Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Weldam 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxWeldam2018-VS10 |
Op de volgende locaties in de gemeente Hof van Twente wordt per locatie één compensatiekavel gerealiseerd door het toepassen van de rood-voor-rood-regeling:
Aanleiding hiervoor is een met Landgoed Weldam gesloten overeenkomst voor het realiseren van acht compensatiekavels voor de sloop van 9429 m2 aan landschapontsierende agrarische bebouwing. Vier van deze compensatiekavels zijn reeds bestemd. Tevens zijn de slooplocaties inmiddels herbestemd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor de planologische invulling van de resterende vier compensatiekavels gezorgd. Een en ander in overeenstemming met indertijd gemaakte afspraken.
De locaties aan de Oude Goorseweg, Kleidijk en Potdijk hebben op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" een agrarische bestemming. De locatie aan de Diepenheimseweg heeft de bestemming 'Woongebied' op basis van het bestemmingsplan "Kevelhammerhoek". Alle locaties zijn momenteel onbebouwd.
Op de agrarische locaties is het niet toegestaan een woning te realiseren en voor de functie wonen te gebruiken wegens het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden. Op de locatie aan de Diepenheimseweg ligt geen bouwvlak, waardoor bouwmogelijkheden voor een woning ontbreken.
Op alle locaties wordt landschappelijke inpassing van de compensatiekavels gewaarborgd door een voorwaardelijke verplichting.
Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening vereist. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een viertal locaties, namelijk de Potdijk, Kleidijk, Oude Goorseweg en de Diepenheimseweg. De eerste drie locaties zijn in het buitengebied van Hof van Twente gelegen. De laatste locatie ligt aan de zuidwestelijke rand van de kern Goor. In afbeelding 1.1 is de ligging van de locaties ten opzichte van de kernen Markelo, Goor en Diepenheim weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het langebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo, Goor en Diepenheim (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Weldam 2018" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente'' (vastgesteld op 9 december 2015), ''Buitengebied Hof van Twente, herziening regels beleid KGO'' (vastgesteld op 7 maart 2017), " Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2018" (vastgesteld op 10 juli 2018) en "Kevelhammerhoek" (vastgesteld op 20 december 2011). Hierna wordt de planologische situatie voor alle locaties toegelicht. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven. De plangebieden zijn met rode lijn aangegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Huidige bestemming
Dit deel van het plangebied betreft het grasland aan de Kleidijk. Op de locatie aan de Kleidijk te Diepenheim gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden. Daarnaast zijn ze mede bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (grondgebonden of niet grondgebonden), hobbymatig agrarisch gebruik, het bestaande aantal bedrijfswoningen, aan huis verbonden beroepen en een bed & breakfast met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
Ter plaatse van de bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied gelden specifieke regels, opgenomen in de functieomschrijving van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In de bouwregels is bepaald dat bij de daar voorkomende bestemmingen niet hoger mag worden gebouwd dan 45 meter.
Strijdigheid
Het realiseren van een compensatiekavel is niet mogelijk op gronden met een agrarische bestemming. Om dit mogelijk te maken worden de gronden met de bestemming 'Wonen' bestemd, zodat de compensatiekavels planologisch ingepast worden.
Huidige bestemming
Dit deel van het plangebied betreft een grasland. Op de locatie aan de Potdijk gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden. Daarnaast zijn ze mede bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (grondgebonden of niet grondgebonden), hobbymatig agrarisch gebruik, het bestaande aantal bedrijfswoningen, aan huis verbonden beroepen en een bed & breakfast met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied gelden specifieke regels, opgenomen in de functieomschrijving van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In de bouwregels is bepaald dat bij de daar voorkomende bestemmingen niet hoger mag worden gebouwd dan 45 meter.
Strijdigheid
Het realiseren van een compensatiekavel is niet mogelijk op gronden met een agrarische bestemming. Om dit mogelijk te maken worden de gronden met de bestemming 'Wonen' bestemd, zodat de compensatiekavels planologisch ingepast worden.
Huidige bestemming
Dit deel van het plangebied betreft grasland. Op de locatie aan de Diepenheimseweg te Goor gelden op basis van het bestemmingsplan "Kevelhammerhoek" de volgende bestemmingen:
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, verkeers- en verblijfsdoeleinden, groenvoorzieningen en water, openbare nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak gebouwd worden.
