direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Slotsweg 11 e.o. Hengevelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Slotsweg 9 en 11 te Hengevelde en nabijgelegen gronden, gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente.

Op het perceel Slotsweg 9 bevindt zich de bedrijfswoning behorende bij het naastgelegen autobedrijf (Slotsweg 5/7). Aan de Slotsweg 11 is een voormalig agrarisch bedrijfsperceel aanwezig, waar op dit moment nog uitsluitend wordt gewoond door twee gezinnen in de gesplitste woonboerderij. De overige gronden onderdeel uitmakend van dit bestemmingsplan zijn in de huidige situatie in gebruik als agrarische cultuurgrond.

Initiatiefnemers zijn voornemens de hiervoor genoemde percelen en omliggende gronden te herontwikkelen met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO).

Concreet voorziet de herontwikkeling in:

  • het slopen van de bestaande bedrijfswoning Slotsweg 9 en het realiseren van een vervangende bedrijfswoning aan de overzijde van de Slotsweg, ten westen van het woonperceel Slotsweg 2a;
  • het realiseren van een houtopslagplaats en nieuwe ontsluitingsweg ter plaatse van de te slopen bedrijfswoning, ten behoeve van het naastgelegen houtbewerkingsbedrijf Hebo;
  • het herontwikkelen van het perceel Slotsweg 11, waarbij de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (m.u.v. de gesplitste woonboerderij) wordt gesloopt en twee nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd;
  • het realiseren van een waterretentiegebied op het terrein gelegen tussen de houtopslagplaats en nieuwe ontsluitingsweg (Slotsweg 9) en de vier burgerwoningen (Slotsweg 11);
  • het vergroten van de woonbestemming voor de woningen gelegen aan Het Uding 14 en 16, ten einde de gronden in gebruik te kunnen nemen als achtertuin bij de woningen;
  • het aanvullend slopen van 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente;
  • het zorgvuldig landschappelijk inpassen van het geheel.

De bestaande gesplitste woonboerderij (2 woningen) aan de Slotsweg 11 wordt overeenkomstig de huidige situatie gehandhaafd.


Het realiseren van de hiervoor genoemde ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met gebruiks- en bouwregels zoals opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Een herziening van de bestemmingsplannen is vereist. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. In deze toelichting zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Slotsweg te Hengevelde, gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Hengevelde en de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Hengevelde en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Slotsweg 11 e.o. Hengevelde" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • toelichting (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" en "Bedrijventerrein 't Wegdam e.o. (Hengevelde)". Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 16 december 2014 en 12 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeeldingen weergegeven. De indicatieve begrenzing van het plangebied is aangegeven met de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijke plannen)


De gronden in het plangebied zijn bestemd als:

  • 'Agrarisch';
  • 'Agrarisch met waarden';
  • 'Bedrijf' met de aanduidingen 'bedrijfswoning' (deels) en 'bedrijf tot en met categorie 2' (volledig);
  • 'Groen';
  • 'Groen - Groene ruimte';
  • 'Water';
  • 'Wonen';
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 1';
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 2';
  • 'Waarde - Archeologie - 2';


Daarnaast is het volledige plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' en grotendeels van de gebiedsaanduiding 'gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Het voert te ver om uitgebreid alle verschillende bestemmingen van de gronden in detail toe te lichten en weer te geven.

Het realiseren:

  • van een vervangende bedrijfswoning;
  • een tweetal woningbouwkavels;
  • een houtopslagplaats en een nieuwe ontsluiting;

en het uitbreiden van de woonpercelen aan Het Uding is in strijd met de bouw- en gebruiksregels opgenomen in de geldende bestemmingen. Het aanleggen van het waterretentiegebied en het uitvoeren van de landschapsmaatregelen zijn op basis van het geldende bestemmingsplan toegestaan. Het is echter wenselijk om deze gronden tevens te voorzien van een (beter) passende bestemming. De bestaande gesplitste woonboerderij (2 woningen) aan de Slotsweg 11, welke overeenkomstig de huidige situatie worden gehandhaafd, krijgt overeenkomstig het geldende bestemmingsplan een woonbestemming.

Om de hiervoor genoemde ontwikkelingen te kunnen realiseren is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van (de historische ontwikkeling van) het landschap en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Landschapkarakteristiek en huidige situatie plangebied

2.1 Landschapskarakteristiek

Het plangebied is gelegen op de overgang van het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' naar het 'oude hoevenlandschap'.

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht (ontginning). Ten opzichte van omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Het oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

In onderstaande (historische) kaarten is de ontwikkeling van het landschap ter plaatse van het plangebied en de uitbreiding van de kern Hengevelde goed waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0003.png"

Afbeelding 2.1: Uitsnede historische kaarten 1840, 1900 ,1950 en 2015 (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 Het plangebied en omgeving

Het plangebied bestaat uit de percelen Slotsweg 9 en 11 en nabijgelegen gronden. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de rand van de kern Hengevelde.

De belangrijkste ruimtelijke structuurdragers in de omgeving van het plangebied zijn de Goorsestraat (N347) en de landschapselementen die het oude hoevenlandschap en het ontginningslandschap karakteriseren. De functionele structuur bestaat uit verspreid liggende woonpercelen, agrarische bedrijven en agrarische cultuurgronden, woongebied en bedrijventerrein.

In afbeelding 2.2 is de ligging van de locatie ten opzichte van Hengevelde en de directe omgeving weergegeven. Met de blauwe en groene omlijningen zijn respectievelijk de woningen aan de Slotsweg 9 en 11 aangegeven. Het bestaande bedrijfsperceel van houtbewerkingsbedrijf Hebo, gelegen buiten het plangebied, is met de gele stippellijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0004.png"

Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Hengevelde en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)


Het perceel Slotsweg 9 wordt begrensd door infrastructuur (Slotsweg) aan de noordzijde, een bedrijf aan de oost- en zuidzijde en agrarische cultuurgronden aan de westzijde. Op het woonperceel is in de huidige situatie een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen aanwezig, De bedrijfswoning hoort bij het naastgelegen autobedrijf (Slotsweg 5/7).

Het perceel Slotsweg 11 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, welke aan alle zijden wordt omgeven agrarische cultuurgronden. Op het perceel staat een gesplitste woonboerderij (2 woningen) en een drietal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen verkeren in een matige tot slechte bouwkundige staat en staan sinds de beëindiging van het agrarisch bedrijf leeg.

De overige gronden binnen het plangebied zijn onbebouwd en in gebruik als agrarische cultuurgrond.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Inleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens de hiervoor genoemde percelen en omliggende gronden te herontwikkelen met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO).

Concreet voorziet de herontwikkeling in:

  • het slopen van de bestaande bedrijfswoning Slotsweg 9 en het realiseren van een vervangende bedrijfswoning aan de overzijde van de Slotsweg, ten westen van het woonperceel Slotsweg 2a;
  • het realiseren van een houtopslagplaats en nieuwe ontsluitingsweg ter plaatse van de te slopen bedrijfswoning, ten behoeve van het naastgelegen houtbewerkingsbedrijf Hebo;
  • het herontwikkelen van het perceel Slotsweg 11, waarbij de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (m.u.v. de gesplitste woonboerderij) wordt gesloopt en twee nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd;
  • het realiseren van een waterretentiegebied op het terrein gelegen tussen de houtopslagplaats en nieuwe ontsluitingsweg (Slotsweg 9) en de vier burgerwoningen (Slotsweg 11);
  • het vergroten van de woonbestemming voor de woningen gelegen aan Het Uding 14 en 16, ten einde de gronden in gebruik te kunnen nemen als achtertuin bij de woningen;
  • het aanvullend slopen van 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente;
  • het zorgvuldig landschappelijk inpassen van het geheel.

