direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, herziening Langestraat 120 en Sloezenweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Sloezenweg 6 te Ambt Delden, is een voormalig agrarisch erf aanwezig. Op het erf staan, naast de bestaande woning en bijgebouw, zes voormalige agrarische gebouwen. Vier van deze gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken. Doordat er in de toekomst geen agrarisch bedrijf meer wordt geëxploiteerd , is initiatiefnemer voornemens deze gebouwen, met een oppervlakte van 1283m2, te slopen in het kader van de Rood voor Rood regeling. De twee andere gebouwen zijn nog in gebruik (voor opslag en hobbymatige activiteiten), in goede staat en blijven behouden. Ter compensatie van de sloop wordt een bouwrecht voor één woning verkregen. In dit geval wordt de compensatiewoning niet op de slooplocatie gebouwd, maar aan de Langestraat 120 te Delden.

Aan de Langestraat 120 te Delden is reeds een woning aanwezig. Het is in het kader van mantelzorg voor de eigenaar wenselijk een extra woning nabij de bestaande woning te bouwen. Samenhangend met deze ontwikkeling worden beide locaties landschappelijk ingericht.

Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Beide locaties worden opnieuw bestemd, waarbij aan de Langestraat de realisatie van één woning wordt toegestaan en aan de Sloezenweg de mogelijkheden tot de exploitatie van een agrarisch bedrijf worden wegbestemd. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een tweetal locaties, namelijk Sloezenweg 6 te Ambt Delden en Langestraat 120 te Delden. Hierna zal worden gesproken over het plangebied, waarmee de twee hiervoor genoemde locaties gezamenlijk worden bedoeld. Daar waar benodigd, worden de twee locaties separaat behandeld. De ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0001.png"  
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (Bron: ArcGIS)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0002.png"  
Figuur 1.2: Ligging van het plangebied op detailniveau (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Langestraat 120 en Sloezenweg 6" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regiem

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 17 maart 2017 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven met een rode contour, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0003.png"  
Figuur 1.3: Uitsneden verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijke plannen)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en strijdigheid
1.4.2.1 Sloezenweg 6, Ambt Delden

Deze locatie is bestemd als 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.

De gehele locatie heeft een bouwvlak waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing mag worden opgericht.

Daarnaast is de locatie bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en met de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'luchtvaartverkeerszone' en ;vrijwaringszone - radar'.

Met de deelname aan de Rood voor Rood-ontwikkeling wordt de planologische mogelijkheid voor het uitoefenen een agrarisch bedrijf ter plaatse ‘wegbestemd’. Het erf, waaronder de bestaande (bedrijfs)woning, zal conform het huidige gebruik als regulier woonerf bestemd worden. De overige gronden krijgen een agrarisch gebiedsbestemming.

1.4.2.2 Langestraat 120, Delden

Deze locatie is bestemd als 'Wonen'. De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor maximaal 1 woning per bestemmingsvlak, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast en ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.

Daarnaast is de locatie bestemd met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2', de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'.

Het realiseren van de compensatiekavel is niet in overeenstemming met de woonbestemming, gezien er maximaal 1 woning per bestemmingsvlak is toegestaan, het woonperceel dient te worden gesplitst in twee percelen. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste Rood voor Rood-ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Zoals hiervoor beschreven bestaat het plangebied uit een tweetal locaties, namelijk het erf aan de Sloezenweg te Ambt Delden en een woonperceel aan de Langestraat te Delden. Deze plandelen worden hierna separaat beschreven.

2.1 Sloezenweg 6, Ambt Delden

De locatie aan de Sloezenweg 6 te Ambt Delden, ligt globaal tussen de kernen Goor en Bentelo. De functionele structuur van dit gebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende agrarische bedrijven en enkele erven met burgerwoningen. Belangrijke ruimtelijke structuurdragers bestaan uit de Sloezenweg, Kwartierdorpsweg en de meer westelijk gelegen N347. Het circa 1 kilometer ten noorden van het plangebied gelegen Twentekanaal is tevens een belangrijke structuurdrager van het gebied.

De planbegrenzing bestaat uit het huidige agrarische bouwvlak. Het plandeel wordt aan alle zijden omgeven door agrarisch in gebruik zijnde grond. De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.1 Opgemerkt wordt dat de planbegrenzing indicatief is. Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0004.png"  
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie Sloezenweg 6 (Bron: provincie Overijssel)  

De bebouwing op het erf bestaat uit een voormalige bedrijfswoning, een bijgebouw en een zestal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Tussen de bebouwing is erfverharding aanwezig. Het overige deel van het plangebied is ingericht als agrarisch bouwland en een gedeelte wordt gebruikt als tuin behorende bij de woning. Het erf wordt aan de westzijde middels een eigen in- en uitrit ontsloten op de Sloezenweg. Langs de zuidzijde van de in- en uitrit en ten westen van het erf zijn enkele bomen aanwezig.

