direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Kleidijk 4 Diepenheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kleidijk 4 te Diepenheim is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig met circa 2.000 m2 aan bijgebouwen. Daarnaast zijn op het erf in de bestaande boerderij 5 plattelandsappartementen gevestigd. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn inmiddels gesloopt. De initiatiefnemer is voornemens om in het kader van het Rood voor Rood beleid één groot woongebouw in de vorm van een schuur te realiseren warin 4 wooneenheden gerealiseerd worden (vier-onder-een kap). Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om één vrijstaande woning te realiseren. Deze ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hof van Twente aan de Kleidijk 4 te Diepenheim. Het plangebied ligt op circa 1,8 kilometer ten oosten van de kern Diepenheim en staat kadastraal bekend als gemeente Diepenheim, sectie D, nummers 1116, 1118, 1120, 1121, 1125 en 1126 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van circa 1,28 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt zowel aan de noord, oost, zuid en westzijde begrensd door agrarische weidegronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019'. Met dit veegplan is het bestemingsplan 'Buitengebied (vastgesteld op 16 december 2014) inclusief herziening 2015 (vastgesteld op 9 december 2015), herziening regels beleid KGO (vastgesteld op 7 maart 2017) en Veegplan 2018 (vastgesteld op 10 juli 2018), gedeeltelijk herzien. Niet alle gronden zijn voorzien van bestemmingen en aanduidingen: op deze gronden wijzigen de bestemmingen en aanduidingen uit het moederplan en/of het reparatieplan niet. Alleen de gewijzigde aanduidingen of bestemmingen zijn in dit veegplan opnieuw vastgesteld.

Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden', dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de gemeente Hof van Twente is het agrarisch gebied in de vigerende bestemmingsplannen in verschillende 'soorten' agrarisch gebied onderverdeeld. Dit onderscheid houdt verband met de voorkomende landschaps- en natuurwaarden in de verschillende gebieden. De voorkomende waarden hebben betrekking op de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden. De gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden' is gelegen in de open en reliëfrijke delen van het essenlandschap, het kleinschalige en onregelmatige patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes rond de omsloten kampen in het kampenlandschap, de uitgestrekte langwerpige velden met zichtbare ontginningsgrenzen in het veldontginningslandschap en de openheid en grootschaligheid in het broekontginningslandschap. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het behoud van de aanwezige landschapswaarden. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is de bestaande intensieve veehouderij toegestaan.

In artikel 49.5 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat het agrarisch bouwvlak wordt omgezet ten behoeve van het toevoegen van een extra woning bij sloop van (voormalige) (agrarische) bebouwing. Aangezien het voornemen is om vier aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen) mogelijk te maken en daarnaast in ruil voor de sloop van nogmaals 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één vrijstaande woning mogelijk wordt gemaakt, wordt niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, herziening Kleidijk 4 Diepenheim' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa 1,8 kilometer ten oosten van de kern Diepenheim. Het plangebied betreft het boerenerf 't Morshuis en bestaat uit een volumineuze boerderij met eeuwenoude historie, bestaande uit een woonhuis met inwoning, een bed and breakfast en (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het plangebied betreft een ruim opgezet erf, omgeven door oude eiken en doorkijken naar het omliggende coulisselandschap.

Op het erf zijn een voormalige ligboxenstal met een oppervlakte van circa 655 m2, voormalige varkensschuren met een oppervlakte van circa 285 m2 en 154 m2, een veldschuur met aangebouwde loods met een oppervlakte van circa 320 m2, een werkplaats met dubbele garage en een kapschuur/loods aanwezig.

Het plangebied is bereikbaar via een oprijlaan vanaf de Kleidijk, die middels een brug over de Oude Poelsbeek op het erf uit komt. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische weidegronden en enkele verspreid liggende woningen aanwezig. In figuur 2.1 is een aanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie Kleidijk 4 (bron: huislijn.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om in ruil voor de sloop van landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen vier aaneengebouwde woningen te realiseren en in ruil voor de sloop van nogmaals 1.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing elders binnen de gemeente Hof van Twente, één vrijstaande woning. Om de woningen mogelijk te maken is er op het perceel circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt.

