Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Breddendijk 2 Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BP77854-VS10 |
In het buitengebied van de gemeenten Hof van Twente, Wierden en Hellendoorn bevindt zich Het Reggedal. Het betreft een natuurgebied met een coulissenlandschap waardoor de rivier De Regge meandert. Initiatiefnemer heeft circa 85 hectare van het natuurgebied mede in eigendom en is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud daarvan.
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Breddendijk 2 te Markelo, gelegen in het Reggedal. Op het perceel bevinden zich een woning en 310 m² aan bijgebouwen. Het voornemen is om op dit perceel een nieuwe beheerschuur van 280 m² te realiseren. Deze schuur is noodzakelijk om naar de toekomst toe het in eigendom zijnde natuurgebied op een adequate wijze te kunnen beheren en onderhouden. Het geldende bestemmingsplan staat de toevoeging van deze extra m² aan bijgebouwen niet toe.
De gemeente Hof van Twente is bereid om medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling. Normaliter dient voor extra bijgebouwen een bepaald oppervlakte aan opstallen gesloopt te worden. Initiatiefnemer is echter tevens eigenaar van de Kolhoopsdijk 10 te Markelo. Dit betreft de voormalige camping de Parel met omliggende gronden (totaal circa 18 ha). Initiatiefnemer compenseert de extra m² bijgebouwen door het saneren van het campingterrein, het ontwikkelen van natuur en het in ere herstellen van de karakteristieke bebouwing. Deze investeringen in de ruimtelijke kwaliteit kennen een zodanige omvang dat hiermee voldoende ontwikkelingsruimte wordt gecreëerd om de beheerschuur mogelijk te maken.
Voor de realisatie van het initiatief is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het gewenste initiatief vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Breddendijk 2 te Markelo dat kadastraal bekend staat als Markelo, sectie M, nummer 914. De ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en de directe omgeving is in afbeelding 1.1 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van Hof van Twente (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Breddendijk 2 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is aangegeven met een rode contour, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied is bestemd als 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'.
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor maximaal één woning, met inwoning, aan huis verbonden beroepen, een bed & breakfast, ontsluitingsvoorzieningen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding, tuinen en erven.
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bedoeld voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden en voor onder andere de uitoefening van een grondgebonden of een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, het bestaande aantal bedrijfswoningen en de bestaande legale nevenactiviteiten, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
Daarnaast is het noordelijke deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en het zuidelijke deel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Deze gronden zijntevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Tot slot gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'.
De realisatie van de gewenste beheerschuur op de bestemming 'Agrarisch met waarden' is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om het voornemen te kunnen realiseren.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied bevindt zich aan de Breddendijk 2 te Markelo, ten zuiden van de rijksweg A1, ten noordwesten van de Boven Regge en ten noordoosten van de provinciale weg N347. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en verspreidliggende woon- en (agrarische) bedrijfspercelen.
Het plangebied wordt omsloten door agrarische gronden. De gronden ter plaatse van de nieuwbouwlocatie van de beheerschuur is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als landbouwgrond. In onderstaande afbeeldingen is het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie Breddendijk 2 te Markelo (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Huidige situatie met boomsingel en de beoogde locatie van het bijgebouw aan de Breddendijk 2 te Markelo (Bron: Eelerwoude) |
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
Initiatiefnemer is mede eigenaar van circa 85 hectare grond van het Reggedal en is hiermee verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud hiervan. Om nu en in de toekomst het natuurgebied op een goede wijze te kunnen beheren is de bouw van een nieuwe beheerschuur noodzakelijk. Hierna wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven.
De nieuwe beheerschuur krijgt een oppervlakte van 280 m². De schuur zal worden gebruikt voor het stallen van machines die benodigd zijn voor het beheren en onderhouden van Het Reggedal.
Het bijgebouw wordt zo dicht mogelijk bij het bestaande erf gebouwd (zie afbeelding 3.1), waardoor sprake is van een samenhang met het bestaande erf en aantasting van het landschap zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het bijgebouw komt nabij de bestaande bomensingel, bestaande uit elzen, berken, wilgen en eiken te staan. Deze singel zal voor de nodige afscherming zorgen. Door de singel te verlengen met eiken en berken wordt de schuur extra afgeschermd. In bijlage 1 van deze toelichting is de gehele landschappelijke inpassing opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.1: Erfinrichtingsplan Breddendijk 2 te Markelo (Bron: Eelerwoude) |
Wanneer een extra bijgebouw wordt gerealiseerd dient normaliter per vierkante meter extra bijgebouw twee vierkante meter te worden gesloopt. Voor de schuur dient in dat geval het volgende aantal vierkante meters gesloopt te worden: 280 x 2 = 560 m². In dit geval is gekozen voor een andere vorm van compensatie.