2.2 Langestraat 120, Delden

De locatie aan de Langestraat 120 te Delden ligt in het buitengebied, op een afstand van circa 300 meter van de bebouwde kom van het dorp Delden. Het erf is op een grote afstand van de Langestraat gelegen (circa 250 meter). Het gehele perceel wordt omgeven door agrarische gronden, in gebruik als weiland. De in- en uitrit is aan de oostzijde van het perceel gelegen.

Het plandeel zelf betreft de woonkavel van het Langestraat 120. De beoogde compensatiekavel is gepland op het achterste deel van dit perceel. Het gehele perceel is in gebruik als tuin behorende bij de bestaande woning. Op het perceel zijn verscheidene bomen en andere opgaande beplantingssoorten gelegen.

De ligging en begrenzing van het plandeel wordt weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0005.png"  
Figuur 2.2: Luchtfoto huidige situatie Langestraat 120 (Bron: provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Sloop

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het doel van de Rood voor rood-regeling: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en zal de te behouden en nieuwe bebouwing op een landschappelijk verantwoorde manier worden ingepast in het landschap.

Om in aanmerking te komen voor deelname aan de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling, dient minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Op de locatie aan de Sloezenweg 6 wordt 1283m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Twee gebouwen, met een totale oppervlakte van 505m2 blijven staan. Een van die gebouwen (415m2) is in gebruik voor opslag en hobbymatige activiteiten. Het tweede te handhaven gebouw is 90m2 groot. Dit gebouw wordt gebruikt voor de huisvesting van vee en de opslag van veevoer.

De bebouwing kan behouden blijven omdat er sprake is van een concrete vervolgfunctie in de vorm van hobbymatige activiteiten en opslag. Door deze vervolgfunctie wordt er geïnvesteerd in het onderhoud van de gebouwen, waardoor de kwaliteit verbeterd.

In figuur 3.1 wordt weergegeven welke bebouwing behouden blijft en welke bebouwing gesloopt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0006.png"  
Figuur 3.1: Te slopen en te behouden bebouwing Sloezenweg 6, Ambt Delden (Bron: gemeente Hof van Twente)  

In het kader van de Rood voor Rood regeling mag in ruil voor de sloop van minimaal 1.000 m2 landschapsontsierende bebouwing één compensatiewoning van 750 m3 met bijgebouw van 150 m2 worden gerealiseerd. In dit geval wordt niet op de slooplocatie teruggebouwd, maar op het perceel aan de Langestraat te Delden. Op deze manier kan de bewoner van Langestraat 120 een woning nabij zijn huis bouwen, dit is in het kader van mantelzorg wenselijk. Dit is in overeenstemming met de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling.

3.2 Gewenste situatie

Beide locaties worden op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap op basis van de in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplannen. De inrichting sluit aan bij de gebiedskenmerken van het omliggende landschap. Hieronder wordt de inrichting van het plangebied weergegeven.

3.2.1 Sloezenweg 6, Ambt Delden

Zoals blijkt uit paragraaf 3.1 wordt er aan de Sloezenweg landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt. De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt weggenomen. De agrarische functie komt grotendeels te vervallen. In de nieuwe situatie blijf er sprake van een agrarische bestemming, zonder intensieve veehouderij. Op deze agrarische bestemming wordt een maximum van 505m2 aan bedrijfsgebouwen vastgelegd. Op deze manier worden terugbouwmogelijkheden uitgesloten en wordt de gewenste situatie vastgelegd. De agrarische activiteiten welke resteren bestaan uit het kleinschalig houden van vee. Het vernieuwde erf, waarop de woning en twee bijgebouwen blijven staan, wordt geheel opnieuw ingericht. De gewenste situatie is uitgewerkt in een Erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in figuur 3.2. Door middel van de sloop zal ter plaatse een aanzienlijk ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvinden.

De bestaande beplantingen (voornamelijk langs de erfgrens) bestaande uit voornamelijk eiken, blijft behouden. Langs de in- en uitrit worden aan beide zijden nieuwe eikenrijen ingeplant. Op de plaats van de grootste voormalige stal wordt een schapenweide gerealiseerd, welke wordt omgeven door streekeigen struiken en bomen (o.a. eiken en rododendrons). Ten zuiden van de te handhaven schuur wordt een moestuin ingericht, op de zuidelijke erfgrens wordt een beukenhaag aangeplant. Het een en ander is visueel weergegeven in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0007.png"  
Figuur 3.2: Inrichtingsplan Sloezenweg 6 (Bron: Buro Greet Bierema)  

3.2.2 Langestraat 120, Delden

Aan de Langestraat 120 te Delden zal een bestaande kavel worden opgesplitst in twee kavels teneinde een compensatiekavel te realiseren. De compensatiekavel wordt op het achterste gedeelte van de bestaande woonkavel gerealiseerd. De gewenste inrichting van de compensatiekavel is uitgewerkt in een Erfnrichtingsplan, zoals opgenomen in figuur 3.3. De kavel is in gebruik als tuin bij de bestaande woning en daardoor reeds landschappelijk goed opgezet. Ook voor dit perceel geldt dat het grootste gedeelte aan bestaande beplanting behouden blijft. Als aanvullende investering worden enkele krenten, een Gelderse roos en een hulst aangeplant. Deze beplanting wordt tussen de bestaande en de nieuw te bouwen woning gerealiseerd.

