Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening landgoed Warmelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.xBGWarmelo-VS10 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een gedeelte van Landgoed Warmelo. Het complete landgoed heeft een oppervlakte van circa 27 hectare. Het landgoed bestaat uit een kasteel met omliggende kasteeltuin en park, waarin verscheidene gebouwen zijn gelegen.
De familie Avenarius is eigenaar en bewoner van het kasteel. Op het terrein wordt een verscheidenheid aan recreatieve activiteiten georganiseerd. Om het landgoed een duurzaam en toekomstbestendig bestaan te geven, is de wens ontstaan om de recreatieve en horecagerelateerde activiteiten uit te breiden. Het voornemen bestaat om voor de beoogde recreatieve en horecagerelateerde functies een bestaande veldschuur aan te wenden. De veldschuur is gelegen in een boomgaard op het noordelijke gedeelte van het landgoed.
Hoofdzakelijk bestaat de ontwikkeling uit:
Voor een uitgebreide beschrijving van alle ontwikkelingen wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting. Het is wenselijk om voor de ontwikkelingen met betrekking tot de veldschuur en bijbehorende parkeerplaats een nieuw bestemmingsplan op te stellen met een kader waarin de gewenste ontwikkelingen planologisch worden ingepast. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het landgoed is gelegen aan de Stedeke 11, ten zuidwesten van de bebouwde kom van Diepenheim. Het landgoed bestaat uit een kasteel (Huis Warmelo) met verscheidene bijgebouwen. Het landgoed is overwegend groen, met verspreide bos- en graspercelen. Rondom het kasteel zijn verscheidene tuinen gelegen. In onderstaande figuur is het landgoed en het grondgebruik op het landgoed weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1: Begrenzing van het landgoed Warmelo (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied, bestaand uit de veldschuur met bijbehorende buitenruimte, een boomgaard, toegangspad en parkeerplaats, liggen op het noordelijke deel van het landgoed. Het plangebied wordt begrenst door de Stedeke aan de westzijde, de Borculoseweg aan de oostzijde en door graspercelen, aan de noord en zuidzijde. De graspercelen aan de zuidzijde behoren bij het landgoed. Het plangebied bestaat in feite uit twee gedeelten: De veldschuur met bijbehorende buitenruimte en de parkeerplaats. Het wandelpad, wat de beide delen met elkaar verbindt, valt niet onder het plangebied, aangezien er hier geen planologische wijzigingen optreden. In figuur 1.2 is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van het landgoed en ten opzichte van Diepenheim weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Figuur 1.2: Ligging van het plangebied op Landgoed Warmelo en ten opzichte van Diepenheim (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening landgoed Warmelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente'. Dit bestemmingsplan is op 12 september 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In dit geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Buitenplaats'. Daarnaast gelden er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting - 1' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.
![]() |
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
'Buitenplaats'
Het plangebied heeft de bestemming 'Buitenplaats'. Gronden met de bestemming 'Buitenplaats' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de instandhouding van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de buitenplaats, het omliggende landgoed, alsmede de kasteeltuin. De gronden zijn tevens bestemd voor wonen, kantoren, ondergeschikte recreatieve, horeca-, educatieve en maatschappelijke activiteiten en detailhandel in de vorm van een landgoedwinkel, een moestuin, het voortbrengen van boomkwekerij- en bloemisterijgewassen, parkeren en detailhandel in ter plaats geproduceerde goederen en streekproducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - moestuin', bed & breakfast, een familiebegraafplaats, werkplaatsen ten behoeve van het onderhoud van het landgoed, agrarisch gebruik van cultuurgronden, aan huis verbonden beroepen, ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen.
Bij vorenstaande bestemmingsomschrijving behoren gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Ten aanzien van bouwen geldt dat uitsluitend bestaande gebouwen zijn toegestaan. Herbouw, verbouw en/of nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan.
'Waarde - Archeologie 1'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot. Hiervan kan worden afgeweken indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden verstoord.
Het gewenste voornemen om de veldschuur te vergroten is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan aangezien het niet mogelijk is binnen de bestemming 'Buitenplaats' te herbouwen, verbouwen en/of nieuwbouwen. Daarnaast is het strijdig om op gronden met deze bestemming een halfverharde parkeerplaats aan te leggen.
Het wandelpad wordt aangelegd op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' en 'Water'. Gronden met deze bestemmingen zijn mede bestemd voor extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden.
Gezien vorenstaande is de aanleg van het wandelpad tussen de parkeerplaats en de veldschuur in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.
Het geldende bestemmingsplan biedt via afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden mogelijkheden om de bestaande maten van de gebouwen tot maximaal 10% te vergroten. Aan deze afwijkingsbevoegdheid wordt in het beoogde initiatief niet voldaan. Tevens zijn er geen afwijkingsmogelijkheden om de aanleg van een (half)verharde parkeerplaats toe te staan.
Bovenstaande maakt een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt duidelijk gemaakt dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 en 3 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de wateraspecten getoetst. Hoofdstuk 7 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 9.
Diepenheim is ontstaan bij een versterkte burcht, wat veelvuldig voorkwam in Twente. De Havezaten in de omgeving (Nijenhuis, Warmelo, Peckedam, Westerflier, Weldam) zijn nauw gelieerd aan de burcht. De eerste helft van de 16de eeuw is voor Diepenheim heel onrustig vanwege de strijd tussen de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre. Tijdens de 80-jarige oorlog is Diepenheim vrijwel met de grond gelijk gemaakt.
Waarschijnlijk heeft Diepenheim omstreeks 1420 stadsrechten gekregen. In 1602 volgt de officiële bevestiging. Diepenheim was in die tijd, vanwege zijn sterke kasteel en omliggende havezaten voornamelijk van belang als grensvesting tegen Gelre. Diepenheim heeft geen stadsmuren en stadspoorten gehad. Alleen een grachtensysteem werd aangelegd en diende als verdedigingswerk.
De industriële revolutie is aan Diepenheim voorbij gegaan. Tot in de twintigste eeuw bestond de enige groei van Diepenheim buiten 't Stedeke uit verspreide lintbebouwing langs de Goorseweg, de Haaksbergerstraat en de Raadhuisstraat. Het betreft voornamelijk agrarische bebouwing. Na 1960 heeft Diepenheim een beheerste groei doorgemaakt. De bouwmogelijkheden waren en zijn relatief beperkt gezien de aanwezigheid van omliggende landgoederen. Met Kuimgaarden vindt in de jaren zestig de eerste planmatige uitbreiding plaats. Gefaseerd wordt aan deze buurt tot in de jaren zeventig gebouwd. Eerst langs het historische wegenpatroon in aansluiting op 't Stedeke, daarna zijn de tussenliggende gebieden ingevuld.
