Plan: | Larenseweg 38 Markelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxLarenseweg38-VS10 |
Voor de locatie Larenseweg 38 in Markelo hebben de initiatiefnemers een plan ontwikkeld om landschapsontsierende bebouwing op het perceel slopen en een nieuwe woning te bouwen (toepassing rood voor rood regeling). Daarnaast is het plan om een kleinschalige camping te realiseren, in de vorm van camperplaatsen, met daarbij een sanitairgebouw. Er is hiervoor een plan ontwikkeld, waarbij een passende erfinrichting wordt gerealiseerd.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en hiervoor een passend juridisch-planologische regeling te geven.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Larenseweg 38 in Markelo. Het plangebied ligt op ca. 2,3 kilometer meter ten westen van Markelo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie P, perceelsnummer 1205. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (ter plaatse van de rode pijl).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. De erfgrenzen vormen de grens van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019'. Dit plan is op 15 oktober 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hof van Twente. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Voor een gedeelte geldt 'Waarde-Archeologische verwachting 3'. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' en de functie-aanduiding 'specifieke vorm van wonen-2 plattelandsappartementen' voor het perceel van toepassing.
In figuur 1.3 is een uitsnede weergegeven van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2019
(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden zijn in eerste instantie bestemd voor het wonen en het agrarisch gebruik. Ter plaatse is één woning toegestaan. Daarnaast zijn twee plattelandsappartementen toegestaan.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om een extra woning te realiseren, noch een kleinschalige camping in de vorm van het bieden camperplaatsen met bijbehorend sanitairgebouw. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Larenseweg 38 Markelo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van Markelo. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische bedrijven, bospercelen en enkele erven met burgerwoningen.
Op het perceel zijn een woning met verschillende agrarische schuren aanwezig. Deze zijn niet meer in gebruik voor de agrarische functie en zijn in vervallen staat. De schuren bevatten asbest. Daarnaast zijn er twee plattelandskamers aanwezig.
Vijf schuren zullen worden gesloopt, evenals de kuilvoeropslagen en de opslag voor drijfmest. In figuur 2.1 en 2.2 is de bestaande situatie op het perceel te zien en zijn de te slopen bouwwerken aangegeven.
Figuur 2.1: aanzichten huidige situatie vanaf Larenseweg (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: te slopen en te behouden bouwwerken Larenseweg 38 (bron: ba-twente.nl)
Figuur 2.3: aanzichten te slopen schuren (bron: ba-twente.nl)
Sloop bebouwing
Er zal 1641 m2 landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt. Het betreft de schuren 2 tot en met 6 die zijn weergegeven in figuur 2.3. Daarnaast worden de kuilvoerplaten en opslag voor drijfmest verwijderd.
In ruil voor de sloop van de bebouwing zal een extra woning (type schuurwoning) van maximaal 750 m3 op het perceel worden gerealiseerd, ten noordwesten van de bestaande woning.
Er wordt een kleinschalige camping in de vorm van 10 camperplaatsen gerealiseerd. Deze worden geclusterd op het erf. Daarbij wordt een nieuwe hooiberg/schuur (sanitairgebouw) van maximaal 150 m2 gerealiseerd, die ten dienste staat van deze camperplaatsen.
In figuur 2.4 is de toekomstige erfindeling inclusief landschappelijke inpassing te zien. Deze is ook opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: ba-twente.nl)
Erfinrichting
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin de toekomstige erfinrichting is uitgewerkt en vastgelegd. Op het erf worden verschillende streekeigen bomen aangeplant, wordt een boomgaard met fruitbomen en een wijngaard aangelegd. Daarnaast worden een kikkerpoel en een wilde bloementuin aangelegd. Het noordelijk gedeelte wordt een weiland (en zal gebruikt worden voor het beweiden met paarden).
De camperplaatsen worden ingepast middels de aanplant van hagen. Daarnaast wordt middels een haag de privéruimte van de woning afgescheiden van het recreatiegedeelte voor de camperplaatsen en plattelandskamers.