De bestaande gesplitste woonboerderij (twee-onder-een-kap) aan de Slotsweg 11 worden overeenkomstig de huidige situatie gehandhaafd.

Hierna worden de hiervoor genoemde ontwikkelingen nader beschreven.

3.2 Gewenste situatie

3.2.1 Te slopen en te handhaven bebouwing

De voorgenomen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt op basis van de KGO-regeling. Hoofddoel van deze regeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Zoals in het voorgaande hoofdstuk beschreven bevinden zich op het perceel Slotsweg 11 een drietal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Deze gebouwen verkeren in matige tot slechte bouwkundige staat en hebben geen vervolgfunctie. Initiatiefnemer is voornemens deze bebouwing met een gezamenlijk oppervlakte van 325 m2 te slopen. De bestaande gesplitste woning aan de Slotsweg 11 zal overeenkomstig de bestaande situatie worden behouden.

Naast de hiervoor genoemde ontsierende bebouwing zal ook de bestaande bedrijfswoning aan de Slotsweg 9 worden gesloopt.

In afbeelding 3.1 is de te slopen en te handhaven bebouwing aangegeven. Afbeelding 3.2 omvat enkele foto's van de te slopen bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0005.png"
Afbeelding 3.1 Te slopen en te handhaven bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0006.png"

Afbeelding 3.2 Foto's te slopen bebouwing

Door het slopen van de hiervoor genoemde landschapsontsierende bebouwing zal de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk worden versterkt.

Elders in het buitengebied zal aanvullend 1.000 m² extra aan landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt.

3.2.2 Gewenste inrichting

Hierna wordt per ontwikkeling een korte beschrijving gegeven.

Nieuwe woningbouwkavels

Op het voormalig agrarisch bedrijfsperceel Slotsweg 11 ontstaat na de sloop van de ontsierende bebouwing ruimte voor het realiseren van een tweetal woningbouwkavels, met elk een omvang van circa 2.475 m². Deze worden gerealiseerd achter het bestaande woonperceel, waardoor ze vanaf de Slotsweg niet tot nauwelijks waarneembaar zijn. De woningen mogen een maximale inhoudsmaat van 750 m3 krijgen en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter. Daarnaast zijn bijgebouwen toegestaan tot en met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 150 m2. Hierna is een afbeelding opgenomen waarin de kavels zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0007.png"  
Afbeelding 3.3 Indicatieve verkaveling Slotsweg 11 (Bron: Wegdam Bouw- & Ontwerpbureau)  

Houtopslagplaats en nieuwe ontsluitingsweg

Houtbewerkingsbedrijf Hebo kampt op het huidige bedrijfsperceel met ruimtegebrek. Er is op het perceel en in de bedrijfsgebouwen onvoldoende capaciteit om hout te kunnen opslaan. Vanwege de toenemende mate van prefab-bouw is een nieuwe opslaghal noodzakelijk. De nieuwe houtopslagplaats krijgt een omvang van circa 1.250 m² en wordt gerealiseerd aan de nieuwe ontsluitingsweg. De bouwhoogte zal, afhankelijk van de afstand tot de weg, tussen de 5 tot 8,5 meter bedragen.

Om de houtopslagplaats op een efficiënte manier te kunnen bevoorraden en te vervoeren naar de productiehal wordt er een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd vanaf de Slotsweg (t.p.v. bestaande bedrijfswoning) langs de houtopslagplaats naar het achterterrein van het bedrijfsperceel. De bestaande bedrijfswoning (Slotsweg 9) en de bijbehorende bijgebouwen zullen dan ook worden gesloopt om zodoende ruimte te maken voor de hiervoor genoemde ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0008.png"  
Afbeelding 3.4 Indicatieve inrichting bedrijfsuitbreiding Hebo (Bron: Wegdam Bouw- & Ontwerpbureau)  

Vervangende bedrijfswoning

Vanwege de realisatie van de houtopslagplaats en de nieuwe ontsluitingsweg zal de bestaande bedrijfswoning gesloopt moet worden. Gekeken is naar een nieuwe locatie voor een vervangende bedrijfswoning. Deze is gevonden aan de overzijde van de Slotsweg, op het onbebouwde perceel gelegen ten westen van het perceel Slotsweg 2a. Het verplaatsen van de woning naar deze locatie is in overeenstemming met de begrenzing landschap/kern zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie (zie par. 4.3.3).

Ter plaatse zal een nieuwe woning worden gerealiseerd met een maximale inhoudsmaat van 900 m3 en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter. Daarnaast zijn bij deze bedrijfswoning bijgebouwen toegestaan tot en met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 150 m2. In afbeelding 3.5 is het voorlopige ontwerp van de bedrijfswoning opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0009.png"  
Afbeelding 3.5 Voorlopige ontwerp vervangende bedrijfswoning (Bron: Henk Roescher Architect)  

Vergroting woonpercelen Het Uding

De eigenaren van de woonpercelen Het Uding 14 en 16 hebben te kennen gegeven de achtertuinen bij hun woning te willen vergroten. De gronden zijn reeds in eigendom bij initiatiefnemers en zullen een woonbestemming krijgen. Afbeelding 3.6 omvat een verkavelingstekening waarin de uitbreiding van de kavels met de stippellijnen zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0010.png"  
Afbeelding 3.6 Vergroting woonpercelen Het Uding 14 en 16 (Bron: Wegdam Bouw- & Ontwerpbureau)  

Waterretentiegebied

In Hengevelde heeft de gemeente geen geschikte locaties in eigendom voor het realiseren van waterberging ter bestrijding van de wateroverlast in de omgeving van de Slotsweg. Er wordt veel hinder ondervonden door wateroverlast in de directe omgeving van het plangebied. Het is wenselijk om de locatie te benutten om zo de huidige waterproblemen doelmatig te kunnen oplossen. De locatie is gunstig gelegen ten opzichte van de grootste af te koppelen onderdelen te weten Hebo en het woongebied rond de Eeftinkstraat. Een deel van het beoogde af te koppelen gebied is reeds lager gelegen, waardoor gebruik gemaakt kan worden van het natuurlijke waterverloop.

De gemeente is voornemens om het terrein tussen de uitbreidingslocatie van Hebo (t.p.v. nr. 9) en het perceel Slotsweg 11 in te richten als waterretentiegebied. In onderstaande afbeelding is aangegeven op welke wijze het waterretentiegebied ingericht zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0011.png"  
Afbeelding 3.7 Indicatieve inrichting waterretentiegebied (Bron: Wegdam Bouw- & Ontwerpbureau)  

Landschappelijke inpassing

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is een inrichtingsschets opgesteld. In onderstaande afbeelding is een indicatieve inrichtingsschets opgenomen. Opgemerkt wordt dat het retentiegebied qua inrichting nog wel zal worden gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0012.png"

Afbeelding 3.7 Indicatieve inrichtingsschets (Bron: Gemeente Hof van Twente)


Zoals weergegeven in bovenstaande afbeelding zal het plangebied op een adequate landschappelijke wijze worden ingepast, onder meer door het aanleggen van singels en ander opgaand groen. Wat betreft soortenkeuze zal het uitsluitend gaan om streekeigen beplanting.

Opgemerkt wordt dat elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente 1.000 m² extra aan landschapsontsierende gebouwen zal worden gesloopt.

