direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Slagendijk en Petersweg 5/5a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Petersweg 5/5a te Markelo, is een agrarisch erf aanwezig. Op dit erf bevindt zich een intensieve veehouderij (varkenshouderij) en een hoefsmederij. Op het erf staan twee woningen, de bedrijfsruimte ten behoeve van de hoefsmederij, een voormalige werktuigenberging en een mestvarkensstal. Op één van de bijbehorende percelen bevindt zich tevens een vervallen veldschuur.

De varkenshouderij is gestaakt en in de toekomst zal ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer worden geëxploiteerd. Om deze reden is initiatiefnemer voornemens om in het kader van de Rood voor Rood regeling, de mestvarkensstal en de veldschuur, met een gezamenlijk oppervlak van 953 m², te slopen. De twee woningen en het gebouw voor de hoefsmederij worden behouden. De werktuigenberging wordt opgeknapt en beperkt uitgebreid en zal worden gebruikt als opslag/berging van materiaal en machines om het erf en de bijbehorende grond te onderhouden.

Om deel te mogen nemen aan de Rood voor Rood regeling dient ten minste 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Met de sloop op enkel het erf aan de Petersweg 5/5a wordt het benodigde oppervlak niet gehaald. Om die reden wordt een perceel aan de Slagendijk (kadastraal bekend als Markelo, sectie P, nummer 926) te Markelo bij dit plan betrokken. Dit perceel is in gebruik als ruiterschuilplaats. Ter plaatse bevindt zich een gemetselde opslagschuur en een van hout opgetrokken gebouw dat is ingericht voor dagrecreatie. Op dit perceel wordt het gebouw ten behoeve van dagrecreatie (138 m²) gesloopt en de opslagschuur wordt behouden.

In totaal wordt 1.091 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor een bouwrecht voor één compensatiewoning wordt verkregen. In dit geval wordt de compensatiewoning gebouwd op het perceel aan de Slagendijk te Markelo. De te behouden opslagschuur zal dienen als bijgebouw bij de woning. Beide locaties worden landschappelijk ingepast.

Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Beide locaties worden opnieuw bestemd, waarbij het perceel aan de Petersweg 5/5a wordt gewijzigd. De bedrijfswoning op nummer 5a wordt als woning bestemd en nummer 5 krijgt een specifieke aanduiding waardoor het huidige gebruik wordt bestemd. Aan de Slagendijk wordt de realisatie van één woning toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een tweetal locaties, namelijk de percelen aan de Petersweg 5/5a te Markelo en het perceel aan de Slagendijk dat kadastraal bekend staat als Markelo, sectie P, nummer 926. Hierna zal worden gesproken over het plangebied, waarmee de twee hiervoor genoemde locaties gezamenlijk worden bedoeld. Daar waar benodigd, worden de twee locaties separaat behandeld. De ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en de directe omgeving is in afbeelding 1.1 en 1.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van Hof van Twente (Bron: ArcGIS)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Slagendijk en Petersweg 5/5a" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 7 maart 2017 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven met een rode contour, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsneden verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en strijdigheid
1.4.2.1 Petersweg 5/5a, Markelo

Deze locatie is bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden en voor onder andere de uitoefening van een grondgebonden of een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, het bestaande aantal bedrijfswoningen en de bestaande legale nevenactiviteiten, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.

De gehele locatie heeft een bouwvlak waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing mag worden opgericht.

Daarnaast is de locatie bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'.

Met de deelname aan de Rood voor Rood-ontwikkeling wordt de planologische mogelijkheid voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf ter plaatse ‘wegbestemd’. Het erf, waaronder de bestaande (bedrijfs)woningen, zal conform het huidige gebruik als regulier woonerf bestemd worden. Op het erf wordt tevens de voortzetting van de hoefsmederij mogelijk gemaakt, daarom wordt de aanduiding 'dienstverlening ten behoeve van landbouw kleiner van 500 m²' opgenomen.

1.4.2.2 Slagendijk, Markelo

Deze locatie is bestemd als 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - ruiterschuilplaats'. Gronden met deze bestemming en functieaanduiding zijn bedoeld voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf en een ruiterschuilplaats.

Daarnaast is de locatie bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Het realiseren van de compensatiekavel met woning is niet in overeenstemming met de agrarische bestemming, aangezien er geen woning is toegestaan. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste Rood voor Rood-ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Zoals hiervoor beschreven bestaat het plangebied uit een tweetal locaties, namelijk het erf aan de Petersweg 5/5a te Markelo en het perceel aan de Slagendijk te Markelo. Voor beide plandelen wordt hierna de huidige situatie beschreven.

2.1 Petersweg 5/5a, Markelo

De locatie aan de Petersweg 5/5a te Markelo, ligt op circa 600 meter van de kern Stokkum. De functionele structuur rondom deze locatie bestaat voornamelijk uit agrarische gronden en verspreid liggende woonerven. Belangrijke ruimtelijke structuurdrager betreft de aanwezige infrastructuur (Petersweg en Diepenheimsedijk).

De planbegrenzing bestaat uit het huidige agrarische bouwvlak. Het plandeel wordt aan de westzijde begrensd door de Petersweg, alle overige zijden worden begrensd door agrarisch in gebruik zijnde grond. De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto in afbeelding 2.1.

Opgemerkt wordt dat ten oosten van het plangebied een veldschuur is gelegen, deze veldschuur wordt gesloopt en de sloopmeters worden meegenomen in de voorliggende Rood voor Rood-ontwikkeling. Deze schuur behoort tevens tot het plangebied. Ter plaatse van de veldschuur gelden op basis van het geldende bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden. De veldschuur, welke in het verleden wel vergund is, valt hierdoor onder het overgangsrecht. Indien de veldschuur wordt gesloopt, mag deze niet worden teruggebouwd. In dit bestemmingsplan wordt door middel van een voorwaardelijke sloopverplichting geborgd dat de veldschuur wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0004.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie Petersweg 5/5a (Bron: Provincie Overijssel)

De bebouwing op het erf bestaat uit twee bedrijfswoningen, een gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van een hoefsmederij, een werktuigenberging en een mestvarkensstal. Zoals eerder aangegeven, bevindt zich ten oosten van het plangebied een veldschuur. Op zowel de werktuigenberging en de mestvarkensstal bevindt zich een asbestdak. Tussen de bebouwing op het erf is erfverharding aanwezig. Het overige deel van het plangebied is ingericht als tuin behorende bij de woningen. Het erf wordt aan de westzijde doormiddel van twee eigen in- en uitritten ontsloten op de Petersweg.

2.2 Slagendijk, Markelo

De locatie aan de Slagendijk te Markelo ligt op een afstand van circa 1,7 kilometer van de kern Markelo. De functionele structuur rondom dit perceel bestaat uit hoofdzakelijk uit agrarische gronden, gronden ten behoeve van zandwinning en verspreid gelegen agrarische bedrijven en woonerven. De ten noorden gelegen zandwinlocatie vormt samen met de Petersweg, de belangrijkste ruimtelijke structuurdragers van het gebied.