Het geldende beleid van de gemeente staat toe dat er bij meer dan 1.000 m2 sloop de inhoud van de woning kan toenemen. Bij het slopen van 2.000 m2 mag er een woning met een inhoud van 1.500 m2 worden gebouwd. In deze woning mag ook inwoning met maximaal 3 huishoudens plaatsvinden. In de voorliggende situatie is er echter geen sprake van inwoning maar van zelfstandige eenheden onder één dak.

Door middel van dit plan worden vier aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen) mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt er in ruil voor de sloop van nogmaals 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Dat betekent dat er nog 1.000 m2 gesloopt moet worden om dit mogelijk te maken. Tot slot wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning omgezet in een reguliere burgerwoning. In figuur 2.2 is het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven. Het ontwerp is tevens als in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.Om de gewenste beeldkwaliteit te bereiken is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0005.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Eelerwoude)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vier aaneengebouwde woningen en één vrijstaande woning aan de Kleidijk 4 te Diepenheim. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven3.2.3, 3.3.3 en 3.3.4 wordt het plan getoetst aan het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van de realisatie van nieuwe woningen in het buitengebied. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Als gevolg van onderhavig plan is circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. In ruil voor de sloop van deze voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden vier aaneengebouwde woningen mogelijk gemaakt. Tevens is in dit bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om - in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen - één vrijstaande woning te realiseren.

Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan (realisatie van vier aaneengebouwde woningen en één vrijstaande woning) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betreft. Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In het voorliggende geval wordt aan de Kleidijk 4 circa 2.000 m2 aan landschap ontsierende bebouwing gesloopt. Als gevolg van deze sloop worden er in het plangebied vier compensatiewoningen gerealiseerd. Daarnaast wordt het op grond van dit bestemmingsplan mogelijk om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Per saldo is er geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Als gevolg van onderhavig plan wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarbij wordt rekening gehouden met de geldende gebiedskenmerken. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de principes van ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In paragraaf 3.3.4 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Woonvisie. Het plan past binnen de Woonvisie van de gemeente Hof van Twente en de principes voor de realisatie van nieuwe woningen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de herontwikkeling van een stoppend agrarisch bedrijf en de realisatie van woningen in het kader van de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld. Het plan voldoet aan de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Als gevolg van onderhavig plan wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en worden er vier aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt het op grond van dit bestemmingsplan mogelijk om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Aan de rand van de nieuwe woningen worden langs de beek nieuwe bomen aangeplant. Aan de westzijde van het plangebied worden geen landschapselementen aangeplant om de openheid te behouden. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de kenmerken van het oude hoevenlandschap.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 'zicht op 2030'

In 2010 heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is om de grote lijnen te schetsen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks? Daarnaast geeft de toekomstvisie een mogelijk toekomstperspectief, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. De politiek en de burgers zullen de toekomstvisie een verdere concrete invulling geven. Dit kan in de komende jaren gestalte krijgen door de visie te gebruiken als toetsingskader voor sectorale beleidsontwikkeling (beleidsplannen) en meerjarige planvorming (programmabegrotingen).

Voor de gemeente Hof van Twente is het van belang voor meerdere sectoren het veelzijdige landschap te behouden, te herstellen en te ontwikkelen.

Eén van de streefbeelden van de toekomstvisie is om de kwaliteit van het woningenbestand hoog en divers te houden, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners, maar toch betaalbaar blijven. Voor het buitengebied geldt dat het wonen zorgvuldig geïntegreerd moet worden in het landschap.

Toets

Als gevolg van dit plan wordt aan de Kleidijk 4 circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwing gesloopt en ingezet voor de realisatie van vier aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen). Daarnaast wordt het op grond van dit bestemmingsplan mogelijk om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. De nieuwe woningen worden zorgvuldig ingepast in het landschap en er wordt extra geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het voornemen niet in strijd is met het toekomstperspectief van de gemeente Hof van Twente.

3.3.2 Structuurvisie Landelijk gebied Hof van Twente

In de structuurvisie landelijk gebied Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Dit integratiekader schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood voor rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt.
Daarnaast beschrijft de visie de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden.Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in dit bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden en geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woonerven. Dit hangt ook samen met het beschermen van agrarische bedrijvigheid tegen beperkingen die uit de nabijheid van woningen voortkomen.

