direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening hoogspanning tracé Oele - Hengelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:

  • 1. Het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
  • 2. Het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
  • 3. Het faciliteren van een efficiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.

Als gevolg van veranderingen in het landelijke 380 kV-net en het regionale 110 kV-net krijgen in de toekomst meerdere hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations in de provincie Overijssel te maken met overbelastingen. Dit betekent dat er meer elektriciteit getransporteerd moet worden dan dat nu mogelijk is. In de toekomst vormt dit een risico voor de leveringszekerheid en de kwaliteit van het elektriciteitsnet. Door het elektriciteitsnet te versterken en uit te breiden worden overbelastingen voorkomen. Het bestaande elektriciteitsnet in Overijssel wordt uitgebreid met drie nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbindingen. Het betreft nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbindingen tussen bestaande stations:

  • Nijverdal (NVD) - Rijssen (RS);
  • Almelo Mosterdpot (AMLM) - Hengelo Weideweg (HGLW);
  • Hengelo Weideweg (HGLW) - Hengelo Oele (HGLO).

De ondergrondse 110kV kabelverbinding Hengelo Weideweg (HGLW) - Hengelo Oele (HGLO) ligt op gronden van twee gemeenten, te weten Hof van Twente en Hengelo en kan op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden aangelegd. De bestemmingsplannen worden daarom herzien. Voorliggend bestemmingsplan omvat het gedeelte op gronden in de gemeente Hof van Twente, zie daarvoor paragraaf 1.2 en hoofdstuk 2. In paragraaf 1.2 wordt het gehele project geïntroduceerd. Figuur 1.1 geeft de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding in Hengelo en Hof van Twente weer.

1.2 Begrenzing plangebied en vigerende regeling

Planinstrument

Ten behoeve van een zoveel als mogelijk ongestoorde ligging van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding alsook vanwege het feit dat de ter plaatse geldende bestemmingsplannen een dergelijk gebruik van de gronden niet toestaan is per gemeente een nieuw bestemmingsplan gemaakt. Er is gekozen voor het opstellen van paraplubestemmingsplannen. Dit betreft een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. Daarbij wordt de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding geregeld door middel van een partiële herziening waarbij de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' wordt toegevoegd aan zowel de verbeelding als de planregels. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht. Het bestemmingsplan bevat de volgende stukken:

  • Plantoelichting;
  • Planregels;
  • Verbeelding (schaal 1:1.000).

Begrenzing plangebied en vigerende regeling

In figuur 2.1. is de ligging van de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding Hengelo Weideweg (HGLW) - Hengelo Oele (HGLO) weergegeven.

Voor de begrenzing van het plangebied is aangesloten bij de hartlijn van de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding met bijbehorende beschermingszone. De breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 1' bedraagt voor de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding 11 meter (twee maal een beschermingszone van 5,5 m aan weerszijden vanaf de hartlijn). De plangrenzen van het bestemmingsplan op de gronden in Hof van Twente is globaal weergegeven in firguur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied in Hof van Twente

In Hof van Twente zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen op het plangebied van toepassing:

  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, vastgesteld op 16-12-2014;
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, vastgesteld op 09-12-2015;
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening regels beleid KGO, vastgesteld op 07-03-2017;
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018, vastgesteld op 10-07-2018;
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019, vastgesteld op 15-10-2019;
  • Rijksinpassingsplan Hoofdaardgastransportleiding Bornerbroek-Epe (D), vastgesteld op 28-05-2010.

1.3 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van het Rijk, provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgangspunten van TenneT, de diverse omgevingsaspecten en de uitgevoerde onderzoeken ter onderbouwing van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planvorm van dit bestemmingsplan en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.

2.1 Bestaande situatie

De aan te leggen ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt door twee verschillende gemeenten. In figuur 2.1 is de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding weergegeven. De gemeentegrenzen van Hof van Twente zijn met een oranje contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0002.png"

Figuur 2.1: Ligging ondergrondse 110kV kabelverbinding

De ondergrondse 110kV kabelverbinding ligt overwegend op agrarische percelen en op gebieden bestemd voor natuur. Zij ligt op onderdelen langs bestaande wegen of kruist bestaande wegen. Het noordelijke en zuidelijke deel van de ondergrondse 110kV kabelverbinding ligt op gronden van de gemeente Hengelo. Het middelste deel ligt in de gemeente Hof van Twente. Ten hoogte waar de A35 de N346 kruist, gaat de ondergrondse 110kV kabelverbinding de gemeente Hof van Twente binnen. Het vervolgt zijn weg naar het zuiden, waar het ten hoogte van het Twentekanaal de gemeente Hengelo weer binnen gaat.