In figuur 3.4 zijn impressies van de compensatiewoning opgenomen. De compensatiewoning is naar aard en omvang passend in de omgeving. De woning bestaat uit twee bouwlagen met een kap. Haaks op de woning wordt een bijgebouw gerealiseerd. Het bijgebouw wordt schuin achter de woning gerealiseerd zodat het erfensemble goed naar voren komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0008.png"  
Figuur 3.3: Inrichtingsplan Langestraat 120 (Bron: Buro Greet Bierema)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0009.png"  
Figuur 3.4: Impressies van de compensatiewoning (Bron: Onbekend)  

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Sloezenweg 6

De bestaande in- en uitrit blijft behouden. Het parkeren ten behoeve van de bestaande woning wijzigt niet en vindt plaats rondom het woonhuis en de bijgebouwen. Voor de hobbymatige activiteiten en de opslag in de te handhaven gebouwen vinden er eventueel verkeersbewegingen plaats (in het geval het economische activiteiten bedragen). Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat dit aantal verkeersbewegingen meer bedraagt dan onder de momenteel vigerende agrarische bestemming (welke komt te vervallen) is toegestaan. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten en het feit dat de overzichtelijke in- en uitrit blijft behouden wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

3.3.2 Langestraat 120

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW.

Uitgaande van volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Hof van Twente (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Parkeerbehoefte: minimaal 2,0 en maximaal 2,8 per woning
  • Verkeersgeneratie: minimaal 7,8 en maximaal 8,6 per woning

Het parkeren ten behoeve van de woning vindt plaats op eigen terrein. Ter plaatse van de kavel wordt voldoende ruimte gecreëerd rondom de woning voor het parkeren van minimaal 2 auto’s.

De compensatiekavel wordt voorzien van één nieuwe in- en uitrit welke op het erf wordt gerealiseerd en uitmondt op de bestaande in- en uitrit. Er komt geen nieuwe in- en uitrit op de Langestraat. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten en de aanleg van een overzichtelijke in- en uitrit wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0010.png"  
Figuur 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.4.1.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van belang.

Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In het voorliggende geval wordt aan de Sloezenweg de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing grotendeels gesloopt. Het gedeelte wat blijft staan verkeerd in een goede staat, het gehele erf wordt landschappelijk ingepast. Op de locatie aan de Langestraat een compensatiewoning gerealiseerd. De keuze voor deze locatie is vanuit landschappelijk oogpunt weloverwogen. Tevens is vanuit maatschappelijk oogpunt (in het kader van mantelzorg) de locatie voor de woning te motiveren. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist van een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Principe van ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1,2,3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Artikel 2.1.6 lid 1)

  • 1. Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen -met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5.- voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Zoals uit het voorgaande blijkt is artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening in het voorliggende geval ook van toepassing. Artikel 2.1.5. stelt - samengevat- dat nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen mogelijk kunnen worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijk belang en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1,2,3 en 5) en 2.1.6 (lid 1) van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Het slopen van landschapsontsierende bebouwing; door het toepassen van de Rood voor Rood regeling en het slopen van in totaal 1283m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af;
  • Het versterken van de landschappelijke kwaliteit (zie ook paragraaf 3.1), door het bestaande en nieuwe erf conform de gebiedskenmerken landschappelijk in te passen.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. In paragraaf 4.2.4.1.2wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

4.2.4.1.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0011.png"  
Figuur 4.3: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Beide locaties behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het voormalige agrarische erf wordt herbestemd tot een woonfunctie, dit is passend binnen het perspectief ‘mixlandschap’, waar ruimte is voor een verscheidenheid aan functies. De realisatie van de compensatiewoning past tevens binnen het ontwikkelingsperspectief. De karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap wordt versterkt door de uitvoering van landschapsmaatregelen op beide locaties. Door de realisatie van een woning en de sloop van landschapsontsierende bebouwing op een andere locatie wordt de vitaliteit en de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied vergroot. Het initiatief is in overeenstemming met de ontwikkelingsperspectieven.

4.2.4.1.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen4. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

In figuur 4.4 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'natuurlijke laag' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0012.png"  
Figuur 4.4: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart 'de Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen "Stuwwallen", "Dekzandvlakte en ruggen" en "Beekdalen en natte laagtes".

"Stuwwallen"
De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

"Beekdalen en natte laagtes"

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'

Op deze locaties zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat de gebieden in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. Daarnaast wordt middels de erfinrichtingsplannen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluiten de woonpercelen goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap. Tevens wordt de openheid van de stuwwal nabij de Langestraat niet onevenredig aangetast, de woning wordt namelijk in het verlengde van een bestaande woning, op een verder afstand van de es dan de bestaande woning, gebouwd. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als ‘consumptielandschap’ voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, etcetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. In figuur 4.5 wordt een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0013.png"  
Figuur 4.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap ' aangeduid met de gebiedstypen "Jonge heide- en broekontginningslandschap" en "Oude hoevenlandschap".