Het omvormen van voormalige agrarische erven, naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Dit beleid is uitgewerkt in de beleidsregel Rood voor Rood met gesloten beurs. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van circa 2.000 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van vier aaneengebouwde woningen in het plangebied. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 een nieuwe vrijstaande woning te bouwen binnen het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling wordt zorgvuldig ingepast in het landschap en er wordt extra geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen de Structuurvisie landelijk gebied Hof van Twente.

3.3.3 Beleidsnota Grond voor gebruik, ontwikkel nu de erfenis voor de toekomst

De raad heeft op 6 juli 2010 de structuurvisie landelijk gebied Hof van Twente vastgesteld en op 15 december 2015 de beleidsnota 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ‘Grond voor gebruik, ontwikkel nu de erfenis voor de toekomst’. De structuurvisie bevat het beleidskader voor het bestemmingsplan Buitengebied, dat op 18 december 2012 is vastgesteld en sindsdien enkele malen is herzien. Op basis van de structuurvisie is in het bestemmingsplan een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit als doel hebben (rood voor rood, vab-instrumentarium, vergroting van bijgebouwen, vergroting van inhoud van woningen, herbouw karakteristieke boerderijen, deelruimte van de boerderij benutten voor bewoning). Daarnaast zijn in de structuurvisie landelijk gebied enkele beleidskaders ontwikkeld voor bijvoorbeeld niet agrarische bedrijvigheid, nieuwe landgoederen en andere woon/zorgvormen. Met de vaststelling van de beleidsnota KGO blijven deze beleidskaders onverminderd van kracht. De beleidsnota KGO past wel de volgende regelingen aan: vab-beleid, rood voor rood, veldschuren, niet-agrarische bedrijven in het buitengebied en sloopvoucherregeling. Dit in verband met het snel teruglopende aantal agrarische bedrijven en de daarbij vrijkomende hoeveelheid agrarische bebouwing. In de beleidsnota KGO wordt onderbouwd hoe een evenwicht wordt bereikt tussen de ontwikkeling van de bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit die daar tegenover moet staan.

Bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied op 16 december 2014 is de rood voor rood regeling versimpeld. De belangrijkste aanpassing die de beleidsnota KGO met zich meebrengt is de mogelijkheid om ook in landbouwontwikkelingsgebieden compensatiewoningen te realiseren. Wel moet worden getoetst aan de woonvisie om te bepalen of een extra compensatiewoning gewenst is. Daarnaast wordt aangepast dat wanneer op een slooplocatie meer dan 1.000 m2 wordt gesloopt de extra te slopen oppervlakte ingezet kan worden voor het realiseren van een groter bijgebouw en/of het vergroten van een bestaande woning.

Het rood voor rood beleid is als volgt afgebakend. Ter compensatie van de sloop van minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen kan onder voorwaarden één bouwkavel voor een woning worden toegekend (compensatiekavels). De maximale inhoud van de woning bedraagt 750 m3. De compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend op de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning om de erfstructuur te handhaven en de daarbij behorende clustering van bebouwing te bewerkstelligen. Bij uitzondering kan rood voor rood worden gebruikt om erven en bebouwingsstructuren zoals lintbebouwing te versterken. Eventueel kan de gemeente nieuwe geclusterde erven (knooperven) initiëren of een locatie bij een kern aanwijzen voor clustering van compensatiekavels. De realisatie van woningen op solitaire compensatiekavels is uitgesloten, omdat daardoor ongewenste versnippering ontstaat.

De compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering. Het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd. Uitgangspunt voor de grootte van het bijgebouw is 150 m2. Voor de 4^1 kap woning wordt één gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd.

Toets

Met toepassing van de Rood voor Rood-regeling kan ter compensatie van de sloop van 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing een woning worden gerealiseerd. Als een groter oppervlak wordt gesloopt kan deze ingezet worden om de woning te vergroten of om extra bijgebouwen te realiseren. Gelet op de circa 2.000 m2 die op het erf Kleidijk 4 gesloopt is zou een woning van 1.500 m3 gerealiseerd kunnen worden. Deze woning zou op grond van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente door maximaal drie huishoudens bewoond mogen worden (inwoning).