2.2 Nieuwe situatie

Na vaststelling van het plan kan een ondergrondse 110kV kabelverbinding worden aangelegd en in stand worden gehouden.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding worden onderstaande werkzaamheden uitgevoerd:

  • Het aanleggen van werkstroken en de benodigde bouwwegen naar de werkstroken t.b.v. het aanbrengen van horizontaal gestuurde boringen (verder te noemen HDD's) en de aanleg van kabels in open ontgraving. Uitgegaan dient te worden van een gebied van minimaal 25 meter (zie figuur 2.2).
  • De ondergrondse 110kV kabelverbinding die door de gemeente Hengelo loopt is circa 3,5 km lang waarvan 2 km door open ontgravingen zal worden aangelegd. De sleufbreedte van de open ontgraving zal 4 m breed zijn (bovenin; onderin 1,5 m) en er zal tot een diepte van 2,1 m –mv grond worden ontgraven.
  • Het overige gedeelte van de ondergrondse 110kV kabelverbinding zal worden aangelegd door middel van HDD boringen of mantelbuizen over een opgetelde afstand van ongeveer 1,5 km, zie figuur 2.3. Dit zijn met name de gedeeltes die onder wegen en waterpartijen door gaan. Voor het in- en uittredepunt van de gestuurde boring zullen putten moeten worden gegraven die naar verwachting 5 bij 5 m groot gaan worden.
  • Daarnaast zullen er verschllende tijdelijke toegangswegen worden gerealiseerd voor het werkverkeer. Naast de sleufbreedte wordt een werkstrook van minimaal 10 m breed aangehouden op plaatsen waar het tracé door weilanden en akkers loopt. Voor het aanleggen van de kabel wordt uitgegaan van een voorlopige werkbreedte van 30 m. Langs wegen wordt alleen uitgegaan van de sleufbreedte..
  • Uiteindelijk zal na aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding het plangebied in oorspronkelijke staat worden hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0003.png"

Figuur 2.2: Afbeelding 2.2: Schematische weergave sleufdoorsnede incl. ligging/aard werkstrook (werkweg incl. grondopslag en werkpad), bron TenneT. Omdat het een schematische weergave is komen de maatvoeringen niet helemaal overeen met hetgeen hierboven is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0004.png"

Figuur 2.3: Schematische weergave dwarsdoorsnede boring 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Met de onderhavige herziening wordt de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk gemaakt. Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wetgeving. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.

3.2 Europa

3.2.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie vanaf 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.

De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Zie ook paragraaf 4.11.

3.2.2 Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)

Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee worden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de eerste kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet, zie paragraaf 3.3.11.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen. Zie ook paragraaf 3.3.11.

3.2.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk).

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevantie bestemmingsplan

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met de SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Relevantie bestemmingsplan

Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 110kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:

  • 1. Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
  • 2. Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.

De inhoud van het Barro is dan ook niet relevant voor dit plan.

3.3.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

Relevantie bestemmingsplan

Het plangebied voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.4 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Relevantie bestemmingsplan

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 110kV kabelverbinding betreft.

3.3.5 Deltaprogramma

Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.

De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.

Assets van TenneT zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. In overleg met diverse partijen wordt ernaar gestreefd in 2020 afspraken te hebben gemaakt of een hoger beschermingsniveau noodzakelijk is, waar dat het geval is en hoe daartoe gekomen kan worden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het vooralsnog niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten.

De realisatie van een nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding is niet in strijd met het beleid van TenneT en het Deltaprogramma.

3.3.6 Nationaal Bestuursakkoord Water

Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het Nationaal Bestuursakkoord Water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.7 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.11 

3.3.8 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

Relevantie bestemmingsplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen de ondergrondse 110kV kabelverbinding en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 4.11.

3.3.9 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten (zie paragraaf 3.2.3). Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid (zie paragraaf 3.2.3).

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 4.4 blijkt dat voorliggend plan wel / niet strijdig is met de Wet natuurbescherming (afhankelijk van uit te voeren nader onderzoek).

3.3.10 Externe veiligheid

Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen toegelicht.

Plaatsgebonden Risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.

Relevantie bestemmingsplan

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Wel is rekening gehouden met externe veiligheid van overige partijen bij de tracering in relatie tot assets. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.3.11 Erfgoedwet

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in de Erfgoedwet is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.2.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel

Provinciale Staten hebben de Actualisatie Omgevingsvisie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden. Voorliggend plan is getoetst aan de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017 (13-11-2019). Daarin staan de doorlopende teksten zoals die er na het doorvoeren van deze en voorgaande wijzigingen uit zien.

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2017 en de Catalogus Gebiedskenmerken. De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn door de provincie vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s.

Het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel; ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden. Maar ook voor de kwaliteit van onze leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken én voor de regionale economie in Overijssel. Voor nieuwe ontwikkelingen toetst de provincie aan een drietal aspecten: 'of', 'waar' en 'hoe' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0005.png"

Figuur 3.1: Sturingsfilosofie Provincie Overijssel

Of

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding kwalificeert zich niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Waar

In de visie op de ruimte in Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Voor het gebied geldt voor het grootste deel het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding, past hierbinnen.