Ter plaatse van de bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de levensvatbaarheid en ruimtelijke, monumentale en ecologische betekenis van bomen met dien verstande dat bij de beoordeling van het behoud van de bomen ook rekening wordt gehouden met de gemeentelijke Bomenverordening.
Strijdigheid
Het uitvoeren van het Rood voor Rood project is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Het perceel heeft de bestemming 'Woongebied' waarmee wonen is toegestaan. Door het ontbreken van een bouwvlak, is het echter niet toegestaan om een woning op het perceel te realiseren. Met de deelname aan de Rood voor Rood-ontwikkeling wordt op deze locatie één compensatiewoning gerealiseerd.
Huidige bestemming
Dit deel van het plangebied betreft het grasland aan de Oude Goorseweg. Ter plaatse gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn mede bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (grondgebonden of niet grondgebonden), hobbymatig agrarisch gebruik, het bestaande aantal bedrijfswoningen, aan huis verbonden beroepen en een bed & breakfast met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.
Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Ehs' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied gelden specifieke regels, opgenomen in de functieomschrijving van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In de bouwregels is bepaald dat bij de daar voorkomende bestemmingen niet hoger mag worden gebouwd dan 45 meter.
Strijdigheid
Het realiseren van een compensatiekavel is niet mogelijk op gronden met een agrarische bestemming. Om dit mogelijk te maken worden de gronden met de bestemming 'Wonen' bestemd, zodat de compensatiekavels planologisch ingepast worden.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Zoals hiervoor beschreven bestaat het plangebied uit een viertal locaties. Alle plandelen worden hierna afzonderlijk beschreven.
De locatie aan de Kleidijk is in het buitengebied ten oosten van de kern Diepenheim gelegen. Het perceel bevindt zich schuin tegenover de Kleidijk 4. Het plangebied wordt ten noorden door een bosgebied begrensd. Aan de overige zijden van het plangebied bevinden zich weidegronden. Het plangebied is onbebouwd en bestaat uit grasland. Het omliggende gebied kenmerkt zich grotendeels door verspreide agrarische bebouwing en agrarische en bosgronden.
De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op een luchtfoto en een straatbeeld in afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief met rode lijn weergegeven is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied Kleidijk (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2: straatbeeld plangebied Kleidijk (Bron: gemeente Hof van Twente) |
De locatie aan de Potdijk ligt in het buitengebied, ten oosten van de kern Markelo. Kenmerkend aan het gebied is de ligging net buiten Markelo. Het plangebied bevindt zich in een bosrijk gebied en kenmerk zich door een verscheidenheid aan functies, zoals sportvoorzieningen, recreatie en wonen. De belangrijkste structuurdrager is de Goorseweg ten zuiden van het plangebied.
Het plangebied wordt ten noorden door een bomenrij begrensd. Ten oosten bevindt zich een bos. Aan de zuidzijde wordt het plangebied door grasland begrensd. De Potdijk ligt ten westen van het plangebied. Het plangebied is onbebouwd en bestaat uit grasland.
De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op een luchtfoto en een straatbeeld in afbeelding 2.3 en 2.4. De plangrens is indicatief met rode lijn aangegeven.Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding
![]() |
Afbeelding 2.3: Luchtfoto van de Potdijk (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.4: Straatbeeld vanaf de Potdijk (Bron: Google Streetview) |
De locatie aan de Diepenheimseweg ligt in de zuidelijke rand van de kern Goor. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit een uitbreidingswijk van de kern Goor en een enkel agrarisch bedrijf. Belangrijke ruimtelijke structuurdragers zijn het Twentekanaal ten zuiden en de spoorlijn ten noorden van het plangebied.
Het plangebied wordt ten noorden en zuiden door een woning begrensd. Ten oosten van het plangebied ligt de Diepenheimseweg. Ten westen van het plangebied bevindt zich grasland. Het plangebied is onbebouwd en bestaat uit grasland.
De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto en het straatbeeld in afbeeldingen 2.5 en 2.6. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief met rode lijn weergegeven is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 2.5: Luchtfoto van de Diepenheimseweg (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.6: Straatbeeld vanaf de Diepenheimseweg (Bron: Google Streetview) |
De locatie aan de Oude Goorseweg ligt in het buitengebied, tussen de kernen Goor en Diepenheim. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende woningen, bospercelen en enkele agrarische erven.
