direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Rijssenseweg 18 Markelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Rijssenseweg 18 te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente.

Ter plaatse bevindt zich een woonperceel met daarachter gelegen een agrarisch perceel. Op het perceel staat een woning met enkele bijgebouwen. Het achtergelegen perceel is in agrarisch gebruik.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse een kleinschalig kampeerterrein te realiseren. Het beoogde kampeerterrein bevindt zich grotendeels op het agrarische perceel en voor een klein deel op het woonperceel.

Het voornemen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat een kampeerterrein niet is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van beide bestemmingen. Aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden binnen beide bestemmingen om een kleinschalig kampeerterrein mogelijk te maken wordt tevens niet voldaan. Tevens dient voor de bouw van gebouwen op de camping een sloopcompensatie plaats te vinden. Dit dient juridisch te worden geborgd.

Daarom is een bestemmingsplanherziening benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan Rijssenseweg 18 te Markelo, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, ten noordoosten van de kern Markelo. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Markelo en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0001.png"

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Rijssenseweg 18 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen "Buitengebied Hof van Twente" (vastgesteld 9 december 2015), "Buitengebied Hof van Twente Veegplan 2018" (vastgesteld 10 juli 2018), "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019" (vastgesteld 15 oktober 2019) en "Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2020" (vastgesteld 29 maart 2021) .

Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' van belang.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.

Het daadwerkelijke kampeerterrein is kleiner dan het plangebied, dit omdat een deel van het plangebied is meegenomen omdat ter plaatse enkel landschapsmaatregelen plaatsvinden. Deze gronden dienene mee te worden genomen in het plangebied. Het daadwerkelijke kampeerterrein is met blauwe stippellijn aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

De gronden binnen het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'. Ter plaatse van de agrarische bestemming geldt tevens de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - openheid'. Verder gelden voor het gehele plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'milieuzone - intrekgebied', de 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en de 'vrijwaringszone - radar'.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn met name bestemd voor maximaal één woning en aan huis verbonden beroepen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. Binnen de woonbestemming is een mogelijkheid opgenomen om een kleinschalig kampeerterrein toe te staan. Voorwaarden hiervoor zijn onder andere dat de afstand tot het bouwperceel van derden 100 m dient te bedragen en dat er sprake dient te zijn van een kampeerterrein bij een karakteristieke of monumentale woning. Vanwege de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn aanvullende bepalingen opgenomen voor de uitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

Gronden met een agrarische bestemming zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden. Daarnaast zijn ze bestemd voor met name het agrarisch gebruik. Vanwege de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - openheid' is specifiek bepaald dat boomkwekerijen niet zijn toegestaan en is bepaald dat deze openheid behouden en beschermd dient te worden. Ook binnen deze bestemming is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een kleinschalig kampeerterrein te realiseren. Hierbij is ook een voorwaarde dat het kampeerterrein tot een bouwperceel van derden minimaal 100 meter dient te zijn.

De archeologische dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van daar te verwachten archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is benodigd bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.

De aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' beschermt de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

Tot slot zijn de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. Er zijn bepalingen omtrent bouwhoogte opgenomen.

1.4.3 Strijdigheid

Een kampeerterrein is niet toegestaan binnen beide bestemmingen. Wel is er een afwijkingsbepaling opgenomen voor kleinschalige kampeerterreinen, echter kan niet aan alle voorwaarden voldaan worden. Zo ligt het terrein op een kortere afstand van bouwpercelen van omliggende (bedrijfs)woningen en is er binnen de woonbestemming geen sprake van een erf dat is aangeduid als karakteristiek. Er is dan ook een bestemmingsplanherziening benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Overigens is het geen belemmering dat de afstand van 100 meter tot de bouwpercelen van omliggende (bedrijfs)woningen niet wordt gehaald. In paragraaf 5.5 wordt daar nader op ingegaan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke aspecten

Het plangebied ligt aan de Rijssenseweg in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa een kilometer ten noordoosten van de kern Markelo.

Het plangebied is gelegen in het 'oude hoevenlandschap', ook wel het 'kampenlandschap' genoemd. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. De eerste nederzettingen, die bestonden uit groepjes kleine boerderijen, lagen op de overgangen van hoog naar laag, op of langs kleine ruggen en rond de koppen in het dekzandgebied. Om het akkerland tegen het vee te beschermen werd elke kamp omgeven door hagen of houtwallen. Deze beplantingen bepalen nog grotendeels het karakter van het gebied. De houtwallen, singels, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplantingen maken het landschap aantrekkelijk. De verkaveling die mede gevormd is door de loop van de beken, de hoogteverschillen en de tracering van de wegen is de afgelopen eeuw weinig veranderd.

In de omgeving van het plangebied liggen verspreid woonpercelen, enkele bedrijfspercelen en agrarische percelen in een overwegend agrarische landschap. Tevens liggen er verspreid bos/natuurpercelen.

2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf betreft een woonperceel met daarachter een agrarisch perceel. Op het woonperceel bevindt zich een woonhuis met enkele bijgebouwen. Het perceel is verder ingericht als tuin. Het agrarisch perceel bevindt zich ten zuiden en zuidoosten van dit woonperceel. Het betreft een esgrond die in gebruik is als grasland.

Het plangebied wordt globaal begrens door een de Rijssenseweg en een bedrijfsperceel aan de noordzijde, bospercelen aan de oostzijde en agrarische gronden aan de zuid- en westzijde. Aan de zuidzijde ligt een zandpad.

In de volgende afbeeldingen zijn luchtfoto's en straatbeelden van de huidige situatie opgenomen. Het beoogde kampeerterrein is met gele omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0004.png"

Afbeelding 2.2 Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste situatie

3.1.1 Algemeen

Het plan betreft de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein. Het plan gaat uit van een combinatie van duurzaamheid en kamperen. De camping wordt meteen ten zuiden van het woonperceel aangelegd. Het receptiegebouw en het toiletgebouw worden wel op het woonperceel gerealiseerd.