''Jonge heide- en broekontginningslandschap''

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

"Oude hoevenlandschap"

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Ook voor de cultuur-agrarische laag geldt dat de nieuwe bebouwing op zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap. Hiervoor zijn erfinrichtingsplannen opgesteld. In de planbeschrijving wordt hier nader op ingegaan. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de compensatiekavel wordt het kleinschalig landschap van houtwallen, singels en bossen behouden. Op de slooplocatie wordt het erf ingericht naar de kenmerken van het ontginningslandschap. De ontwikkeling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

3. De Stedelijke laag:

Beide locaties hebben op basis van de ''stedelijke laag'' geen bijzondere eigenschappen. Een verdere toetsing aan deze laag wordt derhalve achterwege gelaten.

4. De laag van de beleving:

Beide locaties hebben op basis van de ''laag van de beleving'' geen bijzondere eigenschappen. Een verdere toetsing aan deze laag wordt derhalve achterwege gelaten.

4.2.5 Reconstructieplan Salland-Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.

Beide locaties zijn gelegen in het verwevingsgebied. De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functie (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Het plan sluit hier goed op aan.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 Strategische Visie
4.3.1.1 Algemeen

In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief  vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.

4.3.1.2 Streefbeeld: Unieke landschappelijke en cultuurlandschappelijke kwaliteiten verder ontwikkeld

Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats. De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden.

De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.

Landgoederen hebben in 2030 hun ruimtelijke visies uit het begin van de eeuw uitgevoerd en de Bovenregge slingert weer als vanouds door het landschap. Dit lint van water door het landschap refereert aan de historie. Het project Bovenregge van Schipbeek tot Elsenerbroek visualiseert de verbinding tussen stad en landelijk gebied.

4.3.1.3 Toetsing

De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende schuren verdwijnt in het buitengebied aan de Sloezenweg, het 'vernieuwde erf' wordt op een landschappelijke wijze ingepast, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in sterke mate wordt vergroot. De nieuwe woning aan de Langestraat wordt op een passende wijze ingepast achter de bestaande woning, waarbij de nieuwe inrichting aansluit bij het oorspronkelijke landschapstype.

4.3.2 Structuurvisie Landelijk Gebied
4.3.2.1 Algemeen

In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.

De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, rood-voor-rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. Daarnaast beschrijft deze structuur de algemene strategie van de gemeente Hof van Twente ten aanzien van verschillende functies en waarden. Deze strategie geeft richting aan de latere toetsing van verschillende initiatieven die bij de gemeente worden ingediend, en bij het bepalen van het beleid dat in het bestemmingsplan buitengebied wordt uitgewerkt.

4.3.2.2 Rood voor rood

Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden, geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woningen. Het omvormen van voormalige agrarische erven naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapsontsierende voormalige bedrijfsgebouwen, de realisatie van nieuwe landschapselementen rond het erf en het behoud van cultuurhistorische bebouwing. Ten tweede wordt gestreefd naar het ondersteunen van de leefbaarheid op het platteland door een leegloop te voorkomen.

Uitgangspunt is dat de nieuwe woning wordt gerealiseerd op het erf waar ook sloop plaatsvindt. Indien dit ruimtelijk niet gewenst is, kan bij uitzondering de nieuwe woning elders in het buitengebied worden gerealiseerd.

4.3.2.3 Toetsing

Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de ''beleidsnotitie grond voor gebruik'' zoals beschreven en getoetst in paragraaf 4.3.3. Op deze plek wordt geconstateerd dat wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en inpassing van de nieuwe bebouwing.

4.3.3 Beleidsnotitie grond voor gebruik
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hof van Twente staat voor een enorme opgave als het gaat om het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Tot 2030 komt naar verwachting meer dan 300.000m2 aan agrarische bebouwing leeg te staan. Deze vrijkomende erven bieden volop kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Om een objectieve en eenduidige toepassing van instrumentarium mogelijk te maken is een duidelijke integrale benadering van nieuwe initiatieven van belang. In het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente is een aantal regelingen opgenomen die ontwikkelingen in het buitengebied eenvoudig mogelijk maken en het versterken van ruimtelijke kwaliteit (sloop en nieuwe functies) als doel hebben. Voor grootschalige projecten is echter een bestemmingsplanprocedure (herziening of wijziging) nodig. In voorliggend geval is een herziening van het bestemmingsplan benodigd, aangezien de compensatiekavel in het kader van rood voor rood niet op dezelfde locatie wordt gerealiseerd (derhalve kan niet van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt). De beleidsnotitie 'grond voor gebruik' voorziet in de kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Deze beleidsnotitie voorziet in de kaders met betrekking tot het VAB-beleid, Rood voor Rood beleid, beleid omtrent veldschuren, landgoederen en niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. In dit geval zijn de kaders omtrent het Rood voor Rood beleid van belang.