Het plangebied is onbebouwd en bestaat uit grasland. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde door grasland begrensd. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een bosperceel. Ten zuiden van het plangebied ligt de Oude Goorseweg.
De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto en het staatbeeld in afbeelding 2.7 en 2.8. Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief met rode lijn weergegeven is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 2.7: Luchtfoto van de Oude Goorseweg (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.8: Straatbeeld vanaf de Oude Goorseweg (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Zoals reeds beschreven behelst voorliggend initiatief een ontwikkeling in het kader van de Rood voor rood regeling van de gemeente Hof van Twente. Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de resterende vier compensatiekavels. Op alle locaties wordt landschappelijke inpassing van de compensatiekavels gewaarborgd door een voorwaardelijke verplichting.
Hierna wordt per locatie ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen. De inrichtingsplannen voor de locaties zijn in Bijlage 1 bij deze toelichting te vinden.
Het perceel aan de kleidijk is onbebouwd. Ter plaatse wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. In afbeelding 3.1 is een tekening van de gewenste situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Gewenste situatie Kleidijk (Bron: Eelerwoude) |
Wat betreft de inpassing van het compensatiekavel aan de Kleidijk worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het erf
Plaatsing
Hoofdvorm
Gevel
Aan-uit- en bjjgebouwen
Detaillering
Op het perceel aan de Potdijk is momenteel geen bebouwing aanwezig. Ter plaatse wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. In Afbeelding 3.2 wordt de gewenste situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Gewenste situatie Potdijk (Bron: Eelerwoude) |
Wat betreft de inpassing van het compensatiekavel aan de Potdijk worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het erf
Plaatsing
Hoofdvorm
Gevel
Aan-uit- en bjjgebouwen
Detaillering
Op het perceel aan de Diepenheimseweg is geen bebouwing aanwezig. Ter plaatse wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. In Afbeelding 3.3 wordt de gewenst situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Gewenste situatie Diepenheimseweg (Bron: Eelerwoude) |
Wat betreft de inpassing van het compensatiekavel aan de Diepenheimseweg worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het erf
Plaatsing
Hoofdvorm
Gevel
Aan- uit en bijgebouwen
Detaillering
Op het perceel aan de Oude Goorseweg is geen bebouwing aanwezig. Ter plaatse wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. In Afbeelding 3.4 wordt de gewenst situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4 Gewenste situatie Oude Goorseweg (Bron: Eelerwoude) |
Wat betreft de inpassing van het compensatiekavel aan de Oude Goorseweg worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het erf
Plaatsing
Hoofdvorm
Gevel
Aan-, uit- en bijgebouwen
Detaillering
Het kleurgebruik van het landgoe wordt toegepast op kozijnen, deuren etc.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW. In de CROW wordt er uitgegaan van minimale en maximale normen, dit is de bandbreedte. Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen. De gemeente Hof van Twente heeft parkeernormen gebasseerd op de hiervoorgenoemde CROW publicatie.
Uitgaande van volgende uitgangspunten:
Op elke locatie is er sprake van de toevoeging van één vrijstaande woning. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen vindt plaats op eigen terrein. Hier is op het terrein voldoende ruimte voor. Er wordt voor de compensatiewoningen gebruik gemaakt van in- en uitritten die op overzichtelijke en veilige wijze op de aangrenzende wegen ontsloten worden. De extra verkeersgeneratie bedraagt 8,2 vervoersbewegingen per etmaal. Gezien deze beperkte verkeersgeneratie, de ontsluiting van het erf en de capaciteit van de aangrenzende wegen kan worden gesteld dat het plan met betrekking tot de verkeersgeneratie geen belemmeringen oplevert.
Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat het aspect 'Verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van vier nieuwe woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen.
Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van belang.
Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden er vier compensatiewoningen teruggebouwd. Door de sloop van de landschapontsierende bebouwing is per saldo geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met et gestelde in artikel 2.1.3.
Principe van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1,2,3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
De te realiseren compensatiewoningen worden landschappelijk dusdanig ingepast, dat dit aansluit bij de aanwezige gebiedskenmerken. Dit blijkt uit Hoofdstuk 3 van deze toelichting. Uit het vervolg van dit hoofdstuk zal blijken dat de bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in voorliggend initiatief conform de geldende gebiedskenmerken geschieden. Daarnaast zal blijken hoe toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de Catalogus Gebiedskenmerken en dat het initiatief past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming met artikel 2.1.5 uit de provinciale verordening is.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Artikel 2.1.6 lid 1)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling passend is binnen artikel 2.1.6 lid 1 van de provinciale verordening.
Realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2)
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van vier compensatiewoningen op basis van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte, voor een nadere toetsing hieraan wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.1.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied behoort tot twee ontwikkelingsperspectieven. De locaties aan de Kleidijk, Potdijk en Diepenheimseweg behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. De locatie aan de Oude Goorseweg behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het erf aan de Diepenheimseweg heeft reeds een woonbestemming. Op dit erf zal één compensatiewoning worden gerealiseerd. De erven aan de Kleidijk en Potdijk krijgen een woonbestemming.
De erven zullen op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast. Vorenstaande is passend binnen het perspectief ‘mixlandschap’, waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies. De karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap wordt versterkt door de uitvoering van landschapsmaatregelen. Door de realisatie van de woningen en de daarbij behorende landschappelijke inpassing wordt de vitaliteit en de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied vergroot. Het initiatief is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
"Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland"
Het ontwikkelingsperspectief Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW) richt zich op het realiseren van een robuust en samenhangend netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit. Het accent ligt op natuur die, naast biodiversiteit, betekenis heeft voor mensen en bijdraagt aan hun welzijn en welvaart. Om dit mogelijk te maken, bieden we ruimte aan de groeiende groep betrokken ondernemers en bewoners die zelf willen ondernemen met natuur en water.
Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden. We zien kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, nieuwe landgoederen en wonen en werken met versterking van natuur- en/of waterkwaliteit
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief "Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland"
Het erf aan de Oude Goorseweg krijgt een woonbestemming. Het ontwikkelingsperspectief ziet functiecombinaties als kans. In dit geval wordt de functie wonen in een voornamelijk agrarisch en boslandschap toegevoegd. Het nieuwe erf wordt zodanig ingericht dat het aansluit bij de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval worden de stedelijke laag en de laag van de beleving buiten beschouwing gelaten, gezien de locaties op basis van deze kenmerken geen specifieke eigenschappen kennen.
1. De Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
In afbeelding 4.3 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'natuurlijke laag' weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart 'de Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen "Beekdalen en natte laagtes", "Dekzandvlakte en ruggen" en "Stuwwallen".
"Beekdalen en natte laagtes"
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
"Stuwwallen"
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.
Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'
Op deze locaties zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat de gebieden in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. Daarnaast worden middels de erfinrichtingsplannen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluiten de woonpercelen goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etcetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. In afbeelding 4.4 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap ' aangeduid met de gebiedstypen "Oude hoevenlandschap" en "Jong heide- en broekontginningslandschap".
"Oude hoevenlandschap"
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
"Jong heide- en broekontginningslandschap"
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
Ook voor de cultuur-agrarische laag geldt dat de nieuwe bebouwing op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. In de planbeschrijving (Hoofdstuk 3) is hier nader op ingegaan. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de compensatiekavels wordt het kleinschalig landschap van houtwallen, singels en bossen behouden. De ontwikkeling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De 14 gemeenten in de regio Twente en de 18 woningcorporaties (verenigd in WoON Twente) gaan nauwer samenwerken op het terrein van het wonen. In deze gezamenlijke regionale woonvisie zijn afspraken gemaakt over aanpassing en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad, en over het omgaan met uitbreiding. De 14 colleges van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met de regionale Twentse woonvisie. Hiermee gaan de gemeenten, corporaties en provincie gezamenlijk de opgaven voor de toekomst aan. De volgende speerpunten zijn opgenomen in de visie:
De regionale woonvisie bestaat uit twee delen
Gebiedsontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied is veelal duurder en/of complexer dan op uitbreidinglocaties, als gevolg van een breed palet aan eigenaren, complexe inpassing binnen bestaande
bebouwing, veel bewoners/gebruikers rondom die bezwaar kunnen maken, niet passende bestemming bij de
mogelijke oplossingsrichtingen. Wie de trekker is van dergelijke ontwikkelingen, verschilt per geval. Soms is dat de gemeente, soms een corporatie, soms particuliere eigenaren, soms nog een andere (markt)partij. Voor gemeenten ligt vaak een rol als facilitator van lokale initiatieven voor de hand, zonder zelf nog ontwikkelaar te zijn. Gemeenten bouwen voldoende flexibiliteit in, om adequaat te kunnen anticiperen op (ook kleinschalige) ontwikkelingen. Deze methodiek maakt het tevens mogelijk de toekomstige woningbehoefte aan te wenden voor het vormgeven (en kunnen betalen!) van transformatieopgaven die ontstaan doordat er de komende decennia nog veel (maatschappelijk)vastgoed vrijkomt.
