Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Plasdijk 6 Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxPlasdijk6-VS10 |
In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Plasdijk 6 te Markelo in de buurtschap Herike - Elsen staat de molenromp van de molen 'vreest niet'. De molenromp is een rijksmonument.
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd er een dieselmotor in de molen geplaatst. De niet meer gebruikte wieken waren in verval geraakt ook al omdat de onderhoudskosten erg kostbaar waren. In 1932 werden de wieken van de molen gehaald en ook de stelling was overbodig geworden. Uit de onttakelde molen werden zeven jaar later de kamwielen en drijfassen verwijderd, omdat er meer opslagruimte nodig was. De molenromp werd als silo gebruikt. De muren lieten echter veel vocht door. Daarom werden de muren opnieuw ingevoegd, maar dit had niet het gewenste resultaat. Vervolgens werd het bovendeel van de molen bepleisterd en van een bitumen laag voorzien om het vocht te weren. Ook de kap werd afgedekt om zo de opslagruimte optimaal te kunnen benutten. Ook werden andere bedrijfsruimtes tegen de molenromp aangebouwd. Dit alles droeg niet bij aan het esthetisch aanzicht van de molen.
De laatste molenaar Henk Hartgerink heeft nog enige tijd naar alle tevredenheid van de klanten in Elsen op de molen gewerkt als veevoederhandelaar. Maar de algemene tendens van schaalvergroting in deze branche en gebrek aan opvolging heeft Henk Hartgerink in 2002 doen besluiten zijn bedrijf te beëindigen en het molencomplex te verkopen. Sindsdien staat de molen met aanbouwen er verlaten bij.
De initiatiefnemer is voornemens om de molenromp en de aangebouwde silo te restaureren. De overige opstallen op het erf worden gesloopt en het erf zal landschappelijk worden ingepast. Ter compensatie realiseerd de initiatiefnemer een woning op het perceel Plasdijk 6 te Markelo.
Om een optimale ruimtelijke kwaliteit te bereiken, is de ontwikkeling zowel stedenbouwkundig als landschappelijk op elkaar afgestemd. Met dit plan wordt daarmee een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsslag gemaakt. De niet-agrarische bedrijvigheid op de locatie wordt gestaakt, landschapontsierende schuren worden gesloopt, rijksmonumuent wordt gerestaureerd en de locatie wordt landschappelijk ingericht.
Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist.Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Plasdijk 6. De locatie is gelegen in de buurtschap Herike - Elsen op een afstand van ca. 3 km van de kern Markelo.
Figuur 1.1 ligging Plasdijk 6 Markelo
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Plasdijk 6 Markelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven.In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" zoals vastgesteld op 18 december 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente. Het bestemmingsplan is inwerking getreden op 21 maart 2013 en deels onherroepelijk geworden op 5 maart 2014.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "bedrijf" met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'. In bijlage 4 is opgenomen welke aard bedrijvigheid is toegestaan en hoeveel vierkantemeter bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden.
Figuur 1.2 uitsnede verbeelding bestemmingsplan buitengebied Hof van Twente
Voor het plangebied geldt dat daar een veevoederhandel gevestigd mag worden waarbij er maximaal
250 m2 bedrijfsbebouwing mag worden opgericht.
Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de functieverandering en bouw van de woning mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de historische ontwikkeling van Markelo en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
In dit hoofdstuk staat een overzicht van de wijzigingen die zijn aan gebracht in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan buitengebied Hof van Twente zoals dat op 18 december 2012 is vastgesteld.
In hoofdstuk 2.1 is een overzichtslijst opgenomen met alle wijzigingen die opgenomen zijn.
Elsen is een buurtschap in Twente gelegen tussen de ruilverkaveling Goor en de heuvelrug richting Markelo. Het gebied is kleinschalig, lichtglooiend met houtwallen en verspreid liggende boerderijen in een zogeheten coulisselandschap. Plasdijk 6 te Elsen ligt op een oude es die op de kaarten van 1850 duidelijk zichtbaar is. In de loop der tijd is het aantal gebouwen langs de Plasdijk en de Holtdijk toegenomen. Veel boerenerven hebben zich in de loop der tijd uitgebreid of vergroot.
