Plan: | Buitengebied Hof van Twente, wijziging Stoevelaarsweg 19 Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxStoevelaarswg19-VS10 |
Aan de Stoevelaarsweg 19 te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, is een agrarisch perceel aanwezig. Ter plaatse bevindt zich een intensieve veehouderij, te weten een varkenshouderij. De activiteiten behorende bij het bedrijf zullen in de nabije toekomst worden beëindigd. Initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige landschapsontsierende bedrijfsbebouwing te saneren om vervolgens een enkele woning terug te bouwen in het kader van de Rood voor Rood regeling. In totaal zal er 1.496 m2 aan bebouwing worden gesloopt en wordt er een enkele woning met een inhoud van 1.250 m3 met bijgebouw teruggebouwd.
Het voornemen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat het plangebied op basis van de huidige bestemming niet mag worden gebruikt voor reguliere bewoning. De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 49.5 van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020". Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van het toevoegen van een extra woning bij sloop van (voormalige) agrarische bebouwing. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden van toepassing. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden behorende bij de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de Stoevelaarsweg 19 in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 kilometer ten oosten van de kern Markelo en staat kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie M, nummers 1159 en 1160. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo en de directe omgeving met respectievelijk de rode ster en rode contour weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Markelo en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het wijzigingsplan "Buitengebied Hof van Twente, wijziging Stoevelaarsweg 19 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" (vastgesteld 9 december 2015) en "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" (vastgesteld 5 oktober 2020). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Afgezien van een klein deel is het plangebied volledig voorzien van een bouwvlak, waarbinnen zich een intensieve veehouderij mag bevinden. Verder zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en verscheidene gebiedsaanduidingen. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.
'Agrarisch met waarden'
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Daarnaast zijn ze onder andere bestemd voor grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Voor intensieve veehouderijen geldt dat deze zijn toegestaan op gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en niet zijn gelegen op gronden die zijn aangewezen met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone -landbouwontwikkelingsgebied'.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Bij grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld en groter dan 2.500 m2 dient middels archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Gebiedsaanduidingen
Het plangebied is naast de bovengenoemde bestemmingen voorzien van de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - intrekgebied', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'.
De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen niet worden gebouwd; hiervan (overeenkomstig met de daar voorkomende bestemmingen) kan worden afgeweken, mits advies is gevraagd aan het waterleidingbedrijf.
Voor de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', gelden de regels zoals opgenomen in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' voor deze afzonderlijke gebieden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 45 meter.
Het in gebruik nemen van de bestaande boerderij als reguliere woning en het bouwen van een extra woning binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' op basis van de Rood voor Rood-regeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat hiervoor zowel de bouw- als de gebruiksmogelijkheden ontbreken.
In artikel 49.5 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de gewenste ontwikkeling mogelijk maakt, mits wordt voldaan aan de hiervoor geldende voorwaarden. In paragraaf 4.3.4 van deze toelichting wordt het voornemen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden getoetst, hieruit blijkt dat het voornemen aan deze voorwaarden voldoet.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied ligt aan de Stoevelaarsweg 19 op circa 2,5 kilometer ten oosten van de kern Markelo. Hierna wordt kort ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de directe omgeving.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Het landschap kan worden getypeerd als het essenlandschap. In dit landschapstype is vooral behoud van de openheid en het reliëf van belang. Het essenlandschap is een oud en herkenbaar landschapstype dat veel voorkomt rondom Markelo en omgeving. Met name de grote escomplexen zijn waardevol voor het landschapsbeeld. In dergelijke gebieden wordt gestuurd naar herstel van de essen en de flanken. Dit betekent dat essen en het bijbehorende reliëf open blijven en goed zichtbaar en beleefbaar zijn. De flanken en erven zijn vaak kleinschalig opgezet en hebben een groen karakter met landschappelijke elementen.