4.3.3.2 Rood voor Rood

In het Rood voor Rood beleid zijn verschillende uitgangspunten opgenomen waar aan moet worden voldaan om Rood voor Rood ontwikkelingen mogelijk te maken.

  • 1. er wordt minimaal 1.000m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt;
  • 2. voor de sloop van minimaal 1.000m2 kan 1 woonkavel worden gerealiseerd;
  • 3. de maximale inhoud voor de te realiseren woning op de compensatiekavel bedraagt 750m3;
  • 4. er dient te worden voldaan aan de algemene welstandscriteria;
  • 5. de compensatiekavel wordt bij voorkeur toegekend op de locatie waar het meest wordt gesloopt en wordt gesitueerd in de directe omgeving van de te handhaven bedrijfswoning;
  • 6. de compensatiekavel mag nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering;
  • 7. het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd;
  • 8. het bijgebouw heeft een grootte van 150m2;
  • 9. de regeling gaat uit van de sloop van het gehele complex aan voormalige agrarische gebouwen, erfverhardingen, mestplaten, mestsilo's, mestkelders, kassen voor hobby en nevenactiviteiten en sleufsilo's, in specifieke situaties kan een gebouw blijven staan voor het uitoefenen van een hobby of economische activiteit, ook als het gebouw niet direct karakteristiek is;
  • 10. de landschapsontsierende bebouwing dient binnen de gemeente Hof van Twente te liggen;
  • 11. de ruimtelijke kwaliteit moet voor alle betrokken locaties zijn gewaarborgd, de ruimtelijke kwaliteit moet worden weergegeven in een door een deskundige op te stellen uitgewerkt landschapsplan;
4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik'
  • 1. in voorliggend geval is er sprake van de sloop van 1.283m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waarmee wordt voldaan aan de minimale sloopeis;
  • 2. er wordt 1 compensatiekavel gerealiseerd;
  • 3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750m3, zoals vastgelegd in de regels;
  • 4. het plan wordt ter toetsing voorgelegd aan de welstandscommissie, voor verdere toetsing hieraan wordt verwezen naar paragraaf 4.3.5;
  • 5. de compensatiekavel is niet gelegen op of nabij de slooplocatie, echter gezien er op de locatie van de compensatiekavel een specifieke behoefte aan een te bouwen woning geldt (in het kader van mantelzorg) is de locatiekeuze te motiveren. Daarnaast is de kavel ook vanuit ruimtelijk oogpunt goed te motiveren. De woning wordt ingepast op een bestaand erf, waarbij het erf middels verscheidene landschapsmaatregelen wordt versterkt. De woning wordt, vanaf de straat gezien, gebouwd achter bestaande woning, zodat de toename aan bebouwing op deze locatie nauwelijks waarneembaar is.
  • 6. de compensatiekavel ligt op voldoende afstand van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • 7. het erf en de tuin worden samen met de nieuwe woning en het daarbij behorende bijgebouw op de compensatiekavel gerealiseerd;
  • 8. het bijgebouw bij de compensatiewoning is niet groter dan 150m2, dit blijkt ook uit het in bijlage 1 weergegeven erfinrichtingsplan;
  • 9. het grootste deel van de agrarische bebouwing wordt gesloopt, het gedeelte wat blijft staan wordt aangewend voor het uitoefenen van een hobbymatig gebruik en voor economische activiteiten (overwegend opslag);
  • 10. beide locaties liggen binnen de gemeente Hof van Twente;
  • 11. Middels een landschapsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit voor beide locaties gewaarborgd, middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt de uitvoering van de in dit landschapsplan besloten maatregelen gewaarborgd.

Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het in dit bestemmingsplan besloten initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Grond voor gebruik' en specifiek voor het beleid omtrent Rood voor Rood.

4.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente
4.3.4.1 Inleiding

In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles: Behoud, herstel, aanleg en onderhoud van een samenhangend patroon van landschapselementen (beplantingen inclusief lanen, historische elementen met name in het kampenlandschap, open essen en erfbeplantingen) is het speerpunt;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap: Dit doel uit zich met name in het behouden van relicten van het voormalige kampenlandschap, zonder de patronen te willen herstellen;
  • inpassen van kernen en routes. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan deze visie. Inrichtingsvoorstellen krijgen als leidraad deze visie mee.

4.3.4.2 Landschapsontwikkelingsvisie

De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven. De locaties zijn met de rode cirkels weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0014.png"  
Figuur 4.7: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)  

Sloezenweg (slooplocatie)

De locatie waar schuren gesloopt worden kan worden gekenmerkt als een veldontginningslandschap. Voor dit gebied geldt een behoud en versterking van het landschapspatroon. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen.

De erfinrichting in het veldontginningslandschap wordt bepaald door blokvormige patronen. Het erf is vaak 'los' van de weg gelegen. Het woonhuis staat voorop de kavel, de bebouwing is vrij compact. De erven hebben vaak een gesloten en kleinschalig karakter. Het erf wordt ontsloten vaak via een laan met bomenrijen. Rondom het erf is een singel aangebracht, vaak bestaande uit eiken, dennen en berken. Tevens zijn er op vele erven kleine erfbosjes gelegen.