Het plandeel zelf wordt ten noorden begrensd door de Slagendijk, aan de overige zijden vormen agrarische gronden de begrenzing. De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto in afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0005.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie Slagendijk (Bron: Provincie Overijssel)

De bebouwing in het plandeel aan de Slagendijk bestaat uit een opslagschuur en een gebouw dat wordt gebruikt voor dagrecreatie. Het laatst genoemde gebouw heeft een asbestdak. Het erf met de twee gebouwen is vanaf de openbare weg aan het zicht onttrokken door dichte, opgaande beplanting en aarden wallen. Het erf is afgesloten met een stalen hekwerk en grotendeels omheind met prikkeldraad. Het erf is met een in- en uitrit ontsloten op de Slagendijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Te slopen en te behouden bebouwing

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het doel van de Rood voor rood-regeling: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en zal de te behouden en de nieuwe bebouwing op een landschappelijk verantwoorde manier worden ingepast in het landschap.

Om in aanmerking te komen voor deelname aan de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling, dient minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Op de locatie aan de Petersweg 5/5a en de Slagendijk wordt respectievelijk 953 m2 en 138 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Het te slopen oppervlak komt daarmee op een totale omvang van 1.091 m². In afbeeldingen 3.1 en 3.2 wordt respectievelijk voor de Petersweg 5/5a en de Slagendijk met de oranje belijning weergegeven welke bebouwing wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0006.png"

Afbeelding 3.1: Te slopen bebouwing Petersweg 5/5a (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0007.png"

Afbeelding 3.2: Te slopen bebouwing Slagendijk (Bron: Provincie Overijssel)

Aan de Petersweg 5/5a worden de woningen en de bebouwing ten behoeve van de hoefsmederij (270 m²) behouden. Op dit perceel wordt tevens de werktuigenberging (128 m²) opgeknapt en uitgebreid met 48 m². Ter plaatse van de Slagendijk blijft de opslagschuur (264 m²) behouden.

De genoemde bebouwing kan behouden blijven, aangezien er sprake is van een concrete vervolgfunctie voor deze bebouwing. De hoefsmederij wordt voortgezet, de werktuigenberging gaat dienen voor de opslag van machines en materialen om omliggende, in eigendom zijnde, gronden te kunnen onderhouden en de opslagschuur (Slagendijk) wordt in gebruik genomen als bijgebouw bij de compensatiewoning. Door de vervolgfunctie van de genoemde bebouwing wordt geïnvesteerd in het onderhoud van de gebouwen, waardoor de kwaliteit verbeterd.

Ter plaatse van de Petersweg 5/5a is in de gewenste situatie sprake van (128 + 270 + 48) 446 m² aan bijgebouwen, 398 m² is bestaande bebouwing en 48 m² wordt nieuw gebouwd. Ter plaatse van de Slagendijk bedraagt dit 264 m². In paragraaf 4.3.4 wordt getoetst aan het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid, hier zal tevens het oppervlak aan bijgebouwen worden verantwoord.

3.2 Gewenste inrichting

Beide locaties worden op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap op basis van de in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplannen. De inrichting sluit aan bij de gebiedskenmerken van het omliggende landschap. Hierna wordt de inrichting van beide erven in het plangebied weergegeven.

3.2.1 Petersweg 5/5a, Markelo

Zoals blijkt uit paragraaf 3.1 wordt aan de Petersweg 5/5a 953 m² landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt. De agrarische functie komt te vervallen. In de nieuwe situatie is er sprake van een woonbestemming. Op deze woonbestemming wordt het maximum oppervlak aan bijgebouwen vastgelegd. Op deze manier wordt de gewenste situatie vastgelegd. Ter plaatse wordt tevens de voortzetting van het huidige gebruik geregeld.

Het vernieuwde erf, waarop de twee woningen, het gebouw voor de nevenfunctie en de op te knappen en uit te breiden werktuigenberging blijven staan, wordt geheel opnieuw ingericht. De gewenste situatie is uitgewerkt in een Erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in afbeelding 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0008.png"

Afbeelding 3.3: Gewenste situatie Petersweg 5/5a (Bron: Eelerwoude)

De bestaande solitaire boom midden op het erf en de bestaande tuininrichting rondom de woningen blijven behouden. Aan de westzijde van het erf worden de tuinen voorzien van een streekeigen lage haag. Ten zuiden van het erf wordt een bomenrij, zijnde zomereiken, aangeplant. Ter hoogte van de werktuigenberging wordt bij de bomenrij onderbeplanting aangeplant. Ten noorden van het gebouw ten behoeve van de hoefsmederij worden fruitbomen aangeplant.

Naast de kwaliteitsverbetering door middel van aan te planten groen, wordt ter plaatse de kwaliteit tevens verbeterd door middel van het opknappen van de werktuigenberging. De onderstaande afbeelding geeft de huidige situatie en een impressie van de gewenste situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0009.png"

Afbeelding 3.4: Impressie werktuigenberging (Bron: Eelerwoude)

3.2.2 Slagendijk, Markelo

Zoals aangegeven wordt aan de Slagendijk de compensatiewoning gerealiseerd. De compensatiewoning wordt in het zuiden van het plangebied gesitueerd. Het bestaande te behouden gebouw wordt gebruik als bijgebouw. Om de compensatiekavel landschappelijk in te passen wordt het terrein opgeschoond en worden 'exoten' vervangen door streekeigen, inheemse beplanting.

De noordzijde van het erf wordt ingericht als weide waar een aantal erfbomen worden ingeplant. Ter plaatse wordt een bestaande boom behouden. Deze weide wordt grotendeels omringd door hagen. Het gebied dat centraal op het erf is gelegen wordt hoofdzakelijk ingericht als tuin en de ruimte tussen de woning en het bijgebouw wordt voorzien van erfverharding. Ter plaatse van de tuin wordt een boomgaard aangeplant. De oostzijde van het erf wordt door middel van een struweel grotendeels uit het zicht genomen vanaf de openbare weg.

In afbeelding 3.5 is de gewenste situatie weergegeven. Afbeelding 3.6 geeft een impressie van de compensatiewoning. De compensatiewoning is naar aard en omvang passend in de omgeving, waarbij duurzaam bouwen een belangrijk uitgangspunt is. De wens is om de woning duurzaam te bouwen en zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn in de energievoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0010.png"

Afbeelding 3.5: Gewenste situatie Slagendijk (Bron: Eelerwoude)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0011.png"

Afbeelding 3.6: Schetsplan compensatiewoning Slagendijk (Bron: Dhr. Braakman)

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Hof van Twente (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Parkeerbehoefte (per woning): minimaal 2,0 en maximaal 2,8
  • Verkeersgeneratie (per woning): minimaal 7,8 en maximaal 8,6
3.3.2 Beoordeling

Ter plaatse van de Petersweg 5/5a blijven de bestaande in- en uitritten behouden. Het parkeren ten behoeve van de bestaande woningen en de hoefsmederij wijzigt niet en vindt plaats rondom het woonhuis en de bijgebouwen. Doordat er sprake is van het stoppen van een agrarisch bedrijf zal ter plaatse sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten en het feit dat de overzichtelijke in- en uitritten blijven behouden, wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen ter plaatse van de Petersweg 5/5a.

