Plan: | Diepenheim 2015, herziening Peckedammerstraat 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.DPHxPeckedam15-VS10 |
Op het perceel aan de Peckedammerstraat 15 is momenteel het bedrijf JH Sports gevestigd. Het betreft een groothandel en importeur in de motorbranche. Het bedrijf heeft behoefte aan ruimere opslagmogelijkeheden en meer kantoorruimte. Initiatiefnemer is daarom voornemens het bedrijfspand met circa 145 m2 te vergroten op de naastgelegen groenstrook. Deze groenstrook heeft op basis van het geldende bestemmingsplan 'Diepenheim' de bestemming 'Groen'. Wegens het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden is het niet mogelijk het bedrijfspand op gronden met de bestemming 'Groen' te realiseren.
Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
De locatie bevindt zich in het noorden van de kern Diepenheim ten oosten van de Dr. C.A.J Quantstraat en ten westen van de Goorseweg. De groenstrook staat kadastraal bekend als gemeente Diepenheim, sectie B, perceelnummer 3886. De ligging van het plangebied (rode ster en rode belijning) ten opzichte van Diepenheim en de nabije omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: Provincie Overijssel |
Het bestemmingsplan "Diepenheim 2015, herziening Peckedammerstraat 15" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Diepenheim". Dit bestemmingsplan is op 10 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
In afbeelding 1.2 is met rode kaders aangegeven, waar de ontwikkelingen plaatsvinden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied, wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemmingsplan “Diepenheim”
Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen gebouwd worden
Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is het niet mogelijk om het bedrijfspand op gronden met de bestemming 'Groen' te realiseren. Daarom is het gewenst om aan de gronden met de bestemming 'Groen' de bestemming 'Bedrijf' met passende bouwmogelijkheden toe te kennen. Daarnaast dienen deze gronden de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' te krijgen.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied en in Hoofdstuk 3 op de gewenste situatie. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In Hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in Hoofdstuk 8.
Het plangebied is gelegen aan de Peckedammerstraat 15 in het noordwesten van de kern Diepenheim. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk bedrijven, natuur en groenvoorzieningen. Ten noorden wordt het plangebied begrensd door een bosperceel. Ten westen grenst het plangebied aan een bedrijfsperceel. Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich de Peckedammerstraat. Ten oosten wordt het plangebied begrensd door een bomenrij. De ligging en globale begrenzing (rode lijn) van het plangebied wordt weergegeven in afbeelding 2.1.
Het plangebieis geheel onbebouwd en onverhard en bestaat voornamelijk uit bomen en struiken.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto's plangebied (Bron: provincie Overijssel) |
Het bouwplan betreft het vergroten van het bedrijfspand van JH Sports met een oppervlakte van circa 145 m2. Om deze uitbreiding mogelijk te maken wordt de naastgelegen groenstrook bij het bedrijfsperceel gevoegd. In het bedrijfspand worden onder andere een hal en kantoorruimte ondergebracht. In afbeeldingen 3.1 en 3.2 is de gewenste situatie weergegeven. In afbeelding 3.1 is de bestaande bebouwing met rode lijn aangegeven. De gewenste uitbreiding is met blauwe lijn aangegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Voorgevel gewenste situatie (Bron: St&S Ingenieurs) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Impressie ontwerp bedrijfspand(Bron: St&S Ingenieurs) |
Op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (publicatie 317, oktober 2012) van het CROW kan de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte van de ontwikkeling berekend worden. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis op onder andere het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd, zo ook in dit geval.
Hieronder worden de gehanteerde uitgangspunten benoemd om vervolgens de verkeersgeneratie te berekenen
De verkeersgeneratie per 100 m2 bvo (gemiddeld) op basis van opgesomde uitgangspunten is: 4,8 vervoersbewegingen per weekdag.
De uitbreiding van het bedrijfspand bedraagt in totaal 145 m2, dit resulteert afgerond in een extra verkeersgeneratie van 7 vervoersbewegingen. Een dergelijke toename is verwaarloosbaar, waardoor er gesteld wordt dat de gewenste ontwikkeling vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de extra parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone.