Ook in veel buitengebieden speelt leegstand een steeds nadrukkelijker rol, in de vorm van de zogenoemde VAB’s (vrijkomende agrarische bebouwing). Afhankelijk van het gemeentelijk RO-beleid voor vrijkomend agrarisch vastgoed, kan eventueel ook deze bebouwing een rol vervullen voor deze flexibele schil. Dit speelt in een aantal gemeenten wel, en in een aantal niet.
Door een dergelijke benadering van leegstand, gaan we verloedering en leefbaarheidsproblemen tegen (gebieden blijven bewoond, minder anonimisering van de openbare ruimte). Belangrijk aandachtspunt bij dit alles: door bouwtechnische en financiële aspecten is transformatie/hergebruik soms lastig te realiseren.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is reeds een ruime hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing gesloopt, wat een kwaliteitsimpuls van het buitengebied met zich meebrengt. Gezien de bouwkundige staat was het niet mogelijk hergebruik te realiseren. Met het realiseren van de compensatiekavels en de daarbijbehorende inpassing krijgt het buitengebied nog een kwaliteitsimpuls. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de 'Regionale Woonvisie Twente 2015-2025' is.
De Regionale Woonprogrammering (RWP) Twente legt vast wat de woonafspraken zijn in Twente. Het betreft een actualisatie waarin marktinzichten over woningvraag en aanbod zijn meegenomen. De RWP Twente is gebaseerd op het concept en afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en sinds oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Bro. Overheden moeten op grond van het Bro elke nieuwe stedelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan motiveren aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Uit het RWP Twente blijkt dat in de gemeente Hof van Twente de harde plancapaciteit ruimte biedt aan 590 woningen. Met plannen met directe bouwtitels en uitwerkingsplichten voorziet Hof van Twente in 70% tot 80% van de woningvraag voor de komende 10 jaar (2017 – 2026). Hierdoor is ruimte aanwezig in het programma voor nieuwe woningbouwinitiatieven die zich de komen jaren kunnen voordoen.
Voorliggend initiatief draagt bij aan het invullen van de ruimte voor nieuwe woningen. Het realiseren van vier woningen is daarom passend om aan de toekomstige vraag naar woningen in de gemeente Hof van Twente te voldoen. De gewenste ontwikkeling is daarom in overeenstemming met de Regionale Woonprogrammering Twente.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende schuren is reeds in het buitengebied op verschillende locaties verdwenen. De 'vernieuwde erven' worden op een landschappelijke wijze ingepast, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in sterke mate wordt vergroot. De compensatiewoningen worden op een passende wijze ingepast, waarbij de nieuwe inrichting aansluit bij het oorspronkelijke landschapstype.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden, geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woningen. Het omvormen van voormalige agrarische erven naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing. Ten tweede wordt gestreefd naar het ondersteunen van de leefbaarheid op het platteland door een leegloop te voorkomen.
Uitgangspunt is dat de nieuwe woningen worden gerealiseerd op het erf waar ook sloop plaatsvindt. Indien dit ruimtelijk niet gewenst is, kan bij uitzondering de nieuwe woning elders in het buitengebied worden gerealiseerd.
Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de ''beleidsnotitie grond voor gebruik'' zoals beschreven en getoetst in paragraaf 4.4.3. Op deze plek wordt geconstateerd dat wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de reeds gesloopte landschapsontsierende bebouwing en inpassing van de nieuwe bebouwing.
De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor grootschalige projecten is echter een bestemmingsplanprocedure (herziening of wijziging) nodig. In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd, aangezien er meerdere locaties betrokken zijn bij het Rood voor Rood project (er kan daarom niet van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt). De beleidsnotitie 'grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen en niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. In dit geval zijn de kaders omtrent het Rood voor Rood beleid van belang.
Voor dit plan zijn echter niet de uitgangspunten van het huidige rood voor rood beleid van belang, aangezien de indertijd gesloten overeenkomst op basis van oude uitgangspunten is gesloten. De essentie van het beleid is echter overeind gebleven.