Ter plaatse van de locatie van de compensatiewoning aan de Slagendijk, wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Slagendijk. Ter plaatse zal sprake zijn van ruim voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Gezien de beperkte toename van de verkeersintensiteit door de toevoeging van een woning en doordat op eigen erf kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen ter plaatse van de Slagendijk.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0012.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.4.1.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van belang.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In het voorliggende geval wordt aan de Petersweg 5/5a en aan de Slagendijk landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Het gedeelte dat blijft staan wordt opgeknapt (en beperkt uitgebreid) en hergebruikt of verkeert in een goede staat, beide erven worden landschappelijk ingepast. Op de locatie aan de Slagendijk wordt een compensatiewoning gerealiseerd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist van een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Artikel 2.1.6 lid 1)

  • 1. Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen -met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5.- voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) en 2.1.6 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Het slopen van landschapsontsierende bebouwing; door het toepassen van de Rood voor Rood regeling en het slopen van in totaal 1.091 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af;
  • Het opknappen van de bestaande werktuigenberging aan de Petersweg 5/5a;
  • Het versterken van de landschappelijke kwaliteit (zie ook paragraaf 3.1), door beide erven conform de gebiedskenmerken landschappelijk in te passen.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.1.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Realisatie nieuw woningen (Artikel 2.2.2)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In paragraaf 4.3 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid, waaronder de Woonagenda. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen woningbouw in overeenstemming is met het woonbeleid. Zowel kwalitatief als kwantitatief is er sprake van behoefte naar de te bouwen woning.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

4.2.4.1.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0013.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Beide locaties behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Beide erven worden herbestemd tot een woonfunctie, dit is passend binnen het perspectief ‘mixlandschap’, waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies. Ook de huidige bedrijfsactiviteiten aan de Petersweg 5/5a past binnen het ontwikkelingsperspectief. De karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap wordt versterkt door de uitvoering van landschapsmaatregelen op beide locaties. Door de realisatie van een woning en de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt de vitaliteit en de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied vergroot. Het initiatief is in overeenstemming met de ontwikkelingsperspectieven.

4.2.4.1.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De "Stedelijke laag" wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen specifieke eigenschappen voor deze laag gelden.

1. De Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstypen "Dekzandvlakte en ruggen". In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0014.png"

Afbeelding 4.3: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'

Op deze locaties zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat de gebieden in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw of grotendeels reeds bebouwd zijn. Daarnaast wordt door middel van de erfinrichtingsplannen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluiten de woonpercelen goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype "Maten en flierenlandschap" en "Oude hoevenlandschap". In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0015.png"

Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

"Maten en flierenlandschap"

Het maten en flierenlandschap kenmerkt zich als een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

"Oude hoevenlandschap"

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Ook voor de laag van het agrarisch cultuurlandschap geldt dat de nieuwe bebouwing op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap. Hiervoor zijn erfinrichtingsplannen opgesteld. In de planbeschrijving wordt hier nader op ingegaan. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de compensatiekavel wordt conform het maten en flierenlandschap, een open kamer gecreëerd. Ter plaatse van de Petersweg 5/5a wordt het erf ingericht naar de kenmerken van het oude hoevenlandschap. De ontwikkeling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

3. De laag van de beleving:

Op basis van de "laag van de beleving" gelden enkel bijzondere eigenschappen voor de locatie aan de Slagendijk. Deze locatie is namelijk aangemerkt als gebied waar 'Donkerte' wordt nagestreefd. In afbeelding 4.5 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0016.png"

Afbeelding 4.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

"Donkerte"

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten.

Bij ontwikkeling in gebieden die zijn aangewezen als “Donkerte” wordt gestuurd op het zo min mogelijk toepassen van kunstlicht.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van de beleving”

Met de bouw van één woning aan de Slagendijk vindt geen onevenredige toename van kunstlicht in het buitengebied plaats. Geconcludeerd wordt dat de 'Laag van de beleving' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Reconstructieplan Salland-Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.

De locatie aan de Petersweg 5/5a is gelegen in het verwevingsgebied. Hoofdlijn in het verwevingsgebied is het bieden van ruimte en het handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Het plan sluit hier goed op aan.

De locatie aan de Slagendijk is gelegen in het landbouwontwikkelingsgebied. De hoofdlijn in het landbouwontwikkelingsgebied is dat er ruimte moet zijn voor agrarische bedrijven vooral met betrekking op intensieve veehouderijen. Andere functies zijn mogelijk zolang ze niet belemmerend zijn voor uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij. In voorliggend geval is sprake van de bouw van een woning. In paragrafen 5.5 en 5.6 wordt aangetoond dat de bouw van een woning op deze locatie niet resulteert in aantasting van de bedrijfsvoering van de in de nabijheid gevestigde agrarische bedrijven.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Strategische Visie
4.3.1.1 Algemeen

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief  vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

4.3.1.3 Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende schuren verdwijnt in het buitengebied. Er worden twee erven op landschappelijke wijze ingepast, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in sterke mate wordt vergroot.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

4.3.2.2 Nieuwe woningen op bestaande erven

Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden, geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woningen. Het omvormen van voormalige agrarische erven naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing. Ten tweede wordt gestreefd naar het ondersteunen van de leefbaarheid op het platteland door een leegloop te voorkomen.

Uitgangspunt is dat de nieuwe woning wordt gerealiseerd op het erf waar ook sloop plaatsvindt. Indien dit ruimtelijk niet gewenst is, kan bij uitzondering de nieuwe woning elders in het buitengebied worden gerealiseerd. De nieuwe woning moet daarbij wel deel uitmaken van een bestaand bebouwingscluster.

4.3.2.3 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) door bedrijvigheid

Kansen voor nieuwe bedrijvigheid in het landelijk gebied doen zich voor door de mogelijkheid om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor nieuwe bedrijvigheid te benutten. In de gemeentelijke beleidsregel 'vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing’ is hiervoor het volgende beleid uitgewerkt.

Het hoofddoel van het hergebruik van VAB is sociaal-economisch van aard. Hergebruik kan een bijdrage leveren aan de versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied, het behouden van de sociale structuren, het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied en het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere bedrijvigheid. Het buitengebied kan hierdoor een streekgebonden werkgebied worden. De terugloop van het aantal bedrijven in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied wenselijk dat er zich andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de omgevingskwaliteit.

4.3.2.4 Toetsing

Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de "beleidsnotitie grond voor gebruik" zoals beschreven en getoetst in paragraaf 4.3.4. Aan de Slagendijk is een cluster van bebouwing aanwezig en er wordt ter plaatse bebouwing gesloopt. Door de aangeduide ruiterschuilplaats om te zetten naar wonen wordt ter plaatse een forse verbetering in de ruimtelijke kwaliteit bereikt.

Op deze plek wordt geconstateerd dat wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en inpassing van de nieuwe bebouwing.