Uitgegaan kan worden van de volgende uitgangspunten:
De parkeerbehoefte per 100 m2 bvo (gemiddeld) op basis van de hiervoor genoemde punten bedraagt 1,05.
De uitbreiding van het bedrijfspand bedraagt in totaal 145 m2, dit resulteert in een extra parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen (naar boven afgerond). Een dergelijke toename kan opgevangen worden op het eigen terrein, waardoor het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op het uitbreiden van bedrijventerrein is ondermeer de uitspraak ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m2 niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een uitbreiding van het bedrijfspand met 145 m2. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Toetsing van dit bestemmingsplan aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld:
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.3.2 (Nieuwe bedrijventerreinlocaties) van de Omgevingsverordening van belang.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Toetsing aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
Om een representatief bedrijfspand te kunnen realiseren is het logisch om het bedrijfsperceel in oostelijke richting te vergroten. De opzet van het huidige bedrijfsperceel geeft deze mogelijkheid niet. Het gebruik van bebouwing/percelen in de omgeving is niet realistisch. Daarbij wordt de uitbreiding niet voor leegstand ontwikkeld, aangezien de uitbreiding eraan bijdraagt dat het huidige bedrijf kan groeien, waardoor een duurzame toekomst gewaarborgd wordt. Daarmee is de uitbreiding van toegevoegde waarde voor de sociaaleconomische structuur/ het voorzieningenniveau. Gesteld wordt dat het initiatief passend is binnen artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
In paragraaf 4.2.4.2 wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Op deze plaats wordt daarom geconcludeerd dat artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.
Artikel 2.3.2: Nieuwe bedrijventerreinlocaties
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinlocaties, wanneer een nieuw bedrijventerrein naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke bedrijventerreinvisie. Voor kernen als Diepenheim geldt dat bedrijventerreinen in eerste instantie bedoeld zijn voor de opvang van lokale aan de kern gebonden bedrijvigheid. Dit geldt ook voor lokaal gewortelde bedrijven. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen, staat kleinschaligheid voorop en wordt ruimte geboden aan lokale ondernemers. Er wordt daarnaast prioriteit gesteld aan het op orde houden of afmaken van bestaande succesvolle bedrijventerreinen, boven het ontwikkelen van nieuwe locaties. De gewenste ontwikkeling draagt bij aan het versterken van een bestaand bedrijventerrein. In paragraaf 4.3.5 wordt uitgebreider ingegaan op de gemeentelijke bedrijventerreinvisie. Hier wordt daarom gestelddat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening.
Het projectgebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Het plangebied is met blauwe lijn in afbeelding 4.2 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bedrijfsperceel. Deze ontwikkeling is passend binnen de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving, gezien het feit dat het plangebied op een bedrijventerrein is gelegen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Ook de 'Laag van de beleving' kan buiten beschouwing blijven, aangezien het plangebied op basis van deze laag geen bijzondere kenmerken heeft.
Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype "Woonwijken 1955 - nu". In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woonwijken 1955 – nu"
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
De beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel sluit aan op het bestaande bedrijventerrein en biedt een lokaal geworteld bedrijf de noodzakelijke groeimogelijkheden. Het monofunctionele karakter van het bedrijventerrein blijft behouden. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de functionele en eenvormige omliggende bebouwing. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de 'Stedelijke laag'.
Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.
Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk.
De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In voorliggend geval is streefbeeld 15 van belang:
Streefbeeld 15 : Werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen. Hof van Twente beschikt in 2030 over een uitstekende bereikbaarheid over spoor, weg en water. Dit zijn belangrijke voorwaarden voor het vestigen van bedrijven in de gemeente. Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan locaties ten behoeve van bedrijven. Voor grotere bedrijven is er het bedrijventerrein Zenkeldamshoek in Goor.
Wat de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen betreft: door revitalisering en in hoogte bouwen (efficiënter ruimtegebruik) is de behoefte aan nieuwe terreinen beperkt. Bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen zullen in belangrijke mate centraal worden gecreëerd en gerevitaliseerd. Maar ook voor die centrale bedrijventerreinen geldt, dat ze voor lokale bedrijvigheid van binnen de gemeente bedoeld blijven en géén regionale functie bezitten.