Langestraat (compensatiekavel)

Het plangebied ten noordwesten van Delden kan worden gekenmerkt als een gaaf kampenlandschap. Het plangebied is gelegen nabij het gaaf essenlandschap. Ten oosten van het gebied is namelijk een es gelegen.

Waar het kampenlandschap onderdeel is van het ensemble, dient het kleinschalige en onregelmatige patroon van singels, houtwallen, zandpaden en bosjes rond de omsloten kampen te worden onderhouden en waar nodig hersteld. Binnen dit verdichte landschap kunnen kleinschalige vernieuwingen worden ingepast (niet-agrarische functies).

De erfinrichting in het kampenlandschap wordt bepaald door een open achterkant en besloten voorkant bij het woonhuis met een onregelmatige structuur van bebouwing en dichte beplanting en kleine bospercelen (eik) rondom paden en lanen. De ligging is meestal iets van de doorgaande weg af met een slingerende toegangslaan naar de losse achterkant. Het “voor” is meer besloten en formeler aangelegd met een haagomheining waarbinnen de nuts en siertuin is aangelegd. Naast fruitbomen markeert veelal een solitaire boom, linde, noot of paardekastanje het voorhuis.

Het essenlandschap, gelegen ten oosten van het de compensatiekavel, bestaat uit bolle, open essen met slingerende wegen. De beplanting bestaat uit verspreid liggende bosjes en solitaire bomen. Essen dienen open te blijven, bij voorkeur als bouwland. De randen met de bebouwing kunnen worden versterkt met houtwallen, laan- en erfbeplanting.

4.3.4.3 Toetsing

Middels de opgestelde erfinrichtingsplannen blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze aanzienlijk versterkt. Hierdoor gaat het plangebied goed op in het waardevolle, omliggende landschap en is er sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls in het landschap. De waardevolle open es ten oosten van de locatie aan de Langestraat blijft behouden en wordt niet significant aangetast. De compensatiekavel wordt namelijk achter een bestaande woning gerealiseerd, op een verdere afstand van de es dan de bestaande woning. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 waarin onder andere de inrichtingsmaatregelen worden beschreven.

4.3.5 Welstandsnota
4.3.5.1 Algemeen

De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij zijn zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. Aangezien er enkel op de compensatiekavel aan de Langestraat wordt gebouwd, wordt de slooplocatie aan de Sloezenweg buiten beschouwing gelaten.

4.3.5.2 Langestraat 120

De locatie aan de Langestraat 120 is gelegen in het welstandsgebied 'kampen en essen'. Voor dit gebied gelden de volgende welstandseisen:

  • plaatsing:
    • 1. in lijn met de huidige opbouw is de opzet van erven losjes;
    • 2. de nieuwbouw voegt zich in het ensemble van gebouwen;
    • 3. vanaf de omliggende wegen ligt nieuwbouw niet dominant in het zicht;
  • hoofdvorm:
    • 1. nieuwbouw moet in maat in een passende verhouding staan tot de bestaande bebouwing;
    • 2. de hoofdvorm dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke architectuur van het gebied;
    • 3. het huis krijgt een dominante kap;
    • 4. huis, stal en schuur hebben een eenvoudige hoofdvorm;
    • 5. de stal en de schuur hebben een kap;
  • gevel:
    • 1. de gevel van het hoofdgebouw heeft een opbouw met verticale elementen;
    • 2. de huizen worden in baksteen en/of in hout gebouwd;
    • 3. de gevels van alle gebouwen zijn bescheiden en evenwichtig. Ze zijn harmonisch van opzet.
    • 4. de stal en de schuur kunnen in alle, mits deugdelijke, materialen worden uitgevoerd;
  • aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen:
    • 1. de toevoegingen ondergeschikt houden aan het hoofdgebouw;
    • 2. aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw;
    • 3. geen dakkapel op het bijgebouw;
  • detaillering:
    • 1. de gevels van alle gebouwen worden in gedekte kleuren gehouden;
    • 2. de daken van de huizen en boerderijen worden in matte gebakken pannen en/of in riet uitgevoerd;
    • 3. de daken van de stallen en schuren worden rood of donkergrijs gehouden.

4.3.5.3 Toetsing

Het schetsplan wordt ter toetsing aan de welstandscommissie voorgelegd, waarbij het schetsplan zal worden getoetst.

4.3.6 Archeologiebeleid
4.3.6.1 Algemeen

Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

  • Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
  • Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2500 m2 of meer;
  • Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5000 m2 of meer;
  • Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.

4.3.6.2 Toetsing

In paragraaf 5.8.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

4.3.7 Bodembeleid
4.3.7.1 Algemeen

De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.

De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.

4.3.7.2 Toetsing

In paragraaf 5.2 wordt de bodemkwaliteit beschreven aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.

4.3.8 Nota Externe veiligheid
4.3.8.1 Algemeen

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.