Het gaat om een camping met comfortabele luxe plekken. De oppervlakte van de camping bedraagt circa 6.000 m2. De camping zal bestaan uit 25 plaatsen, een receptie en een centraal toiletgebouw. Deze gebouwen worden ondergebracht in typisch streekeigen bebouwing, zoals een vierroedige hooiberg. De gebouwen worden op het centrale erf, nabij de bestaande woning gerealiseerd.

De duurzaamheid komt terug in het plaatsen van een nader te bepalen aantal zonnepanelen, het realiseren van duurzame sanitair-installaties, het realiseren van oplaadpunten voor auto's en fietsen en het indien mogelijk realiseren van een aardwarmtepomp.

Momenteel zijn er reeds 37 zonnepanelen in een grondopstelling aanwezig voor het eigen gebruik. De nieuwe zonnepanelen zullen op het dak van het toekomstige sanitairgebouw en op de bestaande schuur geplaatst worden.

De wens bestaat daarnaast om 3 laadpalen voor elektrische auto's te realiseren. Indien nodig kan dit aantal uitgebreid worden.

De doelgroep van de camping betreft mensen boven de 50 jaar die zoeken naar rust, ruimte en ontspanning. Hierin kan de camping voorzien. De ruime plaatsen (circa 150 m2) dragen hier aan bij. Ook de omgeving draagt hieraan bij. De camping is namelijk gelegen nabij een mountainbike route en aan de wandelroute 'het Pothoek ommetje'. Daarnaast is er volop gelegenheid om in de omgeving te wandelen en fietsen.

Voor de bouw van deze twee gebouwen (receptie en toiletgebouw) dient ter compensatie een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Deze verplichting is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

3.1.2 Landschappelijke inpassing

Om rekening te houden met het essenlandschap, is ervoor gekozen om meer vanaf de flanken te werken en de zuid- en oostzijde van de camping meer open te laten. Dit sluit aan bij het provinciale beleid ten aanzien van het essenlandschap. In de provinciale omgevingsvisie wordt ten aanzien van het essenlandschap aangegeven dat voor de essen geldt dat de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf in stand dient te worden gehouden. De kampeerplekken zullen op de flanken van de es worden gerealiseerd. De provinciale omgevingsvisie geeft aan dat een kleinschalig patroon van kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen passen en kenmerkend zijn voor de flanken. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze dan ook in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk. Dit landschappelijk raamwerk is van oudsher ook aanwezig in het gebied en nog deels herkenbaar. Historische kaarten laten zien dat de ontwikkellocatie zich bevindt in de flanken, dat er al reeds sprake is van een landschappelijk raamwerk met groene elementen en dat de toegangsweg aansluit bij een historische routestructuur.

De totale oppervlakte van de camping bedroeg oorspronkelijk 9.000 m2. Dit is teruggebracht naar 6.000 m2. Dit is gecreërd door 12 plekken met meer privacy aan te bieden (door het plaatsen van een groene afscheiding) in een binnenring dichter achter de bebouwing. De overige (13) plekken worden aan de buitenrand van de camping geplaatst. Deze zullen bij volledige bezetting van de afgebakende plekken ingezet gaan worden.

Om de open rand wordt gebruik gemaakt van een bloemrijk akkerrandmengsel. Op deze manier zullen de omwonenden toch nog een heel deel van hun vrije zicht behouden op de akker/het bos.

De toegangsweg wordt, vanaf de camping gezien, eerst wat flauw naar rechts afgebogen en dan vloeiend met een flauwe bocht naar links richting de uitrit, zodat niemand de overlast van de lampen van auto’s bij het verlaten van de camping in de avonduren zoveel mogelijk wordt beperkt. Op deze manier blijft het in- en uitrijden toch veilig. Zoals hiervoor aangegeven sluit deze toegangsweg aan bij de historische routestructuur op het erf

In de volgende afbeelding is allereest een plattegrond/tekening van de gewenste situatie weergegeven. Vervolgens is een impressie van de vormgeving van het toiletgebouw en de receptie weergegeven. Het volledige landschapsplan is in Bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0005.png"

Afbeelding 3.1 Plattegrond gewenste situatie (Bron: Initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0006.png"

Afbeelding 3.2 Impressie gewenste bebouwing (Bron: Initiatiefnemer)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernota. Voor wat betreft de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW publicatie toekomstbestendig parkeren (publicatie 381), aangezien de gemeentelijke parkeernota hierover geen cijfers noemt. De CROW gaat uit van een minimale en maximale verkeersgeneratie. Dit is de bandbreedte. In dit geval is uitgegaan van het gemiddelde.

3.2.2 Uitgangspunten

De gemeente Hof van Twente heeft eigen parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Voor wat betreft verstedelijkingsgraad en stedelijke zone wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: buitengebied
3.2.3 Parkeren

Voor deze functie geldt op basis van de gemeentelijke parkeernota een parkeerbehoefte van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. In totaal betekent dit dat er 25*1,2 = 30 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd.

In dit geval is het mogelijk om bij elke campingplaats één auto te parkeren. Dit betreft 25 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt er een centraal parkeerterrein aangelegd waar ruimte is voor het parkeren van minimaal 24 auto's. Hiermee wordt er ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte.

3.2.4 Verkeersgeneratie

Voor het aantal verkeersbewegingen van en naar het kleinschalige kampeerterrein is uitgegaan van twee bewegingen per etmaal per standplaats. Dit resulteert in 50 bewegingen per etmaal, waarvan 85% in de dagperiode (42 bewegingen), 10% in de avondperiode (5 bewegingen) en 5 % in de nachtperiode (3 bewegingen). Deze cijfers zijn ontleend aan het akoestisch onderzoek. De doelgroep die de initiatiefnemer wil gaan bedienen zijn vooral mensen die komen om te wandelen en/of fietsen.