In de jaren zeventig is begonnen met de buurt Zuid, ten zuiden van de Haaksbergerstraat. Eind jaren tachtig wordt de buurt De Akkers gebouwd ten zuiden van 't Stedeke en deels in aansluiting op bestaande bebouwing. In de jaren negentig vindt ten noorden van de Ruimersdijk nieuwbouw plaats in Noord. Hier valt de bijzondere verkaveling op met grote kavels en grote woningen.
Ten oosten van deze nieuwe buurt is het bedrijventerrein 'Ruimersdijk' aangelegd. Bijzonder is dat de uitbreidingen van Diepenheim de ligging van het historische stadscentrum 't Stedeke ten opzichte van het landschap vrijwel niet hebben verstoord. De doorzichten naar het buitengebied en het bijzondere historische complex van Huize Diepenheim en de kerk staan nog altijd model voor het historische Diepenheim.
Warmelo is een groot huis in de Overijsselse plaats Diepenheim. Van oorsprong was het een poortgebouw van een havezate. De tuinen zijn een toeristische attractie. Vaak wordt het Kasteel Warmelo genoemd.
De havezate was van oorsprong in carré-vorm gebouwd, rond een binnenplaats. Het is diverse malen verbouwd, tot het in 1873, op de 17e-eeuwse poortgebouwen na, geheel werd afgebroken. In 1874 is het voormalige poortgebouw gerenoveerd zoals het heden ten dage bestaat. Baronesse Creutz, geboren jonkvrouw Van Suchtelen van de Haare heeft in de jaren 1927/1928 het gebouw laten restaureren. Het ligt binnen een dubbel grachtenstelsel en wordt door tuinen omringd. Sinds 1950 vallen het kasteel, de tuinen en de omliggende landerijen tot de Natuurschoonwet. Warmelo staat vooral bekend om de tuinen in verschillende stijlen die om het huis liggen. Er zijn onder meer een Victoriaanse tuin, een geometrische tuin in Franse stijl en een landschapstuin in Engelse stijl gelegen op het landgoed. Om het huis en de tuinen ligt een landschapspark. In figuur 2.1 is het kasteel met naastgelegen koetshuis weergegeven. In figuur 2.2 is het plangebied gelegen ten opzichte van het kasteel Warmelo weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1: Kasteel Warmelo (Bron: Google) |
![]() |
Figuur 2.2: Overzicht van het landgoed (Bron: Google maps) |
Het landgoed bevat een verscheidenheid aan functies. Het kasteel wordt bewoond, daarnaast zijn er nog verschillende andere bouwwerken gelegen, onder andere een woning, een koetshuis, een bouwhuis en enkele kassen. De landschapstuinen zijn opengesteld voor publiek. Er lopen hiervoor diverse routes over het terrein. In het koetshuis is een horecagelegenheid gevestigd, in het park zelf is er een orangerie die te gebruiken is als locatie voor lunches. Op het landgoed vinden jaarlijks verscheidene evenementen plaats, waaronder een kasteeldag, een groot luchtballonfestival, een zandsculpturententoonstelling en verscheidene andere tentoonstellingen en (muziek) festivals.
Het voornemen bestaat om het aanbod aan recreatieve mogelijkheden op het landgoed te vergroten. Deze activiteiten dienen bij te dragen aan de bestaande activiteiten op het landgoed.
Teneinde dit mogelijk te maken, bestaat het voornemen om verscheidene maatregelen te nemen, welke reeds kort beschreven zijn in de aanleiding. In de volgende subparagraaf staan deze maatregelen uitgewerkt. In figuur 3.1 is een overzicht van het plangebied en de maatregelen weergegeven, in de volgende paragrafen zullen de maatregelen verder worden uitgewerkt.
![]() |
Figuur 3.1: Overzicht van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het voornemen bestaat om de bestaande veldschuur te gebruiken voor horecadoeleinden. De veldschuur zal worden gebruikt voor trouwerijen en kleinschalige evenementen. Onder kleinschalige evenementen worden (klassieke) concerten verstaan, waarbij er tot uiterlijk 24.00 levende en (niet) versterkte muziek wordt gedraaid. In totaal zal er in de veldschuur ruimte zijn voor circa 150 personen.
Tevens bestaat het voornemen om een koetsenmuseum met een educatieve betekenis te realiseren.
De buitenruimte behorend bij de veldschuur zal worden gebruikt als theetuin. Het gebruik als theetuin zal enkel in de weekenden plaatsvinden.
Teneinde de parkeerbehoefte van een vijftal grotere evenementen op te vangen, is het voornemen om aansluitend op het bestaande parkeerterrein aan de Borculoseweg een halfverhard parkeerterrein aan te leggen. Het vijftal grote evenementen wordt geregeld middels de Algemene Plaats Verordening (APV) en worden derhalve buiten beschouwing gelaten. In dit bestemmingsplan gaat het puur om het bestemmen van het parkeerterrein.
Teneinde de in de vorige subparagraaf genoemde horecadoeleinden mogelijk te maken, bestaat het voornemen de bestaande veldschuur, met een oppervlakte van circa 248m2 te verbouwen en met circa 88m2 te vergroten. Tevens wordt de bovenverdieping van de bestaande veldschuur aangewend ten behoeve van de horecadoeleinden. In totaal wordt er 424m2 gebruikt ten behoeve van de horecadoeleinden.
Het koetsenmuseum zal worden gebouwd in een nieuw te bouwen gebouw. Het gebouw wordt aanpandig aan de veldschuur gebouwd, zodat er feitelijk sprake is van een vergroting van de veldschuur. Het koetsenmuseum zal een oppervlakte hebben 248m2.
De totale vloeroppervlakte van voorgenoemde functies bedraagt circa 675m2. Totaal wordt er 336,5m2 aan bebouwing bijgebouwd. Het koetsenmuseum krijgt dezelfde grootte en karakteristieke kenmerken als de uit te breiden veldschuur, het geheel wordt als het ware gekopieerd.
De veldschuur is reeds goed landschappelijk ingepast en verankerd in het landschap door omringende bomen, boomgaard en hagen, welke een afschermende werking hebben. De uitbreiding van de schuur en de bouw van het aanpandig koetsenmuseum zal derhalve visueel nauwelijks waarneembaar zijn. Het geheel wordt op een karakteristieke wijze gerenoveerd en uitgebreid, aansluitend op de kenmerken van het landgoed, waardoor er sprake is van een forse verbetering van de ruimtelijk kwaliteit.