Stads- en dorpsrandgebieden

Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt dat deze ligt in het ontwikkelingsperspectief stads- en dorpsrandgebieden. In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden. De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Ook liggen er kansen voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak; (restanten van) verdwenen landgoederen kunnen hierbij een bron van inspiratie zijn. Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Onderhavige ontwikkeling, het realiseren van een ondergrondse 110kV kabelverbinding, past hierbinnen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt deels in gronden met het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren de provincie de zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding loopt op een aantal plaatsen door NNN-gebieden. Op plaatsen waar de ondergrondse 110kV kabelverbinding NNN-gebieden doorkruist wordt de kabel aangelegd door middel van een gestuurde boring. Op een aantal plaatsen die vlak langs NNN-gebieden lopen wordt de ondergrondse 110kV kabelverbinding echter door middel van een open ontgraving aangelegd. Lokaal kan de waterhuishouding een aandachtspunt vormen bij de delen die in open ontgraving worden aangelegd. Dit is afhankelijk of het verdrogingsgevoelige natuur betreft waardoor er sprake kan zijn van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de aangrenzende NNN-gebieden. Hier wordt onderzoek naar gedaan, zie paragraaf 4.4.

Vooruitlopend op de resultaten van het natuuronderzoek wordt ervan uitgegaan dat de aanleg van de ondergrondse 110 kabelverbinding geen belemmeringen ondervindt vanuit de ontwikkelingsperspectieven. Deze paragraaf wordt aangepast indien het natuuronderzoek daar aanleiding voor geeft.

Hoe

Natuurlijke laag

Voor wat betreft de natuurlijke laag is het plangebied deels gelegen in het gebied 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Voorliggend plan omvat een plan dat de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk maakt. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande dekzandvlakte en ruggen.

Daarnaast gaat de ondergrondse 110kV kabelverbinding door de natuurlijke laag 'beken'. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Voorliggend plan omvat een plan dat de realisatie van een ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk maakt. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande beken.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen

Voor wat betreft de laag van de agrarische cultuurlandschappen ligt het plangebied in 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren in dit landschapstype worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Een deel van het plangebied is aangeduid als Oude hoevenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de laag van de agrarische cultuurlandschappen.

Stedelijke laag

Een klein deel van het plangebied ligt in de stedelijke lagen Autosnelwegen en Spoorweg. De bereikbaarheidskwaliteit en verkeersdoorstroming staan centraal en bepalen de breedte en het tracé van de weg. Autosnelwegen zijn onderdeel van de hoofdinfrastructuur; het zijn druk gebruikte openbare ruimten en ze worden aantrekkelijk ingericht. De ambitie is het versterken van stations als ‘brandpunten’: goed georganiseerde overstappunten tussen (inter)nationale- (OV), regionale- (OV, auto, fiets) en lokale (OV, auto, fiets en voetganger) netwerken.

Daarnaast ligt een deel van het plangebied ligt in de stedelijke laag Verspreide bebouwing. De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. De erven die vrijkomen worden steeds groter, met zoveel bebouwing en opstallen dat ze voor individuele burgers vaak te groot zullen zijn.

De aanleg van een ondergrondse 110 kV kabelverbinding heeft geen invloed op de gebiedskenmerken van de stedelijke laag

Laag van de beleving

Het plangebied ligt in de Laag van de beleving Stads- en dorpsranden. Dit is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. De aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen invloed op de beleving van dit gebied.

3.4.2 Omgevingsverordening Overijssel

Provinciale Staten hebben op 13 november 2019 de Actualisatie Omgevingsverordening 2018-2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden. Voorliggend plan is getoetst aan de Geconsolideerde Omgevingsverordening vanaf 2017 (13-11-2019). Daarin staan de doorlopende teksten, zoals die er na het doorvoeren van deze en voorgaande wijzigingen uit zien.

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen, dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Onder het kopje Omgevingsvisie is hierboven inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit plan bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel. Daaruit wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de beleidskaders.

3.5 Gemeentelijk beleid

Hof van Twente, zicht op 2030

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente tot 2030 in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. De strategische visie staat de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding niet in de weg.

Structuurvisie Landelijk Gebied

In de structuurvisie landelijk gebied Hof van Twente, vastgesteld op 6 juli 2010, staat de ontwikkeling van het landelijk gebied tot 2020 centraal. De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Dit integratiekader schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood voor rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft de visie de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend. De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

De structuurvisie staat de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding niet in de weg.

3.6 Conclusie

Vanuit het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeenten zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding in de gemeente Hof van Twente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3) en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. In dit hoofdstuk worden ook de traceringsuitgangspunten samengevat.

Onderzocht is of de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding belemmerd wordt door omgevingsaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

4.1 Uitgangspunten TenneT

Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet zowel op land als op zee. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net. Daartoe realiseert TenneT nieuwe assets en onderhoudt TenneT bestaande assets op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier.

Om dat te bereiken legt TenneT, evenals vele andere functies in de Nederlandse samenleving, een claim op de beperkte beschikbare vrije ruimte in Nederland. TenneT is van mening dat deze claim alleen kan worden gerechtvaardigd indien een goede afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft TenneT de wens om bestaande infrastructuur zoveel als mogelijk ongestoord te laten liggen gedurende de gehele levensfase van een asset (40-50jr). Ook geldt dat TenneT nieuwe infrastructuur zo efficiënt / effectief mogelijk wenst in te passen en te realiseren.

Aldus is het streven van TenneT samen te vatten als:

'Duurzame instandhouding en aanleg van assets op een zo efficiënt mogelijke wijze waarbij zo goed als mogelijk rekening is gehouden met alle mogelijke belemmeringen en belangen van stakeholders'.