Deze verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld via de Rijssenseweg. Deze weg is van voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie eenvoudig en veilig te kunnen afwikkelen.

Voor de camping zal een nieuwe veilige ontsluiting op de Rijssenseweg worden gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel: Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • Sterke en gezonde steden en regio's: Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied: Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (de voorloper van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de NOVI en Ladder voor duurzame verstedelijking

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van een kampeerterrein van ongeveer 3 hectare, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens (ECLI:NL:RVS:2017:943) niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro wordt gezien.

In een andere uitspraak heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een kampeerterrein van 1,5 ha. Met de uitbreiding wordt voorzien in de realisatie van standplaatsen met daarbij enkele gebouwen ten behoeve van de camping (een receptie en een sanitairgebouw).

Gezien vorenstaande uitspraken kan worden gesteld dat voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling. De camping is immers qua oppervlakte kleiner dan 3 ha. Daarnaast gaat het qua bebouwing om enkele gebouwen, die bedoeld zijn ten behoeve van de kampeerfunctie. Een nadere toetsing aan de ladder kan dan ook achterwege blijven.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hieronder worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) 2.13.3 (Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden) 2.13.5 (niet-risicovolle functies, niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden en 2.13.8 (intrekgebieden met stedelijke functies), uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plan voorziet in uitbreiding van een andere dan stedelijke ontwikkeling die een extra ruimtebeslag op de groene omgeving door bouwen en verharden. Ten aanzien van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kan gesteld worden dat de nieuwe bebouwing ten behoeve van de camping aansluit bij het bestaande erf, zowel qua positie als stedenbouwkundige vormgeving. Daarmee is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Voor wat betreft het kampeerterrein zelf betreft dat er geen sprake is van nieuwe bebouwing. Bovendien wordt dit kampeerterrein landschappelijk ingepast, aansluitend bij de daar voorkomende gebiedskenmerken. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 (lid 1, 2, 3 en 5): Principe van ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling voorziet in een toename van de ruimtelijke kwaliteit, door de realisatie van het kampeerterrein, de bouw van bijbehorende gebouwen die passen bij de karakteristieken van de omgeving (zie ook afbeelding 3.2) en de bijbehorende landschappelijke inpassing. Tevens wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief, voldoet aan het uitvoeringsmodel en aan de provinciale vier-lagen benadering. In komende subparagraven wordt daar nader op ingegaan. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gehele ontwikkeling wordt op een adequate wijze landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt er als compensatie voor de bouw van extra gebouwen elders in de gemeente een meervoud aan landschapsontsierende gebouwen gesloopt. De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan hiermee in verhouding met de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

In paragraaf 4.2.6 wordt uitgebreid ingegaan op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.1.6.

Artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.5 Niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Artikel 2.13.8 Intrekgebieden met stedelijke functies

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.5 en 2.13.6 kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand still-principe.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.13.3 en 2.13.5 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.13.3, 2.13.5 en 2.13.8 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied ligt in een intrekgebied voor stedelijke functies. Harmoniërende functies gaan goed samen met drinkwaterwinning en grondwaterbescherming. Deze worden aangeduid als toelaatbaar. Onder harmoniërende functies worden onder andere verstaan: extensieve landbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, natuur, bosbouw (nieuwe) landgoederen en buitenplaatsen" (Bron: Aan de slag met de methodiek 'gebiedsgerichte grondwaterbescherming, Tauw, 11 augustus 2009).

De voorgenomen functies betreffen gezien vorenstaande omschrijving, harmoniërende functies voor de drinkwatervoorziening. Het gaat immers om extensieve recreatie.

Nieuwe niet-risicovolle functies en harmoniërende functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen).

Er is sprake van een nieuwe niet-risicovolle functie waarbij, gezien de aard van de ontwikkeling, wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Het realiseren van de externe recreatie binnen het plangebied leidt namelijk niet tot verslechtering van de grondwaterkwaliteit. Bovendien is er door het opheffen van de agrarische mogelijkheden per saldo sprake van een verbetering voor de grondwaterkwaliteit. Agrarische functies worden namelijk aangemerkt als risicovolle functies. Dit komt ten goede komt aan de functie van het gebied als intrekgebied.

In de regels van het bestemmingsplan is ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater binnen het intrekgebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.13.3, artikel 2.13.5 en artikel 2.13.8 uit de Omgevingsverordening.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.


Het plangebied is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0008.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)

“Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap”

Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Recreatieve functies worden als passend gezien in het mixlandschap. Dit zorgt voor het vitaal houden van het landelijk gebied. De functie zorgt niet voor een belemmering van omliggende functies, waarmee gesteld wordt dat het daarmee in harmonie wordt ontwikkeld. Tevens zorgt de landschappelijke inpassing en de bouw van gebouwen in karakteristieke stijl ervoor dat cultuurhistorie en het landschappelijke karakteristiek wordt versterkt. Het voornemen is hiermee in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locatie en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze ontwikkelingsperspectieven geen specifieke eigenschappen gelden. Ook de laag van de beleving is buiten beschouwing gelaten aangezien er voor deze laag ook geen specifieke kenmerken gelden ter plaatse van het plangebied.

1. De Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Stuwwallen'. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0009.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede van de 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

“Stuwwallen”

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.


Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De ambitie van de provincie speelt in op het gebruik van passende natuurlijke beplanting, evenals het versterken en beleefbaar (zichtbaar) maken van de natuurlijke ondergrond en het reliëf. Bij de landschappelijke inpassing van de voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten. Voorzover er nog sprake is van hoogteverschillen blijven deze behouden. Het één en ander blijkt ook uit het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de natuurlijke laag.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel is men het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. In afbeelding 4.4 is dit aangegeven. afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0010.png"

Afbeelding 4.4 Uitsnede van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)

“Essenlandschap”

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van de voorliggende ontwikkeling aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Binnen de voorliggende ontwikkeling wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ambities binnen de ontwikkelingsperspectief van het essenlandschap. De bebouwing wordt op het bestaande erf gebouwd, zodat de achterliggende es open blijft. De camping ligt op de es en wordt middels een landschappelijke inpassing versterkt.