Verkeer en parkeren
De nieuwe woning wordt ontsloten via een afzonderlijk inrit. De nu bestaande inrit krijgt een ondergeschikte functie in de vorm van een soort karrespoor.
Er zijn 7 parkeerplaatsen aanwezig ten behoeve van het parkeren bij de plattelandskamers en de camperplaatsen. Dit parkeren vindt plaats nabij het gebouw waarin de plattelandskamers gelegen zijn.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een rood voor rood ontwikkeling, waarbij landschapsontsierende schuren worden gesloopt en een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt een kleinschalige camping in de vorm van camperplaatsen gerealiseerd. Deze ontwikkeling, waarbij nieuwe passende functies in het buitengebied worden toegevoegd en sprake is van investeringen in ruimtelijke kwaliteit, past in de prioriteit om een toekomstbestendig landelijk gebied te ontwikkelen. Daarmee past het binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan maakt de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Daarnaast wordt een kleinschalige camping in de vorm van 10 camperplaatsen gerealiseerd.
Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De realisatie van één nieuwe woning wordt derhalve niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt.
Wat betreft de kleinschalige camping met 10 camperplaatsen geldt dat deze binnen het bestaande erf wordt gerealiseerd. Nieuwe bebouwing in het kader van dit onderdeel van het plan betreft de bouw van een sanitairgebouw. Door de deelname aan de rood voor rood regeling waarbij sprake is van sloop van de agrarische schuren en de bouw van het sanitairgebouw neemt de oppervlakte bebouwing op het perceel per saldo flink af. De kleinschalige camping met 10 camperplaatsen wordt dan ook eveneens niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende paragrafen wordt de ontwikkeling getoetst aan verschillende beleidsaspecten vanuit de provincie en gemeente en in hoofdstuk 4, 6 en 7 wordt de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan beoordeeld aan de hand van omgevingsaspecten, economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Daarmee wordt geacht dat er een goede invulling wordt gegeven aan de uitspraak van de ABRvS.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Er is sprake van een ontwikkeling op een bestaand erf, waarbij de rood voor rood regeling wordt toegepast. Sloop van landschapsontsierende schuren vindt plaats, waarbij een nieuwe extra woning op een bestaand erf wordt gerealiseerd. Ook de realisatie van een kleinschalige camping/camperplaatsen vindt binnen de contouren van het bestaande erf plaats. Er wordt geen nieuw beslag op de Groene Omgeving gelegd. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de gebiedskenmerken en wordt het plan getoetst aan de ter plaatse geldende kenmerken. Het toekomstige erf wordt op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Vastgesteld kan worden dat wordt voldaan aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is in onderhavig geval niet van toepassing, aangezien de ontwikkeling aangemerkt kan worden als een kleinschalige ontwikkeling. Daarnaast wordt met de toepassing van de gemeentelijke rood voor rood regeling en landschappelijke inpassing reeds een tegenprestatie geleverd.
artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In het woningbouwprogramma Hof van Twente 2018-2027 zijn voor de verschillende kernen binnen de gemeente en het buitengebied de aantallen toe te voegen woningen opgenomen.