Ten behoeve van dit streven heeft TenneT een aantal beleidsregels opgesteld die van toepassing zijn ingeval door of in opdracht van TenneT nieuwe assets worden gerealiseerd of bestaande assets worden uitgebreid c.q. grootschalig worden vervangen. Deze beleidsregels zijn in principe gedurende de gehele looptijd van projecten van toepassing. Deze beleidsregels zijn vastgelegd in een zogenoemd 'programma van eisen' (pve). Op dit project zijn het pve voor kabels, het pve met planologische traceringsuitgangspunten en locatie-eisen en het pve voor publieke en private rechten van toepassing.

Deze door TenneT gehanteerde beleidsregels zijn ook in dit project toegepast en hebben geleid tot een voorkeurstracé, zoals in dit bestemmingsplan is beschreven.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van het bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 en 2). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder beschreven.

4.2.1 Onderzoek

Het gedeelte dat door de gemeente Hof van Twente loopt is circa 2,2 km. Circa 715 m van de ondergrondse 110kV kabelverbinding vindt plaats in open ontgraving. Het overige gedeelte van de ondergrondse 110kV kabelverbinding zal worden aangelegd door middel van HDD boringen of mantelbuizen over een opgetelde afstand van ongeveer 1,5 km. Voor het in- en uittredepunt van de gestuurde boringen zullen putten moeten worden gegraven die naar verwachting 5 bij 5 m groot gaan worden. Daar waar de ondergrondse 110kV kabelverbinding wordt aangelegd door middel van gestuurde boringen is, met uitzondering van het in- en uittredepunt, geen archeologisch onderzoek noodzakelijk, dit omdat de gestuurde boringen zeer diep komen te liggen en de verstoring minimaal is.

Uit het bureauonderzoek (bijlage 1) is gebleken dat het grootste gedeelte van het tracé gebieden doorkruist waarvoor een middelhoge tot hoge archeologische verwachting geldt. Deze gebieden zijn gelegen op relatief hoog gelegen gronden in het landschap (al dan niet beschermd door een esdek). Vanaf de prehistorie vormden dergelijke hoger gelegen gebieden geliefde woon en verblijfplaatsen. Tevens geldt er een hoge verwachting voor gebieden in de directe omgeving van een historisch object. Binnen het plangebied kunnen met name resten van oude boerderijerven worden aangetroffen. De oorsprong van veel van deze boerderijen gaat terug tot in de late middeleeuwen.

Om het in het archeologisch bureauonderzoek opgestelde verwachtingsmodel te toetsen is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Hierbij zijn de tracégedeeltes die conform beleid en regelgeving onderzoeksplichting zijn en tevens in open ontgraving worden aangelegd archeologisch onderzocht. De resultten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven.

De bodemopbouw bestaat uit een ondergrond van leem en fluvioperiglaciale afzettingen die slechts zeer plaatselijk een dun dekzanddek vertoont (enkel in boringen 040A, deels 039A in deeltracé 4 en boringen 047A-050A in deeltracé 5). Bodemvorming in deeltracé 4 is verder niet aangetroffen, in deeltracé 5 zijn restanten van een beekeerdgrond en/of gooreerdgrond aangetroffen. Deze restanten bestaan uit een eerdlaag en uit sterke accumulatie van roest. Indicatoren voor vroegere bewoning, zoals een eenmanses of een dekzandkop of –rug met tekenen van podzolidatie zijn niet aangetroffen. De bodemvorming is over het algemeen gering, en beperkt tot de bouw- en ploegvoor (0,2-0,6 m –mv). In boring 045A is een slootdemping aangetroffen (verstoring tot 1,4 m-mv).

Landschappelijk komt de ingeschatte situatie zeer overeen met de inschatting uit de bureaustudie: het plangebied ligt in de morenevlakte (consequent ondiep gelegen leemlagen), bedekt met fluvioperiglaciale afzettingen, maar slechts zeer plaatselijk met een dekzanddek, die zeer dun is en dan ook slechts als onderdeel van de bouwvoor kon worden herkend. Resten van verwachte (natte dan wel droge) podzolbodems werden wel verwacht, maar zijn niet (meer) aanwezig. Wel is een beekeerdbodem herkend in deeltracé 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0006.png"

Figuur 4,1: Ligging van de deeltracés, waarbij 4 en 5 zijn gelegen in de gemeente Hof van Twente. 

4.2.2 Conclusie

Om het feit dat er geen bodem of landschappelijke situatie is aangetroffen die de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied ondersteunt (morenevlakte veelal zonder dekzanddek, geploegde/ontgonnen AC-profielen en geen esdek) adviseren wij tot vrijgave van het tracé.

Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de regionaal archeoloog (A. Vissinga, Het Oversticht) of bij de gemeente kan ook.

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat in een eerder ontwerp van het plangebied uitdrukkelijk rekening werd gehouden met de aanleg van tijdelijke werkwegen in het kader van de graaf- en aanlegwerkzaamheden. Deze tijdelijke werkwegen zijn echter niet vermeld in het nieuwste ontwerp van het tracé en konden derhalve ook niet meegenomen in dit booronderzoek. Indien de bodem ter plaatse van de mogelijke werkwegen dieper dan 0,4 m verstoord wordt, geldt ook voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht.