Het plangebied zelf betreft een historisch erf, maar deze is niet meer als zodanig herkenbaar. In de huidige situatie is in het plangebied een ruime stal aanwezig en enkele kleinere bedrijfsgebouwen ten behoeve van de varkenshouderij. Daarnaast bevinden zich in het plangebied een bedrijfswoning met twee bijgebouwen. Buiten de grote stal om is het erf kleinschalig opgezet. De dichte wallen van laurierkers zorgen ervoor dat het erf niet zichtbaar is en geen relatie heeft met het omliggende landschap.
In afbeelding 2.1 is middels twee luchtfoto's de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met respectievelijk de rode ster en rode contour.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto's huidige situatie plangebied (Bron: PDOK, bewerkt) |
Initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige en in gebruik zijnde varkensstal te saneren evenals twee andere landschapsontsierende gebouwen, waarmee de agrarische activiteiten worden beëindigd. In totaal wordt er voor 1.496 m² gesloopt.
Door de sloop van de ruime stal en de landschapsontsierende gebouwen wordt in het kader van de Rood voor Rood regeling het recht verkregen voor de bouw van één compensatiewoning. De compensatiewoning zal worden gerealiseerd in de vorm van een schuurwoning. De woning krijgt een inhoud van 1.250 m3 en 150 m2 aan bijgebouwen. In afbeelding 3.1 is de sloopopgave opgenomen.
![]() |
Afbeelding 3.1 Sloopopgave (Bron: PDOK & gemeente Hof van Twente, bewerkt) |
Van belang is dat wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting. In het kader van de voorliggende ontwikkeling is door Maas Architecten een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.2 is het erfinrichtingsplan opgenomen. Het gehele ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
![]() |
Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan Stoevelaarsweg 19 (Bron: Maas Architecten) |
Met dit initiatief wordt één compensatiewoning toegevoegd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.2, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
Voor de bestaande woning wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Stoevelaarsweg. Deze in- en uitrit is op een veilige en overzichtelijke wijze ontsloten op de Stoevelaarsweg. De extra woning wordt tevens via deze in- en uitrit ontsloten.
De zeer beperkte verkeersgeneratie die de extra woning op zal leveren kan eenvoudig worden opgevangen door het bestaande wegennet. Hierbij wordt opgemerkt dat de planologische mogelijkheid voor een agrarische functie met dit plan komt te vervallen, waardoor er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de SVIR (de voorloper van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het wijzigingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van de landschapsontsierende bebouwing behorende bij de huidige varkenshouderij aan de Stoevelaarsweg 19, waarmee het recht op één compensatiewoning wordt verkregen. De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Wat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' betreft wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 3.1.6. Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Wat betreft het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Voor de voorliggende ontwikkeling wordt dan ook geconcludeerd dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing is, aangezien er sprake is van de toevoeging van slechts één nieuwe woning.
Geconcludeerd wordt dat het rijksbeleid de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling niet in de weg staat.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Hieronder worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt één compensatiewoning met bijgebouw teruggebouwd.
Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5): Principe van ruimtelijke kwaliteit
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Artikel 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) en 2.1.6 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Het plangebied is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
Het concrete voornemen bestaat uit de sloop van 1.496 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en de realisatie van één compensatiewoning met bijgebouw. Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hier wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een extra belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven en dat hiermee het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van Beleving' kunnen in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze ontwikkelingsperspectieven geen specifieke eigenschappen gelden.
1. De Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3 Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De ambitie van de provincie speelt in op het gebruik van passende natuurlijke beplanting, evenals het versterken en beleefbaar (zichtbaar) maken van de natuurlijke ondergrond en het reliëf. Bij de landschappelijke inpassing van de voorliggende ontwikkeling worden uitheemse soorten verwijderd en worden inheemse soorten geplant in de structuren die passend zijn bij het landschap. Daarbij wordt beoogd om het reliëf beleefbaarder te maken. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling uitstekend aansluit bij de ambities binnen het ontwikkelingsperspectief van de 'Natuurlijke laag'.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel is men het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. In afbeelding 4.4 is dit aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4 Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Essenlandschap'
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ambities binnen de ontwikkelingsperspectief van het essenlandschap. De ambitie binnen het voornemen is om de kenmerkende contrasten van het essenlandschap te versterken. In de huidige situatie bevat het plangebied een karakteristieke voorzijde, maar is het verdere erf omzoomd door laurierkers. Hier liggen kansen om zowel de es beleefbaarder te maken als het erf een karakteristieke invulling te geven. Middels het erfinrichtingsplan wordt hier nadrukkelijk op ingezet.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorliggende ontwikkeling worden in dit hoofdstuk behandeld.