In voorliggend geval wordt er voorzien in de parkeerbehoefte door gebruik te maken van het bestaande parkeerterrein aan de Borculoseweg. Het achtergelegen weiland, welke wordt ingericht als overloopparkeerterrein ten tijde van de vijftal grote evenementen, kan tevens worden aangewend als parkeerterrein ten behoeve van de activiteiten in de veldschuur. Door de aanleg van het parkeerterrein op deze locatie (langs de openbare weg) wordt voorkomen dat er onnodige verkeersbewegingen plaatsvinden op het landgoed. Daarnaast is de locatie logisch, omdat er wordt aangesloten op een bestaand parkeerterrein. Er is gekozen voor halfverharding omdat dit zorgt voor een betere landschappelijke uitstraling. Het groene karakter blijft hierdoor namelijk behouden. Tevens zorgt de halfverharding ervoor dat water kan blijven infiltreren in de grond. Om het parkeerterrein te verbinden met de veldschuur, zal tenslotte een wandelpad worden aangelegd. Dit pad wordt aan de oostzijde van de sloot aangelegd.
Een en ander is weergegeven in figuur 3.2, 3.3 en 3.4.
![]() |
Figuur 3.2: 3D-impressie van de gewenste situatie (Bron: Aannemersbedrijf Warmes) |
![]() |
Figuur 3.3: Overzichtsplattegrond van de gewenste situatie (Bron: Aannemersbedrijf Warmes) |
![]() |
Figuur 3.4: Weergave van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied (Bron: Aannemersbedrijf Warmes) |
Landgoed Warmelo beschikt over een verscheidenheid aan recreatieve en horecagerelateerde functies. Zo zijn de tuinen (tegen betaling) rondom het landhuis opengesteld en zijn er in verscheidene bijgebouwen recreatieve functies gevestigd. Zo is het koetshuis in gebruik als restaurant en is er in de tuinen een orangerie gevestigd. Daarnaast vinden er op het landgoed verscheidene (jaarlijks terugkerende) evenementen plaats. Het een en ander is reeds beschreven in paragraaf 2.2.2. Het landgoed wil een toekomstbestendig bestaan houden, daarvoor is een uitbreiding van de activiteiten, aansluitend bij de bestaande activiteiten wenselijk. Door het realiseren van de in dit plan besloten ontwikkelingen wordt dit mogelijk gemaakt. In het koetsenmuseum kunnen museumstukken worden bezichtigd die gerelateerd zijn aan (de historie van) het landgoed. Het realiseren van een horecagelegenheid in de veldschuur zorgt voor een aantrekkende werking van het toerisme op het landgoed. Door de ligging van de veldschuur op het landgoed, nabij het Kasteel Warmelo, waar reeds recreatieve activiteiten plaatsvinden, is het een uitstekende locatie om het beoogde plan te realiseren. Als compensatie voor de geboden ontwikkelingsruimte wordt een groot deel van het landgoed opengesteld voor publiek. In het hoofdstuk 4.2.5.1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) wordt hier nader op ingegaan. Tenslotte wordt het parkeerterrein aangelegd ten behoeve van evenementen die op het gehele landgoed plaatsvinden (o.a. ballooning, kasteeldagen).
het CROW noemt met betrekking tot de verkeersgeneratie geen specifieke cijfers voor bovengenoemde functies. De veldschuur blijft in de toekomstige situatie ontsloten op de Borculoseweg. Er worden geen extra in- en uitritten toegevoegd. Wel wordt ten behoeve van de activiteiten (horeca, koetsenmuseum) een toename van de verkeersgeneratie verwacht. Het plan levert echter geen dermate grote verkeerstoename op, die de capaciteit en de verkeersveiligheid van de Borculoseweg op onevenredige wijze aantasten. De Borculoseweg is van een voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie op te vangen.
De gemeente Hof van Twente hanteert eigen parkeernormen. De functies in de veldschuur kunnen ten aanzien van het koetsenmuseum (worden aangeduid als 'museum' en ten aanzien van het horecagedeelte als 'evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw'.
Het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'rest bebouwde kom'.
Voor een museum geldt een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2. In voorliggend geval dient er voor de 248m2 aan museumoppervlakte derhalve te worden voorzien in de aanleg van minimaal 2 parkeerplaatsen.
Voor een evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw geldt een parkeernorm van 8,5 per 100m2, voor dit initiatief, waarin er een totale oppervlakte van 424m2 wordt gerealiseerd voor de horecagerelateerde activiteiten, dient derhalve te worden voorzien in de aanleg van 36 parkeerplaatsen. In zijn totaliteit maakt dit een behoefte van 38 parkeerplaatsen voor de nieuwe ontwikkeling.
In de parkeerbehoefte kan worden voorzien middels het bestaande en het aan te leggen parkeerterrein aan de Borculoseweg. Deze parkeerterreinen zijn van een voldoende omvang om te voorzien in minstens 38 parkeerplaatsen. Gezien de directe ligging naast de Borculosestraat wordt een onnodige parkeerdruk op het landgoed voorkomen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Raad van State in een uitspraak van 23 april 2014 geoordeeld dat een plan dat voorzag in een bedrijfsgebouw met een maximale oppervlakte van 400 m2, op een bedrijfsperceel met een oppervlakte van circa 2.360 m2, vanwege de kleinschalige bedrijfsbebouwing en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking) (zie AbRvS 23 april 2014, nr. 201306183/1/R3).
De uitbreiding van het pand bedraagt 336,5m2. Het oppervlakte van de uitbreiding is (aanzienlijk) kleiner dan de ontwikkeling in de betreffende uitspraak van 23 april 2014. Gezien het vorenstaande kan daarom redelijkerwijs worden geconcludeerd dat, in dit geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Het nader toetsen van het initiatief aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet noodzakelijk.
De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Op de ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 12 april 2017 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en natuur.
De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In figuur 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De nieuwe ontwikkelingen zijn gerelateerd aan het landgoed, het is derhalve niet wenselijk om deze binnen bestaand bebouwd gebied te realiseren. Er is in dit plan sprake van hergebruik van een veldschuur, dit sluit aan bij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De bouw van het koetsenmuseum aanpandig aan de veldschuur is te verantwoorden, gezien het feit dat alle overige gebouwen op het landgoed reeds een functie hebben. Het realiseren van deze nieuwe bebouwing is wenselijk om het landgoed een toekomstig en duurzaam bestaan te geven. Op het landgoed bevinden zich meer kleinere en grote gebouwen, waardoor de uitbreiding van de veldschuur passend is binnen het karakter van het landgoed.