De molen die hier gebouwd is in 1842, is een bijzonder gebouw in het landschap door zijn ligging en bouwmassa. Wat vroeger een ronde stenen stellingmolen was die als korenmolen dienst deed, treffen we nu een gebouwencomplex aan van aanbouwen met als middelpunt een oude molenromp.
De Elsener boeren zullen omstreeks 1842 zeer verheugd zijn geweest dat ze voortaan hun rogge en andere granen in hun eigen buurtschap konden laten verwerken tot meel of ander veevoer. In dat jaar werd namelijk de door wind aangedreven stellingmolen “Vreest niet” gesticht.
Toch moet deze molen niet de eerste in Elsen zijn geweest. Ver voordat de windmolens in zwang waren vond in onze streek het malen van granen plaats middels door waterkracht voortgedreven watermolens. We kunnen er vanuit gaan dat Elsen ook zo’n waterradmolen heeft gehad. Dit valt af te leiden uit de boerderijnaam "Möllenkolk" (Holtdijk 6) waar in vroeger tijden in de Holtdijksbeek kennelijk een molenkolk met een waterradmolen heeft gestaan.
Figuur 2.1 historische kaart omstreeks 1900
Het bewuste plangebied is gelegen in een kampen- en essenlandschap. Opvallend in het kampen- en essenlandschap is het sterk wisselende reliëf. De hogere dekzandruggen en de lagere beekdalen veroorzaken de hoogteverschillen. Op de hoogtes werden ooit akkerkampen of eenmansessen aangelegd, terwijl de lagere delen bestonden uit grasland of woeste grond. Om het akkerland tegen het vee te beschermen werd elke kamp omgeven door hagen of houtwallen. Deze beplantingen bepalen nog grotendeels het karakter van het gebied. De houtwallen, singels, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplantingen maken het landschap aantrekkelijk. In de houtopstanden komen bovendien veel soorten planten en dieren voor. De verkaveling die mede gevormd is door de loop van de beken, de hoogteverschillen en de tracering van de wegen is de afgelopen eeuw weinig veranderd. De kavels zijn klein en onregelmatig van vorm. De eerste nederzettingen, die bestonden uit groepjes kleine boerderijen, lagen op de overgangen van hoog naar laag, op of langs kleine ruggen en rond de koppen in het dekzandgebied. Dit patroon is in het landschap nog goed herkenbaar. Deze kenmerken zijn goed te zien op de luchtfoto's
Het plangebied is gelegen aan de Plasdijk 6 in de buurtschap Herike - Elsen. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woonbebouwing. Ten westen van het plangebied bevind zich een openbare basisschool en kerk. De verdere omgeving wordt gekenmerkt door agrarisch gebied. Op het perceel bevindt zich een voormalige molenromp (rijksmonument) en diverse aanbouwen.
Figuur 2.2 luchtfoto omgeving Plasdijk Markelo
op 22 januari 2013 heeft het college besloten in principe medewerking te verlenen. Aan het voorliggende plan. Daarbij heeft het college de volgende voorwaarden gesteld:
Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt, de molenromp (rijksmonument en aangebouwde silo behouden en gerenoveerd en zal de nieuwe woning op een landschappelijk verantwoorde manier worden ingepast in het landschap. Hieronder wordt weergegeven welke bebouwing behouden blijft en welke bebouwing gesloopt wordt.
Figuur 3.1 te slopen (rood) en te behouden bebouwing (groen)
Om een optimale ruimtelijke kwaliteit te bereiken is de locatie zowel stedenbouwkundig als landschappelijk op elkaar afgestemd. Hiertoe is een inrichtingsplan uitgewerkt, die voorzien in een optimale inpassing van de nieuwe bebouwing. Voorafgaand aan het maken van de inrichtingsplannen zijn uitgangspunten voor het ontwerp opgesteld. Deze betreffen vooral het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten en het behouden van de bestaande kwaliteiten van het gebied. De uitgangspunten volgen enerzijds vanuit de gemeentelijke beleidsstukken zoals onder andere het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), maar ook vanuit het landschap, wensen van de initiatiefnemer en de lagenbenadering zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
erfinrichting
Het perceel wordt zorgvuldige ingepast in het landsschap. De inrichting sluit aan bij de gebiedskenmerken van het omliggende landschap. Hieronder wordt de inrichting van het plangebied weergegeven.