Middels het landschapsplan (Bijlage 1) wordt getracht om zoveel mogelijk streekeigen beplanting, kenmerkend voor het jonge heide- en ontginningslandschap, te behouden en toe te voegen.

4.2.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.2.5.1 Algemeen

De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

4.2.5.2 Methodiek

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.

Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dient het volgende model gevolgd te worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0011.png"  
Afbeelding 4.5: Modelschema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

Toetsing

Generiek beleid

Zoals blijkt uit de toetsing aan de generieke beleidskeuzes in subparagraaf 4.2.4.1 brengen deze generieke beleidskeuzes geen belemmering met zich mee. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.

Ontwikkelingsperspectieven

In subparagraaf 4.2.4.2 wordt getoetst aan het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling goed aansluit en passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, mits geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze subparagraaf.

Gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft de realisatie van een kampeerterrein. Recreatie maakt een onlosmakelijk deel uit van de gemeente Hof van Twenteen in het bijzonder het gebied rondom Markelo. Dit blijkt ook uit de aanduiding 'mixlandschap'. Van oorsprong is het echter een gebied dat met name werd gebruikt voor natuur en landbouw. Gezien vorenstaande wordt de ontwikkeling getypeerd als gemiddeld (beetje gebiedseigen).

Schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving

De camping heeft een relatief kleine oppervlakte (circa 1,5 ha). Bovendien wordt de camping volledig landschappelijk ingepast. Gezien de kleinschaligheid zal er daarnaast sprake zijn van een geringe toename aan verkeersbewegingen. Gezien vorenstaande wordt de schaal en impact op de omgeving ingeschaald op neutraal.

Commercieel belang versus maatschappelijk belang

De ontwikkeling dient grotendeels een eigen belang. Door de ontwikkeling wordt het belang van de ondernemer gediend. Daarnaast worden ook de volgende maatschappelijke belangen gediend: versterken verblijfsrecreatie, verbeteren kwaliteit buitengebied (door de sloop van bebouwing elders) en vergroten economische activiteiten in het buitengebied. Met de landschappelijke inpassing geeft het invulling aan het beleefbaar maken van het gebied. Het vergroot de beleving van de natuur voor recreanten zoals beschreven in de Laag van de beleving van de Omgevingsvisie. Het grootste belang is echter het eigenbelang. Gezien vorenstaande wordt er in dit geval van een beetje landschappelijk belang.

Conclusie

Aangezien de ontwikkeling een beetje gebiedseigen is, de impact op de omgeving neutraal is en het plan met name eigen belang dient, is de noodzakelijke extra investering in ruimtelijke kwaliteit bovenop de basisinspanning die voor ieder ruimtelijk plan geldt vereist. In dit geval wordt dit bereikt door enerzijds de sloop van landschapsontsierende bebouwing elders en anderzijds door het beheren en onderhouden van een agrarisch perceel van circa 1 ha voor de verbouw van graan ten behoeve van de plaatselijke coöperatie. Er wordt daarmee voldaan aan de KGO.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Bovendien heeft de provincie het kader van 'voorkant samenwerking' gereageerd dat zij kunnen instemmen met het plan.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorliggende ontwikkeling worden in dit hoofdstuk behandeld.

4.3.1 Hof van Twente, zicht op 2030
4.3.1.1 Algemeen

In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief  vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 en 11 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld 10: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

4.3.1.3 Streefbeeld 11: Nieuw evenwicht in functies in het buitengebied is ontstaan met een nieuwe toeristisch-recreatieve publiekstrekker

Hof van Twente kenmerkt zich door kleinschalige initiatieven en een hoge mate van vakmanschap. In deze combinatie zijn in 2030 veel kleine innovaties gemaakt. Denk aan knooperven waar eigenaren zorgdragen voor landschapselementen als paden en houtwallen. Of verschillende vormen van CO2 reductie bij agrarische bedrijven en hun toe- en afvoer. Of de kennis die we opbouwen in het toekomstbestendig maken van onze gemeente in het licht van vergrijzing en krimp.

Het aandeel van recreatie en toerisme in de lokale economie is in 2030 onverminderd groot in Hof van Twente. De toeristisch-recreatieve infrastructuur is geoptimaliseerd. Het landschap is de belangrijkste drager voor recreatie en toerisme en is daarom sturend in de mogelijkheden die er zijn. Er is invulling gegeven aan de behoefte die er was aan de toevoeging van een attractie van bovenregionaal belang. Hierbij is actief gebruik gemaakt van de toeristisch-recreatieve potentie die het gebied de Domelaar in Markelo bood, na de afbouw van de zandwinningsactiviteiten.

Er zijn attracties voor gezinnen en er is een verbeterde verknoping van de bestaande attracties en verblijfaccommodaties in de regio in de vorm van arrangementen.

4.3.1.4 Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. De camping wordt namelijk landschappelijk ingepast waarbij er een grote impuls wordt gegeven aan de landschappelijke kenmerken. In paragraaf 3.1.2 is hier uitgebreid op ingegaan. Hiermee past het initiatief in het streven van streefbeeld 10 om de structuur van het landschap te behouden en te versterken.