Het KGO beleid voorziet niet in het realiseren van een vier onder een kapwoning. Om de doelgroep starters en ouderen een mogelijkheid te bieden om zich op het platteland te vestigen is het realiseren van een vier onder een kapwoning wenselijk. Hiermee wordt de leefbaarheid van de buurtschap versterkt.

Tevens wordt de mogelijkheid opgenomen om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan extra landschapsontsierende bebouwing, één vrijstaande woning mogelijk te maken. Hoewel het voornemen niet voldoet aan het standaard Rood voor Rood beleid (een vier onder een kapwoning is niet mogelijk) wordt middels dit plan bijgedragen aan de doelstellingen van het KGO beleid. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met het KGO beleid van de gemeente Hof van Twente.

3.3.4 Woonagenda Hof van Twente 2016 - 2020

Op 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Daaruit volgt dat gemeenten dienen te beschikken over actueel woonbeleid. In december 2014 is de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk…Wonen in Twente!” vastgesteld. in 2015 is het nieuwe woonbeleid voor Hof van Twente ontwikkeld. Hierin zijn onder andere de uitgangspunten uit de Regionale Woonvisie vertaald naar lokaal beleid. Het nieuwe woonbeleid is een compact document waarin de speerpunten op het gebied van “wonen” staan met daaraan gekoppeld de beleidsrichtingen. Zo wordt flexibiliteit behouden en kan er optimaal maatwerk worden geleverd in de snel veranderende woningmarkt. Dit nieuwe woonbeleid noemen we dan ook “Woonagenda Hof van Twente”. Op 22 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Woonagenda vastgesteld.

De Woonagenda verwoordt de visie van de gemeente Hof van Twente op haar woonbeleid. In deze Woonagenda komt naar voren welke speerpunten de gemeente Hof van Twente heeft voor de periode van 2016-2020. De speerpunten zijn vertaald in beleidsrichtingen voor de komende jaren. De algemene hoofddoelstelling van de Woonagenda is het zorgen voor voldoende en kwalitatief goede woonruimte voor alle doelgroepen. Dit door de komende jaren de volgende vier speerpunten uit te werken:

  • Kwaliteit; inzet op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de kernen.
  • Nieuwbouw; optimaal en via maatwerk benutten van de ruimte voor uitbreiding van de woningvoorraad.
  • Aandacht hebben voor goede woonmogelijkheden voor groepen die zorg nodig hebben.
  • Het huisvesten van urgente groepen woningzoekenden (waaronder statushouders).

Voor dit bestemmingsplan zijn de speerpunten 'kwaliteit' en 'nieuwbouw' van belang. Binnen de kernen en het buitengebied zijn er locaties die hun (bedrijfs)functie verloren hebben en om een nieuwe invulling vragen. Het gaat onder andere om agrarische bebouwing in het buitengebied. De gemeente wil transformatie van erven in het buitengebied faciliteren door onder andere (creatieve vormen van) wonen toe te laten. De gemeente zal zich inspannen voor initiatieven die de sociale cohesie versterken. Herstructurering en transformatie van gebieden die hun functie hbeben verloren is één van die mogelijkheden. De gemeente wil een bijdrage leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het platteland.

Voor het buitengebied dient een keuze gemaakt te worden tussen het bouwen van woningen in de kernen of in het buitengebied. Het is van belang om flexibiliteit te behouden en om de concrete vraag te kunnen bedienen in het buitengebied. Er is hierbij sprake van een erventransitieprobleem; naar verwachting komt er in de komende jaren zo’n 300.000 m² agrarische bebouwing vrij. Verloedering daarvan ligt op de loer. Wonen (bijvoorbeeld in combinatie met werken) is een functie waarmee dit kan worden ingevuld. Ook sloop is een optie.