Figuur 3.2: erfinrichting
nieuwe woning
Het nieuwe woonhuis wordt gerealiseerd naast de molenromp en blijft ondergeschikt aan de molenromp. De woning krijgt een inhoud van 1.000 m3 inclusief het inpandige bijgebouw.
Figuur 3.3 schetsplan bebouwing
Beeldkwaliteit
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgenomen. In dit beeldkwaliteitsplan wordt invulling gegeven aan de uitvoering van het schetsontwerp.
Het plangebied wordt ontsloten via de Plasdijk. Gezien de omvang van het perceel is er voldoende ruimte om voldoende parkeergelegenheid te bieden op eigen erf.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing is er geen strijd met de uitgangspunten met betrekking tot natuur en landschap. De beoogde ontwikkeling voldoet, vooral vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap, aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel. Op 3 juli 2013 heeft PS een actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze actualisatie is uitgevoerd naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord Kracht van Overijssel. Er zijn aanpassingen uitgevoerd voor de onderwerpen EHS en zone Ondernemen met Natuur en Water, de nieuwvestiging van bedrijven in Landbouwontwikkelingsgebieden, onze rol in de kansrijke zoekgebieden voor Windenergie, de wegencategorisering en het beleid rondom kantoren en lokaal gewortelde bedrijvigheid. Daarnaast is in de Omgevingsverordening een bepaling opgenomen rond de ruimtelijke reservering voor de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en Omgeving en zijn aanpassingen gedaan op basis van de aanpassingen in de Omgevingsvisie en de evaluatie van de Omgevingsverordening uit 2011. De overige teksten in de Omgevingsvisie zijn niet gewijzigd.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als 'Rood- voor-rood', 'Rood-voor-groen', Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat het gewenste plan voldoet aan het doel van de 'kwaliteitsimpuls Groene Omgeving': 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing' en het restaureren van de molenromp (rijksmonument) en aangebouwde silo. Daarmee wordt voldaan aan de basis verplichting van het KGO beleid. Aanvullend wordt het perceel landschappelijk ingepast.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4.1. geeft dit schematisch weer.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 5 en 6 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In figuur 4.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied behoort deels tot het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent productie" - Schoonheid van de moderne landbouw en voor het grootste deel tot het ontwikkelingsperspectief "mixlandschap"
.
"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte" - mixlandschap
Deze gebieden zijn bestemd voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Toetsing aan het 'ontwikkelingsperspectief'
Dit ontwikkelingsperspectief verzet zich niet tegen de sloop van landschapontsierende bebouwing, het restaureren van de molenromp, het inpassen van een compensatiewoning en het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar de bestemming "Wonen" op de bewuste locatie. Onderhavig initiatief voorziet in substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid ter plaatse door een goede ruimtelijke inpassing van de locaties die aansluiten bij de voor het gebied kenmerkende landschapsstructuren.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Hieronder wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'natuurlijke laag' weergegeven.
Figuur 4.3: De natuurlijke laag: “Stuwwallen” en “Dekzandvlakte en ruggen” (Bron: Provincie Overijssel)
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen "Stuwwallen" en "Dekzandvlakte en ruggen".
"Stuwwallen"
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote
hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen
karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het
reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden,
dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de
hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie.
Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd -
zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen
hoog/droog en laag/ nat gebied. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog
en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit
kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met
'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in
gebiedsontwerpen.
Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'
Middels een inrichtingsplan worden de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluiten de toekomstige woonpercelen goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. De inrichtingsplannen dragen bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Hieronder wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' weergegeven.