Voor rood voor rood projecten geldt dat hiervoor een aantal van 28 woningen is opgenomen. Onderhavig bestemmingsplan maakt rood voor rood mogelijk. Er is sprake van de bouw van één woning. Deze past binnen het woningbouwprogramma.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Met de toepassing van rood voor rood wordt een bestaand erf herontwikkeld door sloop van landschapsontsierende bebouwing en wordt een extra woning gerealiseerd, evenals een kleinschalige camping in de vorm van camperplaatsen. Het erf wordt daarbij voorzien van een passende landschappelijke inrichting. Het perceel heeft in de huidige situatie reeds een woonbestemming. De toevoeging van de woning en de camperplaatsen zullen geen belemmeringen geven voor de bestaande functies in de omgeving. In paragraaf 4.2 en 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toets
Bij de herinrichting van het erf is er per saldo sprake van afname van bebouwing. Er wordt circa 1641 m2 bebouwing gesloopt. Er wordt hiervoor een nieuwe woning terug gebouwd, evenals een sanitairgebouw bij de camperplaatsen, maar per saldo neemt de bebouwing op het perceel af. Hiermee -tezamen met de erfinrichting waarbij veel ruimte onverhard blijft- wordt bijgedragen aan het vasthouden van water. De aan te leggen kikkerpoel draagt bij aan verbetering van de zichtbaarheid van het water.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je) beekdal, voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid;
Toets
Onderdeel van het plan is het aanvullen van de erfinrichting met verschillende passende landschapselementen. Hiermee wordt de structuur van het erf verbeterd en bijgedragen aan de kleinschaligheid van het erf, waarbij de overgang erf/open landschap benadrukt wordt.
Laag van de beleving
In de Laag van de beleving heeft het plangebied het kenmerk 'donkerte'.De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie
Overijssel)
In de donkere gebieden is het uitgangspunt/ambitie om alleen minimaal noodzakelijk kunstlicht toe te passen. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Veel aandacht is er daarbij voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Toets
Bij de ontwikkeling wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met het beperken van licht. Er vindt geen onevenredige toename van licht plaats door de ontwikkeling.
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Algemeen
In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeelden, 10, 11 en 14 zijn voornamelijk van belang. Deze worden hierna behandeld.
Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder
ontwikkeld
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.
De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.
Nieuw evenwicht in functies in het buitengebied is ontstaan met een nieuwe
toeristisch-recreatieve publiekstrekker
Hof van Twente kenmerkt zich door kleinschalige initiatieven en een hoge mate van vakmanschap. In deze combinatie zijn in 2030 veel kleine innovaties gemaakt. Denk aan knooperven waar eigenaren zorgdragen voor landschapselementen als paden en houtwallen. Of verschillende vormen van CO, reductie bij agrarische bedrijven en hun toe- en afvoer. Of de kennis die we opbouwen in het toekomstbestendig maken van onze gemeente in het licht van vergrijzing en krimp.
Het aandeel van recreatie en toerisme in de lokale economie is in 2030 onverminderd groot in Hof van Twente. De toeristisch-recreatieve infrastructuur is geoptimaliseerd. Het landschap is de belangrijkste drager voor recreatie en toerisme en is daarom sturender in de mogelijkheden die er zijn.
Kwaliteit woningenbestand is hoog en divers, aansluitend op de markt/behoefte van
inwoners,maar toch betaalbaar gebleven
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.
Toets en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, omdat er vrijkomende ontsierende agrarische bebouwing wordt gesloopt en een bestaand erf wordt herontwikkeld, waarbij een nieuwe woning op het erf wordt gebouwd. De ontwikkeling wordt landschappelijk op passende wijze ingepast middels een erfinrichtingsplan. Onderdeel van het plan is het toevoegen van camperplaatsen. Hiermee wordt een aanvulling op het toeristisch-recreatief aanbod gerealiseerd en draagt de ontwikkeling bij aan de uitvoering van het beleid uit de visie.
Vastgesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als bedoeld in de 'Hof van Twente, zicht op 2030'.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.
De structuurvisie benoemt de volgende kernkwaliteiten van het landelijk gebied in Hof van Twente:
Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen mede- werking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woonerven. Dit hangt ook samen met het beschermen van agrarische bedrijvigheid tegen beperkingen die uit de nabijheid van woningen voortkomen.
Het omvormen van voormalige agrarische erven, naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing.
Toets en conclusie
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt met toepassing van de gemeentelijke rood voor rood regeling een compensatiewoning toegevoegd op een bestaand erf aan de Larenseweg 38 te Markelo. Er wordt daarbij een aanvullende recreatieve functie op het erf toegevoegd door de realisatie van 10 camperplaatsen. De ontwikkeling wordt landschappelijk goed ingepast middels een erfinrichtingsplan. Daarbij worden bestaande landschapselementen behouden en worden er nieuwe passende elementen toegevoegd, teneinde het landschap ter plaatse te versterken en de biodiversiteit te vergroten. Daarmee wordt geacht dat deze ontwikkeling past binnen het streefbeeld als bedoeld in de 'Structuurvisie Landelijk Gebied'.