4.3.3 Woonagenda Hof van Twente 2016-2020
4.3.3.1 Algemeen

In december 2014 is de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 vastgesteld. Die visie moet worden uitgewerkt in lokaal woonbeleid. De gemeente Hof van Twente heeft het woonbeleid geformuleerd in een compact beleidsdocument, waarin de speerpunten en de beleidsrichtingen zijn beschreven. In het woonbeleid zijn de opgaven per kern en voor het buitengebied beschreven. In voorliggend geval is het woonbeleid voor het buitengebied van belang.

4.3.3.2 Woningbehoefte buitengebied Hof van Twente

In de factsheet behorende bij de Woonagenda Hof van Twente 2016-2020 is opgenomen dat in de koopsector meer vraag is van starters en doorstromers dan potentieel aanbod. In de huursector is de vraag kleiner, ook in vergelijking tot het potentieel aanbod. Corporatiewoningen zijn er nauwelijks in het buitengebied. In totaal is er in het buitengebied meer vraag dan potentieel aanbod van woningen.

Het buitengebied groeit naar verwachting met 15 woningen per jaar. Dat zijn bij de huidige woonpatronen bijna allemaal vrijstaande woningen. De uitbreidingsbehoefte bestaat voor driekwart uit koopwoningen.

4.3.3.3 Erventransitie buitengebied

Er is sprake van een erventransitieprobleem; naar verwachting komt er in de komende jaren zo’n 300.000 m² agrarische bebouwing vrij. Verloedering daarvan ligt op de loer. Wonen (bijvoorbeeld i.c.m. werken) is een functie waarmee dit kan worden ingevuld. Ook sloop is een optie.

De gemeente Hof van Twente heeft op 15 december 2015 het beleidsdocument Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ‘Grond voor gebruik, ontwikkel nu de erfenis voor de toekomst’ vastgesteld. In dit beleidsdocument zijn diverse instrumenten opgenomen waarmee hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing verder verbreed wordt. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen om een nieuwe woning te realiseren of de bestaande woning te vergoten zodat meerdere generaties op één erf kunnen wonen. Hiervoor moet dan een oppervlakte vrijkomende agrarische bebouwing worden gesloopt. Deze instrumenten leveren een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het platteland.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonagenda Hof van Twente 2016-2020

De voorgenomen ontwikkelig beterft onder andere de bouw van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Deze ontwikkeling sluit naadloos aan op de in de Woonagenda aangetoond kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. In 4.3.4 wordt het initiatief getoetst aan het beleidsdocument 'Grond voor gebruik'. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Woonagenda Hof van Twente 2016-2020'.

4.3.4 Beleidsnotitie grond voor gebruik
4.3.4.1 Algemeen

De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor grootschalige projecten is echter een bestemmingsplanprocedure (herziening of wijziging) nodig. In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd, aangezien de compensatiekavel in het kader van rood voor rood niet op dezelfde locatie wordt gerealiseerd (derhalve kan niet van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt). De beleidsnotitie 'grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen en niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. In dit geval zijn de kaders omtrent het Rood voor Rood beleid van belang.

4.3.4.2 Rood voor Rood

In het Rood voor Rood beleid zijn verschillende uitgangspunten opgenomen waar aan moet worden voldaan om Rood voor Rood ontwikkelingen mogelijk te maken.

  • 1. er wordt minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt;
  • 2. voor de sloop van minimaal 1.000 m2 kan 1 woonkavel worden gerealiseerd;
  • 3. de maximale inhoud voor de te realiseren woning op de compensatiekavel bedraagt 750 m3;
  • 4. er dient te worden voldaan aan de algemene welstandscriteria;
  • 5. de compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend op de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning;
  • 6. de compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering;
  • 7. het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd;
  • 8. het bijgebouw heeft een grootte van 150 m2;
  • 9. de regeling gaat uit van de sloop van het gehele complex aan voormalige agrarische gebouwen, erfverhardingen, mestplaten, mestsilo's, mestkelders, kassen voor hobby en nevenactiviteiten en sleufsilo's, in specifieke situaties kan een gebouw blijven staan voor het uitoefenen van een hobby of economische activiteit, ook als het gebouw niet direct karakteristiek is;
  • 10. de landschapsontsierende bebouwing dient binnen de gemeente Hof van Twente te liggen;
  • 11. de ruimtelijke kwaliteit moet voor alle betrokken locaties zijn gewaarborgd, de ruimtelijke kwaliteit moet worden weergegeven in een door een deskundige op te stellen uitgewerkt landschapsplan.

4.3.4.3 Vab in combinatie met Rood voor rood

Het hoofddoel van het Vab-beleid is sociaal- economisch van aard, met andere woorden:

  • het leveren van een bijdrage aan de versterking van de vitaliteit van het platteland;
  • het behouden van de sociale structuren;
  • het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied;
  • het benutten van de resterende economische waarde van Vab voor andere bedrijvigheid.

De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied noodzakelijk dat zich in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen hierna te noemen Vab’s andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de omgevingskwaliteit eventueel in combinatie met de regeling Rood voor Rood.

In principe dient er van sloop uitgegaan te worden van alle vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt hergebruikt. Van geval tot geval zal beoordeeld worden of er goede argumenten zijn om niet alles wat niet wordt hergebruikt, te slopen.

Om te komen tot een goede afweging kan het noodzakelijk zijn dat een bedrijfsplan wordt ingediend. Op het slopen van die vrijkomende agrarische gebouwen kan ook de Rood voor Rood regeling worden toegepast, tenzij de sloop deel uitmaakt van de gemaakte afspraken m.b.t. compenserende maatregelen.