In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met de herinrichting van het erf aan de Stoevelaarsweg 19 vindt ten eerste een vermindering van het verhard oppervlak in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente plaats. Ten tweede wordt via de voorgenomen ontwikkeling ingezet om de verbinding van het erf met het omliggende landschap te verbeteren. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in 'Hof van Twente, zicht op 2030'.
In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:
Het omvormen van voormalige agrarische erven, naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Dit beleid is uitgewerkt in de beleidsregel Rood voor Rood met gesloten beurs. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing. Het uitgangspunt bij Rood voor Rood ontwikkelingen is dat de nieuwe woning wordt gerealiseerd op het erf waar ook de sloop plaatsvindt.
Als gevolg van voorliggende ontwikkeling wordt 1.496 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt er één compensatiewoning teruggebouwd. De sloop en herbouw vindt plaats op het één en hetzelfde erf. Daarnaast wordt het erf opnieuw ingericht waarbij wordt beoogd om het erf te verbinden met het omliggende landschap. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Structuurvisie Landelijk gebied'.
De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen.
Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor ontwikkelingen die passend zijn in het bestemmingsplan geldt dat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voldoende is gewaarborgd, mits aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan wordt voldaan. Is er wel een bestemmingsplanprocedure nodig (herziening of wijziging), dan is er sprake van een (grootschalige) ontwikkeling en moet afhankelijk van de ontwikkeling de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestatie worden bepaald.
In voorliggend geval is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd. De beleidsnotitie 'Grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen, niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en de sloopvoucher-regeling. In dit geval zijn de kaders omtrent het Rood voor Rood beleid van belang.
Steeds meer agrariërs beëindigen hun bedrijfsactiviteiten, waardoor steeds meer voormalige bedrijfsbebouwing leef komt te staan. Hiervoor wordt enerzijds gezocht naar mogelijkheden tot hergebruik van de bebouwing en anderzijds naar maatregelen om de sloop te bevorderen. Om sloop te bewerkstelligen, heeft de gemeente Hof van Twente de beleidsregel Rood voor Rood opgesteld. Het doel dat de gemeente voor ogen heeft is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit op een locatie wordt bepaald door de bestaande erfstructuur en het bebouwingsensemble, zijnde het samenspel van bebouwing en andere landschapselementen als groen, water en infrastructuur. Dit doel is onder andere te bewerkstelligen door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen.
De regeling gaat uit van de sloop van een minimum oppervlakte van 1.000 m2. Ter compensatie van de sloop kan onder voorwaarden één bouwkavel voor een woning worden toegekend. De maximale inhoud voor de te realiseren woning op de compensatiekavel bedraagt 750 m3. Hierbij dient voldaan te worden aan de algemene welstandscriteria. In sommige situaties kan het echter gewenst zijn om af te wijken van het welstandsbeleid. In die situatie zal een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld. De compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend op de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning. Dit om de erfstructuur te handhaven en de daarbij behorende clustering van bebouwing te bewerkstelligen.
De compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering. Het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd. Uitgangspunt voor de grootte van het bijgebouw op de compensatiekavel is 150 m2.
Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt voor 1.496 m2 aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Hiermee is het recht verkregen voor de realisatie van één compensatiewoning met bijgebouw. In de regels is opgenomen dat het bijgebouw een maximum oppervlakte mag hebben van 150 m2. Daarnaast wordt de compensatiewoning gebouwd ter plaatse van de grootste te slopen stal en wordt deze nabij de bestaande bedrijfswoning gesitueerd. Hiermee blijft het erf compact, waarmee de ontwikkeling aansluit bij de voorkeuren zoals gesteld in de beleidsregel Rood voor Rood. De voorliggende ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten uit de beleidsnota Grond voor gebruik.
De geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" en "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" omvatten de juridisch-planologische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Hof van Twente. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toepassing van de volgende wijzigingsbevoegdheid.
Op grond van artikel 49.5 kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak, danwel de bestemmingen Wonen, Bedrijf, Bedrijf - VAB en Wonen - VAB ten behoeve het toevoegen van een extra woning bij sloop van (voormalige) (agrarische) bebouwing.
De bouw van één extra woning met inhoud van 900 m3 en 150 m3 aan bijgebouwen als minimaal 1.000 m3 aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan.
Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 49.5 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" is de bouw van één extra woning met inhoud van 900 m3 en 150 m3 aan bijgebouwen mogelijk als minimaal 1.000 m² aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Zoals uit voorgaande paragrafen is gebleken wordt aan deze sloopopgave voldaan, aangezien er in voorliggend geval voor 1.496 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Op basis van artikel 46.2 van het bestemmingsplan kan de resterende 496 m² worden ingezet om de maximale toegestane inhoudsmaat te vergroten tot een inhoud van 1.500 m³, waarbij de volgende staffelmethode voor de compensatie wordt gehanteerd:
Vergroten woning m³ (vanaf 900 m³) | Compensatie m² sloopmeters |
0-100 | 150 |
100-200 | 200 |
200-300 | 400 |
300-400 | 600 |
400-500 | 800 |
500-600 | 1.000 |
Met een compensatie m² aan sloopmeters van 496 m² kan de woning op basis van bovenstaande staffelmethode worden vergroot met 350 m². Om van deze methode gebruik te maken, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6. Bro is ook van toepassing op een wijzigingsplan.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk de compensatiewoning. De bestaande bedrijfswoning hoeft in dit geval niet te worden meegenomen. Artikel 76 van de Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Hieronder valt ook het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De grootte van deze geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.
De dichtstbijzijnde weg met een wettelijke geluidszone betreft de Herikerweg. De afstand tussen de te realiseren woning en de as van deze weg bedraagt circa 240 meter. Gezien de afstand tot deze weg en de lage verkeersintensiteit (de Herikerweg wordt nagenoeg uitsluitend door bestemmingsverkeer gebruikt) wordt gesteld dat er aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen, waardoor toetsing aan het aspect railverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Tevens zijn er in de omgeving van het plangebied gezoneerde bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid en de gevolgen van het voornemen op de omgeving.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door Terra Agribusiness BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
In voorliggend geval is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en 5707 (asbest in bodem) uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
In de bovengrondmengmonsters zijn lichte verhogingen koper aangetroffen. Tevens is in één van de monster een lichte verhoging PCB aangetroffen. Omdat er binnen een boordiepte van 5,5 m-mv geen grondwater is aangetroffen, is de plaatsing van de peilbuis met daarbij behorende grondwateranalyse achterwege gebleven.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek "asbest in bodem"
Tijdens de maaiveldinspectie is tussen de ligboxenstal en de jongveestal asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.
In de mengmonsters zijn analytisch geen of concentraties ruim onder de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek aangetroffen. Op basis hiervan wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek op deze locatie dan ook niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het plangebied geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen het voorgenomen nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht om in gebruik te nemen voor een woonfunctie.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met de rode omlijning aangegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl) |
Zoals in afbeelding 5.1 is te zien, ligt het plangebied nabij een buisleiding van de Gasunie. Middels de buisleiding wordt aardgas getransporteerd. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 114 milimeter met een maximale werkdruk van 40 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op respectievelijk ten minste 50 meter. De buisleiding bevindt zich op een afstand van circa 110 meter van de geplande compensatiewoning. Een nadere verantwoording van het groepsrisico voor de buisleiding is daarom niet noodzakelijk.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt er één nieuw milieugevoelig object gerealiseerd, betreffende de compensatiewoning.