Afbeelding 4.4: Agrarisch cultuurlandschap: gebiedstype 'Essenlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangeduid met de gebiedstypen "Essenlandschap".
"Essenlandschap"
Het essenlandschap is geordend vanuit de erven en de essen en de eeuwenoude
akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden
aangelegd. Eeuwenlange bemesting (met heideplaggen en stalmest) heeft geleidt tot
een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De ambitie is het behouden van
de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de
verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van
de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. Als ontwikkelingen
plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met
respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en
versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toetsing aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Ook voor de cultuur-agrarische laag geldt dat de nieuwe bebouwing op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld. In de planbeschrijving wordt hier nader op ingegaan. Door voor het gebied kenmerkende landschapselementen te behouden en te versterken wordt goed aangesloten op het omliggende waardevolle cultuurlandschap. De aanleg van nieuwe streekeigen beplanting zorgt voor behoud en versterking van het kleinschalige landschap van houtwallen, singels en bossen. De materialisering zal afgestemd worden op bebouwingskenmerken ten aanzien van omliggend landschap. Ten opzichte van de huidige situatie betekent het plan een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
3. De stedelijke laag
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. de 'stedelijke laag' is daarom niet van belang.
Afbeelding 4.5: Stedelijke laag: "Woonwijken 1955 - nu" (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing aan de “Stedelijke laag”
Gezien de ligging van het plangebied in een gebied dat niet tot de bebouwde kom behoort, is toetsing aan del stedelijke laag niet noodzakelijk. Wel kan gesteld worden dat het gewenste plan geen afbreuk doet aan de stedelijke laag en het bijdraagt aan het verfraaien van de buurtschap Herike Elsen. Ten opzichte van de huidige situatie betekent het plan een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
4. De lust- en leisurelaag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisure laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.
Doordat de molenromp wordt gerestaureerd blijft er cultuurhistorie behouden. Op die manier draagt het plan bij aan het attractief houden van de toeristische routes die over Plasdijk gesitueerd zijn.
Voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Hierbij wordt het plangebied op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap, waarbij de geldende gebiedskenmerken leidend zijn geweest bij het opstellen van het inrichtingsplan. Dit plan is zowel qua inrichting, beplantingskeuze als functies volledig gebaseerd op de natuurlijke gegevenheden in het gebied en het oorspronkelijke landschap. Het bestaande landschap en de bebouwingsstructuur worden als uitgangspunt genomen voor de kavelinrichting. Met de keuze van beplanting en de inrichting van het gebied wordt aangesloten bij de kenmerken van de natuurlijke laag. Ook draagt het opgestelde inrichtingsplan bij aan een zorgvuldige inpassing van het geheel in het agrarische culturlandschap, door voor het gebied kenmerkende landschapselementen te behouden en te versterken. De beoogde ontwikkeling voldoet, vooral vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap, aan de doelstellingen van de regeling 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving'.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. De projectlocaties zijn gelegen in het verwevingsgebied. De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functie (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Hiermee sluit het plan goed aan op het reconstructieplan.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het voorliggende plan draagt bij aan het KGO beleid. Het slopen van de landschapontsierende gebouwen en het restaureren van de molenromp (rijksmonument). is de basisinpsanning die hier geleverd wordt. Aanvullend wordt het perceel landschappelijk ingepast.
Daarmee wordt er voldoende geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit en wordt er voldaan aan het beleid van de provincie.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Landschapsontsierende schuren verdwijnen in het buitengebied. De nieuwe functie wordt op een passende wijze ingepast in het landschaps, waarbij de nieuwe inrichting aansluit bij het oorspronkelijke landschapstype.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
Op deze plek wordt geconstateerd dat wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapontsierende bebouwing, het restaureren van de molenromp (rijksmonument) en inpassing van de nieuwe bebouwing.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.7 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.
In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Deze kaart wordt hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)
Het plangebied ten noorden van Markelo is aangemerkt als gaaf essen- en kampenlandschap. De molenromp is als cultuurhistorische parel opgenomen in de landschapsontwikkelingsvisie.