In de kleine kernen beperkt zich dit tot werkelijk lokaal gebonden bedrijvigheid. Niet sociaal economisch gebonden bedrijven zijn aangewezen op de centrale kernen. Ook in industrieeleconomisch opzicht biedt de demografische krimp kansen om de focus te verleggen van expansie naar kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen.
De directe nabijheid van de zich sterk ontwikkelende kenniseconomie in de regio Twente en de Euregio is een voordeel voor kleinere bedrijven en vooral voor kennis- en netwerkeconomie. Dit zorgt er voor dat ook jongeren hun kennis kunnen aanwenden in bedrijven gevestigd in onze gemeente.
Goede netwerken in de regio en actieve ondersteuning van al gevestigde ondernemers in de regio bieden de beste kans om onze aantrekkelijkheid om te zetten in economische activiteit."
In voorliggend geval wordt ruimte geboden aan de uitbreiding een lokaal bedrijf. Dit draagt bij aan de versterking van de werkgelegenheid en economische structuur van de gemeente Hof van Twente en met name de kern Diepenheim. Met de ontwikkeling vindt een uitbreiding van circa 145 m2 van bedrijventerrein te Diepenheim plaats. Planologisch wordt dit geregeld middels het bestemmen van groengronden naar een bedrijfsbestemming. De ontwikkeling wordt in overeenstemming geacht met de toekomstvisie.
De 'Sociaal-economische visie en actieprogramma Hof van Twente' (Daadkrachtige kernen verbonden door ambitie) vastgesteld op 15 september 2015 door de gemeenteraad van Hof van Twente is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen gemeente Hof van Twente en het lokale bedrijfsleven. Een sociaal-economische visie en actieprogramma die een beeld geeft over de economische profilering, waar inzet op gepleegd moet worden en hoe deze inzet uitgevoerd wordt. In deze sociaal-economische visie is het doel aangegeven waar inzet, tijd en geld op gepleegd wordt. Door het huidige economisch profiel te schetsen, zowel gemeentebreed als per kern, zijn doelen gesteld die de economie en de werkgelegenheid versterken. Daarbij is het belangrijk dat Hof van Twente zich kan onderscheiden van andere gebieden. De missie voor Hof van Twente is daarom als volgt geformuleerd:
Hof van Twente is een gemeente met een gevarieerde sociaal-economische structuur waar volop ruimte is voor bedrijven en ondernemers om zich te vestigen. De gemeente zet in op nieuwe initiatieven en vooruitstrevende ideeën op het gebied van arbeidsparticipatie, duurzaamheid, retail en vrijetijdseconomie en biedt ondernemers een klantgerichte en op behoefte gefocuste dienstverlening.
De gemeente Hof van Twente heeft verschillende bedrijventerreinen die aan of in de kernen zijn gelegen. Optimalisatie en benutting van mogelijkheden op de bestaande terreinen is mogelijk en biedt daardoor kansen voor zittende ondernemers met uitbreiding.
De gewenste uitbreiding van het bedrijfsperceel sluit aan bij de gewenste optimalisatie en benutting van bestaande terreinen. Tevens biedt het de mogelijkheid voor een zittende ondernemer om uit te breiden. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling aansluit bij de visie zoals verwoord in de sociaal-economische visie.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.7.1 wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan wordt omgegaan met archeologische verwachtingswaarden in het plangebied.
De ambitie van de gemeente is om bodemverontreiniging te voorkomen en de goede kwaliteit van de bodem te behouden. De gemeente wil bodemaspecten tijdig meenemen in de planvorming. Bij het beoordelen van bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingsgevallen die risico’s opleveren voor mens en milieu. De gemeente gaat bij de uitvoering van bodemonderzoek uit van de landelijk geldende onderzoeknormen. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de aanwezigheid van asbest in bodem.
In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodemkwaliteit in relatie tot dit bestemmingsplan.