In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit, leden 1,2,3 en 5)
lid 1:
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
lid 2:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
lid 3:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd
lid 5:
In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Gezien het geheel landschappelijk wordt ingepast is er nauwelijks sprake van een aantasting aan ecologische en landschappelijke waarden. De bouw van het koetsenmuseum en de uitbreiding van de veldschuur zijn door de omliggende beplanting visueel nauwelijks waarneembaar. Gezien het groene karakter heeft de aanleg van het parkeerterrein ook een geringe invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is tenslotte niet gelegen op gronden die zijn aangeduid als NNN of Natura-2000 gebied. Gezien de aard en geringe omvang van het plan is het niet aannemelijk dat het plan significante effecten heeft op nabijgelegen NNN-gebieden, voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.6.
Artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, lid 1)
lid 1:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
Landgoed Warmelo heeft gezien de unieke ligging, de grote cultuurhistorische kwaliteit en de lange historie een zeer grote maatschappelijke waarde voor Diepenheim en de omgeving. Instandhouding van het landgoed is dan ook van een groot belang. Teneinde het landgoed zowel toekomstbestendig te houden, is een uitbreiding van de (economische) activiteiten van groot belang. Voor ontwikkelingen in de groene omgeving dient echter een tegenprestatie in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving te worden geleverd. Deze tegenprestatie is gevonden in de volgende punten:
Om bovenstaande punten te waarborgen zijn middels een voorwaardelijke verplichting (3.3.1) de openstelling van het landgoed en de investeringen in de landschappelijke kwaliteit vastgelegd.
De verhouding tussen de ontwikkelingsmogelijkheden en de investeringen is gezien het vorenstaande in balans. Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er voor het overige geen aspecten aanwezig die bijzondere aandacht verdienen. De toetsing aan de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken worden hierna uitgewerkt.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
In figuur 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap', en tevens op een gebied aangeduid als 'historisch landgoed'.
![]() |
Figuur 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving – wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
''Ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving - bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen''
Initiatieven in de Groene Omgeving wil de provincie verbinden aan versterking van de bestaande landgoederenstructuur in Overijssel. Met name in de stadsrandgebieden en aan de randen van de 'Zone Ondernemen met Natuur en Water' is ruimte voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak.
Landgoederen zijn het schoolvoorbeeld van functiecombinaties en illustreren dat natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en economische waarden goed te combineren zijn. De provincie ziet dan ook mogelijkheden voor uiteenlopende functie(combinatie)s en de landgoederen/landgoedeigenaren als belangrijke partners in het werken aan diverse beleidsambities op het gebied van natuur, landschap, recreatie, water, energie en vrijetijdseconomie. Vrijkomende, veelal historische agrarische erven en gebouwen op landgoederen zijn bij uitstek geschikt voor hergebruik door andere functies, mede om het landgoedbedrijf duurzaam financieel in stand te houden.
Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Horeca en recreatie zijn vrij veel voorkomende functies binnen het mixlandschap. De provincie wil nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Met dit plan wordt er bijgedragen aan een versterking van de cultuurhistorie, aangezien een veldschuur wordt verbouwd en een (nieuwe) functie krijgt en een aanpandig koetsenmuseum volgens dezelfde karakteristieken wordt gebouwd. Hierdoor wordt de beleefbaarheid van het landgoed, waar deze gelegen is, vergroot. Daarnaast wordt door de ontwikkeling geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke elementen, gezien de ontwikkeling geen verwijdering en/of aantasting van deze elementen bedraagt. Het geheel wordt in harmonie met het landschap gerealiseerd.
Landgoederen zijn in het provinciale beleid uitstekend geschikt voor functiecombinaties in samenhang met natuur,- cultuur,- en economische waarden. Vrijkomende, veelal historische gebouwen op landgoederen zijn bij uitstek geschikt voor hergebruik door andere functies, mede om het landgoedbedrijf duurzaam financieel in stand te houden. Voorgenomen initiatief sluit naadloos aan bij dit voornemen.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de locaties en de aangrenzende gronden geen specifieke eigenschappen gelden
1. De 'Natuurlijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en -ruggen'.
![]() |
'Figuur 4.3: De Natuurlijke Laag (Bron: Provincie Overijssel) |
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”
De ontwikkeling in het plangebied sluit goed aan bij de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. De ontwikkeling voegt zich in maat en karakter in het grotere geheel van het landgoed. Voor een nadere toelichting hierop wordt ook verwezen naar de planbeschrijving in Hoofdstuk 3 van deze toelichting.
2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.
![]() |
Figuur 4.4: De laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
''Jong heide- en broekontginningslandschap''
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het plangebied is gelegen op een landgoed. Een ontginningslandschap dat vanaf 1750 is bebost voor de jacht en houtproductie. Door het opknappen van een veldschuur wordt voldaan aan het voornemen om de ruimtelijke kwaliteit een forse impuls te geven. Het landschap blijft volledig behouden, gezien er geen sprake is van verwijdering/verplaatsing van landschappelijke elementen. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de kenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De 'Stedelijke laag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “stedelijke laag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
4. De 'Laag van de beleving'
Het plangebied is binnen de 'laag van de beleving' gelegen op een landgoed.
![]() |
Figuur 4.5: de laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
Landgoederen en buitenplaatsen:
Op landschappelijk of strategisch interessante plekken (bij voorbeeld op een oeverwal langs de rivier) liggen buitenplaatsen en landgoederen. De landgoederen en buitenplaatsen vertellen een herkenbaar verhaal over hun plek in het landschappelijk patroon en in de tijd waarin ze zijn gebouwd. Veel landgoederen en buitenplaatsen zijn nu open gesteld voor publiek, waardoor ze een belangrijke recreatieve rol vervullen. Overijsselse landgoederen onderscheiden zich van landgoederen elders in Nederland door het grote aandeel particulier eigendom en bewoning. De ambitie is het in stand houden en herstel van bestaande landgoederen. De groene raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden daarbij als deel van het culturele erfgoed beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functionele toevoegingen, zoals recreatieve functies, publieke voorzieningen, eventueel woningen, als deze de kwaliteit versterken. Bij dit alles mag een natuurgericht beheer niet ten koste gaan van monumentaliteit en het behoud van het erfgoed. De ambitie is de kwaliteiten van gebieden waar veel landgoederen bij elkaar zitten te versterken en verder uit te bouwen. Dit vooral door op eigentijdse wijze voort te bouwen op de kwaliteiten en landgoedtradities en landgoederen te verbinden door een samenhangende lanen-, wegen- en padenstructuur.