Ten aanzien van streefbeeld 11 geldt dat het initiatief past binnen het streven om het landschap als belangrijkste drager te laten dienen voor recreatie en toerisme en daarmee als sturend in de mogelijkheden te laten zijn. Het landschappelijke patroon vormt namelijk de basis op grond waarvan de camping is ingetekend. Tevens is er sprake van concrete behoefte, waarmee de functie inspeelt op de vraag naar campings in het toeristische gebied rond Markelo.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In de 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:

  • een sterke agrarische structuur, bestaande uit bedrijven die door schaalvergroting actief anticiperen op een wereldwijde marktwerking, of hun risico's spreiden door diensten te verlenen op het gebied van natuur en landschap en recreatieve functies of andere bedrijvigheid aan het bedrijf toe te voegen;
  • een grote mate van ondernemerschap, waardoor verspreid over het gehele landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid wordt gestart;
  • een breed scala aan landelijke woonmilieus, variërend van kernen en buurtschappen tot individuele erven, dat qua kwaliteit aansluit bij actuele behoefte van de woonconsument;
  • een gevarieerd en aantrekkelijk landschap, met als bijzondere parels 23 archeologische monumenten, twee rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Den Haller en Stokkum) en acht rijksbeschermde historische buitenplaatsen;
  • een robuust ecologisch netwerk, dankzij een combinatie van grote natuurgebieden en talrijke verbindingen via beken en kleine natuurelementen;
  • een sterk ontwikkelde recreatieve (infra)structuur;
  • een goede regionale infrastructuur.

4.3.2.2 Recreatie en toerisme

Algemeen

De Hof van Twente biedt diverse overnachtingsmogelijkheden voor toeristen. Om echter in te kunnen blijven spelen op de vraag van de toerist en het toeristisch-recreatief product te versterken wordt gestreefd naar verbetering, verhoging en diversificatie van het aantal toeristische overnachtingen. Daarbij is speciale aandacht voor stimulering van het aantal toeristische overnachtingen in het voor- en naseizoen.

Nieuwe of vernieuwende initiatieven op het gebied van verblijfsrecreatie worden gestimuleerd, mede ook om nieuwe doelgroepen te bereiken. Bij groei van bedrijven wordt het kwaliteitscriterium voorop gesteld, daarnaast is selectief uitbreiding mogelijk waarbij gebieds- en marktomstandigheden en mate van innovatie leidend zijn.

Aanvullend op de landschappelijke inpassing van het perceel zelf geldt als voorwaarde bij nieuwbouw dat er een investering plaatsvindt in de versterking van het landschap in de directe omgeving van het initiatief. Het gaat daarbij om de realisatie van houtsingels, hakhoutbosjes, poelen, struinpaden en dergelijke in een omvang die in verhouding staat tot het initiatief. Indien de realisatie van natuur- of landschapswaarden in de directe omgeving niet wenselijk is (vanwege de bestaande natuur- en landschapswaarden of de aanwezige agrarische belangen) dient een financiële bijdrage te worden gestort in een landschapsfonds.

Kampeerterreinen

De kampeerterreinen en minicampings binnen de gemeente vormen een aanzienlijk deel van het aanbod aan verblijfsvoorzieningen. Op de kampeerterreinen wordt aansluiting gezocht bij de veranderde eisen van de recreant. Het beleid is daarom gericht op een voortzetting van de reeds in gang gezette kwaliteitsverbetering. Het betreft zowel de kwaliteit van de voorzieningen (sanitair, zwembad, speeltuin, restaurant e.d.) die op het terrein geboden worden als de kwaliteit van de kampeerplaatsen (omvang van de plek, stroom- en sanitaire voorzieningen op de kampeerplek, ‘hapklare tent’ e.d.).

Kleinschalige kampeerterreinen dragen in belangrijke mate bij aan thematisering van de recreatie en de aandacht voor het ‘beleven’ van het platteland. Om deze thematisering te behouden zijn zij alleen toegestaan bij agrarische bedrijven en op voormalige agrarische bedrijfslocaties die inmiddels zijn bestemd tot wonen. Nieuwe kleinschalige kampeerterreinen zijn mogelijk, waarbij echter strenge eisen gelden ten aanzien van de landschappelijke inpassing.

4.3.2.3 Toetsing

Het plangebied is feitelijk gelegen buiten het gebied waar nieuwe minicampings mogelijk zijn. De oorsprong van het maximaliseren van campings was destijds (2007) met name om te voorkomen dat er wildgroei aan minicampings zou ontstaan. De afgelopen jaren is het aantal minicampings niet enorm toegenomen. Ook is er niet veel vraag geweest van inwoners om dergelijke initiatieven te ontwikkelen. Daarom is gesteld dat het toevoegen van een minicamping met een dergelijke hoge kwaliteit (luxe camping/glamping) passend is. De laatste jaren wordt namelijk ook een toenemende vraag vanuit de markt hierin gezien. Bovendien gaat het om een voormalig agrarisch erf, dat reeds omgevormd is tot woonerf. Gezien de ligging op fietsafstand van het centrum van Markelo en het feit dat het gaat als luxe camping wordt dit als passend gezien. Tot slot wordt gesteld dat het geheel landschappelijk ingepast wordt conform de gebiedskenmerken.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Structuurvisie Landelijk gebied'.

4.3.3 Beleidsnota Grond voor gebruik
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen.

Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor ontwikkelingen die passend zijn in het bestemmingsplan geldt dat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voldoende is gewaarborgd, mits aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan wordt voldaan. Is er wel een bestemmingsplanprocedure nodig (herziening of wijziging), dan is er sprake van een (grootschalige) ontwikkeling en moet afhankelijk van de ontwikkeling de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestatie worden bepaald.

In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Voor het bouwen van gebouwen dient op basis van de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik' ter compensatie elders landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Daarom zijn de uitgangspunten van deze visie omtrent de sloopvoucher regeling van belang.

4.3.3.2 Sloopvoucher regeling

Er zijn eigenaren van erven die graag de voormalige (landschapontsierende) agrarische bedrijfsbebouwing willen slopen en deze op een later moment willen inbrengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. Om dit te stimuleren kan een eigenaar voor dit soort situaties een sloopvoucher ontvangen. In deze sloopvoucher wordt vastgelegd hoeveel oppervlakte te slopen bebouwing in aanmerking komt. Deze voucher is 10 jaar geldig en verhandelbaar. Deze voucher kan ingezet worden bij projecten waarvoor sloopcompensatie nodig is.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie Grond voor gebruik

In dit geval is voor de bouw van de extra bebouwing (circa 100 m2) het benodigd om op een locatie elders een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing te slopen. Om dit te borgen is in de regels van dit bestemmingsplan een bepaling opgenomen waarmee deze sloop is geborgd. Hiermee is het plan in overeenstemming met de beleidsnota Grond voor gebruik.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6. Bro is ook van toepassing op een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het gaat in dit geval om de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein. Deze functie wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder.