De hiervoor genoemde landschapsmaatregelen zullen leiden tot een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en waterhuishoudkundige situatie in de gemeente Hof van Twente.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

De nieuwe woningen worden in de toekomstige situatie ontsloten op de Slotsweg. De twee woningbouwkavels worden, net als de bestaande gesplitste woning, ontsloten via de bestaande in- en uitrit van het perceel Slotsweg 11. De bedrijfswoning krijgt een nieuwe in- en uitrit op de Slotsweg. Daarnaast wordt ten behoeve van de ontsluitingsweg van Hebo een nieuwe in- en uitrit op de Slotsweg gerealiseerd. De realisatie van het plan levert geen onevenredige verkeerstoename op, die de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

3.3.2 Parkeren

De nieuwe woonpercelen zijn van voldoende omvang om op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te voorzien. De parkeerbehoefte neemt als gevolg van de uitbreiding van het bedrijfsperceel niet toe, laden en lossen van materialen zal op eigen terrein plaatsvinden. Ten aanzien van het aspect parkeren zijn er geen belemmeringen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Toetsing van het initiatief aan de SVIR

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

4.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0013.png"

Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan de ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn uitsluitend de nieuwe woningen en de uitbreiding van het bedrijfsperceel relevant in het kader van de ladder.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord.

De Afdeling heeft uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren:

  • drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.);
  • zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.);
  • tien woningen (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.);
  • een uitbreiding van een bedrijf met een bedrijfsgebouw met een maximale oppervlakte van 400 m2, op een bedrijfsperceel met een oppervlakte van circa 2.360 m2.


Gelet op het feit dat voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van twee nieuwe woningen en het bouwen van een nieuw bedrijfsgebouw (circa 1.250 m², t.b.v. opslagdoeleinden) ten behoeve van een individueel bedrijf (Hebo) met een oppervlakte van meer dan 2 hectare, zijn de ontwikkelingen in lijn met de hiervoor genoemde uitspraken en is de ladder voor duurzame verstedelijking derhalve niet van toepassing.

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Resumerend kan geconcludeerd worden dat het rijksbeleid dat de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

4.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’;
  • deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid

4.2.4 Regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is tevens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als 'Rood-voor-Rood', 'Rood-voor-Groen', Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven. Daarnaast zijn overige ontwikkelingen opgenomen in het KGO.

Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.5 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.2. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0014.png"

Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.6 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.6.1 Generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de beleidskeuzes 'Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van toepassing. De artikelen 2.1.4 en 2.1.6 uit de Omgevingsverordening Overijssel worden hierna beschreven en getoetst.


Artikel 2.1.4: Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 3 wordt het huidige bedrijfsperceel van Hebo volledig benut en is het gebruik van bebouwing/percelen in de omgeving niet realistisch. Uitbreiding van de bestaande bedrijfslocatie behoort tot de enige realistische mogelijkheid. Wat betreft de nieuwe woningen is sprake van een vervangende bedrijfswoning en het terugbouwen van twee woningen ter compensatie van het slopen van ontsierende bebouwing (1.325 m²). Van een extra ruimtebeslag op de groene omgeving is als gevolg van dit bestemmingsplan dan ook geen sprake. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel. 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel. 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en artikel 2.1.6 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats in het kader van KGO (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in het kader van KGO onderstaand stappenplan worden doorlopen:

  • 1. Beantwoord het initiatief aan het generieke beleid, het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en/of betreft het een sociaal economische ontwikkeling;
  • 2. Is de functie voor de onderhavige locatie nieuw of is de schaal/impact van de uitbreiding groot;
  • 3. Bepalen van de meerwaarde van de functie;
    • a. Bepaal de mate waarin de functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;
    • b. Bepaal de impact/schaal van de functie in relatie tot de omgeving;
    • c. Bepaal de mate waarin de functie eigen belang en/of maatschappelijk belang is;
  • 4. Bepaal de basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties.

  • 1. Beantwoord het initiatief aan het generieke beleid, het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en/of betreft het een sociaal economische ontwikkeling;

Zoals aangetoond wordt in deze subparagraaf wordt er voldaan aan het generieke beleid. Daarnaast wordt in subparagraaf 4.2.5.2 onderbouwd dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

In de betreffende woonwijk rondom het plangebied is momenteel wateroverlast bij hevige buien. Gelet op de intensivering van de hevige buien zal deze overlast in de toekomst toenemen. Een oplossing is gevonden door het afkoppelen van hemelwater naar een lager gelegen retentiegebied, te realiseren in het plangebied. Het plan draagt dus bij aan het oplossen van een (maatschappelijk) probleem voor de inwoners van Hengevelde.
Het bedrijf Hebo zorgt voor werkgelegenheid in Hengevelde en omstreken. Door de uitbreiding krijgt het bedrijf een duurzaam toekomstperspectief op de betreffende locatie, hetgeen van groot belang is voor het behoud en mogelijk versterking van de werkgelegenheid in Hengevelde en omstreken. Dit is van groot belang aangezien de trend juist is dat in kernen van dergelijke omvang de werkgelegenheid veelal verminderd. Daarnaast wordt door de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg de wijze van laden en lossen verbeterd, hetgeen bijdraagt aan een verbetering van de verkeersveiligheid op de Eeftinkstraat. Tot slot is de nieuwe ontsluitingsweg van belang in het kader van veiligheid bij een eventuele calamiteit, de brandweer kan via deze route het achterterrein eenvoudig bereiken.
Voorliggend plan draagt dan ook bij aan de sociale en economische vitaliteit van Hengevelde. De beoogde ontwikkelingen zorgen niet voor aantasting van landschappelijke waarden en brengt geen onevenredige aantasting met zich mee ten aanzien van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

  • 2. Is de functie voor de onderhavige locatie nieuw of is de schaal/impact van de uitbreiding groot;

De KGO-ontwikkeling voorziet in het herontwikkelen van het plangebied, waarbij een uitbreiding van een bestaand bedrijf wordt gerealiseerd, een bedrijfswoning wordt verplaatst en een tweetal woningen worden teruggebouwd. Er is sprake van nieuwvestiging wat betreft de woon- en bedrijfsfuncties, aangezien de betreffende gronden niet voorzien zijn van de juiste bestemming. Gelet op het vorenstaande is in voorliggend geval de KGO-regeling van toepassing.

  • 3. Bepalen van de meerwaarde van de functie;
    • a. Bepaal de mate waarin de functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;

Hebo is sedert tientallen jaren gevestigd op de locatie aan de Eeftinkstraat 4 te Hengevelde. Het betreft dan ook een lokaal geworteld bedrijf welke de afgelopen jaren een forse groei heeft doorgemaakt onder meer op het gebied van prefab elementen. Het bedrijf is dan ook gebiedseigen en de beoogde uitbreidingslocatie is logisch.

Wat betreft de realisatie van (bedrijfs)woningen wordt opgemerkt dat woonfuncties in beginsel niet ongewenst zijn in het buitengebied. De woningen hebben geen gevolgen voor omliggende agrarische bedrijven. Ook het realiseren van een retentiegebied is niet ongewenst in het buitengebied.

In voorliggend geval wordt dan ook in totaliteit uitgegaan van een ontwikkeling welke aan te merken is als een 'beetje gebiedsvreemd'.