Algemeen
De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000 m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen.
Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor grootschalige projecten is echter een bestemmingsplanprocedure (herziening of wijziging) nodig.
In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De beleidsnotitie 'grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen, niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied en de sloopvoucher-regeling. In dit geval zijn de kaders van het Rood voor Rood beleid van belang.
Rood voor Rood
Het doel dat de gemeente voor ogen heeft is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit doel is onder andere te bewerkstelligen door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. De regeling Rood voor Rood gaat uit van de sloop van een minimum oppervlakte van 1.000 m2, waarvoor ter compensatie een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. De maximale inhoud van de te realiseren compensatiewoning bedraagt 750 m3. De compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend aan de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning, om de erfstructuur te handhaven en de daarbij behorende clustering van bebouwing (ensemble) te bewerkstelligen.
De compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering. Het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd. Uitgangspunt voor de grootte van het bijgebouw is 150 m2. De ruimtelijke kwaliteit moet voor alle betrokken locaties zijn gewaarborgd. In dat kader dient een landschapsplan (erfinrichtingsplan) te worden opgesteld, evenals dat een beeldkwaliteitplan/schetsplan van de nieuwe bebouwing vereist is.
Toets en conclusie
Middels uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan wordt sloop van alle landschapsontsierende bebouwing en bijbehorende voorzieningen zoals mestkelders, erfverhardingen e.d. mogelijk gemaakt, waarvoor in ruil de realisatie van een compensatiewoning mogelijk wordt gemaakt. Er wordt circa 1641 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.
Naast de nieuwe woning van maximaal 750 m3 en een bijgebouw van maximaal 150 m2 (waarvoor 1000 m2 sloopoppervlakte wordt ingezet) wordt er een sanitairgebouw gerealiseerd ten behoeve van de camperplaatsen met een oppervlakte van 150 m2.
In verband met het toestaan van het sanitairgebouw wordt 300 m2 extra landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Er wordt met de sloop van 1641 m2 ruim voldaan aan de vereiste sloopoppervlakte.
De bouwlocatie van de nieuwe woning is gesitueerd op een slooplocatie/een bestaand erf. Met het bouwen op dit erf worden er geen solitaire woonbestemmingen opgericht die de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente verslechteren. Uit de milieutoets (paragraaf 4.2 en 4.3) blijkt dat omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd worden. Voor de beoogde ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. De uitvoering daarvan, evenals de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, is gewaarborgd via een voowrwaardelijke verplichting in de regels. Op gronde van voorgaande wordt geacht dat het plan past binnen de beleidsnota 'Grond voor gebruik'.
In 2005 is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
-behoud en versterking van waardevolle ensembles: behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
-landschappelijke versterking van het watersysteem;
- zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
- inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.
Het plangebied is gelegen binnen het broekontginningenlandschap (op de overgang van het grootschalig naar het kleinschalig landschap). In de afbeelding hieronder is de ligging aangegeven met een rode cirkel.
Figuur 3.6: uitsnede landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente (bron: gemeente Hof van Twente)
Ter plaatse van dit landschap geldt het behoud van de openheid en grootschaligheid als uitgangspunt waarbij bospercelen en wegbeplanting van es, populier of els de ruimte begrenzen. De erfbeplanting wordt gekenmerkt door een vrij open ruime opzet in het grootschalig landschap en een gesloten beplanting rondom een kleinschalig erf in de kleinschaliger broekontginning. Het realiseren van gebiedseigen erfbeplanting (hagen, fruitbomen, grote solitairen) zijn maatregelen die hier gewenst zijn.