In het huidige Rood voor Rood beleid zijn verschillende uitgangspunten opgenomen waar aan moet worden voldaan om Rood voor Rood ontwikkelingen mogelijk te maken.
Het plan is gebaseerd op de verouderde rood voor rood regeling. In de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik" zijn aspecten gewijzigd. Het voorliggende plan is gebaseerd op meer dan 9.000 m2 sloop. De bestemming van de slooplocaties/agrarische bedrijven is reeds gewijzigd. Tevens wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan voldoet aan de uitgangspunten in de notitie "Grond voor gebruik".
In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt in afbeelding 4.5 weergegeven. De locaties zijn met de rode stip weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Het plangebied is gelegen in het gaaf kampenlandschap. Kenmerkend voor dit landschap zijn het onregelmatig patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes rond de omsloten kampen. Deze dienen te worden onderhouden en waar nodig te worden hersteld. Binnen dit verdichte landschap kunnen kleinschalige vernieuwingen worden ingepast (niet-agrarische functies).
Het plangebied is tevens in de nabijheid van een beek gelegen. Voor beken en beekzones geldt dat deze worden ontwikkeld tot dragende structuurlijnen in het landschap die kerngebieden voor landschap, cultuurhistorie, recreatie en natuur met elkaar verbinden. Beken zijn ook potentiele structuurdrager van de oude landschapstypen die grotendeels veranderd zijn door de landbouwfunctie en ruilverkavelingen.
Middels de opgestelde erfinrichtingsplannen blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Hierdoor gaat het vernieuwde erf goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap. Daarom wordt verwezen naar Hoofdstuk 3, waarin onder andere de inrichtingsmaatregelen worden beschreven. Voor nu wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming met het landschapontwikkelingsplan is.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
Om de gewenste kwaliteit te realiseren is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit plan wordt beschreven dat het bouwplan in overleg tot stand komt. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd.
Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Bouwplannen zullen daaraan worden getoetst.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.
In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Er wordt verwezen naar deze paragraaf.
De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.
In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op vier locaties, namelijk de locatie aan de Kleidijk, Potdijk, Diepenheimseweg en de Oude Goorseweg. Op al deze locaties wordt een woning gerealiseerd, waardoor alle locaties getoetst worden.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Het plan voorziet in de realisatie van vier geluidgevoelig objecten.
In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
Kleidijk
De geplande woning ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Kleidijk. Gelet op het omliggende wegennet zal de Kleidijk enkel door bestemmingsverkeer gebruikt worden en zal de verkeersintensiteit laag zijn. Daarnaast zal de woning op ruime afstand tot de Kleidijk gerealiseerd worden. Er wordt daarom gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan wordt en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.
Potdijk
De geplande woning ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Potdijk. Gelet op het omliggende wegennet zal de Potdijk enkel door bestemmingsverkeer gebruikt worden en zal de verkeersintensiteit laag zijn. Daarnaast zal de woning op ruime afstand tot de Potdijk gerealiseerd worden. Er wordt daarom gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan wordt en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.
Diepenheimseweg
Wegen met een maximum snelheid van 30 km/h kennen hebben geen geluidszone. Ter hoogte van de te realiseren woningen geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Het kan echter niet worden uitgesloten dat de geluidsbelasting boven de 48 dB ligt. In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt geconcludeerd dat de maximale geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren woning 48 dB bedraagt. Er wordt daarmee aan de voorkeurswaarde voldaan. Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het aspect wegverkeerslawaai.
Oude Goorseweg
De geplande woning ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Oude Goorseweg. Gelet op het omliggende wegennet zal de Oude Goorseweg enkel door bestemmingsverkeer gebruikt worden en zal de verkeersintensiteit laag zijn. Daarnaast zal de woning op ruime afstand tot de Oude Goorseweg gerealiseerd worden. Er wordt daarom gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan wordt en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie voor de nieuwe woningen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Om aan te kunnen aantonen dat de grond geschikt is voor de functie 'wonen met tuin' is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 vereist. Een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de compensatiekavels is door Kruse Milieu uitgevoerd. De onderzoeken zijn als Bijlage 3 bijgevoegd. Verderop zullen de bevindingen per locatie worden samengevat.
Kleidijk
In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan er 1 is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand en leem. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.36 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is nader onderzoek niet nodig. Er is vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan gewenste ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstig gebruik wonen en tuin.