    • a. Bepaal de impact/schaal van de functie in relatie tot de omgeving;
      Het groen ingerichte retentiegebied heeft nauwelijks impact op de omgeving. De toevoeging van rood wel, waarbij opgemerkt wordt dat de uitbreiding van Hebo plaats vindt aan de “binnenkant” van het retentiegebied en aan het zicht vanaf de Slotsweg wordt onttrokken. De twee woningen worden grotendeels gerealiseerd op een bestaand erf en er wordt gebruik gemaakt van een bestaande ontsluiting. De te verplaatsen bedrijfswoning heeft een grotere impact op de groene omgeving. Echter wordt ook deze woning landschappelijk ingepast en zal de woning, gelet op de situering en beoogd ontwerp, opgaan in de omgeving. Concluderend kan worden gesteld dat de ontwikkeling een beperkte impact op de omgeving heeft.
    • b. Bepaal de mate waarin de functie eigen belang en/of maatschappelijk belang is;
      Gezien het feit dat Hebo een commerciële onderneming betreft dient de uitbreiding ervan in beginsel te worden aangemerkt als een ontwikkeling waarbij sprake is van eigen belang. Echter zorgt uitbreiding van het bedrijf voor een duurzaam toekomstperspectief hetgeen positief is voor de werkgelegenheid in Hengevelde en omstreken. Daarnaast wordt het bedrijfsperceel momenteel ontsloten vanaf de Eeftinkstraat. Deze straat vormt tevens de ontsluiting naar de basisschool en centrumgebied van Hengevelde. Door de menging van de functies aan-afvoer bedrijfsverkeer en school- en centrum (langzaam)verkeer is er sprake van een verhoogd risico op ongevallen. Met het realiseren van een nieuwe ontsluitingsweg, waardoor bestaande bedrijfswoning verplaatst moet worden, wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Daarnaast voorziet het plan in het realiseren van een retentiegebied, waarmee de wateroverlast in het naastgelegen gebied middels het afkoppelen van hemelwater wordt opgelost.
      Tot slot draagt het plan bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van een grote omvang aan landschapsontsierende bebouwing en het treffen van landschapsmaatregelen. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat in voorliggend geval sprake is van een ontwikkeling met een maatschappelijk belang.

  • 4. Bepaal de basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties.

Voor een initiatief waarop de KGO van toepassing is, komt de basisinspanning plus de aanvullende kwaliteitsbijdrage voor rekening van de initiatiefnemer.

In voorliggend geval vertaalt de meerwaarde van het plan zich in:

  • het slopen van landschapsontsierende bebouwing behorende bij het voormalige agrarisch bedrijfsperceel aan de Slotsweg 11;
  • het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg voor Hebo. Hiermee wordt de verkeersveiligheid op de Eeftinkstraat verbeterd en wordt er een veiligere werkomgeving gerealiseerd;
  • het aanleggen van een waterretentiegebied. Hiermee wordt de wateroverlast in het naastgelegen woongebied na 20 jaar beëindigd;
  • het versterken van de landschappelijke kwaliteit, door het op een verantwoorde wijze landschappelijk inpassen van het plangebied. Het retentiegebied wordt ingeplant met streekeigen bomen (eiken, houtwallen) en er worden hoogteverschillen (essen) toegepast;
  • het additioneel slopen van 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente.

Geconcludeerd wordt dan ook dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht staat met het geïnvesteerde bedrag in de ruimtelijke kwaliteit.


Voor het overige zijn er in het kader van de “generieke beleidskeuzes” geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

4.2.6.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in de ontwikkelingsperspectieven 'Groene omgeving - Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' en 'Stedelijke omgeving – woonwijk'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen en het plangebied aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0015.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)"

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

"Woonwijk"

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als "Woonwijk" is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.


Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"

Met toepassing van het KGO-beleid verdwijnt in voorliggend geval vervallen bebouwing die niet behoudenswaardig is en niet voor een andere wenselijke functie valt aan te wenden. De woningen en bedrijfsuitbreiding zijn vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar in de omgeving en de geldende ontwikkelingsperspectieven verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkelingen. Samenhangend met de fysieke ingrepen wordt het plangebied volledig landschappelijk ingepast en wordt er een waterretentiegebied aangelegd, hetgeen wat de ruimtelijke kwaliteit verder zal verbeteren. Resumerend wordt gesteld dat het voorgenomen plan past binnen het ontwikkelingsperspectief.

4.2.6.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.


1. De "Natuurlijke laag"

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met het gebiedstype "Dekzandvlakte en ruggen", zie afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0016.png"
Afbeelding 4.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)


'Dekzandvlakte en ruggen'

In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.


Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in en om het plangebied zijn grotendeels in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en verstedelijking van de kern Hengevelde. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is derhalve niet of nauwelijks meer aanwezig. Ten aanzien van de landschapsmaatregelen wordt uitgegaan van 'natuurlijke' soorten. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.


2. De "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangeduid met het gebiedstype "Oude hoevenlandschap" en het gebiedstype "Jonge heide- en broekontginningslandschap", zie afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0017.png"

Afbeelding 4.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.


Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Bij de uitwerking van het landschapsplan zijn de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ als uitgangspunt genomen. Met de investeringen zoals de aanplant van streekeigen beplanting wordt bijgedragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren in het landschap. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De "Stedelijke laag"

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" geen bijzondere eigenschappen. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning valt binnen het gebiedskenmerk 'Woonwijk'. In het ontwikkelingsperspectief is hier reeds op ingegaan. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

4. De "Lust en Leisurelaag"

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Lust en Leisurelaag" geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

4.2.6.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.2.7 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Strategische Visie 'Hof van Twente - Zicht op 2030'
4.3.1.1 Algemeen

Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. Maar de visie geeft ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.

Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Voor Hengevelde wordt gedacht aan het profiel 'Hechte samenleving' .Ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling zijn vooral streefpunten 14 en 15 van belang.

4.3.1.2 Streefpunt 14: Kwaliteit woningenbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners,

De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.

Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp.

De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel.

Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken.

4.3.1.3 Streefpunt 15: Werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen

Hof van Twente beschikt in 2030 over een uitstekende bereikbaarheid over spoor, weg en water. Dit zijn belangrijke voorwaarden voor het vestigen van bedrijven in de gemeente. Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan locaties ten behoeve van bedrijven. Voor grotere bedrijven is er het bedrijventerrein Zenkeldamshoek in Goor. Wat de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen betreft: door revitalisering en in hoogte bouwen (efficiënter ruimtegebruik) is de behoefte aan nieuwe terreinen beperkt. Bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen zullen in belangrijke mate centraal worden gecreëerd en gerevitaliseerd. Maar ook voor die centrale bedrijventerreinen geldt, dat ze voor lokale bedrijvigheid van binnen de gemeente bedoeld blijven en géén regionale functie bezitten. In de kleine kernen beperkt zich dit tot werkelijk lokaal gebonden bedrijvigheid. Niet sociaal economisch gebonden bedrijven zijn aangewezen op de centrale kernen. Ook in industrieeleconomisch opzicht biedt de demografische krimp kansen om de focus te verleggen van expansie naar kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Strategische Visie 'Hof van Twente - Zicht op 2030'

De gewenste ontwikkeling als vervat in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt op basis van het KGO-beleid. Dit beleid staat toe dat ontwikkelingsruimte wordt geboden aan de realisatie van de nieuwe woningen op voorwaarde dat er een tegenprestatie tegenover staat. In Hoofdstuk 3 en subparagraaf 4.2.5.1 wordt één en ander nader beschreven. Daaruit blijkt dat de ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Resumerend kan gesteld worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan behoud en versterking van de vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de dorpsrand van Hengevelde.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. In voorliggend geval is met name het thema 'Wonen en Leefbaarheid' zoals verwoorden in paragraaf 4.5. van de Structuurvisie Landelijk Gebied van belang.