Dat een kampeerterrein geen geluidgevoelig object is als bedoeld in de milieuwetgeving, betekent niet dat de kampeerplaatsen in het geheel geen bescherming tegen geluidhinder toekomen. Gezien het feit dat onder andere nachtverblijf is toegestaan, is sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven op het kampeerterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de gebruikers van het als zodanig bestemde parkeerterrein, waar stilte, rust, donkerheid en privacy kernwaarden zijn, een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe. Dit blijkt uit de uitspraak van de raad van State ABRS 8 november 2017, no. 201609544/1/R2.

In dit geval gaat het om een kampeerterrein dat op relatief grote afstand van de Rijssenseweg ligt, namelijk circa 60 meter. Daarnaast wordt het terrein afgeschermd door tussenliggende bebouwing. Er kan dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht worden ter plaatse van de camping.

Het aspect 'geluid' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is voor het plangebied door Dumea een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

De locatie bevindt zich op een perceel in het buitengebied van Markelo. De locatie bestaat geheel uit grasland en ligt ten zuiden van de Rijssenseweg 18 te Markelo. Initiatiefnemer is voornemens een camping te realiseren op de locatie. In de bovengrondmengmonsters (BM1 en BM2) en in de ondergrondmengmonsters (OM1 en OM2) zijn geen verhogingen aangetroffen.

Ter plaatse van het voormalige pad zijn extra inspectiegaten gegraven. In de inspectiegaten zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen.

Omdat er binnen een boordiepte van 5,50 m-mv geen grondwater is aangetroffen, is de plaatsing van de peilbuis met de daarbij behorende grondwateranalyse achterwege gebleven.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen het voorgenomen nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht om in gebruik te nemen voor een woonfunctie.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin met de zwarte cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0012.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Buisleiding Gasunie B.V.

Ten zuidoosten van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding (N557-57) van de Nederlandse Gasunie B.V. Het betreft een leiding met een werkdruk 40 bar en een uitwendige diameter van 114 mm. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Het plangebied ligt op circa 1.000 meter afstand van de hogedruk aardgasleiding en valt daarmee buiten groepsrisico-aandachtsgebied. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.

Inrichting gevaarlijke stoffen

Ten zuiden van het plangebied ligt tevens een inrichting voor gevaarlijke stoffen. Ter plaatse bevindt zich een tank waar propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas is opgeslagen. Voor deze functie is geen verantwoording van het groepsrisico benodigd. Ook is er geen afstand met betrekking tot het plaatsgevonden risico opgenomen. De inrichting vormt dan ook geen belemmering.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente en daarmee aan te merken als een rustig gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'kampeerterrein' heeft op basis van de VNG-publicatie de volgende richtafstanden:

  • 30 meter voor geur;
  • 50 meter voor geluid;
  • 30 meter voor gevaar.

In dit geval ligt meteen aangrenzend aan het kampeerterrein een bedrijfsperceel waar een bedrijfswoning aanwezig is. De richtafstand wordt niet gehaald voor de genoemde aspecten. Er kan echter een nuancering aangebracht worden. Hierna wordt per aspect op de richtafstand ingegaan.

Geur en gevaar

De richtafstand van geur is met name bedoeld voor de geurbelastende onderdelen van het kampeerterrein. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld een centrale keuken en een sanitairgebouw. In dit geval is er op het kleinschalige kampeerterrein geen sprake van een keuken of centraal voorzieningengebouw.

De richtafstand voor gevaar is met name bedoeld voor opslag van bijvoorbeeld brandbare gassen/stoffen of chloor. Dit kan het geval zijn bij grotere recreatiebedrijven, maar daar is in dit geval geen sprake van. Er komt geen inrichting voor gevaarlijke stoffen, waarmee dit aspect geen belemmering vormt.

Bovendien komt het kampeerterrein op een afstand van meer dan 30 meter tot de grens van het gevoelige object, betreffende de bedrijfswoning. Met de indeling van het kampeerterrein is hier bewust rekening mee gehouden. Dit is gedaan door de kampeerplaatsen en de centrale voorzieningen zover mogelijk van deze woning te realiseren (circa 40 meter) en in de strook nabij de woning uitsluitend een parkeerterrein voor bezoekers te realiseren. Deze functie zorgt niet voor een geur- of gevaarbelasting.

Geluid

Ten aanzien van het aspect 'geluid' is door Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 3 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Een minicamping is een type A inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt overeenkomstig het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt conform artikel 1.11 geen directe plicht om een akoestisch onderzoek te overleggen. Desondanks is onderzoek uitgevoerd naar het effect van de oprichting van de minicamping waarbij de geluidbelastingen zijn beoordeeld aan de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1991.


Goede ruimtelijke ordening – langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van alle activiteiten binnen de minicamping bedraagt 37 dB(A) in de dag-, 33 dB(A) in de avond- en 27 dB(A) in de nachtperiode (38 dB(A) etmaalwaarde). Hiermee wordt de richtwaarde van 45 dB(A) (etmaalwaarde) uit stap 2 van de VNG-publicatie gerespecteerd.