Toetsing van het initiatief aan de 'laag van de beleving'
Het voornemen draagt bij aan het initiatief om op landgoederen nieuwe functies, waaronder recreatieve functies (horeca) en publieke voorzieningen (musea) te realiseren. Het voornemen gaat niet ten koste van de monumentaliteit en het behoud van het erfgoed. Een bestaande veldschuur wordt gerestaureerd en uitgebreid, dit draagt bij aan versterking van het erfgoed. Tevens zorgt het voornemen voor een vergroting van de belangrijke recreatieve rol die het landgoed vervult.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld.
Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. Maar de visie geeft ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.
Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Streefbeeld 10 en streefbeeld 20 zijn in het voorliggende geval voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.
Het streefbeeld wordt als volgt geformuleerd: Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden. De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinder veroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied. Door de ruimtelijke kwaliteiten ontwikkelingsgericht in te zetten in nieuwe ontwikkelingen is veel nieuwe waarde ontstaan. In ruimtelijk opzicht heeft de demografische krimp mogelijkheden geboden om meer op kwaliteit te letten. Het landschap in zijn veelzijdigheid is zichtbaar, herkenbaar en beleefbaar.
Kunst en cultuurhistorie zijn in 2030 nauw met elkaar verweven. Aan beide wordt actief gewerkt door een breed netwerk aan publieke en private partners van binnen en buiten de gemeente. Het project KunstWerk dat rond 2010 van start is gegaan is twintig jaar later uitgegroeid tot een gemeentebrede samenwerking. De samenwerkingsas, ofwel de stedenband Diepenheim-Delden staat hierin centraal. Musea, galeries, verenigingen en anderen hebben een jaarvullend programma met evenementen, exposities ed. Scholen en bibliotheken participeren in KunstWerk. Maar de aandacht voor cultuurhistorie komt ook tot uiting in de andere kernen. Verspreid over de gemeente zijn historische verenigingen actief. Alom is het historisch besef gegroeid. Historische, monumentale gebouwen, musea en molens krijgen in relatie tot hun omgeving aandacht in de vorm van behoud, herstel en eigentijdse invullingen die bestaande waarden respecteren en versterken. Het verzamelen en ontsluiten van archeologische waarden versterkt het historisch besef.
Het renoveren en uitbreiden van een veldschuur op een landgoed draagt bij aan het voornemen om in de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk te brengen. Hiermee sluit het initiatief naadloos aan op streefpunt 10. Daarnaast draagt het plan om een koetsenmuseum in de veldschuur te beginnen bij aan het voornemen om verbinding te creëren in kunst en cultuurhistorie. Er worden op het landgoed verscheidene evenementen en exposities georganiseerd, de realisatie van dit museum draagt bij aan de uitbreiding van het jaarvullend programma met evenementen, exposities e.d. Hiermee draagt het initiatief tevens bij aan streefpunt 20 van de Strategische visie.
In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente. De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. In voorliggend geval is met name het thema 'Recreatie en Toerisme', zoals verwoord in paragraaf 2.5 en 4.5 van de structuurvisie, van belang. In figuur 4.6 zijn de kenmerken van de gemeente op het gebied van Recreatie en toerisme zichtbaar.
![]() |
Figuur 4.6: Recreatief-toeristische overzichtskaart van de gemeente Hof van Twente (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Met betrekking tot het plan is met name het onderdeel 'dagrecreatie' van belang. Het beleid voor recreatie en toerisme is gericht op het borgen en verdiepen van de huidige recreatieve structuur. De aandacht richt zich enerzijds op samenwerking, het vergroten van de kwaliteit en de bestedingen. De trends in recreatie en toerisme maken duidelijk dat de recreant of toerist steeds meer gericht is op het ervaren, op het beleven van gebieden. Dit ervaren of beleven bestaat uit een scala aan verschillende activiteiten zoals wandelen, fietsen, bedrijfsbezoeken, kunst en onder de recreant groeit de behoefte aan activiteiten die participatie in de natuur en cultuur beogen, rust en stilte bieden en educatie en informatie over cultuurhistorie leveren. Daarbij worden mogelijkheden gezocht om deze activiteiten samen met bekenden of gelijk denkenden te ondernemen. Recreëren draait steeds meer om een ‘totale belevenis’ van het gebied in al haar facetten.
Door het bieden van goed verzorgde dagrecreatieve voorzieningen (excursies, verhalenvertellers, lunchgelegenheden) kunnen de bestedingen die in het kader van recreatie en toerisme plaatsvinden nog sterk toenemen. Er wordt naar gestreefd de dagrecreatieve mogelijkheden binnen de gemeente verder te versterken. Nieuwe initiatieven kunnen tot ontwikkeling worden gebracht.
Onder de recreant groeit de behoefte aan activiteiten die participatie in de natuur en cultuur beogen, rust en stilte bieden en educatie en informatie over cultuurhistorie leveren, de realisatie van het koetsenmuseum sluit hier naadloos bij aan. Door het bieden van een breder functieaanbod op het landgoed wordt bijgedragen aan de trend dat recreëren steeds meer om de totale belevenis van het gebied in al haar facetten draait.
De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan laten opstellen (vastgesteld mei 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling. Per landschapstype is aangegeven welke kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
In het landschapsontwikkelingsplan is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven. Het plangebied is rood omcirkeld.
![]() |
Figuur 4.7: Uitsnede van de Landschapsontwikkelingsvisie Haaksbergen & Hof van Twente (Bron: Gemeente Haaksbergen, Gemeente Hof van Twente) |
Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema's benoemd. Uit de bovenstaande uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het thema 'behoud en ontwikkeling' en het landschapstype 'cultuurhistorische parel, behoud samenhang met het landschap'. Hierna wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde thema’s en de daarbij behorende gebiedstypen.
Daar waar de oorspronkelijke landschapstypen in grote eenheden nog gaaf en goed herkenbaar zijn wordt gesproken van waardevolle ensembles. Deze vormen de kerngebieden voor natuur en het cultuurhistorische Twentse Landschap. De kwaliteit van de ensembles is hoog maar staat onder druk door veranderingen in de landbouw, verdroging, niet-agrarische bestemmingen en nieuwe recreatievoorzieningen.