In augustus 2017heeft de gemeente de bedrijventerreinenvisie vastgesteld. De gemeente heeft ambities om gevestigde bedrijven de ruimte te bieden om te blijven ondernemen of te groeien binnen de gemeentegrenzen. Kort samengevat hanteert de gemeente de volgende ambities en beleidslijnen:
Zenkeldamshoek is de komende jaren de primaire locatie voor nieuwe of groeiende bedrijvigheid. Maar daarnaast moet er wel maatwerk mogelijk zijn in de kleinere kernen voor lokaal gewortelde bedrijven. Voor de kernen geldt dat deze in eerste instantie bedoeld zijn voor de opvang van lokale, aan de kern gebonden bedrijvigheid. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen en staat kleinschaligheid voorop. Wanneer enkel door uitbreiding van het bedrijventerrein kan worden voorzien in een lokale uitbreidingsvraag, sluit de gemeente zo goed mogelijk aan op bestaand bedrijventerrein.
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke bedrijventerreinvisie. Voor kernen als Diepenheim geldt dat deze in eerste instantie bedoelt zijn voor de opvang van lokale aan de kern gebonden bedrijvigheid. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen, staat kleinschaligheid voorop en wordt ruimte geboden aan lokale ondernemers. Er wordt daarnaast prioriteit gesteld aan het op orde houden of afmaken van bestaande succesvolle bedrijventerreinen, boven het ontwikkelen van nieuwe locaties. De gewenste ontwikkeling draagt bij aan het versterken van een bestaande locatie.
Het gemeentelijk milieubeleidsplan schetst de kaders, de hoofdlijnen en de richting van het te voeren samenhangend beleid voor diverse milieuthema’s, de aanpak van doelgroepen en de samenhang met het economisch-ruimtelijk beleid. De beleidsnota kent een visie deel tot 2020 en ambities tot 2015. Centraal staat het streven naar milieuduurzaamheid. Dit vindt plaats doordat milieuaspecten en -normen vroegtijdig in de voorbereiding van besluitvorming worden mee- en afgewogen met het oog op ontwikkeling en behoud van een goed woon- en leefklimaat.
In Hoofdstuk 5 wordt uitgebreid ingegaan op alle milieu- en overige omgevingsaspecten in relatie tot de uitbreiding van bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Verwezen wordt naar dit hoofdstuk.
De Nota gemeentelijk geluidbeleid 2013 – 2020 bevat voor 7 verschillende gebiedstypen beleid met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. De geluidnota bevat ook beleid voor onder andere cumulatie en compensatie van geluid. Het beleid is gericht op behoud van stilte waar het stil is. Dit geldt voor zowel het buitengebied als voor de kern.
Waar van nature al meer geluid is, bijvoorbeeld door verkeer op drukke doorgangswegen, is de gemeentelijke ambitie minder hoog.
Op het aspect geluid wordt in paragraaf 5.1 nader ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling passend is binnen de nota geluidsbeleid.
Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 – 2015 “Veiligheid zonder absolute zekerheid”. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.
In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de binnen en rondom het plangebied aanwezige risicobronnen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van zwaardere en meer risicovolle bedrijvigheid.
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits 'vasthouden -bergen-afvoeren' de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier he hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht da de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Voor een nadere toelichting op het aspect water in relatie tot dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de waterparagraaf welke in paragraaf 5.8 is opgenomen.
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke beleidsambities zoals verwoord in de hiervoor behandelde gemeentelijke beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval zijn de aspecten rail- en wegverkeerslawaai niet van belang aangezien er geen geluidsgevoelig object wordt mogelijk gemaakt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Tevens betreft de gewenste ontwikkeling geen uitbreiding van een gezoneerd industrieterrein. Wat betreft de invloed van het voornemen op omliggende milieugevoelige objecten wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting
Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Kruse Milieu heeft in dat kader een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het complete rapport is als Bijlage 1 bij deze toelichting bijgevoegd.