Het plangebied is gelegen in het oude essenlandschap met de bolle essen die op de flanken van de stuwwal voorkomen dient eveneens open te blijven, bij voorkeur als bouwland. Wegen over de essen blijven onbeplant, de randen met de bebouwing kunnen worden versterkt met houtwal, laan- en erfbeplanting.
De erfbeplanting in dit type landschap is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf. Het voorhuis is gericht op de doorgaande weg en de opstallen staan compact en geordend op de huiskavel. De beplanting beperkt zich tot de singels langs de randen, fruit- en kleinere sierbomen. De schaal van het erf volgt de schaal van de ontginning. De directe omgeving van het erf groeit vervolgens mee met het erf.
Cultuurhistorische parels
De cultuurhistorische parels zijn de landgoederen en monumenten. Deze worden als cultuurgoed beschermd. Voor het landschap is het van belang dat ook de samenhang tussen de waardevolle elementen en de omringende landschapstructuur wordt behouden of waar mogelijk versterkt.
Middels het opgestelde inrichtingsplan blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze versterkt. Hierdoor gaat het plangebied goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
Het plan valt binnen een gebied dat op grond van de welstandsnota wordt aangemerkt als 'Kampen- en essenlandschap'. Een uitsnede van de welstandsgebiedenkaart 'Buitengebied' wordt hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.7: Ligging plangebied in een 'kampen- en essenlandschap' op grond van de welstandsnota (Bron: gemeente Hof van Twente)
In het beleid worden de kampen en essen als waardevol landschap aangeduid. Ingezet wordt op landbouw in combinatie met behoud van de onregelmatige verkaveling, de houtwallen en de boomgroepen. Ook de open essen dienen gespaard te blijven. Met het culturele erfgoed, de karakteristieke erven, dient voorzichtig te worden omgesprongen. Doel van de regels voor dit deelgebied is om de karakteristieke vervlechting van de bebouwingsensembles met het omliggende landschap te behouden en te versterken. In de gevelbehandeling voegt nieuwbouw zich op een aantal essentiële punten naar de bestaande kenmerken. Voor nieuwbouw wordt aan bebouwing specifieke welstandscriteria gesteld ten aanzien van plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen en detaillering.
Bij het ontwerp van de woning is onder andere rekening gehouden met de eisen vanuit de welstandsnota.Gelet op het specifieke architectonisch ontwerp is voor dit plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing in architectonische zin is bepaald. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 4 opgenomen bij de regels.
De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.
In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
In dit hoofdstuk komen de feiten en visie op de gebiedsdragers en daarmee de voorkomende waarden aan bod. De laagdynamische functies (of: gebiedsdragers) landschap, natuur, cultuurhistorie en archeologie vormen het kader voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige functies (als (niet)agrarische bedrijven, recreatie, e.d.). Deze gebiedsdragers blijven de basis vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden, die nader aan bod komen in hoofdstuk 4
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies (o.a. wonen). Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en railverkeerslawaai. In dit geval zijn industrielawaai en railverkeerslawaai niet van toepassing.