Potdijk
Het terrein is beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan één tot 3.5 meter diepte. Deze boring is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk uit uiterst tot matig fijn zwak tot uiterst siltig zand bestaat. De bovengrond is tevens matig humeus. Ter plaatse van boring 2 is in de ondergrond leem aangetroffen. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.30 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is nader onderzoek niet nodig. Er is vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan gewenste ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstig gebruik wonen en tuin.
Diepenheimseweg
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 9 boringen verricht, waarvan één tot 2.9 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zwak siltig zand. De bovengrond is tevens matig humeus. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.40 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is nader onderzoek niet nodig. Er is vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan gewenste ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstig gebruik wonen en tuin.
Oude Goorseweg
In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan er 1 is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand en leem. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.95 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Hoewel de toetsingswaarde voor nader onderzoek van het nikkelgehalte wordt overschreden, is herbemonstering of nader onderzoek, met instemming van de gemeente, niet noodzakelijk. Het verhoogde nikkelgehalte wordt als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde beschouwd. Er is vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan gewenste ontwikkeling. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstig gebruik wonen en tuin.
Het aspect bodem vormt geen belemmering tegen de gewenste ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard van de ontwikkeling is deze aan te merken als een project (de bouw van vier woningen) dat "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond beide locaties. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe stippen) en omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locaties:
Buisleiding Gasunie B.V.
Ten zuiden de locatie Potdijk ligt een hogedruk aardgasleiding (N557-57) van de Nederlandse Gasunie B.V. Het betreft een leiding met een werkdruk 40 bar en een uitwendige diameter van 114 mm. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Het plangebied is bijna direct aangrenzend de hogedruk aardgasleiding gelegen en valt daarmee binnen groepsrisico-aandachtsgebied. Een nadere verantwoording is daarom noodzakelijk.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven waarbij een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' gedefinieerd als de “cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding”.
De 'Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico' gaat uit van 2,4 personen per woning wat betekent dat er uitgegaan moet worden van een geringe toename van 2,4 personen.
In voorliggend geval dient te worden getoetst aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
De plangebieden aan de Kleidijk en Oude Goorseweg zijn gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Er wordt in dit geval daarom voor deze locaties uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”. De locatie aan de Diepenheimseweg is gelegen aan de rand van Goor. Afgezien van de aanwezigheid van een tennisbaan is dit gebied enkel bestemd voor de functie wonen. Voor deze locatie wordt daarom ook uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De locatie aan de Potdijk is tevens in het buitengebied gelegen. Er is rondom deze locatie echter sprake van functiemenging gezien de aanwezigheid van recreatie-, sport-, woon- en bedrijfsfuncties in de directe omgeving van de te realiseren compensatiewoning
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
In dit geval wordten compensatiewoningen toegevoegd. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval dienen de compensatiewoningen aangemerkt te worden als milieugevoelig objecten.
In onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van de verschillende locaties van het plangebied. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de woning en het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.
![]() |
Tabel 1: Milieubelastende functies in de nabijheid van de locaties (Bron: BJZ.NU) |
* Met uitzondering van het aspect 'geur'. Bij veehouderijen zijn niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In paragraaf 5.6 wordt nader op het aspect geur ingegaan.
Gezien het feit dat op alle locaties aan de richtafstanden wordt voldaan, wordt gesteld dat er ter plaatse van de compensatiewoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast door de realisatie van de compensatiewoningen.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
De locaties Kleidijk en Oude Goorseweg zijn gelegen in het buitengebied, waardoor er bij deze locaties een afstand van 50 meter in acht dient te worden genomen. De Diepenheimseweg is binnen de bebouwde kom gelegen, waardoor voor deze locatie een afstand van 100 meter in acht moet worden genomen.
Het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak is op circa 115 meter van het plangebied gelegen. Hiermee wordt ruim aan de richtafstand van 50 meter voldaan. Er wordt dus een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoning verwacht. Omgekeerd worden de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf niet belemmerd.
Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak is gelegen op circa 160 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand van 100 meter voldaan. Er wordt dus een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoning verwacht. Omgekeerd worden de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf niet belemmerd.
Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak is gelegen op circa 190 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand van 50 meter voldaan. Er wordt dus een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoning verwacht. Omgekeerd worden de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf niet belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft ‘Borkeld'. Dit gebied is gelegen op een ruime afstand van alle locaties van het plangebied. In afbeelding 5.2 is dit weergegeven. Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
![]() |
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebied (Bron: PDOK) |
Natuur Netwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Geen enkele locatie is gelegen binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen tegen het plangebied van de locaties Kleidijk, Potdijk en Oude Goorseweg aan. De locatie aan de Diepenheimseweg bevindt zich op enkele honderden meters van NNN-gebied. In afbeelding 5.3 is dit weergegeven. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
![]() |
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuur Netwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel) |
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Om te beoordelen of de ontwikkeling in het kader van flora en fauna uitvoerbaar is, zijn quickscans flora en fauna door Eelerwoude uitgevoerd voor alle vier locaties. Deze quickscans zijn als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Voor alle locaties in het plangebied gelden de volgende bevindingen.
Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel
er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van
de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein
mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke
vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling. Voor veel soorten maakt het
plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Gesteld kan worden
dat de landschappelijke inpassing naar verwachting een positief effect heeft op kleine,
grondgebonden zoogdieren amfibieën, broedvogels, huismus en steenuil
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te ouden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft ter plaatse van de Kleidijk, Potdijk en de Diepenheimseweg de aanduidingen 'hoge verwachting (in zone om historisch element)'. Hiervoor geldt (voor de hoge verwachting)dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De locatie aan de Oude Goorseweg heeft een 'middelhoge verwachting', waarvoor geldt dat archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm met een oppervlakte groter of gelijk aan 5000 m2 noodzakelijk is. De bodemingrepen blijven voor alle locaties onder de gestelde oppervlakte, waardoor archeologisch onderzoek niet nodig is.
![]() |
Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente) |
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de verschillende locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op verschillende locaties. Voor de locaties Kleidijk, Diepenheimseweg en Oude Goorseweg (allen gelegen binnen gebied behorende bij waterschap Vechtstromen) is de korte procedure van toepassing. Dit betekent dat de planvorming direct door kan gaan, mits de standaard waterparagraaf toegepast wordt. Deze is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Qua waterhuishouding op deze locaties kan op dit moment worden aangegeven dat als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied meer verhard oppervlak aanwezig zal zijn. Het hemelwater zal infiltreren in de bodem en wordt via een gescheiden riool afgevoerd. Het aspect water leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen.
De locatie aan de Potdijk is gelegen in gebied behorende bij het waterschap Rijn en IJssel. Het watertoetsproces van Waterschap Rijn en IJssel vindt plaats door het invullen van de watertoetstabel, waarmee de effecten van de ontwikkeling per waterthema worden afgewogen. De relevante thema's worden vervolgens nader toegelicht. De watertoetstabel is in tabel 2 weergegeven
![]() |
Tabel 2: Watertoetstabel locatie Potdijk (Bron: Waterschap Rijn en IJssel) |
Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden. Hier is in voorliggend geval sprake van.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Wonen' (Artikel 3)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt. De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen zijn gelimiteerd tot 3 en 6 meter.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de Erfinrichtingsplannen (Bijlage 1 van de regels).
'Woongebied' (Artikel 4)
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bouwvlak. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte en de goothoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij dit anders aangegeven staat in de verbeelding.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de Erfinrichtingsplannen (Bijlage 1 van de regels).
Archeologische waarden (Artikel 5, Artikel 6 en Artikel 7)
De gronden waar een archeologische waarde in een dubbelbestemming is opgenomen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt is een Rood voor rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:
Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het provinciaal kwaliteitskader en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Nader overleg is niet noodzakelijk.
In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap gereageerd. Het waterschap heeft verzocht om de watertoetstabel op te nemen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke onderdelen belangrijk zijn in dit plan en eventueel uitgewerkt moeten worden. Gezien de kleine omvang van het plangebied en er verder geen andere water aspecten een rol spelen is het waterschap het met de conclusie eens dat het plan waterhuishoudkundig geen belemmering vormt.
In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap gereageerd. Het waterschap heeft verzocht om de watertoetstabel op te nemen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke onderdelen belangrijk zijn in dit plan en eventueel uitgewerkt moeten worden. Gezien de kleine omvang van het plangebied en er verder geen andere water aspecten een rol spelen is het waterschap het met de conclusie eens dat het plan waterhuishoudkundig geen belemmering vormt.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.