Toets
Middels het opgestelde erfinrichtingsplan blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Verschillende elementen van gebiedseigen beplanting zorgen voor de begrenzing van het erf, waardoor een voor de broekontginning passend inrichting wordt gerealiseerd.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het plangebied is gelegen in het gebied dat aangemerkt is als 'westelijke ontginningen'.
De criteria voor de 'westelijke ontginningen'zijn als volgt:
Nieuwe bedrijfsgebouwen worden eenvoudig en sober gehouden.
Plaatsing:
- de erven kennen een rechthoekige opzet
- het huis is op de weg georienteerd
- de stal en schuur staan niet aan de weg, maar schuin achter of achter het huis
Hoofdvorm
- De hoofdvorm dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het gebied
- Het huis, de stal en schuur krijgen een kap
- De stal en de schuur hebben een eenvoudige hoofdvorm.
Gevel:
- Huizen, stallen en schuren kunnen in alle, mits deugdelijke, materialen worden uitgevoerd.
Aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen
- De toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw.
- Aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw.
- Geen dakkapel op bijgebouw
Detaillering
- de stallen en schuren worden in gedekte kleuren gehouden
- de daken van stallen en schuren worden in gedekte kleuren gehouden.
Doorwerking voor dit plan
Bij de realisatie van nieuwe bebouwing op het erf wordt rekening gehouden met deze welstandscriteria. Het voornemen is om een schuurwoning te realiseren.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels dit bestemmingsplan wordt een rood voor rood project (sloop landschapsontsierende bebouwing en bouw nieuwe woning) en realisatie kleinschalige camping in de vorm van camperplaatsen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is beschreven in hoofdstuk 2.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Voor kampeerterrein geldt een m.e.r-verplichting in het geval waarin een permanent kampeer- of caravanterrein betrekking heeft op: 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarden. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Voor onderhavige ontwikkeling is een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
In het kader van dit bestemmingsplan is gekeken naar de functies in de omgeving van het plangebied. Daarbij worden twee vragen gesteld:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Met de toevoeging van een nieuwe woning wordt geen nieuwe milieubelastende functie toegevoegd. Een nadere beschouwing op dit onderdeel is niet nodig.
Ten aanzien van de kleinschalige camping/camperplaats is een nadere beschouwing vereist. In de publicatie zijn camperplaatsen niet specifiek benoemd. De functie die het meest overeen komt met deze functie betreft de functie 'kampeerterreinen (met keuken). Kampeerterreinen (met keuken) kennen op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar.
De kleinschalige camping/camperplaatsen is minder milieubelastend dan de functie 'kampeerterrein (met keuken), aangezien het in dit geval om een rustige, kleinschalige recreatieve functie met maximaal 10 stand-/camperplaatsen zonder aanvullende campingvoorzieningen gaat. Een keuken is niet aanwezig. Hierdoor zijn de effecten van het plan ook minder en is het aanhouden van een minder grote indicatieve afstanden ten opzichte van de nieuw te realiseren woning te verantwoorden.
De bestaande woning behoort bij de kleinschalige camping/camperplaatsen en plattelandsappartementen en daarvoor is geen nadere toets vereist.
Interne werking
De bestaande plattelandsappartementen kunnen worden aangemerkt als vallend in categorie 1, waarbij een indicatieve afstand van 10 meter geldt (vergelijkbaar met hotel, pensions uit de VNG-publicatie). De nieuwe woning ligt ruim buiten deze afstand, op circa 50 meter.
Het dichtstbijzijnde gedeelte van de camping (reservoirs) is op een afstand van circa 15 meter van de nieuwe woning gelegen. De camperplaatsen en sanitairgebouw zijn respectievelijk op een afstand van circa 30 meter en 20 meter van de nieuwe woning gelegen. Deze liggen op zodanige afstand van de woning en de ligging van bebouwing/inrichting van het perceel is zo dat er geen sprake zijn van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning door het gebruik van de camperplaatsen en voorzieningen.