Het bovenstaande advies is voorgelegd en overgenomen door de adviseur van het bevoegd gezag, dhr. A. Vissinga (d.d. 23-09-2020) (zie bijlage). In de onderhavige rapportage, revisie 01, zijn de opmerkingen van de adviseur verwerkt.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Onderzoek

Er is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gehele ondergrondse 110kV kabelverbinding, zie bijlage 4 en 5. Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke bedrijfsactiviteiten en de hieraan gerelateerde risicovolle locaties die in het verleden hebben plaatsgevonden en/of nog steeds plaatsvinden. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken.

Milieuhygiënisch vooronderzoek

Op basis van de verzamelde informatie wordt in het milieuhygiënsch vooronderzoek het volgende geconcludeerd:

  • Uit de bodemkwaliteitskaart van regio Twente blijkt dat de boven- en ondergrond van de ondergrondse 110kV kabelverbinding voldoen aan de klasse natuur/landbouw.
  • Er wordt één voormalige watergang en een voormalig heideven gekruist. Het voormalig heideven worden gekruist door middel van een gestuurde boring. De watergang wordt in open ontgraving gekruist. Deze watergang is in de periode tussen 1970 en 1995 aanwezig geweest. Verwacht wordt dat de watergang is gedempt met gebiedseigen grond en is daarom als onverdacht aangemerkt. De voormalige watergang en het voormalig heideven behoeven geen verdere aandacht.
  • Ter plaatse van de watergang haaks op de Dekkersweg is in het verleden onderzoek uitgevoerd. De watergang is over meerdere kilometers onderzocht waarbij (plaatselijk) een verontreiniging met kwik is aangetoond. Tevens is bekend dat er saneringen hebben plaatsgevonden. Alle watergangen die door de ondergrondse 110kV kabelverbinding in open ontgraving worden gekruist (waaronder genoemde watergang) worden verkennend onderzocht. Dit onderzoek (waarbij onderzoek naar kwik onderdeel van uitmaakt) is voldoende intensief om de actuele kwaliteit van de waterbodem vast te leggen.
  • Verder zijn er op de ondergrondse 110kV kabelverbinding (zowel HDD als open ontgraving) geen verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen naar voren gekomen op basis van onderhavig vooronderzoek.

Ten behoeve van het voorgenomen verkennend bodemonderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan:

Voor het onverdachte deel van het tracé kunnen de graafwerkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaart. Op aangeven van de opdrachtgever wordt op alle tracégedeelten die in open ontgraving worden aangelegd een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze tracédelen kunnen worden onderzocht conform de strategie voor een onverdachte lijnvormige locatie (ONV-L).

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 5. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende.

  • In de grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten (overschrijding streefwaarde) aan cadmium, kobalt, kwik, nikkel en PCB gemeten.
  • In alle mengmonsters van de bovengrond en in het mengmonster MMOG2B van de ondergrond zijn één of meerdere PFAS componenten in gehalten hoger dan de detectiegrens zijn aangetoond. GenX is in geen van de onderzochte grondmonsters gemeten. De grond is op basis van PFAS over het algemeen beoordeeld als Landbouw/Natuur en plaatselijk als Wonen/Industrie.
  • In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan barium aangetoond, de verhoogde concentraties hebben naar verwachting een natuurlijke herkomst.
  • Op basis van de CROW400 is voor het gehele tracé de basishygiëne van toepassing.
4.3.2 Conclusie

De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor de aanleg van de

110 kV kabelverbinding, met het volgende aandachtspunt:

  • tijdens de uitvoering van de graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kabels dient men alert te blijven op bodemvreemde materialen.

Op basis van de CROW-publicatie 400 is voor alle onderzochte tracédelen de 'basishygiëne' van toepassing.

Eventueel af te voeren grond kan op basis van de bodemkwaliteitskaart binnen het gebied van de bodemkwaliteitskaart worden afgevoerd. Voor het afvoeren van grond naar een erkende verwerker wordt aanbevolen om de af te voeren grond eerst in depot te plaatsen en om de kwaliteit conform een AP04 keuring vast te stellen.

4.4 Ecologie

In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is.

Het doel van de uitgevoerde natuurtoets, zie bijlage 6, is het opsporen van (eventuele) strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland en te bepalen of de aanvraag van een ontheffing/vergunning noodzakelijk en eventueel vervolgonderzoek nodig is. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

4.4.1 Onderzoek

De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd indien deze niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van werkzaamheden en de effecten hierop. Dit is gedaan op basis van een Natuurtoets. De conclusies hiervan zijn hieronder uiteengezet.

Conclusies gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het voorgenomen tracé loopt op een aantal plaatsen door NNN-gebieden. Op plaatsen waar het tracé NNN-gebieden doorkruist wordt de kabel aangelegd door middel van een gestuurde boring. Op een aantal plaatsen die vlak langs NNN-gebieden lopen wordt het tracé echter door middel van een open ontgraving aangelegd.