4.3.2.2 Wonen en leefbaarheid: woningen

Het buitengebied vormt een aantrekkelijk woonmilieu. Steeds meer burgers vinden de weg naar het buitengebied, onder andere door de vermindering van het aantal landbouwbedrijven, wonen in vrijkomende gebouwen, etc. De woningen zijn verspreid over het buitengebied gelegen. Daarnaast zijn er concentraties van woningen met eventueel enkele voorzieningen en bedrijven in de vorm van buurtschappen.

Het geldende beleid richtte zich tot voor kort op het zo min mogelijk toestaan van nieuwe (burger-)woningen in het buitengebied. De laatste jaren is er door nieuwe regelgeving ruimte ontstaan om nieuwe woningen in het buitengebied te realiseren als tegenprestatie voor de sloop van landschapsontsierende bebouwing (Rood voor rood) of in de vorm van nieuwe landgoederen. Daarvoor was het oprichten van nieuwe woningen alleen mogelijk ter vervanging van een bestaande woning (uitgezonderd woningen in buurtschappen en tweede bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven). Door de bouw van nieuwe woningen ook aan andere tegenprestaties, zoals realisatie van landschappelijk groen en recreatieve voorzieningen, te koppelen wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van maatschappelijke doelstellingen.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Landelijk Gebied

De twee woningbouwkavels (Slotsweg 11) worden gerealiseerd in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Ter compensatie worden er ontsierende bebouwing gesloopt, een waterretentiegebied aangelegd en diverse landschapsmaatregelen uitgevoerd. De woningen en bedrijfsuitbreiding zijn vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar in de omgeving en de omliggende functies verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkelingen. Met het realiseren van het plan wordt bijgedragen aan de leefbaarheid en vitaliteit van dit deel van het buitengebied van Hof van Twente. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke 'Structuurvisie Landelijk Gebied'.

4.3.3 Structuurvisie Hengevelde
4.3.3.1 Algemeen

In de 'Structuurvisie Hengevelde' geeft de gemeente Hof van Twente een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Hengevelde. De structuurvisie heeft betrekking op de bebouwde kom van Markelo en de direct aanliggende zone van het buitengebied, voor zover van belang voor de uitbreiding van functies van de kern. De tijdshorizon voor de structuurvisie is bepaald op circa 15 jaren (2025). De ruimtelijke visie voor de toekomst is uitgewerkt aan de hand van diverse thema's. Ook is een visiekaart uitgewerkt. Een uitsnede van deze visiekaart wordt hierna weergegeven. Het plangebied is daarbij aangemerkt als 'Mogelijke uitbreiding bedrijf met aanleg retentievijver en versterken groenstructuur'. Daarnaast is de rand van het plangebied aangegeven als 'grens landschap en dorp'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0018.png"

Afbeelding 4.7: Uitsnede structuurvisiekaart Hengevelde (Bron: gemeente Hof van Twente)

In de structuurvisie wordt de volgende ontwikkeling expliciet genoemd:

"Aan de Slotsweg, nabij huisnummers 11 en 11a, streeft de gemeente naar een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een ontsluitingsmogelijkheid voor het bedrijf Hebo Kozijnen wordt gecreëerd, waterretentie tot stand komt en een bedrijfsverzamelgebouw in combinatie met wonen mogelijk wordt gemaakt."

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Hengevelde'

De voorgenomen ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn nagenoeg volledig genoemd in de structuurvisie van Hengevelde. In plaats van een bedrijfsverzamelgebouw met wonen is ervoor gekozen om de bedrijfsactiviteiten en woonfuncties te ontkoppelen en een nieuwe houtopslagplaats en een tweetal woningen te realiseren. Door de ligging van de ontsluitingsweg is het noodzakelijk dat de bedrijfswoning aan de Slotsweg 9 wordt verplaatst. Deze woning wordt verplaatst naar een locatie direct aansluitend aan de kern Hengevelde. Deze locatie wordt in de structuurvisie genoemd als afronding van de kern met landschappelijke inpassing. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de sociale en economische vitaliteit van Hengevelde en wordt door het uitvoeren van het landschapsplan bijgedragen aan de landschappelijke afronding van het gebied. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de 'Structuurvisie Hengevelde'.

4.3.4 Welstandsnota
4.3.4.1 Algemeen

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.

4.3.4.2 Kampen en essen

Het plangebied valt binnen een gebied dat op grond van de welstandsnota wordt aangemerkt als 'kampen en essen'. Dit is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0019.png"


Afbeelding 4.8: Ligging van het plangebied in de welstandsnota (Bron: gemeente Hof van Twente)

In het beleid worden de kampen en essen als waardevol landschap aangeduid. Ingezet wordt op landbouw in combinatie met behoud van de onregelmatige verkaveling, de houtwallen en de boomgroepen. Ook de open essen dienen gespaard te blijven. Met het culturele erfgoed, de karakteristieke erven, dient voorzichtig te worden omgesprongen. De welstandnota kent ten aanzien van de criteria plaatsing, hoofdvorm, gevel aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen en detaillering een gedetailleerde uitwerking.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Ten tijde van de omgevingsvergunningfase zullen de ontwerpen worden getoetst aan de welstandscriteria zoals opgenomen in de welstandsnota.

4.3.5 Bodembeleid
4.3.5.1 Algemeen

De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.

De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart. Voor afvoer en aanvoer van grond geldt het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit is in de gemeente vastgelegd in de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart.

4.3.5.2 Toetsing van het initiatief aan het Bodembeleid

In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.6 Archeologiebeleid
4.3.6.1 Algemeen

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2500 m2 of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5000 m2 of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.
4.3.6.2 Toetsing van het initiatief aan het archeologiebeleid

In paragraaf 5.8 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.7 Gemeentelijk Mobiliteitsplan
4.3.7.1 Algemeen

De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren.

Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.

Relevante doelstellingen zijn de volgende:

  • het wegen- en stratennet wordt duurzaam veilig ingericht en heringericht;
  • het fietsverkeer wordt gestimuleerd, het fietsroutenetwerk wordt verbeterd;
  • bij nieuwbouwplannen wordt een parkeertoets en een mobiliteitstoets uitgevoerd.


Met deze doelstellingen dient bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen rekening gehouden. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg. Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.

4.3.7.2 Toetsing van het initiatief aan het Gemeentelijk Mobiliteitsplan

In paragraaf 3.3 worden de aspecten 'Verkeer en parkeren' beschreven. In deze paragraaf wordt beschreven dat de ontwikkeling ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen met zich meebrengt in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.8 Nota Externe veiligheidsbeleid 2010-2015
4.3.8.1 Algemeen

Het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid staat verwoord in de Nota externe veiligheidsbeleid 2012 - 2015 'Veiligheid zonder absolute zekerheid'. Binnen de gemeente bevinden zich enkele risicovolle bedrijven. Naast opslag van gevaarlijke stoffen vindt vervoer daarvan plaats via weg, water, spoor en buisleidingen. Op de site www.risicokaart.nl staan de risicovolle bedrijven vermeld. Ten aanzien van nieuw vestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Kern van het te voeren beleid is dat wordt voldaan aan de minimale wettelijke eisen en verantwoord gebruik wordt gemaakt van bevoegdheden.

4.3.8.2 Toetsing van het initiatief aan de Nota Externe Veiligheidsbeleid 2012-2015

In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.9 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013- 2016
4.3.9.1 Algemeen

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
  • het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater.
  • grondwater(maatregelen).

De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:

De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.

De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.

Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.