Toets

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van vier aaneengebouwde woningen aan de Kleidijk 4 te Diepenheim. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om in ruil voor nogmaals 1.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen één vrijstaande woning te realiseren. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in het kader van de Rood voor Rood regeling zoals is opgenomen in het beleidsdocument 'Grond voor gebruik, ontwikkel nu de erfenis voor de toekomst'. De vier aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd om de doelgroep starters en ouderen een mogelijkheid te bieden om zich op het platteland te vestigen. In de Woonagenda van de gemeente Hof van Twente is ruimte gereserveerd voor woningen die in het kader van de KGO worden gerealiseerd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Woonagenda Hof van Twente 2016-2020.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid vormt het kader waarbinnen de ontwikkeling plaats kan vinden. Het voornemen is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de realisatie van vier aaneengebouwde woningen. Daarnaast wordt middels een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid geboden om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen elders binnen de gemeente Hof van Twente één vrijstaande woning te realiseren.

De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische weidegronden aanwezig. Derhalve geldt voor het plangebied het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de Oude Needseweg 12a te Markelo, op een afstand van circa 780 meter ten opzichte van de nieuwe woningen. Het agrarisch bedrijf betreft een intensieve veehouderij gericht op het houden van rundvee (melkkoeien en vrouwelijk jongvee). Voor vrouwelijk jongvee (RAV-code A3) en melkkoeien (RAV-code A1) gelden geen geuremissiefactoren. Derhalve gelden de afstanden die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn vastgesteld (zie paragraaf 4.3). In paragraaf 4.3 wordt geconcludeerd dat aan deze afstanden wordt voldaan waardoor geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Zoals is aangegeven in paragraaf 4.2 is het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf gelegen aan de Oude Needseweg 12a te Markelo, op een afstand van circa 780 meter van de nieuwe woningen in het plangebied. Het agrarisch bedrijf betreft een intensieve veehouderij gericht op rundvee (melkkoeien en vrouwelijk jongvee). Op grond van de Regeling geurhinder en veeouderhij (Rgv) gelden voor melkkoeien (RAV-code A1) en vrouwelijk jongvee (RAV-code A3) geen vastgestelde geuremissiefactoren. Derhalve dient de afstand tussen het agrarische bedrijf en het geurgevoelige object ten minste 50 meter te bedragen. Aangezien de onderlinge afstand ten minste 780 meter bedraagt kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek (projectcode 20021316, d.d. 8 oktober 2020) uitgevoerd om te onderzoeken of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. Het verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Resultaten veldwerk
Het bodemonderzoek is over een terreindeel met een oppervlakte van circa 4.800 m2 uitgevoerd. Er zijn ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek 18 inspectiegaten gegraven, waarvan er 4 zijn doorgeboord tot de ondergrond. Eén diepe boring is afgewerkt tot peilbuis. Voor het nader asbestonderzoek zijn 11 inspectiesleuven gegraven. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk is de bovengrond plaatslijk puinhoudend. In inspectiesleuven S3, S11 en S15 zijn visueel asbesthoudende fragmenten waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.80 meter min maaiveld.

Resultaten van de analyses (verkennend bodemonderzoek)

  • de bovengrond BG I is licht verontreinigd met PAK;
  • de bovengrond BG II is niet verontreinigd;
  • MM FF - 01 is niet asbesthoudend;
  • MM FF - 02 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • MM FF - 03 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink.

Resultaten van de ananlyses (nader asbestonderzoek)

RE 1

  • FF - S3 (v) is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde;
  • Inspectiesleuf S1 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S2 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S3 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde;
  • Inspectiesleuf S4 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S5 is niet asbesthoudend;

RE 2

  • MM FF S11+S15 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S11 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde;
  • Inspectiesleuf S12 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde;
  • Inspectiesleuf S13 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S14 is niet asbesthoudend;
  • Inspectiesleuf S15 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de Interventiewaarde.

Conclusies en aanbevelingen

Verkennend bodemonderzoek

In de bovengrond BG I en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen met chemische componenten aangetoond, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek. De bovengrond BG II en de ondergrond zijn niet verontreinigd.