Plattelandsappartementen en camperplaatsen
De afstand van de camperplaatsen tot andere percelen in de omgeving is ruim meer dan 50 meter, waardoor geen nadere beschouwing op dit onderdeel nodig is. Er is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van percelen in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. De afstand van het plangebied tot aan de dichtsbijzijnde veehouderij (melkveebedrijf), gelegen aan de Larenseweg 36, bedraagt meer dan 160 meter. Voor het fokken en houden van rundvee gelden voor de aspecten stof en geluid een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafafstanden voor deze aspecten wordt ruimschoots voldaan.
Voor geur geldt een richtafstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij is van toepassing, waardoor een andere kortere afstand geldt voor geur. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 175 meter van de nieuwe woning ligt het agrarisch bouwperceel Larenseweg 35. Deze is al jarenlang niet meer als zodanig in gebruik, maar heeft een woonfunctie. Eventuele hervestiging van een agrarisch bedrijf zorgt niet voor belemmering voor uitvoering van dit bestemmingsplan, gezien de afstand tussen beide percelen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De camperplaatsen zijn niet geurgevoelig. Ook voor het sanitairgebouw geldt dat deze niet geurgevoelig is. Dit blijkt uit jurisprudentie. Zie hiervoor onder meer uitspraken Rechtbank Overijssel, Awb 14/167 van 4 augustus 2014 en ABRvS, 201301469/1/R1 van 10 juli 2013.
De nieuwe woning is als geurgevoelig aan te merken, omdat het bouwwerk permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze voor menselijk verblijf wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij kent specifieke bepalingen voor de toetsing van rood voor rood woningen. De nieuwe woning betreft een 'rood voor rood woning'. Conform de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand van een dergelijke woning tot naastgelegen veehouderij minimaal 50 meter (artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij).
De afstand van het plangebied tot de dichtsbijzijnde veehouderij (melkveebedrijf), gelegen aan de Larenseweg 36, bedraagt meer dan 160 meter en ligt daarmee op ruim voldoende afstand.
Op 175 meter van de nieuwe woning ligt het agrarisch bouwperceel Larenseweg 35. Deze is niet meer als zodanig in gebruik maar heeft een woonfunctie. Eventuele vestiging van een agrarisch bedrijf zorgt niet voor belemmeringen ten opzichte van het plangebied, gezien de afstand.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Door Tauw is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Het onderzoek is vervat in het rapport met kenmerk R001-1280158MJE-v01-rik-NL van 2 maart 2021. Het rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Op de gehele onderzoekslocatie is in de grond geen bodemvreemd materiaal waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde is gemeten. De bodemkwaliteit is indicatief beoordeeld als klasse Altijd toepasbaar.
In het grondwater is een concentratie barium boven de streefwaarde gemeten. Barium wort vaker zonder direct aanwijsbare oorzaak verhoogd gemeten in de Nederlandse bodem. De verhoogde concentratie is waarschijnlijk van nature aanwezig.
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmering vorm voor nieuwbouw van een woning en de daarbij behorende aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouw)
Bij eventueel grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie vormt het onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Het kan het nog wel noodzakelijk zijn om een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.
Vastgesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Larenseweg, een weg met een snelheid van maximaal 60 km/h. Een woning betreft een geluidgevoelige functie, camperstandplaatsen zijn niet als geluidgevoelig aan te merken (aangezien er sprake is van recreatief verblijf).
Er is onderzocht welke geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning aanwezig is.
Uit gegevens van de Atlas leefomgeving blijkt dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een geluidbelasting van 48 dB (ter plaatse van de blauwe druppel in figuur 4.2). Er wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Figuur 4.2: geluidbelasting plangebied (www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)
Er kan worden vastgesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten behoeve van de nieuwe woning.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De herontwikkeling van het perceel waarbij landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt, een nieuwe woning wordt gerealiseerd evenals een kleinschalige camping in de vorm van 10 camperplaatsen geeft per dag 24 verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 24 per dag gesteld worden (uitgaande van het maximum van 8,6 verkeersbewegingen van de woning conform CROW-publicatie en 15 van de camperplaatsen). Er zal sporadisch sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 2% gezet kan worden (worst-case). In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 24 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico’s, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Zie figuur 4.4 voor een fragment van de risicokaart met de aanwezige risicobronnen.