In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits 'vasthouden -bergen-afvoeren' de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier he hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.

Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.

Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.

Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.

4.3.9.2 Toetsing van het initiatief aan het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016

Verwezen wordt naar paragraaf 6.2, waarin de wateraspecten nader belicht worden.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

Dit bestemmingsplan voorziet in de vergroting van de woonpercelen Het Uding nr. 14 en 16 . De bouwregels van dit bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om ter plaatse nieuwe woningen te realiseren, waardoor er in beginsel geen milieurelevantie is. Ook ten aanzien van het waterretentiegebied is in eerste instantie geen sprake van milieurelevantie.. Uitsluitend daar waar relevant bevonden zal in dit hoofdstuk op de vergroting van de woonpercelen en het waterretentiegebied worden ingegaan.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. In dit geval is railverkeerslawaai niet van toepassing.

Hierna zijn de resultaten van het onderzoek naar wegverkeers- en industrielawaai opgenomen. Het onderzoek - dat is uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Milieuadvisering - is bijgevoegd in Bijlage 1.

5.1.2 Beoordeling

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0020.png"
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).


De nieuwe woningen liggen in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Goorsestraat en de Slotsweg.

Woningbouwkavels Slotsweg 11

De twee percelen ten zuiden van de woning aan de Slotsweg nr. 11 liggen ruim buiten de 43 dB geluidcontour van de Goorsestraat en Slotsweg zodat de geluidbelasting voor deze nieuwe woningen onder de ambitiewaarde ligt waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Vervangende bedrijfswoning

Voor de Slotsweg is de afstand tot de 43 dBA ambitiewaarde circa 23 meter uit de wegas, daar is met het situeren van het bouwblok rekening gehouden. De afstand van de Goorsestraat tot de ambitiewaarde van 43 dB is met 207 meter te groot voor het uitsluitend vastleggen van een bouwblok. Voor ontheffing van de gemeentelijke ambitiewaarde voor wegverkeerslawaai tot de wettelijke voorkeurswaarde geldt de in de beleidsregel hogere waarde genoemde systematiek. Afwijken van de ambitiewaarde tot de maximaal toegestane grenswaarde kan alleen indien maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard.

De maatregelen die getroffen dienen te worden om dichter bij de Goorsestraat een bouwblok te kunnen realiseren, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, verkeerskundige landschappelijke en/of financiële aard. De ontheffingsgrond is: - ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.

Wanneer het bouwblok wordt gerealiseerd op minimaal 111 meter uit de as van de Goorsestraat is geen overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde en een procedure hogere waarde noodzakelijk. Voor de vervangende woning is dan sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het bouwvlak voor de vervangende bedrijfswoning is gelegen op een afstand van meer dan 111 meter uit de as van de Goorsestraat, waardoor het aanvragen van een hogere waarde niet noodzakelijk is.

Nieuwe ontsluiting HEBO en industrielawaai

HEBO is een timmerfabriek met een milieucategorie 3.2 en een richtafstand van 50 meter voor een gemengd gebied. De nieuwe ontsluitingsweg ligt op minimaal 50 meter uit de woning Slotsweg 11 en op ruim 50 meter uit de nieuwe beoogde woningbouwkavels (nr. 11). Het deelbeoordelingsniveau LAri,LT ten gevolge van passerende vrachtwagens op de nieuwe weg bedraagt minder dan 30 dBA bij 1 passage per uur (12 per dag) op 50 meter afstand en is verwaarloosbaar klein. Het piekgeluid LAmax op 50 meter bedraagt hooguit 65 dBA waarmee overdag en in de avond aan de norm van het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

5.1.3 Conclusie

Het realiseren van de voorgenomen woningen is, met inachtneming van de situeringsvereisten voor de vervangende bedrijfswoning, in overeenstemming met de Wgh. Daarnaast wordt ten aanzien van industrielawaai en nieuwe ontsluitingsweg voldaan aan het Activiteitenbesluit.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.

5.2.2 Beoordeling

Wat betreft de houtopslagplaats, ontsluitingsweg en vergroting van de woonpercelen Het Uding nr. 14 en 16 wordt opgemerkt dat de desbetreffende gronden in beginsel zijn aan te merken als 'onverdachte locatie'. Gelet op het feit dat ter plaatse geen sprake is van langdurig menselijk verblijf is het uitvoeren van een bodemonderzoek in principe niet noodzakelijk.

Wat betreft de woningbouwkavels en de vervangende bedrijfswoning wordt opgemerkt dat deze worden gerealiseerd op gronden welke in beginsel tevens zijn aan te merken als 'onverdachte locatie'. Er zijn op het voormalig agrarisch bedrijfsperceel geen bodemverontreinigingen of (ondergrondse) tanks bekend. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek worden bijgevoegd.

Van belang is om te weten of de bodemkwaliteit ter plaatse van het waterretentiegebied de gewenste functie toelaat. Envita heeft ter plaatse van het retentiegebied een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.

Er zijn in de grond en in het grondwater visueel geen bijzonderheden waargenomen en analytisch zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond. Bij een toetsing aan de hergebruiksmogelijkheden conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) valt de grond in de kwaliteitsklasse 'altijd toepasbaar' en kunnen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zonder specifieke veiligheidsmaatregelen.

In het grondwater is sprake van een licht verhoogde concentratie aan barium. Waarschijnlijk is sprake van een natuurlijke oorsprong. Het kan als 'normaal' worden beschouwd voor de onderzochte locatie.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Beoordeling

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0021.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’

Het plangebied is gelegen aangrenzend aan de bebouwde kom en bedrijventerrein 't Wegdam. In voorliggend geval kan dan ook worden uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0022.png"

5.5.3 Beoordeling
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Woningen

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Uitbreidings bedrijfsperceel

Een houtbewerkingsbedrijf/bouwbedrijf wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een categorie 3.2 inrichting. Voor een dergelijke inrichting geldt - uitgaand van een gemengd gebied - een grootste richtafstand van 50 meter. In voorliggend geval zijn binnen 50 meter van de houtopslagplaats uitsluitend een bedrijfswoning (Slotsweg 2a) gelegen. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoning wordt hier dan ook aanvaardbaar geacht.

Wat betreft de nieuwe ontsluitingsweg is beoordeeld of de verkeersbewegingen, tussen de houtopslagplaats en het achterterrein van het bedrijfsperceel, leiden tot overschrijding van de geluidsnormen genoemd in het Activiteitenbesluit. Zoals aangetoond in paragraaf 5.1.2 wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningbouwkavels.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Opgemerkt wordt dat in voorliggend geval uitsluitend de nieuwe (bedrijfs)woningen aangemerkt worden als milieugevoelig object.

Hierna zijn de relevante milieubelastende functies in de omgeving opgenomen.

Hebo

Hebo betreft een categorie 3.2 inrichting op basis waarvan in een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter moet worden aangehouden. De afstand tussen het bedrijf en de nieuwe meest nabijgelegen woning bedraagt meer dan 50 meter, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Derhalve is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te verwachten.

Agrarische bedrijf

Bij agrarische bedrijven geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan.

Voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven geldt, indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten en uit wordt gegaan van gemengd gebied, een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van 140 meter ten opzichte van de nieuwe woningen, waarmee wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. De gewenste ontwikkeling brengt dan ook geen belemmeringen met zich mee.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten miste moet worden aangehouden. Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: "een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt."