De milieubelastende functies in de omgeving betreft de bedrijvigheid die op verschillende plekken aanwezig zijn dan wel zijn toegestaan. De onderstaande tabel toont de voor het plangebied meest relevante vormen van bedrijvigheid die op basis van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan.
Functie en locatie | Hoogste milieucategorie | Grootste richtafstand | Afstand tot het plangebied |
Grondgebonden agrarisch bedrijf Herikerweg 16 |
3.2 | 50 meter voor geluid | 178 meter |
Grondgebonden agrarisch bedrijf Stoevelaarsweg 22 |
3.2 | 50 meter voor geluid | 200 meter |
Motorcrossterrein Herikeresweg 9 |
5.2 | 700 meter voor geluid | 250 meter |
Intensieve veehouderij Herikerweg 11 |
4.1 | 50 meter voor geluid | 400 meter |
Voor de agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Hiervoor zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden zoals deze gelden op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen van toepassing. In deze paragraaf zijn de richtafstanden bij agrarische bedrijven voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Op basis van bovenstaande tabel voldoet de voorliggende ontwikkeling alleen niet aan de geldende richtafstanden voor het motorcrossterrein aan de Herikeresweg 9. Hiervoor zijn echter twee nuances te plaatsen. Ten eerste zijn er ter plaatse maatregelen getroffen om de geluidbelasting voor de omliggende (dichterbij gelegen) woningen omlaag te brengen. Zo is de baan een meter diep uitgegraven en mag er alleen met motoren worden gecrost met een maximaal toegestaan geluidsniveau van 102 dB. Ten tweede is in de op 2 juli 2008 verleende vergunning geregeld dat er maximaal drie evenementen per jaar plaatsvinden op deze locatie. Gelet op het feit dat het hier gaat om een incidenteel te hoge geluidsbelasting, in combinatie met het feit dat er maatregelen zijn getroffen om de geluidbelasting zo laag mogelijk te houden, wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de compensatiewoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mag worden verwacht.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Zoals is aangegeven bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde en maatgevende agrarische bouwvlak bevindt zich op circa 178 meter afstand van de woonbestemming van de geplande compensatiewoning. Ter plaatse is op basis van bestemmingsplan grondgebonden agrarische bedrijvigheid mogelijk. Op circa 400 meter van de geplande woonbestemming van de compensatiewoning bevindt zich de dichtstbijzijnde intensieve veehouderij.
De Wgv bevat een regeling (artikel 14, lid 2) voor onder meer compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt als volgt:
Voor toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
In voorliggende geval ligt het plangebied buiten de bebouwde kom en geldt een vaste afstand van 50 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Er mag dan ook vanuit worden gegaan dat er plaatse van de compensatiewoning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast zullen de omliggende agrarische bedrijven niet in haar bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
In afbeelding 5.2 is met de afbeelding aan de linkerzijde de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Borkeld" bedraagt in dit geval circa 2,9 kilometer. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer dan 10 kilometer afstand van het plangebied.
In voorliggend geval vervallen de agrarische activiteiten behorende bij de varkenshouderij. Vanuit planologisch oogpunt zal de stikstofbelasting op de Natura 2000-gebieden daarom afnemen, aangezien de agrarische bedrijfsbestemming met bijbehorende stikstofemissie komt te vervallen. De woonbestemming die hiervoor terug komt heeft een aanzienlijk lagere stikstofemissie. Tevens wordt opgemerkt dat per 1 juli 2021 een partiële vrijstelling geldt van de natuurvergunningplicht voor de bouwsector. Deze vrijstelling geldt voor effecten die ontstaan gedurende de ontwikkelfase, welke in dit geval betrekking heeft op het slopen, bouwen en het landschappelijk inpassen van het geheel.
![]() |
Afbeelding 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en het NNN (Bron: AERIUS.nl, Atlas Leefomgeving) |
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.2 toont het kaartje aan de rechterzijde de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het NNN. Het plangebied is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden uitgesloten dat er sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In voorliggend geval wordt er voor 1.496 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Om de effecten van deze sloop op de aanwezige flora en fauna in kaart te brengen, is door Ecochore Natuurtechniek een Quickscan natuuronderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek. De volledige rapportage is als Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.