Uit de asbestanalyse van MM FF - 02 blijkt dat de puinhoudende bodem asbesthoudend is in een gehalte hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Derhalve is een nader asbestonderzoek verricht (zie hoofdstuk 5). MM FF - 01 is niet asbesthoudend en MM FF - 03 is asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Nader asbestonderzoek

Het vastleggen van de bodemkwaliteit met betrekking tot asbest van de boven- en ondergrond heeft in voldoende mate plaatsgevonden; er is geen asbest aangetoond of de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de interventiewaarde. Aangezien geen overschrijdingen van de interventiewaarde zijn aangetoond, is sanering niet noodzakelijk.

Wel wordt geadviseerd de asbesthoudende bodemlaag ter plekke van de sleuven S3, S11 en S15 te zeven om van de asbesthoudende grove fractie te ontdoen. De omvang van de asbesthoudende grond op het onverharde terreindeel ter plekke van inspectiesleuf S3 wordt geschat op circa 140 m2 x 0.5 meter = 70 m3.

Geadviseerd wordt alert te blijven op asbestnesten.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Kleidijk 4 te Diepenheim. Voor de Kleidijk geldt een maximumsnelheid van 60 km per uur en doet met name dienst als erfontsluitingsweg in het buitengebied. Het plan heeft betrekking op de realisatie van vier nieuwe woningen in het kader van de Rood voor Rood regeling. Daarnaast wordt het op grond van dit bestemmingsplan mogelijk om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één nieuwe vrijstaande woning te realiseren.

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg in buitenstedelijk gebied een geluidzone, die aan weerszijden een breedte heeft van 250 meter voor een weg bestaande uit één rijstrook. De nieuwe woningen worden gerealiseerd op ten minste 95 meter vanaf de Kleidijk. Gezien de afstand tot de nieuwe woningen, in combinatie met de zeer lage verkeersintensiteit, kan geconcludeerd worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en dat akoestisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk is.

Tot slot geldt dat het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning niet kan worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Als gevolg van onderhavig plan worden als gevolg van de sloop van circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen vier nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt het op grond van dit bestemmingsplan mogelijk om in ruil voor de sloop van 1.000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bebouwing één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Als gevolg van deze ontwikkeling komen de agrarische bestemming en de agrarische bedrijfsactiviteiten te vervallen. Gelet op de aard van de voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een project welke "niet in betekenende mate" bijdraagt aan luchtverontreinigingen. Tot slot wordt opgemerkt dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,86 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 7 februari 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Op grond van de uitgevoerde watertoets volgt de Normale procedure. In verband met de geldigheid van de digitale watertoets van maximaal één jaar is deze op 11 juni 2021 geactualiseerd (zie bijlage. De beantwoording van de watertoets en het plan zijn niet gewijzigd. Derhalve blijft het schriftelijke advies van het waterschap van 13 februari 2020 gestand: In de nabijheid van het plangebied ligt waterloop WL 00792: WL PBK.1-004 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoerfunctie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in het kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken- en lozen van grond- en oppervlaktewater verstaan.

Als gevolg van het voornemen worden geen gebouwen en/of bouwwerken gebouwd in de beschermingszone van de waterloop. Indien er wel obstakels in de beschermingszone gebouwd worden dient hiervoor ruim van te voren in het kader van de Waterwet een vergunning te worden aangevraagd.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 100 meter afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0012.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 8,5 kilometer afstand (Borkeld).

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000-gebieden of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is reeds circa 2.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Voor het overige worden de gronden intensief beheerd en gemaaid waardoor de gronden ongeschikt lijken voor beschermde flora en/of fauna. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Het aspect 'ecologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Hof van Twente heeft beleid voor archeologie vastgesteld. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart staan acheologische rijksmonumenten en de kans op archeologische vondsten vermeld. Per gebied zijn criteria opgesteld wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.DPxKLEIDIJK4-VS10_0013.png" Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: Gemeente Hof van Twente & BAAC)

Toets

Het plangebied is gelegen binnen de verwachtingszone 'hoge verwachting in zone om historisch element'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2. Hoewel het plangebied groter is dan 2.500 m2, vinden er geen bodemingrepen dieper dan 40 cm plaats over een oppervlakte meer dan 2.500 m2. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Hoewel er in het plangebied sprake is van een eeuwenoude boerderij wordt het niet aangemerkt als rijks-, provinciaal- of gemeentelijkmonument. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Kleidijk. Voor deze weg geldt een maximale rijsnelheid van 60 km per uur. De weg is met name bedoeld voor de ontsluiting van de aangelegen percelen. Als gevolg van de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten zal het aandeel vrachtverkeer van en naar het plangebied afnemen.