Figuur 4.4: Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie van figuur 4.3 blijkt dat er twee risicobronnen zijn gelegen in de omgeving van het plangebied (Brummelaarsweg 12: mestvergister, Hogedijk 8: veiligheidsafstand vanuit Activiteitenbesluit). Deze liggen op respectievelijk 1,1 en 1,5 kilometer. De risicobronnen en de invloedssfeer er van liggen hebben geen invloed op het plangebied.
Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen of binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid en dit aspect geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Rijn en IJssel
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Voor Rijn en IJssel is dit vervat in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
- Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
Watertoetsproces
Op 10 maart 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. Vanwege de ligging nabij een rioolpersleiding is de uitkomst hiervan dat de 'normale procedure' van toepassing is.
Figuur 4.5: ligging rioolpersleiding (bron: Waterschap Rijn en IJssel)
Uit contact met het Waterschap is gebleken dat de persleiding niet in het plangebied gelegen is, maar aan de andere zijde van de Larenseweg. Zie figuur 4.5. Deze heeft dus geen invloed op het plangebied. Verder is vanuit het Waterschap aangegeven dat met name de omgang met hemelwater relevant is. Hemelwater zal worden opgevangen en infiltreren op het perceel.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Onderliggend bestemmingsplan maakt de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Larenseweg 38 te Markelo mogelijk, evenals de bouw van een nieuwe woning. Daarnaast worden er camperplaatsen en een sanitaire voorziening gerealiseerd. Nadien wordt het plangebied landschappelijk ingepast met diverse beplanting en een kikkerpoel. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden.
Bij dit bestemmingsplan wordt dan ook gebruik gemaakt van een door Natuurbank Overijssel opgestelde quickscan natuurwaarden 'quick scan natuurwaardenonderzoek rood voor rood Larenseweg 38 te Markelo, project 4153, versie 1.0 d.d. 10 maart 2022', zie ook bijlage 4. De resultaten zijn (samengevat) in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 2 maart 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.
Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt en de bouwwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
• Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
• Geen beschermde zoogdieren of amfibieën doden;
• Stikstofberekening uitvoeren
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden (zie verderop in deze toelichting). Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kunnen wél worden uitgesloten.
Het plangebied ligt zoals aangegeven niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Borkeld) ligt ten noordoosten van het plangebied op circa 3,3 km afstand. Op enigszins wat grotere afstand ligt het Natura 2000-gebied “Sallandse Heuvelrug”, de onderlinge afstand met het plangebied bedraagt circa 7,7 km.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal er stikstof en ammoniak worden uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. In dit kader is een AERIUS berekening uitgevoerd. De rapportage (Ad Fontem, AERIUS berekening Larenseweg 38 Markelo d.d. 10 maart 2022) is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
De conclusies van de berekening zijn als volgt:
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. De totale NOx-emissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt in totaal 8,9 kg/j. De totale NH3 bedraagt 0,6 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
Vastgesteld kan worden dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Archeologie
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Hof van
Twente)
Toets
Het plangebied is in figuur 4.5 aangegeven met een rode ster. Ter plaatse geldt een middelhoge archelogische verwachting en lage verwachting.
Bij een middelhoge verwachting geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en een oppervlakte groter dan 5000 m2 archeologisch onderzoek nodig is. De oppervlakte bodemingrepen dieper dan 40 centimeter (funderingen bebouwing) die in het kader van de uitvoering van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd bedraagt ruim minder dan de grens van 5000 m2. Archeologisch onderzoek is niet vereist.
In het bestemmingsplan zijn de beleidsuitgangspunten vertaald, in de bestemmingen 'Waarde-archeologische verwachting 2' en 'Waarde-archeologische verwachting 3'.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Larenseweg. De weg heeft een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de woning en de kleinschalige camping/camperplaatsen, wordt gebruik gemaakt van CROW-uitgave 381 'toekomstbestendig parkeren'.