Resultaten Quickscan natuuronderzoek
Binnen het plangebied is nader onderzoek naar vogels, vleermuizen, kleine marterachtigen en egel noodzakelijk, vóórdat de sloopwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Indien de sloopwerkzaamheden binnen het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd (globaal genomen binnen de periode 15 maart - 15 juli), is eveneens een nadere afweging ten aanzien van broedvogels door een ecoloog noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt, indien nader onderzoek naar vogels, vleermuizen, kleine marterachtigen en egel wordt uitgevoerd en invulling wordt gegeven aan de uitkomsten van dat onderzoek, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
In artikel 8.2 in de regels van dit wijzigingsplan is vastgelegd dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen, tenzij nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de genoemde soorten en dat eventueel verplichte vervolgstappen zijn genomen.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft beleid voor archeologie vastgesteld. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Hof van Twente staan archeologische rijksmonumenten en de kans op archeologische vondsten vermeld. Per gebied zijn criteria opgesteld wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart wordt weergegeven op afbeelding 5.3. Het plangebied is hierin aangegeven met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 5.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Hof van Twente) |
Het plangebied is voorzien van een hoge archeologische verwachting. Hierbij geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ten behoeve van voorliggende ontwikkeling geen archeologisch onderzoek benodigd is. In totaal wordt er voor circa 300 m2 aan bebouwing gebouwd. Verder worden ingrepen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het erf uitgevoerd, maar deze zijn van beperkte omvang.
Wel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' overgenomen in de regels en op de verbeelding. Hiermee is geborgd dat voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 2.500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek vereist is.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Borkeld' ligt op een afstand van 2,9 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als de 'aanleg, wijziging
of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject in gevallen waarin de activiteit
betrekking heeft op:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Wanneer de voorliggende ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In de voorgaande paragrafen zijn de milieueffecten van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling al onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben.
Het plangebied is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor het voornemen in het desbetreffende gebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De
doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinke) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Het waterschap Vechtstromen is daarom om nader advies gevraagd.
Advies Waterschap Vechtstromen
Voorliggend geval betreft een rood voor rood regeling aan de Stoevelaarsweg 19 te Markelo. De varkenshouderij wordt beëindigd en daarvoor in de plaats komt een extra woning. In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:
Voorliggende rood voor rood ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast middels een erfinrichtingsplan. Binnen dit erfinrichtingsplan wordt voorzien in de obstakelvrije zone van 5 meter. Het landschappelijk inpassen van het erf volgens het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de bij dit wijzigingsplan behorende regels. Hiermee wordt de obstakelvrije zone van 5 meter gehandhaafd, waarmee kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er is in de nieuwe situatie geen bouwvlak meer aanwezig. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1 meter.
'Wonen'
Ter plaatse van het plangebied zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' opgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. De gronden zijn voornamelijk bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven.
Voor het noordelijke bestemmingsvlak met de bestemming wonen is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1' opgenomen. Deze aanduiding regelt dat de bestaande bijgebouwen zijn toegestaan, met als maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte de bestaande oppervlakte, bouwhoogte en goothoogte.
De maximale inhoud van de nieuwe woning bedraagt 1.250 m3. Het bijgebouw mag een maximale oppervlakte van 150 m2 hebben.
'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een Rood voor Rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist.
Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:
Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het provinciaal kwaliteitskader en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Nader overleg is niet noodzakelijk.
In voorliggend geval is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd middels de digitale watertoets. Het waterschap geeft in voorliggend geval een positief wateradvies, onder de voorwaarde dat het wijzigingsplan voorziet in een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek van een nabijgelegen waterloop. Door de ontwikkeling landschappelijk in te passen wordt hierin voorzien.
Het ontwerp wijzigingsplan "Buitengebied Hof van Twente, wijziging Stoevelaarsweg 19 Markelo" heeft van 10 februari tot en met 23 maart 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.