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) tussen een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vast afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Gemeentelijke geurverordening

Gemeenten mogen bij geurverordening voor een bepaald gebied van de normen uit de Wgv afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van een gebied; de zogenaamde gebiedsvisie. Binnen de gemeente Hof van Twente zijn voor drie gebieden rondom Hengevelde dergelijke afwijkende normen vastgesteld, de locatie Slotsweg 11 ligt binnen één van deze gebieden.

5.6.2 Beoordeling

Grondgebonden veehouderij

In voorliggend geval geldt voor de nieuwe burgerwoningen ten opzichte van grondgebonden veehouderijen een vaste afstand van 50 meter. De minimale afstanden zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0023.png"

Op grond van bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de vaste afstandvereisten.

 

Intensieve veehouderij

Binnen de Wgv wordt onderscheid gemaakt in de hoogte van de geurbelasting binnen en buiten een concentratiegebied. De gemeente Hof van Twente is gelegen binnen een concentratiegebied zoals bedoeld in de Wgv.

Een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd als de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object gelegen binnen een concentratiegebied:

  • binnen de bebouwde kom, meer bedraagt dan 3,0 ouE/m3 lucht;
  • buiten de bebouwde kom, meer bedraagt dan 14,0 ouE/m3 lucht;

Binnen de gebieden waarvoor de geurverordening Hengevelde is vastgesteld, geldt een afwijkende geurnorm van 9,0 ouE/m3 lucht.

De geurbelasting is berekend met en getoetst aan het verspreidingsmodel V-Stacks vergunningen. De berekende geurbelasting afkomstig van de inrichting op nabij gelegen geurgevoelige objecten buiten/binnen de bebouwde kom bedraagt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlotsweg11-VS10_0024.png"

* De afwijkende geurnorm van 9 odour per kubieke meter lucht is afkomstig uit de geurverordening Hengevelde

Hieruit blijkt dat de normen voor de geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op de nabij gelegen geurgevoelige objecten niet worden overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande (compensatie)woningen en de bestaande woning.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering ten aanzien van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natuurbank Overijssel heeft in verband met de ontwikkelingen een Quickscan Natuurwaardenonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse Natuur Netwerk (NNN). De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Beoordeling gebiedsbescherming
5.7.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebied. Op 10 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Borkeld en op 11 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor deze geen negatief effect heeft op Natura2000-gebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

5.7.2.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet in of direct naast gronden die tot het NNN behoren. Gronden die tot het NNN behoren liggen minimaal op 650 meter afstand van het plangebied.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied heeft. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Beoordeling soortenbescherming

Het onderzoeksgebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, amfibieën-, vleermuis-, en grondgebonden zoogdiersoorten. Van de in het gebied nestelende vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, doden en verwonden van dieren als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. In het kader van de algemene zorgplicht worden geen specifieke maatregelen geadviseerd.

Vleermuizen bezetten vermoedelijk geen verblijfplaats in het plangebied. De te slopen bebouwing wordt als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd en holenbomen ontbreken. Het is aannemelijk dat vleermuizen het plangebied benutten als foerageergebied. Deze functie wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast en vanwege de landschappelijke inpassing zelfs versterkt.

5.7.3.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hof van Twente heeft de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart doorvertaald in de bestemmingsplannen. Het plangebied is op basis van de geldende bestemmingsplannen voorzien van dubbelbestemmingen en is grotendeels gelegen in een gebied waarvoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor het overige gebied geldt op basis van de dubbelbestemming dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 5.000 m2 onderzoek noodzakelijk is.

Op dit moment is, met uitzondering van de retentiegebied, niet exact duidelijk waar en in welke omvang er bodemingrepen zullen plaatsvinden. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is ter plaatse de bestaande dubbelbestemming overgenomen op de verbeelding. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden getoetst aan de beschermingsregeling opgenomen in de dubbelbestemming.

Voor het retentiegebied heeft een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging in een gebied van dekzandwelvingen verhoogde de kans daarop.

Veldonderzoek

Op basis van de aangetroffen bodemopbouw kan de verwachting uit het bureauonderzoek verder worden gespecificeerd. In de noordwestelijke hoek van het plangebied is sprake van laarpodzolgronden. Hier geldt een hoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum en een middelhoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Dezelfde verwachting geldt voor het uiterst zuidelijke deel, aan de zuidzijde van de beek. Hier zijn veldpodzolgronden aangetroffen. Voor de overige delen van het plangebied kan de verwachting bijgesteld worden tot een lage verwachting voor (tijdelijke) verblijfplaatsen. Wel kunnen hier off-site resten worden verwachting indien op aangrenzende terreindelen nederzettingsresten aanwezig zijn.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om de gebiedsdelen met laarpodzolgronden en veldpodzolgronden nader te onderzoeken door middel van een karterend booronderzoek (IVO-O, karterende fase doormiddel van boringen). Het betreft een oppervlakte van circa 3.900 m2 in de noordwestelijke hoek van het plangebied en een oppervlakte van circa 360 m2 in de zuidelijke hoek van het plangebied. Op basis van de brede verwachting en de relatief beperkte oppervlakte van de te onderzoeken gebiedsdelen, wordt geadviseerd om uit te gaan van standaardmethode E uit de ‘Leidraad Inventariserend Veldonderzoek; Deel: Karterend Booronderzoek’. Dit betekent dat de boringen worden gezet in een verspringend boorgrid van 20 x 25 m, waarbij geboord wordt met een boordiameter van 15 cm.


Vervolgonderzoek

Naar aanleiding van het bureau en verkennend booronderzoek heeft er een vervolgonderzoek plaatsgevonden in de zin van een karterend booronderzoek ter plaatse van de laarpodzol- en veldpodzolgronden. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.

Tijdens het onderzoek is een fragment van een vuurstenen kling aangetroffen in boring 114. Deze bevond zich in de AE-horizont van het begraven podzolprofiel, op een diepte van 50 - 65 cm -mv. Vanwege de situering van de vondst in de top van een vermoedelijk grotendeels intact, begraven podzolprofiel, vormt deze een aanwijzing voor de aanwezigheid van een vindplaats.

De vindplaats bevindt zich onder een matig dik antropogeen eerddek. De dikte van dit dek varieert in de omgeving van boring 114 van circa 35 tot 50 cm.

Geadviseerd wordt om ter plaatse van de potentiële vuursteenvindplaats geen bodemingrepen uit te voeren. Indien hier toch ingrepen plaats zullen gaan vinden, wordt geadviseerd om de aard en omvang van de vindplaats nader te onderzoeken door middel van een waarderend booronderzoek. Geadviseerd wordt om dit onderzoek uit te voeren doormiddel van een kruisraai van boringen, met als middelpunt boring 114 uit het karterend booronderzoek.

Voor de overige terreindelen binnen het plangebied wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren.


Dubbelbestemming

De dubbelbestemming archeologie is verwijderd op gronden welke op basis van het archeologisch onderzoek zijn vrijgegeven. De niet-onderzochte gronden en de vindplaats blijven in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat er in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.1.5 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.
6.1.6 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • grondwater(maatregelen).

De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:

  • De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
  • De trits “schoonhouden – scheiden – schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement te worden verhoogd.

In het vGRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.