Wonen
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en het gebied kent een niet-stedelijke stedelijkheidsgraad. Voor een vrijstaande woning geldt derhalve een gemiddelde dagelijkse verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen.
Camperstandplaatsen
Een camperplaats maakt geen onderdeel uit van de opgenomen functies in de CROW-uitgave. Wel is een camping (kampeerterrein) en een bungalowpark (huisjescomplex) opgenomen. Voor een camping gaat het om 0,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) en voor een bungalowpark 2,7 mvt/etmaal. Verwacht wordt dat een camperplaats tussen deze kencijfers in zit, aangezien de camperplaatsen jaarrond meer gebruikt worden dan een camping, maar minder dan een bungalowpark. Dit betekent een gemiddelde van 1,5 mvt/etmaal. Bij een maximale bezetting van de 10 camperplaatsen levert dit 15 extra voertuigbewegingen per dag op.
Vastgesteld wordt wordt dat de verkeersbewegingen van de nieuwe woning en de camperplaatsen eenvoudig via de huidige weg kunnen worden afgewikkeld en het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Parkeren
Wonen
Het parkeren vindt, net als in de huidige situatie, plaats op eigen terrein. Op basis van de 381e CROW uitgave bedraagt de parkeernorm voor 1 vrijstaande woning minimaal 2 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de nieuwe woning worden 2 parkeerplaatsen op het erf aangelegd. Bij de bestaande woning zijn eveneens 2 parkeerplaatsen aanwezig.
Camperplaatsen
Ten aanzien van de camperplaatsen geldt uitgaande van een parkeernorm van een camping een norm van 1,1 parkeerplaats per standplaats.
De camperstandplaatsen op zichzelf zorgen niet voor een parkeerbehoefte aangezien de campers, die een plek hebben op de camperstandplaats, de vervoermiddelen zijn die gebruikt worden. Er zijn in het erfinrichtingsplan 3 parkeerplaatsen opgenomen ten behoeve van de camperplaatsen. Uitgaande van 10% voor gasten van bezoekers van de camperstandplaatsen is 1 parkeerplaats nodig. Daarmee zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Daarnaast blijft parkeerruimte ten behoeve van de plattelandskamers gehandhaafd.
Geacht wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch
De voor 'Agrarisch'' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch gebruik, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen. Er is een aanduiding opgenomen ten behoeve van de kleinschalige camping. Deze aanduiding geldt voor de gronden van de camperplaatsen alsmede voor de bijbehorende voorzieningen zoals het sanitairgebouw.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de kleinschalige camping met een oppervlakte van maximaal 50 m2 (maximale goothoogte van 4 en bouwhoogte van maximaal 10). Verder zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 1 meter. Voor druivenranken geldt een hogere bouwhoogte.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de bijlage bij de regels (erfinrichtingsplan).
Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de bijlage sloopopgave die bij de regels hoort.
Waarde Archeologische verwachting-2 en Waarde-Archeologische verwachting-3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen en voorwaarden opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal één woning per bestemmingsvlak, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast, bestaande en legale paardenbakken en ontsluitingsvoorzieningen. Deze bestemming maakt ook de bouw van de nieuwe woning mogelijk.
Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 150 m² bedraagt. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen zijn gelimiteerd tot 3 en 6 meter.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan (bijlage bij de regels).
Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de sloop van de bebouwing zoals opgenomen in de sloopopgave (bijlage bij regels).
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie 'Buitengebied/Groene omgeving onder categorie 4 (nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO), waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 10 maart 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel (zie paragraaf 4.8). De conclusie van die digitale toets en overleg met het Waterschap is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 mei 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. In de zienswijzenotitie ontwerpbestemmingsplan Larenseweg 38 Markelo is een weergave van de zienswijze en de gemeentelijke reactie opgenomen.