Binnen de archeologische zone is een omgevingsvergunning nodig voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm.
In de Overige regels in artikel 10 worden de 'Parapluregeling Archeologie' en de 'Parapluregeling Parkeren' zoals deze gemeentebreed gelden ook voor dit plangebied van toepassing verklaard.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan regel 3.1.3 van de Bro.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van een bouwplan.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De initiatiefnemer heeft de naaste buren van de voorgenomen ontwikkeling op de hoogte gesteld.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ingrijpen op het provinciaal belang. In het kader van het wettelijk overleg is dan ook alleen het waterschap betrokken.
De initiatiefnemer heeft de eigenaren van de omliggende gronden geïnformeerd over het plan. Gezien de slechts zeer lokale impact van de voorgenomen ontwikkeling wordt de voorontwerpfase overgeslagen en wordt het bestemmingsplan gelijk als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft medio 2021 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de zienswijzen die binnen zijn binnengekomen is het plan aangepast. Voorliggend ontwerpbestemmingsplan wordt daarom opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.