4.3.4.4 Herbouw bijgebouwen tot 450 m²

Met de afname van het aantal agrarische bedrijven, neemt het aantal burgers in het buitengebied toe. In het buitengebied wonen veel burgers die hobbymatig dieren (willen) houden en daarvoor gronden en machines nodig zijn. Deze dieren en machines moeten binnen worden gestald. Hierdoor is in de praktijk behoefte aan een groter oppervlakte aan bijgebouwen dan dat nu bij recht (150 m²) is toegestaan. Om die reden is in het bestemmingsplan buitengebied een mogelijkheid opgenomen voor het herbouwen van één of meer bijgebouwen binnen een woonbestemming tot een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 150 m² mits:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 450 m²;
  • de oppervlakte van de nieuwe bijgebouwen maximaal 300 m² bedraagt;
  • binnen de gemeente Hof van Twente het tweevoudige van de nieuw te bouwen oppervlakte wordt gesloopt;
  • de op het erf bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • de nieuw te bouwen bijgebouwen aansluiten bij de (karakteristiek van de) te handhaven bebouwing;
  • uit een inrichtingsplan blijkt dat slooplocatie en bouwlocatie landschappelijk wordt versterkt;
  • uit een inrichtingsplan blijkt dat de erfstructuur wordt gehandhaafd dan wel verbeterd, zowel ten aanzien van beplanting als bebouwing;
  • op de slooplocatie(s) na sloop maximaal 450 m² aan bijgebouwen blijft staan;
  • geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • de uitvoerbaarheid van het bouwplan waarvoor afwijking wordt toegepast, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. de milieu hygiënische situatie van de bodem de ontwikkeling waarvoor afwijking wordt toegepast niet belemmerd;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaats- vinden.
4.3.4.5 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik'
4.3.4.5.1 Rood voor rood
  • 1. in voorliggend geval is er sprake van de sloop van 1.091 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waarmee wordt voldaan aan de minimale sloopeis;
  • 2. er wordt 1 compensatiekavel gerealiseerd;
  • 3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m3, zoals vastgelegd in de regels;
  • 4. het plan wordt ter toetsing voorgelegd aan de welstandscommissie, voor verdere toetsing hieraan wordt verwezen naar paragraaf 4.3.6;
  • 5. de compensatiekavel is niet gelegen op de slooplocatie waar de meeste bebouwing wordt gesloopt, echter is de kavel vanuit ruimtelijk oogpunt goed te motiveren. De woning wordt ingepast op een bestaand erf, waarbij het erf middels verscheidene landschapsmaatregelen wordt versterkt. Door de landschapsmaatregelen is de woning, vanaf de straat gezien, beperkt waarneembaar. Per saldo neemt het bebouwd oppervlak fors af. Daarnaast is het onwenselijk om op de slooplocatie aan de Petersweg een woning terug te bouwen. Door de aanwezigheid van twee bedrijfswoningen en de opzet van het erf, wordt het toevoegen van een derde woning ruimtelijk minder wenselijk geacht.
  • 6. de compensatiekavel ligt op voldoende afstand van omliggende (agrarische) bedrijven, zie ook paragraaf 5.6;
  • 7. het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd;
  • 8. het bijgebouw bij de compensatiewoning is groter dan 150 m2, in paragraaf 4.3.4.5.3 wordt onderbouwd dat dit geen belemmering vormt;
  • 9. het grootste deel van de agrarische bebouwing wordt gesloopt, het gedeelte dat blijft staan wordt aangewend voor het uitoefenen van een hobbymatig gebruik en voor economische activiteiten (hoefsmederij en opslag);
  • 10. beide locaties liggen binnen de gemeente Hof van Twente;
  • 11. door middel van een landschapsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit voor beide locaties gewaarborgd, door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt de uitvoering van de in dit landschapsplan besloten maatregelen gewaarborgd.

4.3.4.5.2 Vab in combinatie met Rood voor rood

Ter plaatse van de Petersweg 5/5a wordt binnen agrarisch bedrijfsbebouwing de bestaande hoefsmederij voortgezet. De hoefsmederij wordt aangemerkt als een passende functie in het buitengebied. Ter plaatse van de Slagendijk wordt de te behouden opslagschuur in gebruik genomen als bijgebouw bij de te bouwen compensatiewoning.

4.3.4.5.3 Herbouw bijgebouwen tot 450 m²

In voorliggend geval is zowel op de locatie aan de Petersweg 5/5a als de Slagendijk sprake van meer dan 150 m² aan bijgebouwen. Respectievelijk gaat het om 446 m² en 264 m².

Aangezien aan de Slagendijk enkel gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing (als bijgebouw) en er geen bijgebouwen nieuw worden gebouwd, is op basis van de regeling "herbouw bijgebouwen tot 450 m²", het aantal m² verantwoord. Bestaande bebouwing mag namelijk worden behouden.

Ten aanzien van de Petersweg 5/5a wordt 48 m² aan bijgebouw nieuwgebouwd. Hiervoor geldt dat het tweevoudige van dit oppervlak extra dient te worden gesloopt. In voorliggend geval is sprake van de sloop van 1.091 m² waarvan 1.000 m² wordt ingezet voor de Rood voor Rood-ontwikkeling. Hierdoor is er sprake van 91 m² aan extra sloopoppervlak. Op basis hiervan is er sprake van een tekort van 5 m² aan sloopoppervlak om de nieuw te bouwen 48 m² te kunnen verantwoorden. Op deze locatie zijn in het verleden echter torensilo's met een oppervlak van circa 40 m² gesloopt. Met deze sloopmeters wordt voldaan aan de extra sloopverplichting om de nieuw te bouwen 48 m² te verantwoorden.

Zoals eerder aangegeven worden beide erven ook landschappelijk ingepast en voorzien van een kwaliteitsimpuls. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de milieuaspecten, waaronder milieuzonering. Hier wordt aangetoond dat belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden bij beide percelen niet worden aangetast.

4.3.4.5.4 Resumé

Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het in dit bestemmingsplan besloten initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik' en specifiek voor het beleid omtrent Rood voor Rood, Vab in combinatie met Rood voor rood en Herbouw bijgebouwen tot 450 m².

4.3.5 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente
4.3.5.1 Inleiding

In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles: Behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
  • inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.
4.3.5.2 Landschapsontwikkelingsvisie

De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven. De locaties zijn met de rode cirkels weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0017.png"

Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)

Beide locaties worden gekenmerkt als broekontginningslandschap. Hier geldt het behoud van de openheid en grootschaligheid waarbij bospercelen en wegbeplanting van es, populier of els de ruimte begrenzen.

De erfbeplanting wordt gekenmerkt door een vrij open ruime opzet in het grootschalig landschap en een gesloten beplanting rondom een kleinschalig erf in de kleinschaliger broekontginning.

4.3.5.3 Toetsing

Door middel van de opgestelde erfinrichtingsplannen blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Hierdoor gaat het plangebied goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 waarin onder andere de inrichtingsmaatregelen worden beschreven.

4.3.6 Welstandsnota
4.3.6.1 Algemeen

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.

4.3.6.2 Welstandseisen

De locatie aan de Petersweg 5/5a is gelegen in het welstandsgebied 'westelijke ontginningen'. De locatie aan de Slagendijk is gelegen in het welstandsgebied 'kampen en essen'. Voor deze gebieden gelden de volgende welstandseisen:

Westelijke ontginningen

  • Plaatsing:
    • 1. de erven kennen een rechthoekige opzet.
    • 2. Het huis is op de weg georiënteerd.
    • 3. De stal en schuur staan niet aan de weg, maar schuin achter of achter het huis.
  • Hoofdvorm:
    • 1. De hoofdvorm dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het gebied.
    • 2. Het huis, de stal en schuur krijgen een kap.
    • 3. De stal en de schuur hebben een eenvoudige hoofdvorm.
  • Gevel:
    • 1. Huizen, stallen en schuren kunnen in alle, mits deugdelijke, materialen worden uitgevoerd.
  • Aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen:
    • 1. De toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw.
    • 2. Aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw.
    • 3. Geen dakkapel op bijgebouw.
  • Detaillering:
    • 1. De stallen en schuren worden in gedekte kleuren gehouden.
    • 2. De daken van stallen en schuren worden in gedekte kleuren gehouden.