De gewenste ontwikkeling behelst het uitbreiden van een bedrijfsperceel. De gronden die bij het bestaande bedrijfsperceel worden gevoegd zijn aan te merken als groenvoorziening met een oppervlakte van circa 150 m2. Het betreft dus een onverharde en onbebouwde locatie. Op basis van een vooronderzoek is gebleken dat er geen verdachte deellocaties aanwezig zijn.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met barium. Vanuit milieukundig oogpunt is er echter geen bezwaar tegen de gewenste wijziging van het bestemmingsplan, aangezien de lichte verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt daarom geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In dit geval wordt een bestaand bedrijfsgebouw uitgebreid met circa 145 m2. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, mag worden aangenomen dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Diepenheim, maar wel direct aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein. Andere functies zoals wonen, sport en recreatie zijn tevens in de directe omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor hier sprake is van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van een gemengd gebied.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In voorliggende situatie gaat het om de uitbreiding van een bedrijfsperceel waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 worden toegestaan. Voor bedrijven met een dergelijke milieucategorie geldt een richtsafstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde woonfunctie is op ruim 80 meter van het plangebied gelegen. Er wordt daarom geconcludeerd dat er aan de richtafstand wordt voldaan en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Er wordt geen milieugevoelig object toegevoegd, waardoor interne werking geen rol speelt.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd, voorheen EHS genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Natura 2000-gebieden zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, bedraagt circa 7,5 kilometer. Het plangebied is aangrenzend aan NNN-gebied gelegen. De gewenste ontwikkeling vindt dus niet plaats binnen NNN-gebied (zie afbeelding 5.2). Gebiedsbescherming vormt dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging plangebied ten opzichte van NNN gebieden (bron: Atlas van Overijssel) |
Wat betreft soortenbescherming wordt gesteld dat het plangebied geen hoge natuurlijke waarde heeft. Tevens wordt er geen bebouwing gesloopt. Verder is de gewenste nieuwbouw dusdanig klein van omvang dat verwacht wordt dat de gewenste ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor beschermde soorten heeft.
Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Daar waar de bodemingrepen plaatsvinden is op basis van het bestemmingsplan “Diepenheim” geen dubbelbestemming van toepassing. Op basis van de Archelogische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Hof van Twente is archeologisch onderzoek bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter of gelijk aan 10 hectare noodzakelijk. De bedrijfshal wordt slechts met circa 145 m2 vergroot. Op het westelijke deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Dit deel van het plangebied behoudt de besetemming 'Bedrijf'. Tevens vinden er geen bodemingrepen plaats op dit deel van het plangebied.
Er wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is om dit bestemmingsplan ten uitvoer te brengen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
Er bevinden zich ter plaatse van de locatie zelf of in de directe nabijheid hiervan geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Zoals in diverse paragrafen in Hoofdstuk 4 uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. In het kader van de 'normale procedure' heeft op 30 juli 2018 mailcontact met Wim Geerdink van het Waterschap Vechtstromen plaatsgevonden over deze ontwikkeling. Hierbij is een uitgangspunten notitie gestuurd, die als leidraad dient bij het doorlopen van de normale procedure
Op basis van de uitgangspuntennotitie zijn de thema's afvalwater, hemelwater en grondwater relevant. Het afvalwater wordt door middel van de bestaande riolering afgevoerd naar de RWZI. Hemelwater wordt in het plangebied opgevangen en in de grond geïnfiltreerd. Het grondwater wordt aangevuld met schoon infiltrerend hemelwater
Er wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de uitvoerbaarheidsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer aan hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingregels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouwregels in het plan.
Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel wordt aangegeven wel gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval als strijd met de bestemming wordt aangemerkt. Deze gebruiksregels gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Dit artikel omvat enkele aanvullende regels met betrekking tot het parkeren en het laden en lossen van goederen.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Voor het leggen van bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Aan de toekomstige bedrijfskavels is de bestemming Bedrijf toegekend. Er wordt gebruikt gemaakt van milieucategorisering. Inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen worden niet toegestaan binnen deze bestemming. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat ondergeschikte productiegebonden detailhandel bij bedrijven is toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
In de bouwregels is bepaald dat de gebouwen en overkappingen, opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Hierbij dient de op de verbeelding weergegeven aanduidingen voor de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage in acht te worden genomen.
Ook binnen deze bestemming worden overige bouwwerken binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning een bedrijf toestaan die qua aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de reeds toegestane categorieën van bedrijvigheid.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel ex. artikel 3.3.1 Bro. De provincie is akkoord.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met waterschap Vechtstromen ex. artikel 3.3.1 Bro. Het waterschap is akkoord
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 september 2018 tot en met 17 oktober 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.