In het voorliggende geval heeft SAB B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in de navolgende subparagrafen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek welke is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van meerdere wegen). De maximaal toelaatbare grenswaarde voor nieuwbouw van een woning in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. Bij de woning in de molenromp zijn de geluidsbelastingen hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 50 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en afronding. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de woning wordt overschreden. De maximale toelaatbare grenswaarde voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt met 50 dB niet overschreden. In het onderzoek is nog uitgegaan van een snelheid van 80 km. De toegestane snelheid op de Plasdijk is 60 km. Hierdoor schuift de contour op. Aanvullend akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. De conclusies voortkomend uit dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:
Op basis van de resultaten van het asbestonderzoek (het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3) wordt geconcludeerd dat binnen de onderzoekslocatie sprake is van een geval van bodemverontreiniging met asbest. Het aangetoonde gewogen asbestgehalte levert vanuit milieuhygiënisch oogpunt risico's op voor het voorgenomen gebruik, namelijk wonen. De verontreiniging is inmiddels grotendeels gesanneerd. Voordat gestart wordt met de bouw van de woning zal het perceel volledig gesanneerd zijn.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van een compensatiewoning. Een project met een dergelijke omvang is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
Ter compensatie voor het restaureren van de Molenromp wordt een nieuwe (compensatie)woning gerealiseerd. Het landbouwontwikkelingsgebied is gelegen op een afstand van circa 300 meter. Het dichtstbijzijnde (intensieve) agrarisch bedrijf (in het verwevingsgebied) ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 65 meter. Gezien deze afstanden en de huidige omliggende woningen kan geconcludeerd worden dat:
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening is er geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. In verband met de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied is een toetsing van de plannen noodzakelijk aan de natuurwetgeving. Naar aanleiding van een flora- en faunaonderzoek moet duidelijk worden welke effecten de voorgenomen ontwikkelingen hebben op de aanwezige natuurwaarden en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. Eelerwoude uit Goor heeft hiertoe een quickscan Flora en faunawet uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van het plangebied en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde dier- en plantensoorten. De quickscan is bijgevoegd.
In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied te Markelo ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen in het kader van de NB-wet. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied Borkeld ligt op een afstand van 1700 meter (hemelsbreed gemeten). Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is aangewezen als onderdeel van de EHS ligt op een afstand van 1300 meter (hemelsbreed gemeten). Gezien de afstand, de ongeschiktheid van het tussenliggende gebied en de afwezigheid van overeenkomstig habitat, zijn geen verbindingen aanwezig tussen het plangebied en de genoemde natuurgebieden. Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn niet te verwachten. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de ord
In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren.
Door de grondbewerking en de nieuwbouw, zullen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. In de toekomst zal waarschijnlijk een deel van het plangebied weer geschikt zijn als leefgebied.
De meeste van de aanwezige soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is meer strikt beschermd. Voor deze soorten moet bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn soorten uit de soortgroep vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Negatieve effecten van de beoogde plannen op vleermuizen zijn niet op voorhand uit te sluiten.
Op basis van veldwaarnemingen is een vaste rust- en verblijfplaats van kerkuil vastgesteld. De realisatie van de plannen leidt tot aantasting van een vaste rust- en verblijfplaats. Op basis van deze conclusie en de beoogde plannen zou een ontheffing worden aangevraagd op artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Echter heeft er in januari 2014 een veldbezoek van de lokale uilenwerkgroep plaatsgevonden. Tijdens dit veldbezoek is geconstateerd dat er geen sprake meer is van een rust- en verblijfplaats van een kerkuil.
Een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet is daarom niet nodig.
Wel kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
Uit de quickscan en het veldbezoek van de uilenwerkgroep blijkt dat een aanvullend flora- en faunaonderzoek niet noodzakelijk is. Daarnaast is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied de aanduiding 'hoge verwachting' . Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Figuur 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De dubbelbestemming Archeologies verwachtingen is om die reden dan ook niet opgenomen in het bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, bijzondere cultuurhistorische waarden. De molenromp is een Rijksmonument. Deze molenromp wordt gerestaureerd. Dit object vormt in het kader van het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering voor het realiseren van de nieuwe woning. Voor het overige bevinden zich in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in de omgeving.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Wel bevindt zicht in het plangebied een Rijksmonument. De uitvoering van het gewenste plan levert echter geen belemmering op.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Vechtstromen heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Vechtstromen en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits “schoonhouden – scheiden – schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement worden verhoogd.
Het vGRP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater in de gemeente Hof van Twente voor de periode 2013-2016 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn (2030). In het vGRP zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd ten aanzien van de invulling van zorgplichten op het gebied van stedelijk afvalwater, overtollig hemelwater en grondwateroverlast.