Lokaal vormt de waterhuishouding een aandachtspunt bij de open ontgravingen, waarbij de werkzaamheden grondwaterneutraal moeten worden uitgevoerd. Indien deze maatregelen niet opgevolgd worden dan is mogelijk sprake van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de aangrenzende NNN-gebieden.

De werkzaamheden hebben een tijdelijk karakter waardoor geen langdurig ruimtebeslag plaatsvindt in een gebied dat is aangewezen onder het NNN. Door het tijdelijke karakter en de aard van de werkzaamheden kan de huidige situatie na afronding van de werkzaamheden hersteld worden.

In het geval van aantasting van een NNN-gebied dienen vervolgstappen genomen te worden en is een aanvullende uitwerking en afstemming met het bevoegd gezag noodzakelijk.

Ter plaatse van de locaties waar de kabels door middel van een open ontgraving worden aangelegd, wordt het grondwater door middel van bronbemaling tot een diepte van twee meter onder het maaiveld weggepompt. Hierdoor kan schade ontstaan aan de nabij gelegen NNN-gebieden. Wanneer aan de volgende voorwaarde wordt voldaan zullen negatieve effecten op de wezenlijke en kenmerkende waarden van NNN gebieden nihil zijn. Het onttrokken grondwater ter hoogte van het tracé langs de Dekkersweg in Delden moet in de greppel die langs de Dekkersweg loopt worden gepompt, zodat het weggepompte grondwater direct in het NNN-gebied terugvloeit. De maatregel wordt getroffen.

Natura 2000

Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. In de omgeving van het projectgebied worden wel Natura 2000-gebieden aangetroffen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Lonnekermeer op een afstand circa vijf kilometer ten oosten van het eindstation in Hengelo. Verder liggen op meer dan zes kilometer vanaf het tracé de natura 2000-gebieden Lemselermaten, Wierdenseveld en Borkeld.

Op een dergelijke afstand kan een groot aantal verstoringsfactoren op voorhand uitgesloten worden, zoals oppervlakteverlies, versnippering, verstoring door geluid, verstoring door licht en verstoring door trillingen.

Negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen als gevolg van verzuring en vermesting door stikstof uitstoot tijdens de uitvoeringsfase kunnen niet worden uitgesloten. In het Lonnekermeer komen de stikstofgevoelige habitattypen H7230 Kalkmoerassen, H6410 Blauwgraslanden en H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen voor. Toetsing van deze effecten dient plaats te vinden op basis van de geldende stand van wetgeving rond stikstofdepositie met behulp van het voorgeschreven rekeninstrumentarium. De berekeningen zijn uitgevoerd en worden verderop in deze paragraaf beschreven.

Tabel 4.1. Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming en bescherming houtopstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0007.png"

Bescherming houtopstanden

Opgemerkt wordt dat de ligging van de ondergrondse 110kV kabelverbinding naar aanleiding van het natuuronderzoek is aangepast, waarbij rekening is gehouden met voorkomen van negatieve gevolgen voor bomen.

Stikstofonderzoek

De stikstofberekeningen zijn conform het advies uit de natuurtoets uitgevoerd; de resultaten zijn als bijlage 7 bijgevoegd.

Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat als gevolg van het project de stikstofdepositie ter plaatse van relevante Natura 2000-gebieden toeneemt.

Uit de berekening van het project blijkt dat het extra verkeer dat van en naar de projectlocatie gaat rijden en het gebruik van mobiele werktuigen leidt tot een maximale depositie van 0,01 mol N/ha/jaar. Gezien deze bijdrage kunnen significante negatieve effecten op voorhand niet worden uitgesloten. Deze bijdrage is berekend voor het stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Lonnekermeer, Lemselermaten en Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek.

Ten aanzien van projecten met een kleine, tijdelijke depositie zegt BIJ12 het volgende: Voor tijdelijke projecten met een geringe toename van de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar over een periode van twee jaar in de aanlegfase (of een equivalent daarvan), kan er tegenwoordig, vanuit onder andere de spreiding van mobiele werktuigen, beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten2. De berekende deposities vallen binnen de gestelde drempelwaarde. Het is aan de betreffende omgevingsdienst (Omgevingsdienst Achterhoek) om te bepalen of zij bovenstaande redeneerlijn volgen.

De bovenstaande redeneerlijn heeft betrekking op mobiele werktuigen en ander materieel, die tijdelijk stikstofemissies veroorzaken. Dit materieel wordt, verspreid over Nederland, telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. De emissies van dit materieel vormen daardoor bestaande emissiebronnen die al sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uitmaken van de bestaande achtergronddepositie. Dit materieel veroorzaakt ten opzichte van de totale achtergronddepositie een minieme deken die, voor wat betreft de ruimtelijke verdeling, vrijwel constant is. De emissie veroorzaakt door dit materieel is bovendien in de loop van de tijd steeds lager geworden door het schoner worden van motoren en het toepassen van emissie reducerende technieken.