Initiatiefnemer is tevens eigenaar van de Kolhoopsdijk 10 te Markelo. Dit betreft de voormalige camping de Parel welke tezamen met de aangrenzende gronden een oppervlak van circa 18 hectare heeft. Voor deze locatie wordt een plan ontwikkeld waarin de camping gesaneerd zal worden, natuur wordt ontwikkeld en karakteristieke bebouwing wordt gerestaureerd. Aangezien dit een grote impuls voor de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt wordt hiermee de ontwikkelingsruimte gecreëerd die benodigd is voor het realiseren van voorliggend initiatief.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De planologische wijziging waarin dit plan voorziet brengt, gelet op de aard en omvang van de schuur, niet tot nauwelijks veranderingen met zich mee ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). De realisatie van een beheerschuur ten behoeve van een landgoed met een oppervlakte van 280 m² is, gezien de aard en omvang, niet aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals beschreven in de Bro.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van belang.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een bijgebouw van 280 m². De beoogde locatie is uitermate geschikt, aangezien het bijgebouw dient voor het beheer en onderhoud van het Reggedal: het gebied waarin het plangebied zich bevindt. Het bijgebouw zal zo worden geplaatst dat het aansluit op het bestaande erf en, vanwege afscherming door een bomensingel, geen afbraak doet aan de omgeving. Vanwege reeds genoemde punten en de geringe aard en omvang van het initiatief wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de uimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel
Het initiatief draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, zoals reeds is gebleken uit hoofdstuk 3 . Onderdeel van het plan is het herontwikkelen van de Kolhoopsdijk 10 waarbij de ruimtelijke kwaliteit fors wordt verbeterd. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.1.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.
In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel |
De locatie behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap', zoals zichtbaar is in afbeelding 4.2.
"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het bijgebouw dient voor het beheer en onderhoud van natuurgebied Het Reggedal. De functie van de nieuwe schuurlevert een bijdrage aan het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap en heeft een versterking van de omgevingskwaliteit tot gevolg. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In dit geval zijn de stedelijke laag en de laag van de beleving niet van belang, aangezien het plangebied in deze lagen geen bijzondere waarde heeft.
1. De Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstypen "Beekdalen en natte laagtes". In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
"Beekdalen en natte laagtes"
Het zandlandschap is kletsnat: hier verzamelde zich het water en ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water geleidelijk uit weg sijpelde naar beken en rivieren. Zomers is sprake van een kleine stroom met droge geulen en ’s winters van een bredere stroomdraad met meestromende geulen. Het landschap is dynamisch en kent een open karakter met hogere randen.
Vaak bevonden zich hier geen beken, maar liep het water via laagtes weg over het maaiveld. Deze laagtes werden doorgegraven, verbonden en ontwaterd. Sinds de vorige eeuw zijn tevens de natuurlijke beken rechtgetrokken, om lagere en hogere gronden sneller te ontwateren ten behoeve van de moderne landbouw. Dit leidde tot verdroging bovenstrooms en wateroverlast benedenstrooms.
Het waterpeil dient niet lager te zijn dan noodzakelijk en beekdalen en laagtes dienen een beschermende bestemmingsregeling te krijgen, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit, voldoende ruimte voor water en, indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat, natuurlijke dynamiek.
Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'
Op deze locatie zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt doordat het gebied in cultuur is gebracht. Het initiatief heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de “Natuurlijke laag”.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype "Oude hoevenlandschap". In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
"Oude hoevenlandschap"
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
De positionering en uitstraling van de nieuwe bebouwing is passend in het landschap. Hiervoor is een plan opgesteld, welke reeds is beschreven in hoofdstuk 3 en is bijgevoegd als bijlage 1 van deze toelichting. De landschappelijke inpassing bestaat onder andere uit een verlenging van de bestaande bomensingel, waardoor de dragende structuren van het oude hoevenlandschap worden behouden en geaccentueerd. De ontwikkeling is daarom in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.
Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied. Hoofdlijn in het verwevingsgebied is het bieden van ruimte en het handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Het plan sluit hier, met de komst van een nieuwe functie ten behoeve van het beheer en onderhoud van het landschap, goed op aan.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuurvisie de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
De natuurwaarden dienen behouden, hersteld of versterkt te worden. Het beheer van de bestaande natuur wordt door natuurbeherende instanties, landgoedeigenaren en particulieren voortgezet. Bij veel nieuwe ontwikkelingen dienen de consequenties voor natuurwaarden in beeld te worden gebracht en betrokken te worden bij de planvorming. Het Landschapsontwikkelingsplan verwoord de visie voor de natuur.
Bij particuliere initiatieven wordt een investering in ruimtelijke kwaliteit gevraagd en kan deze investering worden ingezet om natuur te realiseren. De gemeente geeft verder ruimte aan medeoverheden, natuurbeherende instanties en particulieren om nieuwe natuur te realiseren.
Vanwege de Kaderrichtlijn Water worden de natuurwaarden van een aantal beken in Hof van Twente versterkt door het waterschap. De boven Regge inclusief Diepenheimse molenbeek, Holtdijksbeek, Leidebeek en benedenloop van de Twickelervaart, Hagmolenbeek en Poelsbeek zullen een natuurtechnische inrichting krijgen.
Het landschap is een van de peilers onder de ontwikkeling van de Hof van Twente, ten behoeve van een prettige leefomgeving en de aantrekkelijkheid voor de toerist. Hier draagt de diversiteit in landschappen aan bij. Om deze landschapstypen herkenbaar te houden en het kleinschalige karakter van grote delen van het gebied te behouden is het belangrijk om blijvend te investeren in het landschap en de variatie tussen de verschillende landschapstypen weer meer zichtbaar te maken. De kerngedachte hierbij is “Behoud door ontwikkeling”. De visie wordt onder andere verwoord in het Landschapsontwikkelingsplan.
In zijn algemeenheid wordt dit vooral bereikt door voor alle aanwezige erven en andere bebouwde terreinen een zorgvuldige landschappelijke inpassing te bevorderen. De landschappelijke inpassing zal bij ieder initiatief aan de orde worden gesteld. Het beleid is nadrukkelijk niet alleen toetsend, er zullen concrete handreikingen worden gedaan om tot een goed ontwerp voor een streekeigen landschappelijke inpassing te komen.
Naast aandacht voor de inpassing van erven richt het beleid zich op behoud van de landschappelijke waarden in het veld. Het onderhoud van landschapswaarden vereist veel inspanningen. Gelukkig is een groot deel van de (agrarische) bevolking bereid hieraan bij te dragen al of niet (deels) tegemoet gekomen in de kosten door een subsidie voor ‘groene diensten’. Ook de gemeente levert haar bijdrage, aangevuld door subsidies vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma van de provincie Overijssel.
Voor gebouwen in het buitengebied kunnen aanvullende beeldkwaliteitseisen worden gesteld. Daarbij valt te denken aan bijgebouwen bij woningen en bedrijfsgebouwen van niet-agrarische bedrijven, bebouwing van recreatiebedrijven maar ook verblijven voor het hobbymatig houden van dieren. Voor deze gebouwen wordt gestreefd naar een uitstraling die past binnen de traditie van het landelijk gebied van de gemeente Hof van Twente. Dit komt tot uitdrukking in de gekozen bouwvorm en het materiaalgebruik. De gemeentelijke welstandsnota geeft hiervoor de kaders.
Voorliggend initiatief past binnen de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en draagt bij aan het beheer en onderhoud van natuurgebied Het Reggedal. Het voornemen is mogelijk doordat op het perceelaan de Kolhoopsdijk 10 te Markelo (zie hoofdstuk 3 ) een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt.
Voorliggend initiatief voldoet aan reeds beschreven structuurvisie aangezien deze zich eveneens richt op het behouden, herstellen of versterken van de natuur en het landschap. In de volgende paragrafen wordt het initiatief getoetst aan het Landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 4.3.2) en het welstandsbeleid (zie paragraaf 4.3.3).
In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven. Het plangebied is indicatief met de rode ster weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Het plangebied wordt gekenmerkt als 'Gaaf kampenlandschap'. Hier gaat het om het behouden van het landschapspatroon en waarnodig herstel daarvan. Het behoud en de versterking van het kleinschalige en onregelmatige patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes staat voorop. Dus kortom het behoud en de versterking van het beplantingspatroon (berken, dennen en eiken).