Kampen en essen:

  • plaatsing:
    • 1. in lijn met de huidige opbouw is de opzet van erven losjes.
    • 2. de nieuwbouw voegt zich in het ensemble van gebouwen.
    • 3. vanaf de omliggende wegen ligt nieuwbouw niet dominant in het zicht.
  • hoofdvorm:
    • 1. nieuwbouw moet in maat in een passende verhouding staan tot de bestaande bebouwing.
    • 2. de hoofdvorm dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het gebied.
    • 3. het huis krijgt een dominante kap.
    • 4. huis, stal en schuur hebben een eenvoudige hoofdvorm.
    • 5. de stal en de schuur hebben een kap.
  • gevel:
    • 1. de gevel van het hoofdgebouw heeft een opbouw met verticale elementen.
    • 2. de huizen worden in baksteen en/of in hout gebouwd.
    • 3. de gevels van alle gebouwen zijn bescheiden en evenwichtig. Ze zijn harmonisch van opzet.
    • 4. de stal en de schuur kunnen in alle, mits deugdelijke, materialen worden uitgevoerd.
  • aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen:
    • 1. de toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw.
    • 2. aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw.
    • 3. geen dakkapel op het bijgebouw.
  • detaillering:
    • 1. de gevels van alle gebouwen worden in gedekte kleuren gehouden.
    • 2. de daken van de huizen en boerderijen worden in matte gebakken pannen en/of in riet uitgevoerd.
    • 3. de daken van de stallen en schuren worden rood of donkergrijs gehouden.
4.3.6.3 Toetsing

De schetsen van de te realiseren woning zijn besproken met de welstandscommissie en voldoen aan de geldende criteria

4.3.7 Archeologiebeleid
4.3.7.1 Algemeen

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2.500 m2 of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5.000 m2 of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.

4.3.7.2 Toetsing

In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.8 Bodembeleid
4.3.8.1 Algemeen

De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.

De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.

4.3.8.2 Toetsing

In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.

4.3.9 Nota Externe veiligheid
4.3.9.1 Algemeen

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.

4.3.9.2 Toetsing

In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties, namelijk een locatie aan de Petersweg 5/5a en de locatie aan de Slagendijk. Aan de Petersweg 5/5a wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt de agrarische bestemming gewijzigd. De huidige woningen en de hoefsmederij worden gehandhaafd. De werktuigenberging wordt opgeknapt en beperkt uitgebreid met 48 m². Ter plaatse van de Slagendijk wordt bebouwing gesloopt en een woning gerealiseerd, hiervoor wordt een woonbestemming ter plaatse toegekend.

Hierna wordt per milieuaspect enkel ingegaan op de locatie(s) waar milieukundige relevantie geldt.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen

5.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, namelijk de compensatiewoning aan de Slagendijk. De bestaande woningen aan de Petersweg 5/5a blijven ongewijzigd. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarom wordt enkel nader ingegaan op de compensatiekavel.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand (circa 5,5 kilometer) van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De compensatiewoning is gelegen in 'Buitenstedelijk gebied', binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder van de Slagendijk. De Slagendijk is echter een weg dat enkel dient ter ontsluiting van de aangelegen woningen en boerderijen. Daardoor is op de Slagendijk sprake van een beperkte verkeersintensiteit en wordt gesteld dat de geluidsbelasting LDEN op de compensatiewoning lager dan de ambitie/voorkeursgrenswaarde van 48 dB is.

Voor de woning is ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de realisatie voor de nieuwe woning.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Ter plaatse van de Slagendijk wordt een nieuwe woning gebouwd. Daarom is op deze locatie door Van de Poel BV een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusie van dit bodemonderzoek zijn in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is bijgevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Uit de veldwerkzaamheden is gebleken dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,81 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuigelijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een lichte overschrijding van de streefwaarde uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee verworpen.

Op basis van de onderzoekresultaten van het asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat, getoetst aan de normen zoals verwoord in de beleidsbrief 'Asbest in bodem, grond- en puin(granulaat)' er geen asbestverontreiniging is aangetoond op het onderzoeksterrein. De hypothese "verdacht", zoals aangenomen tijden het vooronderzoek wordt op basis van de resultaten van het onderhavig onderzoek verworpen.

Uit de analyseresultaten van de asbest analyse blijkt dat er geen asbest is aangetoond in het mengmonster, er is daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Gezien de aard en de concentratie van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieu hygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieu hygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

5.2.3 Conclusie

De milieukundige bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de bestemming in de voorgenomen ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond beide locaties. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0018.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat beide locaties:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de nabijheid van de Petersweg 5/5a is een defensieleiding gelegen. Ter plaatse is echter geen sprake van een vergroting van het aantal(beperkt) kwetsbare objecten of een toename van het aantal personen die ter plaatse verblijven. De ontwikkeling ter plaatse van de Petersweg 5/5a heeft eveneens geen effect op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0019.png"

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Ter plaatse van de Petersweg 5/5a wordt de hoefsmederij voortgezet. Op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering" kan deze activiteit worden aangemerkt als 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw - algemeen o.a. loonbedrijven: b.o. <= 500 m²'. Een dergelijke activiteit wordt aangemerkt als een categorie 2 bedrijf, waarvoor een grootste richtafstand van 30 meter geldt. De bebouwing waar binnen de hoefsmederij wordt geëxploiteerd, is op tenminste 55 meter afstand van de dichtstbijzijnde woonbestemming aan de Petersweg 2 gelegen. Aan de richtafstand wordt voldaan. Opgemerkt wordt dat de woningen aan de Petersweg 5 en 5a behoren tot de inrichting van de hoefsmederij. Hierdoor hoeft niet aan deze woningen te worden getoetst.

Ter plaatse van de Slagendijk wordt een woning gerealiseerd. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor omliggende woningen. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval dient de compensatiewoning aangemerkt te worden als milieugevoelig object. Aangezien aan de Petersweg 5/5a reeds sprake is van milieugevoelige objecten (bedrijfswoningen) en deze tevens maatgevend zijn en blijven voor omliggende bedrijven, wordt hier verder niet op ingegaan.

Aan de Slagendijk wordt een milieugevoelige functie toegevoegd. In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van deze locatie. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de woning en het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.

Functie   Milieucategorie   Richtafstanden   Daadwerkelijke afstand tot geprojecteerde woning  
Zandwinlocatie ten noorden van de Slagendijk   4.1   200 m   50 m  
Slagendijk 1a-1b, melkveehouderij   3.2   30 m*   183 m  

* Met uitzondering van het aspect 'geur'. In paragraaf 5.6 wordt nader op het aspect geur ingegaan.

Zoals blijkt uit de tabel wordt ten aanzien van de zandwinlocatie niet voldaan aan de grootste richtafstand. De grootste richtafstand geldt voor het aspect geluid. Ten aanzien van de overige aspecten (geur, stof en gevaar) wordt opgemerkt dat tevens niet wordt voldaan aan de richtafstand van 100 meter voor het aspect stof. Het is echter toegestaan om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden. Hierna volgt de motivatie waarom ter plaatse kan worden afgeweken van de richtafstanden.

De te realiseren woning komt ongeveer op een zelfde afstand van de zandwinlocatie te liggen als de woning aan de Slagendijk 1a en Slagendijk 1. De geluidsniveaus ter plaatse van deze 2 woningen als gevolg van de activiteiten bij de zandwinning, liggen beneden de waarden van de beleidsambities industrielawaai buitengebied (waarden zijn afkomstig uit het akoestisch onderzoek van Royal Haskoning, 4 september 2006, rapportnr. 9R2201.01 dat onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning). Vanwege de lage waarden op vergelijkbare afstand van de afgraving bij de Slagendijk 1a en Slagendijk 1, kan gesteld worden dat de zandwinlocatie door het toestaan van de woning niet wordt beperkt.