Maatregelen die binnen dit thema worden benoemd bestaan uit:
Cultuurhistorische parels:
De cultuurhistorische parels zijn de landgoederen en monumenten. Deze worden als cultuurgoed beschermd. Voor het landschap is het van belang dat ook de samenhang tussen de waardevolle elementen en de omringende landschapsstructuur wordt behouden of waar mogelijk versterkt.
In het plangebied wordt fors geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Er wordt nieuwe, streekeigen beplanting aangelegd. Hiermee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het landschapspatroon. De landschapsmaatregelen zijn in overeenstemming met de ambities zoals die genoemd worden in het 'Landschapsontwikkelingsplan'. Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een forse ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. De welstandsnota is opgedeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'historische landgoederen'. In figuur 4.8 is dit weergegeven.
![]() |
Figuur 4.8: Welstandsnota gemeente Hof van Twente (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Kenmerken
De historisch landgoederen zijn de juwelen van Hof van Twente. Ze geven forse delen van de gemeente een bijzonder cachet. De stelsels van lanen, bossen en landerijen van de buitenplaatsen, met in het hart de landhuizen, zijn vaak al eeuwenoud. Elk historisch landgoed voert een eigen kleurgebruik, waardoor de bezittingen zijn te herkennen. Aan de bouwwerken, erven en landerijen van de historische landgoederen is zorg besteed. Daarmee spreken ze extra tot de verbeelding. De historische landgoederen in de Hof van Twente zijn grotendeels in particuliere handen. Het zijn multifunctionele bedrijven: naast en door elkaar worden landbouw, bosbouw, natuurbeheer en jacht bedreven. Enkele historische landgoederen stellen hun buitenplaatsen open voor publiek.
Beleid
In het beleid worden de historische landgoederen als cultureel erfgoed beschouwd dat behouden dient te blijven. Tegelijk wordt erkend dat een landgoed geen statisch gegeven is. Om de landgoederen rendabel te houden zijn veranderingen noodzakelijk. Functieveranderingen binnen een historisch landgoed zijn mogelijk, mits de bestaande kwaliteiten behouden of versterkt worden. Inzet van het welstandsbeleid voor de historische landgoederen is om de criteria van het onderliggende landschap alsook de tradities van het betreffende landgoed toe te passen.
Criteria
De specifieke kenmerken van de historische landgoederen komen in de detaillering van de bouwwerken tot uiting. Middels verfijningen in de architectuur en het gebruik van de kleuren van het huis onderscheiden de bouwwerken zich.
Voor plaatsing, hoofdvorm, gevel en erf worden de regels van het betreffende deelgebied gehanteerd.
detaillering:
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het vergroten van de veldschuur en de bouw van het aanpandig koetsenmuseum zal getoetst worden of het ontwerp voldoet aan de welstandscriteria.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteed in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart. Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.
In paragraaf 5.5.1 wordt de bodemkwaliteit beschreven. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
In subparagraaf 5.7 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren.
Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.
Relevante doelstellingen zijn de volgende:
Met deze doelstellingen dient bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen rekening gehouden. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg. Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
In paragraaf 3.2 zijn de aspecten met betrekking tot verkeer en parkeren beschreven. In deze paragraaf is uitgebreid beschreven dat de ontwikkeling ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met zich meebrengt in het kader van de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015 'Veiligheid zonder absolute zekerheid'. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits 'vasthouden -bergen-afvoeren' de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier he hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht da de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Verwezen wordt naar Hoofdstuk 6 waarin de wateraspecten nader belicht worden.
De gemeente Hof van Twente heeft in 2014 een Algemene Plaats Verordening (APV) opgesteld. Met betrekking tot de in dit plan besloten ontwikkeling zijn met name de regels met betrekking tot evenementen van belang.
Het is verboden om zonder een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, geen vergunning is vereist in de volgende gevallen:
In de in dit plan besloten ontwikkeling wordt het gebruik van een horecagelegenheid ten behoeve van trouwerijen en kleinschalige evenementen mogelijk gemaakt. In de horecagelegenheid zullen maximaal 150 personen tegelijk aanwezig zijn. Het gebruik van de horecagelegenheden voor trouwerijen/feesten wordt echter aangemerkt als regulier gebruik, vallende onder de toegestane horeca-categorie III. De toegestane activiteiten worden derhalve geregeld via een melding activiteitenbesluit.
In totaal worden er een vijftal grote evenementen jaarlijks georganiseerd. Het APV regelt jaarlijks maximaal grote 10 evenementen. Deze grote evenementen worden geregeld middels een vergunning op basis van de APV. Deze evenementen worden daarom in dit bestemmingsplan buiten beschouwing gelaten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In de 'Algemene Plaatselijke Verordening Hof van Twente 2016' (hierna: APV) zijn geen specifieke geluidsvoorschriften opgenomen voor evenementen.
De geluidsbelasting ten aanzien van het vijftal grote evenementen wordt geregeld via deze APV. Voor deze evenementen moet een vergunning worden aangevraagd. Deze worden derhalve in dit bestemmingsplan achterwege gelaten. Enkel de geluidsbelasting van het aan te leggen parkeerterrein en de horecagelegenheid wordt getoetst.
De conclusies van het akoestisch onderzoek worden hierna behandeld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
In voorliggend geval zijn de aspecten railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd.
Voor wat betreft de geluidsuitstraling op de omgeving van de beoogde ontwikkeling (het parkeren en de activiteiten in de horecagelegenheid) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering uit Oldenzaal. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Gemeten zijn de volgende geluidbelastingen:
Horecagelegenheid
De geluidsniveaus ten gevolge van de beoogde bedrijfsvoering in de schuur zijn bepaald conform de ''Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999'. De berekende geluidsniveaus worden getoetst aan de geluidsvoorschriften zoals de gemeente Hof van Twente in de nota geluidbeleid heeft opgenomen. Onderzocht is de geluidsoverlast die ontstaat bij de nieuwe ontwikkeling.
De akoestisch relevante activiteiten/geluidbronnen zijn in dit geval:
Parkeerterrein
De geluidsbelasting op de woninggevels ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg wordt beoordeeld conform de circulaire ''Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting'' d.d. 29 februari 1996 (Ministerie van VROM).
De geluidsbelasting met betrekking tot het vijftal grote activiteiten is buiten beschouwing gelaten, aangezien deze evenementen door middel van de APV geregeld worden. Het indirecte lawaai door voertuigen op de openbare weg van en naar de inrichting wordt beoordeeld bij geluidgevoelige bestemmingen waar dit nog afzonderlijk akoestisch herkenbaar is. In dit geval wordt het verkeer vanaf de in/uitrit aan Borculoseweg rechtstreeks opgenomen in het heersende verkeersbeeld.