Conclusies soortenbescherming

In het projectgebied komen beschermde soorten voor die mogelijk negatieve effecten ondervinden als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. In de nabijheid van het projectgebied zijn tevens mogelijk jaarrond beschermde vogelnesten aanwezig. Verder kunnen er verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Mogelijk zijn beschermde soorten uit de volgende soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig: amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en vaatplanten. In tabel 4.2 is aangegeven welke gevolgen de mogelijke aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is. In Hoofdstuk 5 van de Natuurtoets (bijlage 6) staat de onderbouwing voor de gegeven conclusies. Na het terreinbezoek kan pas op een realistische wijze beoordeeld worden voor welke soorten binnen het projectgebied potentieel geschikt leefgebied aanwezig is.

Tabel 4.2: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0009.png"

4.4.2 Conclusie

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect natuur de uitvoering van het bestemmingsplan niet belemmert. De voorgestelde maatregelen worden genomen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Bureauonderzoek

Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.2. zijn deze bronnen zichtbaar. De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist een aardgasleiding (NEN 3650-leiding). Dit betreft de volgende aardgasleiding:

  • Naam A-670, diameter 762 mm, wanddikte 10 mm, maximale werkdruk 80 bar.

De aardgasleiding (buisleiding) is met een rode stippellijn in figuur 4.2 weergegeven.

Bij de keuze voor de ligging van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is rekening gehouden met de veiligheidsafstanden uit het Handboek Risicozonering Windturbines. Aan de veiligheidsafstand van minimaal 245 meter wordt voldaan.

De aanwezigheid van de aardgasleiding brengt risico's met zich mee. In paragraaf 4.8 wordt hier verder op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0011.png"

Figuur 4.2: uitsnede risicokaart

4.5.2 Conclusie

Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron.

Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit, dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voor de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving.

De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos.

Mogelijk is wel de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing op de aanlegfase. De werkzaamheden zullen binnen de gestelde normen van de APV worden uitgevoerd.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect geluid planologisch aanvaardbaar.

4.7 Gezondheid

Magneetvelden hoogspanningsverbindingen

De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld volledig afgeschermd.

Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microtesla. Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm op alle voor publiek toegankelijke plaatsen.

Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:

Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt.

De realisatie van de ondergrondse 110kV kabelverbinding is vanuit het aspect gezondheid aanvaardbaar. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er binnen de belemmerende strook geen gevoelige objecten aanwezig zijn.

4.8 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een ondergrondse 110kV kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 110kV kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de betrokken gemeenten.

Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee geen belemmering. Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen wordt een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden. Bij conventionele aanleg (open ontgraving) kan de afstand beperkt blijven tot 0,5 à 1 meter. De ondergrondse 110kV kabelverbinding kruist in de gemeente Hengelo een aantal gasleidingen. De betrokken beheerders, TenneT en Gasunie, stemmen een en ander op elkaar af. Daar waar noodzakelijk worden maatregelen getroffen.

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen van TenneT. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd. .

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Onderzoek

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Naar verwachting is het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer.

4.9.2 Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.10 Aanwezigheid conventionele explosieven (CE)

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven (hierna CE) in het gebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden. In dat kader is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9).

4.10.1 Bureauonderzoek

Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE. Er wordt daarnaast ingegaan op de te verwachten soort(en) CE, de verschijningsvorm en de mogelijke hoeveelheid. Het onderzoek resulteert in een horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied door middel van GIS kaartmateriaal en het advies om de werkzaamheden onder reguliere omstandigheden uit te voeren, of om vervolgstappen te zetten in de vorm van bijvoorbeeld een (projectgebonden) risicoanalyse of direct een detectieonderzoek.

4.10.2 Conclusie

Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De volgende gevechtshandelingen / CE gerelateerde handelingen hebben in en/of nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • het neerkomen van afwerpmunitie.

De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • afwerpmunitie.

Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is horizontaal afgebakend op de CE-bodembelastingkaart.

De horizontale en verticale afbakening van de CE verdachte gebieden wordt besproken in hoofdstuk 4.5 van het bijgevoegd rapport (zie Bijlage 9). In figuur 4.5 is een uitsnede van de bodembelastingkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0013.png"

Figuur 4.5: Uitsnede CE-bodembelastingkaart

Er kan op basis van het onderzoek direct tot opsporing van CE worden overgegaan. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan TenneT en de gemeente. Wanneer de opsporingsfase voor de relevante gebieden is afgerond is het aspect CE geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er kan ook worden gekozen om eerst om via verder onderzoek een nadere verdiepingsslag te maken en te kijken of de verdachte gebieden kunnen worden verkleind.

Uitgangsunt is dat eventuele detectiewerkzaamheden voorafgaand aan de realisatie worden uitgevoerd.

4.11 Waterhuishouding

4.11.1 Onderzoek

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen.

Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is. Uit de Legger blijkt dat voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding in de gemeente Hof van Twente geen eisen zijn opgenomen.

De ondergrondse 110kV kabelverbinding leidt verder niet tot effecten op het grondwater. Het deel van de kabelverbinding dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak op maaiveld.

4.11.2 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt door de gemeente advies gevraagd aan het Waterschap (zie paragraaf 7.2).

4.12 Milieu-effectrapportage

4.12.1 Besluit m.e.r.

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage. De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan genoemd in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief.

De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsleiding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht.