Ten aanzien van het aspect stof wordt opgemerkt dat ter plaatse van de zandwinlocatie gebruik wordt gemaakt van een elektrische boot en de zandwinning een nat proces is. De afstand van de zandzuiger tot de waterkant bedraagt minimaal 100 meter. De dichtstbijzijnde afstand van de compensatiewoning tot de mogelijke waterkant, bedraagt circa 50 meter. Op basis van het vorenstaande is het niet waarschijnlijk dat het aspect 'stof' tot hinder zal leiden.

Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de zandwinlocatie door het toestaan van de woning niet wordt beperkt en ter dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv

5.6.2 Situatie plangebied
5.6.2.1 Petersweg 5/5a

Voor wat betreft de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)woningen aan de Petersweg 5/5a zijn positioneel geen wijzigingen voorzien. Gelet op de ligging buiten de bebouwde kom mag een vaste afstand van 50 meter worden uitgegaan. Binnen 50 meter rondom de woningen zijn geen agrarische bouwvlakken aanwezig. Er worden geen agrarische bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd. Ter plaatse van de woningen wordt een goed woon- en leefklimaat verwacht.

5.6.2.2 Slagendijk

De dichtstbijzijnde veehouderij, zijnde een melkveehouderij, is gelegen aan de Slagendijk 1a-1b. De afstand van de compensatiewoning tot de melkveehouderij betreft circa 180 meter. De afstand tussen een melkveehouderij en een geurgevoelig object bedraagt in het buitengebied ten minste 50 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.

In voorliggend geval is de locatie van de compensatiewoning echter gelegen in een gebied dat is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Een landbouwontwikkelingsgebied voorziet in de mogelijkheid tot uitbreiding van intensieve veehouderijen. Uitbreidingsplannen van andere functies mogen in een landbouwontwikkelingsgebied niet belemmerend werken voor (toekomstige) uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen. Om voorstaande reden is door Avenue Adviseurs een geuronderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is onderzocht of ter plaatse van de compensatiewoning een goed woon- en leefklimaat is te verwachten en of omliggende veehouderijbedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3, hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen.

5.6.2.2.1 Voorgrondbelasting

De berekening met V-Stacks-Vergunning laat bij een worstcasescenario voor de inputvariabelen (met luchtwassers) zien dat op 3 punten binnen het plangebied kan worden voldaan aan de wettelijke geurnorm van 14 ouE/m³. Er is een berekening gemaakt met de meest maatgevende veehouderij aan de Slagendijk 1a, waarbij voor het emissiepunt is uitgegaan van de kortste afstand tussen deze veehouderij (vanaf de rand van het bouwblok + de op basis van het bestemmingsplan toegestane 25 meter) en het plangebied. Het geurhinderpercentage dat hierbij hoort is 20 – 25%.

Als van een meer realistisch scenario voor de inputvariabelen (met luchtwassers) wordt uitgegaan dan laat de berekening met V-Stacks-Vergunning zien dat op 5 punten binnen het plangebied kan worden voldaan aan de wettelijke geurnorm van 14 ouE/m³. Het geurhinderpercentage dat hierbij hoort is ook 20 – 25%.

5.6.2.2.2 Achtergrondbelasting

Er is een berekening gemaakt met de huidige intensieve veehouderijen en extensieve veehouderijbedrijven, waarbij omzetting naar een intensieve tak mogelijk is. Voor de maximale geuremissie van deze veehouderijen is uitgegaan van 34.500 ouE/s, tenzij deze veehouderijbedrijven al beperkt worden door bestaande geurgevoelige objecten. In die gevallen is gerekend met de maximale geuremissie op basis van de wettelijke norm voor de betreffende woning. Uit de berekening met V-Stacks-Gebied blijkt dat de achtergrondbelasting in de maximale situatie ter plaatse van het plangebied circa 26,3 – 30,4 ouE/m3 is. Het geurhinderpercentage dat hier voor het grootste gedeelte van het plangebied bij hoort is ook 20 – 25% net zoals bij de geurhinderpercentage van de voorgrondbelasting.

Het woon- en leefklimaat wordt uitgedrukt in een milieukwaliteit variërend van ‘zeer goed’ tot ‘extreem slecht’. Ter plaatse van het plangebied is de milieukwaliteit op basis van dit geuronderzoek ’tamelijk slecht’: 20-25% geurgehinderden.

Hoewel er sprake is van een ‘tamelijk slecht’ woon- en leefklimaat, wordt in de maximale worstcasesituatie op 3 punten binnen het plangebied wél nog steeds voldaan aan de voor het plangebied geldende wettelijke geurnorm van 14 ouE/m³. Bovendien worden de belangen van de meest maatgevende veehouderij aan de Slagendijk 1a in Markelo en de overige veehouderijen in de maximale situatie geenszins geschaad. Bij een meer realistisch scenario wordt zelfs op 5 punten voldaan de wettelijke geurnorm.

De omgeving van het plangebied valt te karakteriseren met veelal categorie IV-bebouwing en in mindere mate met categorie III-bebouwing. Deze categorie-indeling was van toepassing volgens de Wet stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Deze wet gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wgv.

Categorie III-bebouwing is verspreid liggende, niet-agrarische bebouwing, die aan het buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Categorie IV-bebouwing betreft verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.

Voor categorie III-bebouwing bedroeg het maximale percentage geurgehinderden 22% en voor categorie IV-bebouwing was dit 36%. Op 3 respectievelijk 5 punten binnen het bouwblok van het plangebied kan worden voldaan aan de maximale wettelijke geurnorm van 14 ouE/m³, waarbij het percentage geurgehinderden 25% bedraagt.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in een uitspraak van 23 maart 2016 (zaaknummer 201505600/1/A1) dat op deze manier voldoende was gemotiveerd waarom een tamelijk slecht woon- en leefklimaat aanvaardbaar werd geacht.

Geconcludeerd wordt dat hoewel er sprake is van een tamelijk slecht woon- en leefklimaat in het plangebied op basis van het geuronderzoek, de Wgv gelet op voorgaande motivatie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plangebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.

Eelerwoude heeft een Quickscan Flora/Fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek voor de Petersweg 5/5a en de Slagendijk wordt verwezen naar respectievelijk Bijlage 4 en Bijlage 5.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 5,9 kilometer (Petersweg 5/5a) en 2,3 kilometer (Slagendijk). Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied.

5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. De locaties aan de Petersweg 5/5a en de Slagendijk zijn op een afstand van respectievelijk 1,1 kilometer en 1,7 kilometer van het NNN gelegen.

Gelet op de afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling, waarbij de planologische mogelijkheid voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt opgeheven en één woning wordt gerealiseerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.2.1 Petersweg 5/5a

Vleermuizen

Vanwege de kenmerken van de te slopen schuren, worden deze ongeschikt geacht als verblijfplaats voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten.