Voor indirecte hinder ten gevolge van mobiele geluidsbronnen geldt een beperking van de reikwijdte. Die reikwijdte is op verschillende manieren vast te stellen: De afstand waarbinnen sprake is van indirecte hinder veroorzaakt door een bedrijf blijft beperkt tot die afstand, waarbinnen de herkomst van de veroorzakende geluidsbronnen in redelijkheid kan worden teruggevoerd op de aanwezigheid van het bedrijf in kwestie. Toepassing van dit criterium houdt voor transportverkeer van en naar inrichtingen in dat de reikwijdte beperkt blijft tot die afstand, waarbinnen voertuigen (met in acht name van de maximum snelheid) de ter plaatse optredende snelheid hebben bereikt. In dit geval komt het verkeer vanaf de parkeerplaats op de Borculoseweg op ruime afstand (200 m) van woningen. Ter hoogte van deze woningen heeft het indirecte verkeer de normale snelheid bereikt, indirect lawaai is derhalve niet nader onderzocht. Bovendien gaat het in de dag-, avond- en nachtperiode om hooguit 100, 100 en 50 voertuigpassages (in en/of uit) waarvan een deel van Borculo komt. Uitgaande dat alle passages (worst case) naar en van Borculo komen/gaan ligt de 50 dBA geluidcontour op slechts 9 m uit de wegas van de Borculoseweg. Binnen deze afstand liggen geen woningen. Nadere toetsing van de geluidsbelasting als gevolg van de aanleg van het parkeerterrein wordt derhalve achterwege gelaten.
Vorenstaand is gebleken dat het parkeren geen geluidsbelasting met zich meebrengt. Onderstaand zijn de overige relevante geluidbronnen uitgewerkt.
Klimaatinstallaties op de gebouwen
Het gebouw krijgt installaties volgens moderne techniek welke akoestisch niet relevant zijn, gezien de zeer grote afstand (>170 meter) tot de woningen.
laden en lossen van goederen ten behoeve van de inrichting
Alle laad- en losactiviteiten vinden overdag plaat. Dit gebeurt vrijwel altijd handmatig, waardoor het akoestisch niet relevant is gezien de zeer grote afstand tot de woningen.
muziekgeluid via de gevels van de zaal
Het muziekgeluid brengt een zekere geluidsbelasting met zich mee. Om deze geluidsbelasting te kunnen meten, heeft er een toetsing plaatsgevonden, welke onderstaand is weergegeven.
Tijdens een meetset met 100dBA luide livemuziek bestaat een kans dat tijdens een rustige avond/nacht bij een laag achtergrondgeluid de muziek met een niveau van 30 dBA bij de maatgevende woninggevel herkenbaar is zodat de muziekgeluidcorrectie moet worden toegepast. Inclusief de 10dB muziekgeluidcorrectie is de geluidsbelasting 40dBA en wordt de ambitiewaarde van 30 dBA overschreden. Maatregelen zijn nodig, deze zijn onderstaand weergegeven.
Het beperken van het muziekgeluidniveau:
Wanneer het muziekgeluidniveau in de zaal wordt beperkt tot ca 95 dBA aan de binnenzijde langs de gevels/dak is het geluidniveau bij de woninggevel niet meer dan 25 dBA en niet meer herkenbaar zodat de muziekgeluidcorrectie niet van toepassing is en aan de lage ambitiewaarde kan worden voldaan. Wanneer geen bouwkundige maatregelen mogelijk zijn is nog winst te behalen met een eigen geluidinstallatie afgestemd op de zaal. Meerdere luidsprekers moeten, verspreid over de zaal, dichter bij de mensen worden opgehangen. Door een band te laten inpluggen op deze zaalinstallatie en te begrenzen kan worden voorkomen dat te luid wordt gespeeld. Het bedrijf Hekla heeft een dergelijk systeem. Met het systeem kan een gelijkmatig muziekgeluid worden gecreëerd op oorhoogte bij de gasten. Bij een traditionele opstelling van een band met een PA (zware luidsprekers) moet een veel grotere afstand worden overbrugd waardoor het gemiddelde muziekgeluid in de zaal aanzienlijk hoger ligt. Door de gekozen opstelling en uitvoering met het geluidsysteem verminderd Hekla de weergave in het indirecte veld. Bovendien wordt het geluid in de lage frequenties, waar het dak slecht isoleert, zo veel mogelijk beperkt.
Omdat de zaal niet zo groot is zal lang niet bij ieder feest zeer luide livemuziek voorkomen c.q. zijn gewenst. Een niveau van 90 tot 95 dBA is dan ruim voldoende waar mee aan de ambitiewaarde kan worden voldaan. De gemeente heeft de mogelijkheid middels een verordening voor een aantal dagen (maximaal 12 volgens het Activiteitenbesluit) een ontheffing te verlenen op de voorschriften; het lijkt derhalve raadzaam na te gaan of hiervan gebruik kan worden gemaakt.
Het verhogen van de geluidsisolatie:
De dakvlakken van de zaal (tussen de muur en het plafond) zijn de zwakste schakel met de kozijnen in de zuid- en oostgevel. Hierna volgen mogelijk maatregelen :
Omdat nog geen detailtekeningen beschikbaar zijn moeten evt. maatregelen in overleg met de architect/aannemer worden uitgewerkt. Muziek uit de zaal zal bij gevels van woningen van derden niet herkenbaar zijn zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De berekende waarden t.g.v. auto’s op het parkeerterrein liggen onder de laagste grenswaarden zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstand tot woningen is ruim voldoende.
Ten aanzien van het muziekgeluid kan aan de geluidsnormen worden voldaan als de in 5.1.4.2.2 genoemde maatregelen worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen is in de regels onder 3.3.1 een voorwaardelijke verplichting opgenomen om aan de minimale geluidsnormen te voldoen. Ten aanzien van de geluidsbelasting welke ontstaat door de extra verkeersgeneratie is dusdanig laag dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt, na uitvoering van de genoemde maatregelen, geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Door Terra Agribusiness is op 18 september 2014 een verkennend bodemonderzoek en een onderzoek naar asbest in de grond uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek voor Stedeke 11 zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek welke is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat zowel in de boven- als ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en matig verontreinigd met nikkel. De tussenwaarden voor nader onderzoek worden niet overschreden. De lichte en matige verontreinigingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het in dit bestemmingsplan besloten initiatief.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Daarnaast worden de functies ‘horeca’ en 'recreatie' niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is weergegeven met een rode cirkel.