4.3.8.2 Toetsing

In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties, namelijk een locatie aan de Langestraat 120 te Delden en de een locatie aan de Sloezenweg 6 te Ambt Delden. Aan de Sloezenweg 6 wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt de agrarische bestemming aangepast, waarbij de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt verwijderd en het resterend aantal vierkante meters aan bedrijfsgebouwen wordt vastgelegd. De huidige woning wordt gehandhaafd. De herbestemming is vanuit milieukundig oogpunt dan ook niet relevant en wordt in beginsel buiten beschouwing gelaten. Uitsluitend daar waar relevant bevonden wordt de locatie expliciet genoemd.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen

5.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelig object, namelijk de compensatiewoning aan de Langestraat. De bestaande woningen aan de Sloezenweg en de Langestraat blijven ongewijzigd en worden daarom niet (opnieuw) getoetst. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Derhalve wordt enkel nader ingegaan op de compensatiekavel.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand (circa 600 meter) van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

De geplande woning ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Rondweg (N346) 80 km/uur). De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uur-wegen. De voorkeursgrenswaarde voor een woning bedraagt 48 dB in het kader van wegverkeerslawaai. De geluidbelasting volgens de prognose van 2030 van het gemeentelijk geluidsmodel (zie figuur 5.1) bedraagt voor de huidige bebouwing Lden 46,8 dB. Dit is ruim onder de 48 dB voorkeurswaarde. Daarmee zal ter plaatse van de compensatiewoning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0015.png"  
Figuur 5.1: Uitsnede van het geluidsmodel van de gemeente Hof van Twente (Bron: Gemeente Hof van Twente)  

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de realisatie voor de nieuwe woning.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Aan de Langestraat is sprake van realisatie van een nieuwe woning met bijgebouw. Aangezien het hier gaat om een functie die geschikt is voor langdurig verblijf, is er door Kruse Groep een bodemonderzoek uitgevoerd.

Tijdens het bodemonderzoek is de bouwlocatie zoals in de erfinrichtingsplannen is weergegeven onderzocht. De realisatie van de erfinrichtingsplannen is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen in een voorwaardelijke verplichting. Daarmee is gewaarborgd dat het niet onderzochte deel onbebouwd blijft. In de voorwaardelijke verplichting is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om deze anders in te vullen, waardoor de woning en bijbehorend bijgebouw op een andere, niet onderzochte locatie binnen het plangebied gepositioneerd zouden kunnen worden. In dat geval moet mogelijk een nieuw bodemonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek belemmeren vooralsnog de uitvoerbaarheid van het plan niet.

De resultaten en conclusie van dit verkennend bodemonderzoek zijn in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is bijgevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie plangebied

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de bovengrond licht is verontreinigd met lood;
  • de ondergrond licht is verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater licht is verontreinigd met nikkel.

De hypothese ''onverdachte'' locatie dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De tussenwaarden voor nader onderzoek worden niet overschreden.

De aangetroffen (zeer) lichte verontreinigingen vormen geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.2.3 Conclusie

De milieukundige bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie voor de nieuwe woning.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

De Sloezenweg is buiten beschouwing gelaten, aangezien er op deze locatie enkel bebouwing word gesloopt en er geen (gevoelige) objecten worden toegevoegd. Derhalve wordt ingegaan op de te realiseren compensatiewoning aan de Langestraat 120. Gelet op de aard van de ontwikkeling is het aan te merken als een project (de bouw van 1 woning) welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond beide locaties. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0016.png"  
Figuur 5.2: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat beide locaties:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0017.png"

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving. In dit geval wordt een compensatiewoning toegevoegd. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval dient de compensatiewoning aangemerkt te worden als milieugevoelig object. In dit geval wordt ook ingegaan op de (voormalige bedrijfs)woning aan de Sloezenweg.

In onderstaande tabellen worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de woning en het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0018.png"  

* Met uitzondering van het aspect 'geur'. In paragraaf 5.6 wordt nader op het aspect geur ingegaan.

Zoals blijkt uit de tabel wordt ruimschoots aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de ruime afstanden tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv

5.6.2 Situatie plangebied
5.6.2.1 Sloezenweg

Voor wat betreft de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)woning aan de Sloezenweg zijn geen wijzigingen voorzien. Gelet op de ligging buiten de bebouwde kom mag een vaste afstand van 50 meter worden uitgegaan. Binnen 50 meter rondom de woonbestemming zijn geen agrarische bouwvlakken aanwezig. De agrarische bedrijven worden derhalve niet in de bedrijfsvoering belemmerd. is deze afstand voldoende.

5.6.2.2 Langestraat

In de nabije omgeving van deze locatie bevinden zich geen veehouderijen. Met dit plan wordt een nieuw geurgevoelig object toegestaan, namelijk de compensatiewoning. De veehouderijen zijn op meer dan 400 meter afstand van de compensatiekavel gelegen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstanden.