Broedvogels

In de te slopen veldschuur is een oud merelnest aangetroffen. In de te slopen varkensstal zijn geen broedvogels aangetroffen. Van soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaats jaarrond beschermd is, zijn geen sporen of aanwijzingen verkregen waaruit blijkt dat de te slopen schuren door deze soorten gebruikt worden. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen, dienen sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.

Overige soorten

De steenmarter komt algemeen voor in de omgeving. In de te slopen schuren zijn echter geen sporen van deze soort aangetroffen. Overige beschermde soort(groepen) als amfibieën, flora en reptielen worden gezien het habitat en recente verspreidingsgebied niet verwacht.

5.7.2.2 Slagendijk

Vleermuizen

Vanwege de kenmerken van de te slopen schuren, worden deze ongeschikt geacht als verblijfplaats voor vleermuizen. In de aanwezige beplanting zijn tevens geen geschikte holten aanwezig die als verblijfplaatsmogelijkheid voor boomwonende vleermuizen kunnen dienen. Wel kan het erf dienen als foerageergebied. Dit blijft echter ook in de toekomst het geval. Negatieve effecten op de vleermuizen worden niet verwacht.

Broedvogels

Ter plaatse van de te slopen bebouwing is een broedplaats van een pimpelmees aangetroffen. Ook zijn enkele lege nesten van een houtduif en een merel/zanglijster aangetroffen. Een vogelsoort waarvan de vaste rust en verblijfplaats jaarrond beschermd is die mogelijk voorkomt op het erf is steenuil. In de te behouden schuur zijn enkele oude sporen gevonden van steenuil. Na de werkzaamheden wordt ter plaatse een kast opgehangen, die kan dienen als verblijfplaats voor de steenuil. Door een natuurlijkere inpassing in de toekomst en door de steenuil kast ontstaat er meer geschikt leefgebied voor steenuil. De werkzaamheden dienen wel buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden om verstoring van de broedende vogels te voorkomen.

Overige soorten

Steenmarter komt algemeen voor in de omgeving. Op het erf zijn echter geen sporen van deze soort aangetroffen. Overige beschermde soorten (zoals beschermde flora, amfibieën, reptielen en vissen) worden gezien het habitat en recente verspreidingsgebied niet verwacht in het plangebied. Negatieve effecten op deze soort(groepen) kunnen worden uitgesloten.

5.7.3 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied aan de Slagendijk de aanduiding 'middelhoge verwachting', ter plaatse van de Petersweg 5/5a is de aanduiding 'hoge verwachting' opgenomen. In afbeelding 5.2 is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied, tevens is het beleidsadvies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0020.png"

Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Hof van Twente)

Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' overgenomen in het voorliggend bestemmingsplan. Ter plaatse van beide locaties wordt de grens voor het doen van archeologisch onderzoek niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ruime afstand van het plangebied gelegen. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op de aard en omvang van het plan dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

5.9.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

5.9.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 of meer woningen of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoeging van één woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.9.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016-2021. Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken.

Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
6.1.5 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties. Aan de locatie aan de Petersweg 5/5a wordt 953 m2 aan verhard oppervlakte verwijderd en 48 m² toegevoegd. In verhouding neemt het verhard oppervlak van bebouwing met 905 m² af. Door de afname van verhard oppervlakte, kan hemelwater beter infiltreren in de grond. Voorgenoemde ontwikkeling heeft een positieve invloed op de waterhuishouding. Op de locatie aan de Slagendijk, waar de compensatiekavel gelegen is, wordt extra verhard oppervlakte toegevoegd. dit kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding.

Gezien vorenstaande wordt enkel de locatie aan de Slagendijk meegenomen in de Watertoets. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxSlagendxPet5-VS10_0021.png"

Er zijn in het kader van deze ontwikkeling geen waterhuishoudkundige aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 wordt de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.

7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 8): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 9): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 10): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 11): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 12): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 13): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels (Artikel 14): In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
  • Overige regels (Artikel 15): In dit artikel worden afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden gegeven met betrekking tot vrijkomende agrarische bebouwing.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch met waarden'

Door middel van dit Rood voor Rood plan is ter plaatse van de Petersweg 5/5a en de Slagendijk de agrarische bestemming verwijderd. Ter plaatse van de Petersweg 5/5a is tevens het agrarisch bouwvlak verwijderd. Doordat het agrarisch bouwvlak groter was dan de beoogde woonerven, is ter plaatse een deel van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding.

In de bouwregels is bepaalde dat binnen de bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd. Daarnaast zijn enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 1 meter toegestaan.

'Wonen'
De compensatiekavel aan de Slagendijk en de bestaande woning aan de Petersweg 5a is bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt. De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte bij de woning maximaal 150 m2, of de op de verbeelding aangegeven maximale oppervlakte, mag bedragen. Op de verbeelding is bepaald dat ter plaatse van de Petersweg 5a 176 m² aan bijgebouwen is toegestaan, ter plaatse van de Slagendijk betreft dit oppervlak 264 m².

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels).

Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de sloop van de in bijlage 2 van de regels aangegeven gebouwen te waarborgen.

'Wonen - Vab'

De bestaande woning aan de Petersweg 5 is bestemd als 'Wonen - Vab'. Reden hiervoor is dat ter plaatse sprake is van een bestaande nevenactiviteit (hoefsmederij) binnen (voormalige) agrarische bebouwing. De voor 'Wonen - Vab' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak. Binnen de bestemming is de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstverlening ten behoeve van landbouw kleiner dan 500 m²' toegevoegd. Hiermee is bepaalde dat ter plaatse van deze aanduiding, een hoefsmederij binnen de bebouwing is toegestaan.

De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte bij de woning maximaal 150 m2 mag bedragen. In afwijking van het vorenstaande is de bestaande oppervlakte aan bebouwing toegestaan. In deze bebouwing van maximaal 280 m² mogen nevenactiviteiten worden uitgeoefend.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels).

'Waarde - Archeologische verwachting 1' & 'Waarde - Archeologische verwachting 2'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een Rood voor rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:

  • op welke wijze de balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties wordt bepaald,
  • op welke wijze via het proces binnen de gemeentelijke organisatie geborgd wordt, dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit wordt behaald.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het provinciaal kwaliteitskader en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Nader overleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap zal in het kader van het vooroverleg worden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast zal, indien noodzakelijk, een vergunning worden aangevraagd of melding worden ingediend bijvoorbeeld bij het draineren van werkputten en het lozen op oppervlaktewater.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Slagendijk en Petersweg 5/5a" heeft met ingang van 24 mei 2018 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan is binnen de daarvoor gestelde termijn één zienswijze naar voren gebracht. De zienswijze wordt behandeld in de zienswijzennotitie opgenomen in bijlage 6.

De zienswijze heeft geresulteerd in een wijziging van het bestemmingsplan. Voor de locatie aan de Slagendijk is de aanduiding 'maximum oppervlakte (264 m²)' over de gehele woonbestemming gelegd. Zodoende is gewaarborgd dat ter plaatse een oppervlak van 264 m² aan bijgebouwen is toegestaan.