Als wordt aangesloten bij de CROW-normen ten behoeve van de verkeersgeneratie kan voor de vier aaneengebouwde woningen aangesloten worden bij de categorie koop, huis, tussen/hoek waarvoor in het buitengebied een gemiddelde verkeersgeneratie geldt van 7,4 verkeersbewegingen per woning per dag. De totale verkeersbewegingen van deze woningen bedraagt (7,4 * 4) 29,6 verkeersbewegingen. Voor de vrijstaande woning die middels een afwijkingsbevoegdheid in de regels wordt mogelijk gemaakt geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning per dag. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt 37,8 verkeersbewegingen per dag. Gelet op het profiel en de kenmerken van de Kleidijk kan geconcludeerd worden dat deze toename van verkeersbewegingen eenvoudig via de bestaande wegen kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

Agrarisch met waarden

Binnen de gemeente Hof van Twente is het agrarisch gebied onderverdeeld in verschillende 'soorten' agrarisch gebied. Dit onderscheid houdt verband met de voorkomende landschaps- en natuurwaarden in de verschillende gebieden. De voorkomende waarden hebben betrekking op landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden als vastgelegd in kaderstellende stukken. De gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden' is gelegen in de open en reliëfrijke delen van het essenlandschap, het kleinschalige en onregelmatige patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes rond de omsloten kampen in het kampenlandschap, de uitgestrekte langwerpige velden met zichtbare ontginningsgrenzen in het voldontginningslandschap en de openheid en grootschaligheid in het broekontginningslandschap.

De aanwezige waarden in het agrarisch gebied worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, waarin is opgenomen dat het verboden is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning diverse andere werken en werkzaamheden uit te voeren. Hiermee worden bijzondere waarden beschermd, zoals openheid, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, de waterhuishouding en de natuur.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met inwoning met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

Per bouwvlak is één woning toegestaan met dien verstande dat er plaatse van de aanduiding maximum aantal wooneenheden het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangegeven. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' een maximale bouwhoogte van 8 meter is toegestaan. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' dienen woningen aaneen gebouwd te worden in één bouwvolume. De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - Rood voor Rood' dat één woning is toegestaan, mits er minimaal 1.000 m2 aan (voormalige)(agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt in de gemeente Hof van Twente.Tot slot geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' vijf plattelandsappartementen zijn toegestaan.

Vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen bij de woning mogen worden opgericht achter het verlengde van de voorgevel van de woning. Aangebouwde bijgebouwen dienen een ondergeschikt tussenlid te hebben. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 150 m2 bedragen, met dien verstande dat voor vier-onder-een kapwoningen geldt dat maximaal één gezamenlijk bijgebouw met een oppervlakte van 150 m2 mag worden gerealiseerd. De goothoogte bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte mag maximaal 6 meter bedragen. In de algemene bepalingen van het bestemmingsplan is geregeld dat de bestaande grotere inhoud, hoogte en goothoogte gerespecteerd blijven.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologische verwachting 1

Gebieden met een zeer hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' gekregen. Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningenstelsel van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.

Algemene aanduidingsregels

Vrijwaringszone - radar

Het plangebied is gelegen binnen het verstoringsgebied van de radar op de voormalige vliegbasis Twente. In verband hiermee zijn er ter voorkoming van radarverstoring beperkingen van toepassing op de bouw en overige bouwwerken die hoger zijn dan 45 m. Voorkomen dient te worden dat regelingen worden opgenomen die leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de radar.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' gelden de regels zoals opgenomen in de bestemming Agrarisch met waarden. In verwevingsgebieden geldt dat op locaties waar nu geen intensieve veehouderij aanwezig is, deze ook niet ontwikkeld kan worden. Op locaties waar wel intensieve veehouderij aanwezig is kan een uitbreiding plaatsvinden tot maximaal 1,5 ha.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 7 februari 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.