![]() |
Figuur 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Het plangebied is gelegen in het buitengebied en aan te merken als het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In dit geval wordt een bestaande veldschuur verbouwd en vergroot ten behoeve van horeca,- en recreatieve voorzieningen. Het concrete plan behelst de realisatie van een koetsenmuseum en een horecagelegenheid voor trouwerijen en evenementen. Voorgenoemde functies staan niet specifiek omschreven in de VNG-uitgaven bedrijven en milieuzonering. Op basis van deze uitgave kunnen gewenste activiteiten het beste worden vergeleken met de functie 'theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen'. Voor deze functieomschrijving geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid.
Ten aanzien van het aspect 'geluid' is een geluidsonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten in paragraaf 5.1 zijn weergegeven. Als aan de maatregelen genoemd in het geluidsonderzoek wordt voldaan, vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor het plan. Voor overige aspecten gelden er voor deze functie geen richtafstanden. Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het Kasteel Warmelo geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied zijn enkel functies gerelateerd aan het landgoed gelegen. In de verdere omgeving van het plangebied zijn de woonwijken van de kern Diepenheim gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op ruim 400 meter afstand van het plangebied. Gezien de grote afstand kan derhalve worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van een het woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft ‘Borkeld’ op een afstand van ruim 7,5 kilometer. Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebied Borkeld weergegeven.
![]() |
Figuur 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van natura 2000-gebied Borkeld (Bron: Provincie Overijssel) |
Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Wel bevinden zich op korte afstand van het plangebied gronden die wel aangemerkt zijn als EHS. In figuur 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.
![]() |
Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuur Netwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel) |
Dit plandeel is niet gelegen binnen de concreet begrensde NNN, op ruim 20 meter afstand is een gebied gelegen welke is aangemerkt als zijnde NNN. Gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, en het feit dat er geen sprake is van areaaldoorkruizing van waardevolle natuurgebieden wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Door natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn nader weergegeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
Het plangebied ligt in een oud cultuurlandschap met afwisselend hooilanden, begraasde percelen,boomgaard, houtsingels, bossen en waterpartijen. Het is aannemelijk dat het plangebied tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vleermuissoorten behoort. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een (vrijwel) ongeschikt leefgebied voor andere beschermde soorten. Vermoedelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de beplanting of dichte vegetatie in het plangebied; er nestelen geen vogels in de veldschuur. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaatsen in het plangebied, maar benutten de buitenruimte in het plangebied vermoedelijk wel als foerageergebied en mogelijk fungeert de houtsingel als vliegroute. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt deze functie niet aangetast. Waarschijnlijk benutten verschillende amfibieënsoorten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten ze winterrustplaatsen in de strooisellaag van de houtsingel. Ze bezetten er geen
voortplantingslocaties. Verschillende grondgebonden zoogdiersoorten bezetten vermoedelijk wel rust- en voortplantingslocaties in het plangebied en mogelijk bezetten amfibieën rustplaatsen in het plangebied. Voor zowel de amfibieënsoorten als de grondgebonden zoogdiersoorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Wnb. In het kader van de algemene zorgplicht wordt geadviseerd om de strooisellaag in de houtsingel niet te vergraven tijdens de winterrustperiode van amfibieën.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden en er zorgvuldig gewerkt wordt, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied en leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. De Wnb en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning in het kader van soort- of gebiedsbescherming aangevraagd te worden. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied heeft op grond van het geldende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Op dergelijke gronden geldt geen onderzoeksplicht voor bodemverstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2.500 m2 of meer. In voorliggend geval bedraagt de omvang en de diepte van de verstoringen aanzienlijk minder dan 2.5000 m2 en 40 cm. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel wordt opgemerkt dat de geldende archeologische dubbelbestemming wordt overgenomen in het bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Het plangebied is gelegen op landgoed Warmelo, binnen een op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkte landgoederenzone. Het initiatief zorgt er echter niet voor dat de kwaliteit van de landgoederen wordt aangetast, daarentegen wordt de kwaliteit van het landgoed vergroot. De veldschuur wordt opgeknapt waarbij wordt aangesloten bij de kenmerken van de typische Twentse boerderij. De nok wordt met hout afgetimmerd, er worden kleine ramen met luiken gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande deur vervangen door een baanderdeur. Het te bouwen koetsenmuseum is als het ware een kopie van de veldschuur en krijgt derhalve dezelfde karakteristieken. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op ruime afstand van het plangebied van Natura-2000 gebied is gelegen. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.
Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteiten die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.’ Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterweg (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 van de toelichting.
Het waterschap heeft d.d. 2 juni 2017 advies uitgebracht. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Het advies van het waterschap is verwerkt in de volgende paragraaf. De invloed van het plan op de waterhuishouding is gering. Wanneer het advies is verwerkt in het plan heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar.
Het plangebied ligt in de nabijheid van oppervlaktewater dat in beheer is van het waterschap. Het betreft een sloot. Het plan voorziet echter niet in demping of aantasting van deze watergang. De ontwikkeling betreft de aanleg van een onverhard wandelpad langs deze sloot. Het parkeerterrein zal halfverhard worden aangelegd, zodat regenwater kan worden geinfiltreerd. De enige extra verharding betreft daarmee de uitbreiding van de veldschuur. Gezien het geringe effect op de waterhuishouding wordt nader overleg met het waterschap niet noodzakelijk geacht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In deze bepaling zijn regels omtrent bestaande maatvoering en bepalingen omtrent de dakhelling van gebouwen opgenomen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen.
In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
Dit artikel omvat enkele aanvullende regels met betrekking tot het parkeren en het laden en lossen van goederen.
Buitenplaats - Artikel 3
Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Buitenplaats'. Deze bestemming blijft behouden. Om de gewenste verbouwing en vergroting mogelijk te maken is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast zijn er bouwregels opgenomen om de gewenste uitbreiding van de veldschuur mogelijk te maken. Tenslotte is ter plaatse van de gewenste parkeerterrein de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 1
Ter plaatse van de verwachte archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de daar aanwezige archeologische waarden. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd, waarna een akkoord is bevonden.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Uit de uitkomsten van deze watertoets blijkt dat er normale procedure moet worden doorlopen. De genoemde maatregelen zijn verwerkt in het plan, nader overleg is niet noodzakelijk.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 april 2018 voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen de inzagetermijn is er door één appellant een zienswijze ingebracht. De gemeente heeft deze zienswijze behandeld en samengevat. De bijbehorende zienswijzennota is opgenomen in Bijlage 6.
De zienswijze gaf geen aanleiding om het plan gewijzigd vast te stellen.