Tabel 4.3: Besluit m.e.r. bijlage D24.2 

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxhoogspanOH-VS10_0014.png"

4.12.2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

De aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling is als bijlage 8 bijgevoegd. Geconcludeerd wordt, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer. Het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

Dit hoofdstuk beschrijft de plansystematiek van het bestemmingsplan. Eerst wordt ingegaan op de planopzet, waarna een toelichting volgt op de planregels.

5.1 Verantwoording planvorm

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • Inleidende regels: In dit hoofdstuk worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
  • Bestemmingsregels: bevat de bestemmingsregels. Hierin worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Het betreft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning.
  • Algemene regels: bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
  • Overgangs- en slotregels: bevat de overgangs- en slotregels. Hierin is het overgangsrecht geregeld alsmede de titel.

Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden en slechts datgene geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. In de vigerende bestemmingsplannen zijn is de bestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen voor bestaande (bovengrondse) kabelverbindingen. Deze bestemmingen blijven zo gelden. Voor de nieuwe ondergrondse 110kV kabelverbinding geldt de bestemming Leiding - Hoogspanning 1.

5.2 Toelichting op de planregels

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen: de in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten: een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Hoogspanning toepassingsbereik en partiële herziening

In dit artikel is aangegeven op welke wijze dit plan doorwerkt in relatie met de vigerende bestemmingsplannen.

Met dit artikel wordt ten eerste aan de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 1 toegevoegd, waarvan de regels in artikel 4 zijn opgenomen. Dit maakt de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding mogelijk.

Daarnaast voegt het bestemmingsplan aan de volgende plannen regels toe:

  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, vastgesteld op 16 december 2014;
  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, vastgesteld op 9 december 2015;
  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, herziening regels beleid KGO, vastgesteld op 7 maart 2017;
  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018, vastgesteld op 10 juli 2018
  • bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019, vastgesteld op 15-10-2019,

zodat bij de aanleg van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding geen omgevingsvergunningen nodig zijn die in verschillende bestemmingen in de geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen:

  • 1. Aan de bestaande regels van artikel 4 'Agrarisch met waarden' wordt in lid 4.5.3 een nieuw sub e toegevoegd die als volgt luidt: "e. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Aangezien de kabelverbinding op die gronden ondergronds wordt aangelegd, waarbij de situatie weer in de oude staat wordt hersteld, worden geen landschappelijke waarden aangetast.

  • 2. Aan de bestaande regels van artikel 16 'Natuur' wordt in lid 16.3.3 onder een nieuw sub e toegevoegd die als volgt luidt: ".e. werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen." Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. Aangezien de kabelverbinding op die gronden ondergronds wordt aangelegd, waarbij de situatie weer in de oude staat wordt hersteld, worden geen landschappelijke waarden aangetast. Of er geen natuurwaarden worden aangetast moet volgen uit de natuurtoets. Vooruitlopend daarop wordt deze regeling alvast opgenomen.

  • 3. Aan de bestaande regels van artikel 37 'Waarde - Archeologische verwachting 1' wordt in lid 37.4.3 onder een nieuw sub e toegevoegd die als volgt luidt: "e. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Uit het archeologisch onderzoek volgt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.

  • 4. Aan de bestaande regels van artikel 38 'Waarde - Archeologische verwachting 2' wordt in lid 38.4.3 onder een nieuw sub f toegevoegd die als volgt luidt: "f. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur betreffen". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Vooruitlopend op de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt deze regeling alvast opgenomen.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning 1: Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 1. De regeling voor de ondergrondse 110kV kabelverbinding is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden, met inachtneming van hetgeen hierboven is beschreven. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

Uitgangspunt van de dubbelbestemming is een zone van 11 meter breed. Deze 11 meter is opgebouwd uit een beschermingszone van maximaal 5,5 meter aan weerszijden vanaf de hartlijn. Binnen dit gebied wordt de ondergrondse 110kV kabelverbinding aangelegd. Het toepassen van deze zone levert geen onevenredige belemmeringen op voor de overige aanwezige bestemmingen.

Ter plaatse van deze gronden geldt, dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet per se noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel: deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht: in deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 7 Slotregel: dit artikel haalt de naam aan van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.

6.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten voor de aanleg van de een ondergrondse 110kV kabelverbinding komen uit het investeringsfonds van TenneT (CAPEX) en de kosten voor het instandhouden komen uit de aansluitkosten (OPEX). De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.3 Vestiging zakelijk recht

Voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV kabelverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen.

Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook wil TenneT bij voorkeur een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) afsluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet.

Belemmeringenwet Privaatrecht

TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de ondergrondse 110kV kabelverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&W aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Communicatie

Ter voorbereiding van de aanleg van de ondergrondse 110kV kabelverbinding hebben de betrokken gemeenten met TenneT samengewerkt om het bestemmingsplan vorm te geven. TenneT heeft bovendien uitgebreid en zorgvuldig gecommuniceerd met de grondeigenaren waar de leiding wordt aangelegd.

7.2 Vooroverlegprocedure ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.

7.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 april 2021 tot en met 9 juni 2021 ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn X zienswijzen binnengekomen. De geanonimiseerde zienswijzennotitie is opgenomen in Bijlage X bij de toelichting. De ingekomen zienswijze heeft geen wijziging in het bestemmingsplan tot gevolg.