Veiligheid

Het voornemen voorziet in de realisatie van een waterretentiegebied. Gelet op het feit dat het gaat om een ondiepe voorziening, bij normale omstandigheden, zal van verdrinkingsrisico niet tot nauwelijks sprake zijn. Daarnaast betreft het geen openbaar gebied en wordt het gebied niet opengesteld voor bijv. wandelaars. Het treffen van maatregelen in het kader van veiligheid wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Wateroverlast

Er wordt veel hinder ondervonden door wateroverlast in de directe omgeving van het plangebied. Het is wenselijk om de locatie te benutten om zo de huidige waterproblemen doelmatig te kunnen oplossen. De locatie is gunstig gelegen ten opzichte van de grootste af te koppelen onderdelen te weten Hebo en het woongebied rond de Eeftinkstraat. Een deel van het beoogde af te koppelen gebied is reeds lager gelegen, waardoor gebruik gemaakt kan worden van het natuurlijke waterverloop. Het plangebied is daarom aangewezen als retentiecompensatiegebied. Met het plan, waarbij een waterretentiegebied wordt aangelegd, wordt invulling gegeven aan deze opgave.

Het plan zelf voorziet niet in een significante toename van verhard oppervlak. Hemelwater vallend op de daken van de nieuwe bebouwing en verharding zal op eigen terrein worden geïnfiltreerd of vertraagd worden afgevoerd naar deze voorziening of naar omliggende watergangen. Bij het verder uitwerken van de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de voorkomende waterstanden, zodat van wateroverlast geen sprake zal zijn.

Verwerking hemelwater

In voorliggend geval is sprake van een beperkte toename van het verhard oppervlak. Het schone hemelwater zal niet worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringstelsel, maar moet op eigen terrein worden afgehandeld of vertraagd worden afgevoerd naar het waterretentiegebied of naar omliggende waterlopen.

Riolering

Het afvalwater zal worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering naar de RWZI. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en wordt niet op de gemeentelijke riolering aangesloten.

Watervoorziening

Het plangebied is gelegen in een retentiecompensatiegebied. Met het plan, waarbij een waterretentiegebied wordt aangelegd, wordt invulling gegeven aan deze opgave. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied.

Volksgezondheid

Binnen het plangebied wordt een waterretentiegebied gerealiseerd. Het hemelwater zal ter plaatse snel infiltreren en van permanente aanwezigheid van water is geen sprake. Gelet op het vorenstaande is van langdurig stilstaand water eveneens geen sprake en zijn milieuhygiënische belemmeringen (ziekte en plagen) dan ook niet te verwachten. Mocht dit toch het geval zijn dan dienen er maatregelen te worden getroffen.

Bodemdaling (veengebieden)

Het plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van zandgronden. Van bodemdalingen, voortkomend in veengebieden, is geen sprake.

Grondwateroverlast

In het plangebied zelf is momenteel van grondwateroverlast geen sprake. Bij het verder uitwerken van de voorgenomen ontwikkeling (bouwpeil) wordt rekening gehouden met de voorkomende waterstanden, zodat van wateroverlast geen sprake zal zijn.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Schoon hemelwater afkomstig van de daken van de gebouwen en verhardingen kunnen vertraagd worden afgevoerd naar het waterretentiegebied of naar omliggende watergangen. De functies in het plangebied zullen niet leiden tot aantasting van de oppervlaktewaterkwaliteit.

Grondwaterkwaliteit

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het schone hemelwater van het plangebied en van het naastgelegen gebied zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Het grondwater zal dan ook worden aangevuld met schoon hemelwater, waarmee sprake is van het behoud van de goede waterkwaliteit. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied.

Verdroging

Op dit moment is geen sprake van verdroging in en om het plangebied. De voorgenomen functies zullen niet leiden tot verdroging.

Natte natuur

In en om het plangebied is in de huidige situatie geen natte natuur aanwezig. In de toekomstige situatie wordt er een waterretentiegebied aangelegd. Gelet op de functie van het gebied zal echter van natte natuur geen sprake zijn.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschiften wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Afwijken van de bouwregels:

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

  • Specifieke gebruiksregels:

In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.

7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel ( Artikel 10 ): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene gebruiksregels ( Artikel 11 ): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels ( Artikel 12 ): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
  • Algemene afwijkingsregels ( Artikel 13 ): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels ( Artikel 14 ): In dit artikel is de verplichting ten aanzien van parkeren en laden & lossen opgenomen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Agrarisch (Artikel 3)

De gronden in het plandeel ten noorden van de Slotsweg die geen onderdeel uitmaken van het toekomstige erf en de landschapsinpassing zijn meegenomen in de agrarische bestemming. Deze bestemming is onder meer bedoeld voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch gebruiken groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan zijn tot een hoogte van 1 m.

Bedrijf (Artikel 4)

De uitbreiding van houtbewerkingsbedrijf Hebo is bestemd tot 'Bedrijf'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2 en 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van bedrijven', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor een bouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' en een bedrijfswoning behorend bij het bedrijf aan de Slotsweg 5/7 te Hengevelde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Gebouwen zijn gebonden aan een maximale bouw- en goothoogte. Daarnaast zijn ten aanzien van de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen en overkappingen maatvoeringseisen opgenomen.

Groen (Artikel 5)

Het retentiegebied en het afschermde groen binnen het plangebied zijn bestemd als “Groen”. Binnen deze bestemming kunnen voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en waterpartijen worden gerealiseerd. Binnen de bestemming kunnen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn tot een hoogte van 3 m toegestaan. Groen op eigen terrein valt onder de woonbestemming.

Woongebied (Artikel 6)

Aan de bestaande woonpercelen in het plangebied is de bestemming ‘‘Woongebied’’ toegekend. Binnen deze bestemming zijn woningen, erfontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en kleinere groenelementen opgenomen. De structurele (openbare) groenelementen en de doorgaande wegen zijn niet in de bestemming “Woongebied” opgenomen.

De bouwmogelijkheden voor woningen zijn relatief globaal vastgelegd. Per bestemmingsvlak is één groot bouwvlak opgenomen, waardoor de achtertuin kan worden benut voor uitbreiding van de woning of de bouw van aan- en bijgebouwen. Wel is hier een maximale oppervlakte aan gekoppeld. Aan de voorzijde dienen woningen in beginsel in de bouwstrook te worden gebouwd. Aan de voorgevel is de bouw van een erker toegestaan, zij het dat een dergelijke aanbouw aan een maximale afmeting is gekoppeld. Ook de bouw- en goothoogte zijn vastgelegd. Daarbij zijn de hoogtes uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen.

Naast de woonfunctie, worden, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming aan-huis-verbonden beroepen mogelijk gemaakt.

Woongebied - 1 (Artikel 7)

De nieuwe woningen binnen het plangebied kennen een enigzins andere regeling dan de bestemming Woongebied welke bedoeld is voor bestaande woningen. Daarom is aan de nieuwe woningen de bestemming Woongebied - 1 toegekend.

Dergelijk bestemde gronden zijn aangewezen voor wonen (waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt en een bed & breakfastvoorziening), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater, verkeers- en verblijfsdoeleinden, parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

De bouwregels bepalen dat het gebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Diverse maatvoering zoals bouw- en goothoogte, maar ook het aantal woningen is middels aanduidingen vastgelegd op de verbeelding. Via diverse afwijkingsmogelijkheden kent het plan een zekere flexibiliteit.

Waarde - Archeologische verwachting 1 & 2 (Artikel 7 en 8)

Zoals in 5.8.1 al verwoord worden binnen het plangebied bepaalde archeologische waarden verwacht. Ter bescherming van deze archeologische waarden is aan de betreffende gronden een dubbelbestemming archeologie toegekend.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Er is voorliggend geval een overeenkomst gesloten. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie is akkoord met de inhoud van dit bestemmingsplan.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Vechtstromen. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure opgenomen in subparagraaf 6.2.2.

9.2 Inspraak

In voorliggend geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 april 2017 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.