In lijn met het huidige beleidskader streeft de gemeente er naar vermenging van schoon hemelwater met afvalwater zoveel mogelijk terug te dringen (ontvlechten), waarbij de trits “vasthouden-bergen-afvoeren” de voorkeursvolgorde is (basisniveau). Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Wat betreft de verwerking van overtollig hemelwater in riolen geldt dat het bewust inrichten van de bovengrond als waterberging c.q. waterafvoer de voorkeur heeft om eventuele inspanningen betaalbaar te houden.
Bij de grondwaterzorgplicht hebben perceeleigenaren nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van grondwaterproblemen. Als de grondwaterstand echter te zeer wordt bepaald door factoren buiten het perceel van de grondeigenaar dan zal de gemeente, in samenspraak met waterbeheerder en provincie, maatregelen treffen om structurele grondwaterproblemen te voorkomen of te beperken.
Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het “watertoets proces”. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.
Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.
Waterlopen met een beschermde status (Kaderrichtlijn water) staan vermeld op de verbeelding behorende bij een ruimtelijk plan. Informatie over de status van een KRW-lichaam en beoogde maatregelen verwoord in zogenaamde “factsheets”, wordt beschouwd als zwaarwegend belang waar slecht gemotiveerd van kan worden afgeweken door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatre-gelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden. Bij voorliggend plan wordt het aandeel verhard oppervlak kleiner als gevolg van de sloop van enkele bedrijfsgebouwen en het verwijderen van een deel van de erfwegen.
In het algemeen is het doel het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater om deze vervolgens te infiltreren in de grond. Bij infiltratie moet voorkomen worden dat er schadelijke stoffen via bouwmaterialen als bijvoorbeeld zink, lood en koper in het water of de in de bodem terechtkomen.
Uit de watertoets blijkt dat er een normale procedure kan worden gevolgd aangezien het hier een klein plan met weinig relevante wateraspecten betreft. Hierna worden de beleidsregel/ uitgangspunten
Algemeen
Afvalwater
Hemelwater
Grondwater
Oppervlaktewater
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel daarbij wordt het hemelwater geïnfiltreerd. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Conclusie
De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het aspect water vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Vanaf 1 juli 2013 gelden de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2012 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Een dubbelbestemming ten aanzien van archeologie is ook in dit hoofdstuk opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor in totaal twee woningen, waarvan één nieuwe (compensatie)woning en de bestaande woning. Voor de bestaande woning geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt. Voor de nieuwe (compensatie)woning geldt dat de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt. De nieuwe woning is voorzien van een platdak. De inhoud van de nieuwe compensatie woning bedraagt maximaal 1.000 m3 en heeft binnen dit volume een inpandige bijgebouw. De bestaande woning heeft een inhoud van maximaal 750 m3. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de nieuwe compensatiewoning alleen een inpandig bijgebouw mag hebben. Bij de bestaande woning bedraagt de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 150 m2.
Voorwaardelijke verplichting
In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak “Linderveld” - AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546, nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting, zoals hierboven beschreven, kan worden opgenomen.Omdat dit een relatief nieuw instrument is wordt een uitleg noodzakelijk geacht. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het beplantingsplan zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied/Groene Omgeving moeten deze passen in de geldende gebiedskenmerken en bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken (zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken bij de Omgevingsvisie Overijssel 2009).
Bij ontwikkelingen genoemd onder sub 4 kan vooroverleg achterwege blijven:
Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijk kwaliteitskader, de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt.
In het kader van het vooroverleg is de watertoets ingevuld. De watertoets is als bijlage opgenomen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke onderdelen belangrijk zijn in dit plan en eventueel uitgewerkt moeten worden. Gezien de kleine omvang van het plangebied en er verder geen andere water aspecten een rol spelen is het waterschap het met de conclusie eens dat het plan waterhuishoudkundig geen belemmering vormt.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 april 2014 zes weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen worden inhoudelijk behandeld in “Zienswijzennotitie ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Hof van Twente, herziening Plasdijk 6 Markelo” en Beeldkwaliteitsplan Plasdijk 6 Markelo. welke een onlosmakelijk deel is van de herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Hof van Twente, herziening Plasdijk 6 Markelo” (zie bijlage voor de bijbehorende zienswijzenrapportage).