Goede ruimtelijke ordening – maximaal geluidniveau

Het hoogst berekende maximale geluidniveau ten gevolge van alle activiteiten binnen de minicamping bedraagt 58 dB(A) in de dag- en 60 dB(A) in de avond- en nachtperiode. De hoogste niveaus worden veroorzaakt door een schreeuwende persoon op het buitenterrein. Hiermee wordt de richtwaarde van 65 dB(A) in de dag- en 60 dB(A) in de avondperiode uit stap 2 van de VNG-publicatie gerespecteerd. De richtwaarde van 55 dB(A) van stap 2 in de nachtperiode wordt niet gerespecteerd. De richtwaarde van 60 dB(A) van stap 3 wordt wel gerespecteerd. Mogelijke argumenten voor het aansluiten bij stap 3 zijn:

  • De richtwaarde uit stap 3 komt overeen met de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer
  • Uitgaande van een minimale geluidwering van de gevel van 20 dB, wordt ter plaatse van de maatgevende woning een binnenniveau van 45 dB(A) (60 dB(A) – 20 dB = 40 dB(A)) gewaarborgd.
  • De maatgevende piekbron is het schreeuwen van mensen. De kans dat dit optreedt in de nachtperiode is zeer klein en uitzonderlijk, aangezien op campings in het algemeen in de nachtperiode stilte en rust wordt voorgeschreven.


Verkeersaantrekkende werking
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 30 dB(A) in de dag-, 26 dB(A) in de avond- en 21 dB(A) in de nachtperiode. Dit komt neer op een etmaalwaarde van 31 dB(A). De richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie wordt hiermee gerespecteerd.

De geluidstoename op de ontsluitingsweg Rijssenseweg (N752) bedraagt niet meer dan 0,1 dB en is daarmee niet waarneembaar. De in de Wet geluidhinder opgenomen criterium van 1,5 dB toename die wordt gebruikt om te bepalen of de verandering significant is of niet. In deze onderhavige situatie is de toename ruimschoots minder dan het gestelde criterium van 1,5 dB uit de Wet geluidhinder. Hierdoor wordt geconcludeerd dat deze toename vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.


Activiteitenbesluit milieubeheer

In paragraaf 3.4 van het onderzoek is aangegeven dat conform artikel 2.18 lid 1 onder a het stemgeluid voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau buiten beschouwing mag worden gelaten. Het hoogste berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de te toetsen activiteiten bedraagt 35 dB(A) in de dag-, 17 dB(A) in de avond- en 12 dB(A) in de nachtperiode (35 dB(A) etmaalwaarde). Hiermee wordt de standaard normstelling van 50 dB(A) (etmaalwaarde) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer gerespecteerd.


In paragraaf 3.4 van het onderzoek is aangegeven dat conform artikel 2.18 lid a onder a het stemgeluid voor het maximaal geluidsniveau (LAmax) buiten beschouwing mag worden gelaten. Ook de piekgeluiden ten gevolge van het komen en gaan van bezoekers bij de inrichting worden conform artikel 2.18 lid 3 onder a buiten beschouwing gelaten. Derhalve treden binnen de inrichting enkel piekgeluiden op ten gevolge van de grasmaaier/bladblazer. Het berekende maximale geluidniveau bedraagt 58 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt de standaard normstelling van 70 dB(A) in de dagperiode uit het Activiteitenbesluit milieubeheer gerespecteerd. In de avond- en nachtperiode treden geen piekgeluiden op die conform het Activiteitenbesluit milieubeheer beschouwd dienen te worden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt er een kampeerterrein gerealiseerd. Dit betreft geen gevoelige functie in het kader van milieuzonering. Omliggende functies vormen dan ook geen belemmering voor het initiatief.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied

Er is met het initiatief geen sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Op basis van de Wgv is een geurgevoelige functie namelijk een gebouw dat bestemd is voor wonen en verblijf. Het kampeerterrein is daarmee niet geurgevoelig. De receptie en het sanitairgebouw zijn geen gebouwen die zijn bestemd voor wonen of verblijf.

Aanvullend wordt gesteld dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op meer dan 100 meter afstand van de camping (Potkamp 1). Het gaat hier om een grondgebonden veehouderij waar melkkoeien worden gehouden. Voor het bedrijf geldt een vaste afstand van 50 meter. Hier wordt aan voldaan. Van enige geurbelasting in het plangebied zal dan ook geen sprake zijn.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

In afbeelding 5.2 is met de afbeelding met de rode cirkel de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Borkeld" bedraagt in dit geval circa 1,6 kilometer. Het gaat in dit geval echter om een zeer kleinschalige ontwikkeling. Op basis van kencijfers (zie ook paragraaf 3.2.4) stijgt het aantal verkeersbewegingen met slechts 9,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De emissie zal dan ook zeer beperkt zijn. Gezien vorenstaande in relatie tot de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied, kunnen negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Een nader onderzoek naar stikstofdepositie wordt niet nodig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxRijsswg18-VS10_0013.png"

Afbeelding 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en het NNN (Bron: Provincie Overijssel)

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.2 toont het kaartje aan de rechterzijde de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van het NNN. Het plangebied ligt nabij het NNN. maar niet in het NNN. Gezien het NNN geen schaduwwerking kent, zijn negatieve effecten niet te verwachten. Bovendien wordt met de inpassingsmaatregelen bijgedragen aan een versterking van de natuurlijke waarden. Hiermee wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en ook niet tot een geschikt leefgebied voor beschermde dieren. Het plangebied bestaat volledig uit akkerland/grasland dat intensief wordt beheerd en onderhouden. Vleermuizen, vogels, amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen rust- en voortplantingsplaats in het plangebied. Tevens vormt het plangebied geen foerageergebied.

Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten zijn er geen wettelijke consequenties m.b.t soort- en gebiedsbescherming.

5.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft het archeologische beleid verwerkt in het geldende bestemmingsplan.

Het plangebied kent daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2 (ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2') of 10 hectare (ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3').