De inrichting van het erf wordt bepaald door een open achterkant en besloten voorkant bij het woonhuis met een onregelmatige structuur van bebouwing en dichte beplanting en kleine bospercelen rondom paden en lanen. Kleinschalige vernieuwingen kunnen in dit landschap worden ingepast.
Door middel van de opgestelde landschappelijke inpassing (zie hoofdstuk 3 en bijlage 1) blijven de voor het plangebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze waar mogelijk versterkt, onder andere door de verlenging van de singel. Hierdoor gaat het plangebied op in het omliggende landschap en is in combinatie met de ontwikkelingen aan de Kolhoopsdijk 10 sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'Kampen en essen', zoals te zien is in afbeelding 4.6.
![]() |
Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied volgens de Welstandsnota (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Welstandseisen kampen en essen:
De beheerschuur moet voldoen aan de geldende criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het ontwepr ter toetsing aan de welstandscommissie voorgelegd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen
Het initiatief voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelig object, aangezien het een bijgebouw ten behoeve voor het stallen van machines en opslag van materieel betreft. Daarnaast is tevens geen sprake van de realisatie van een geluidsbron. Akoestisch onderzoek kan daarom achterwege gelaten worden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Voorliggend initiatief betreft het realiseren van een bijgebouw. De bodemonderzoeksplicht geldt voor gebouwen met een verblijfsfunctie. Een bijgebouw die gebruikt gaat worden als opslag/berging heeft geen verblijfsfunctie in de zin dat er mensen langer dan 2 uur aansluitend verblijven. Een bodemonderzoek hoeft daarom ook niet uitgevoerd te worden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering oplevert ten aanzien van voorliggend initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied, met rode contour, en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Ter plaatse van het plangebied wordt een bijgebouw gerealiseerd, ten behoeve van het stallen van machines en opslag van materieel. Een gebouw met een dergelijke functie is op basis van de VNG-uitgave aan te merken als ten hoogste milieucategorie 3.1, met een minimale richtafstand van 50 meter in verband met het aspectgeluid. De dichtsbijzijnde woonbestemming, aan de Kolhoopsdijk 1, bevindt zich op circa 160 meter afstand van de beoogde locatie voor het bijgebouw. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt het te realiseren bijgebouw niet aangemerkt als milieugevoelig object, aangezien in het bijgebouw niet langdurig verbleven zal worden.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 4,1 kilometer. Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. De locatie is op een afstand van ruim 550 meter van het NNN gelegen.
Gelet op de afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
De huidige situatie (landbouwgrond) zorgt ervoor dat de beoogde locatie voor het bijgebouw ongeschikt is als leefgebied voor beschermde soorten. De locatie wordt namelijk intensief onderhouden (maaien e.d.).
Voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot het verstoren van beschermde diersoorten. Deze zullen door voorliggende ontwikkeling eveneens niet worden verwond of gedood. De locatie is, mede vanwege het intensieve beheer, tevens ongeschikt voor beschermde flora. Het is dan ook niet te verwachten dat het voornemen negatieve effecten heeft op de flora- en fauna die de Wet natuurbescherming beoogd te beschermen.
Voorliggend initiatief leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart kent het plangebied de aanduiding 'hoge verwachting'. In afbeelding 5.2 is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied, de groene ster. Tevens is het beleidsadvies opgenomen.
![]() |
Abeelding 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2500 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij voorliggend initiatief is dit niet het geval en is archeologisch onderzoek daarom achterwege gelaten.
Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en Ijssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap aangeeft geen belangen te hebben met betrekking tot het plan. De standaard waterparagraaf van het waterschap is bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting.
Er zijn in het kader van deze ontwikkeling geen waterhuishoudkundige aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In paragraaf 7.3 wordt de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Wonen'
De beheerschuur wordt gerealiseerd binnen de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is hoofdzakelijk bedoeld voor één woning met inwoning is toegestaan, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast en ontsluitingsvoorzieningen. Ook is de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - natuurbeheer' bedoeld voor voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud van natuur. Tevens zijn bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven toegestaan.
In de bouwregels is middels een bouwaanduiding bepaald dat binnen deze bestemming, naast de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen, ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' 280 m² extra oppervlakte aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden.
'Waarde - Archeologische verwachting 1' & 'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Daarnaast is op het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone' van kracht. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie is in het kader van het vooroverleg geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling.
Het waterschap is in het kader van het vooroverleg geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling.
In voorliggend geval is geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingebracht. Het bestemmingsplan kan dan ook worden vastgesteld.