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ten behoeve van voorliggende ontwikkeling geen archeologisch onderzoek benodigd is. De grondwerkzaamheden zijn namelijk zeer beperkt. Dit betreffen enkel de bouw van twee gebouwen (circa 100 m2) en het uitvoeren van kleinschalige werkzaamheden voor het aanplanten van groen. Hiermee wordt de oppervlakte van 2.500 m2 niet overschreden. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied is er geen sprake van karakteristieke gebouwen. Ook in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen monumenten. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

5.8.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden geraakt die een belemmering vormen voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plicht zijn indien een passende beoordeling op basis van art. 2.8 van de Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Borkeld' ligt op een afstand van 1,6 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (plan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (plan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het plan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. In voorliggend geval gaat het om directe eindbestemmingen en is sprake van een besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

Het plan betreft de uitbreiding van een recreatiebedrijf. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 3.1. In onderdeel D 10 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'de aanleg wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • 2. Een oppervlakte van 25 hectare of meer, of
  • 3. Een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename oppervlakte recreatiebestemming is ruim minder dan 10 ha en minder dan 250.000 extra bezoekers per jaar) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

In dit geval is uit de milieuaspecten in Hoofdstuk 5 gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten van de ontwikkeling ten aanzien van de omgeving. Het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is hiermee niet noodzakelijk. Bovendien blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het bevoegd gezag zal een besluit nemen op de in deze paragraaf opgenomen vormvrije m.e.r. beoordeling.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De

doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.

Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.1.5 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit bleek dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap adviseert hiermee positief.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel ( Artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels ( Artikel 7): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In dit artikel is tevens de voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen. Er is bewust gekozen om deze bepaling in de algemene gebruiksregels op te nemen, omdat het kampeerterrein binnen twee bestemmingen wordt gerealiseerd. Het is wenselijk om de verplichting in de algemene regels te koppelen aan beide bestemmingen.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 9): In dit artikel zijn regels vanwege de ligging in een intrekgebied en een vrijwaringszone voor een radar opgenomen.
  • Algemene afwijkingsregels ( Artikel 10): in deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels ( Artikel 11 ): In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels ( Artikel 12 ): In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch met waarden'

Deze bestemming is opgenomen, conform geldend bestemmingsplan, op de gronden waar de camping is beoogd en waar de landschappelijke inpassing plaatsvindt. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik. Specifiek is bepaald dat ter plaatse van de beoogde camping een kampeerterrein is toegestaan. Een ander deel van het plangebied blijft immers in agrarisch gebruik. Het kampeerterrein ligt ook deels binnen de bestemming 'Wonen'. Daarom is specifiek bepaald dat er binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' gezamenlijk één kampeerterrein is toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van het kampeerterrein toegestaan zijn. Ook is voor deze bebouwing een specifieke aanduiding opgenomen, om zo de bouwlocatie te borgen. Deze aanduiding ligt voor een deel binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' en voor een deel binnen de bestemming 'Wonen'. Hierbij is een specifieke bepaling opgenomen dat de maximum oppervlakte van bebouwing 100 m2 mag bedragen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' gezamenlijk.

Voor het bouwen van gebouwen dient elders een meervoud (verhouding 1:2 m2) te worden gesloopt. Om dit te borgen is een specifieke bepaling opgenomen dat voor de bouw van elke m2 aan bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein elders in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente 2 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Voor de goot- en bouwhoogte zijn bepalingen opgenomen.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bepalingen opgenomen, die conform het geldende bestemmingsplan overgenomen zijn. Tot slot is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden. Hierin is specifiek bepaald dat geen omgevingsvergunning benodigd is voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld landschapsplan. Hiermee wordt voorkomen dat het uitvoeren van het landschapsplan vergunningsplichtig is.

'Wonen'

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het bestaande woonperceel. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het wonen. Specifiek is een kampeerterrein toegestaan. Het kampeerterrein ligt ook deels binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarom is specifiek bepaald dat er binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen' gezamenlijk één kampeerterrein is toegestaan.

Ten aanzien van de bouwregels geldt dat de standaard regels voor woningen in het buitengebied van Hof van Twente zijn aangehouden, waarbij bepalingen opgenomen zijn om bestaande afwijkende en vergunde maatvoeringen ook als toegestaan te beschouwen. Dit geldt ook voor de regels omtrent bijgebouwen.

Voor het kampeerterrein zijn specifieke bouwregels opgenomen, die grotendeels overeenkomen met de regels zoals deze voor het kampeerterrein zijn opgenomen in de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Zo is de bouw/sloopregeling overgenomen en is bepaald dat de gebouwen uitsluitend ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding toegestaan zijn.

Binnen de woonbestemming is ten behoeve van het kampeerterrein een bijgebouw (receptie) in de vorm van een hooiberg beoogd. Gezien dit een bijzondere bouwvorm betreft zijn specifieke bouwregels opgenomen. Zo is bepaald dat de onderste dakrand van de hooiberg niet als goot wordt gerekend, aangezien anders niet aan de goothoogte wordt voldaan. Dit kan uitsluitend wanneer sprake is van een gebouw in de vorm van een hooiberg, waarbij een hooiberg in de begrippen is gedefinieerd.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bepalingen opgenomen, die conform het geldende bestemmingsplan overgenomen zijn. Van de gebruiksregels kan middels een omgevingsvergunning afgeweken worden ten behoeve van de realisatie van een paardenbak.

'Waarde - Archeologische verwachting 1'

De bestemming '' is opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Het beleid dat voor deze bestemming geldt is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper van 40 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak & zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel. In het kader van voorkant samenwerking heeft de provincie aangeven akkoord te zijn met deze ontwikkeling.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In voorliggend geval is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd middels de digitale watertoets. Het waterschap geeft aan dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap adviseert hiermee positief.

9.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft tussen 23 december 2021 en 2 februari 2022 voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er vijf zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geleid tot enkele wijzigingen in het plan. De belangrijkste wijziging betreft de verkleining van het kampeerterrein van 9.000 m2 naar 6.000 m2. In de in Bijlage 4 opgenomen zienswijzennota is hier uitgebreid op ingegaan.