Gezien de afstanden van de woning tot aan de veehouderijen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiekavel. De veehouderijen wordt derhalve niet in de bedrijfsvoering belemmerd. Daarbij wordt opgemerkt dat er andere geurgevoelige objecten (burgerwoningen) tussen de agrarische bedrijven en het plandeel aanwezig zijn.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft ‘Borkeld'. Dit gebied is gelegen op een afstand van circa 10,6 kilometer (Langestraat) en 9,2 kilometer (Sloezenweg). Gezien de grote afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied.

5.7.1.2 Natuur Netwerk Nederland

Natuur Netwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de NN. De locaties aan de Sloezenweg en Langestraat zijn op een afstand van respectievelijk 1,6 kilometer en 600 meter van de NNN gelegen.

Gelet op de afstand tot de NNN en de aard van de ontwikkeling, waarbij de planologische mogelijkheid voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt opgeheven en één woning wordt gerealiseerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

In figuur 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebied ‘Borkeld' en ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0019.png"  
Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Borkeld en het Natuur Netwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel)  

5.7.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Adviesbureau Eelerwoude heeft in voorliggend geval ter plaatse van de slooplocatie aan de Sloezenweg 6 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

Beschermde soorten

Op basis van de quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiele habitat vormt voor een aantal beschermde soorten. Het terrein is mogelijk van belang voor enkele algemeen beschermde soorten, namelijk de broedvogels, vleermuizen en steenmarters. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze soort(groepen) verwacht.

Overige beschermde soorten

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

Vogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen

In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • tijdens de uitvoering dient men alert te zijn op de aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen;
  • bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied de aanduidingen 'lage verwachting', 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting'. Hiervoor geldt (voor de hoge verwachting)dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor beide andere verwachtingen ligt de onderzoeksgrens nog hoger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxLang120xSloez-VS10_0020.png"  
Figuur 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)  

Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1',Waarde - Archeologische verwachting 2 (Langestraat 120) en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' (Sloezenweg 6) opgenomen in de regels en op de verbeelding. Het voorliggende bestemmingsplan maakt ter plaatse van de Sloezenweg geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Op de locatie aan de Langestraat, waar deels een hoge en deels een middelhoge verwachting geldt, worden de grenzen voor archeologisch onderzoek niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ruime afstand van het plangebied gelegen. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op de aard en omvang van het plan dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

5.9.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

5.9.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 of meer woningen of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoeging van één woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.9.3 Conclusie Besluit m.e.r.

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.1.4 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties. Aan de locatie aan de Sloezenweg wordt 1283m2 aan verhard oppervlakte verwijderd. Door de afname van verhard oppervlakte, kan hemelwater beter infiltreren in de grond. Voorgenoemde ontwikkeling heeft een positieve invloed op de waterhuishouding. Op de locatie aan de Langestraat, waar de compensatiekavel gelegen is, wordt er extra verhard oppervlakte toegevoegd. dit kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding.

Gezien vorenstaande wordt enkel de locatie aan de Langestraat meegenomen in de Watertoets.

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde “korte procedure” van de watertoets van toepassing is. De aard en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het verhard oppervlakte neemt niet toe met dit plan. Schoon hemelwater wordt geïnfiltreerd. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. De standaard waterparagraaf behorende bij de “korte procedure” is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Het waterschap geeft daarmee een positief wateradvies.

 

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

7.2 Opbouw van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

7.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
  • Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: Omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 8): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels (Artikel 9): Dit artikel bevat diverse regels omtrent bestaande maatvoering, dakhelling van gebouwen, situering van woningen, herbouw of nieuwbouw van gebouwen in geval van calamiteit en situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 10): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 11): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 12): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 13): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels (Artikel 14): In deze regels zijn algemene procedurele eisen opgenomen om de uitvoerbaarheid van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid te waarborgen.
  • Regels in verband met vrijkomende agrarische bebouwing (Artikel 15): In dit artikel worden afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden gegeven met betrekking tot vrijkomende agrarische bebouwing.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Agrarisch met waarden'

Middels dit Rood voor Rood plan is ter plaatse van de Sloezenweg 6 de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' verwijderd. Ter plaatse van de te handhaven woning en gebouwen is een bouwvlak opgenomen. De gebruiksregels zijn gebaseerd op de hobbymatige agrarische activititeiten. Teneinde de terugbouwmogelijkheden uit te sluiten is het maximaal aantal vierkante meter aan agrarische bedrijfsgebouwen vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels).

Tevens is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de sloop van de in Bijlage 2 van de regels aangegeven gebouwen te waarborgen.

'Wonen'
De compensatiekavel aan de Langestraat 120 is bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor één woning per bestemmingsvlak. Voor de woningen geldt dat de bouwhoogte maximaal 10 meter en de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt. De inhoud van de woningen mag per woning maximaal 750 m3 bedragen. Voor bijgebouwen is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte bij de woning maximaal 150 m2 bedraagt .

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels).

'Waarde - Archeologische verwachting 1'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

'Waarde - Archeologische verwachting 2'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

'Waarde - Archeologische verwachting 3'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een Rood voor rood overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Plannen/omgevingsvergunningen waarvoor de KGO van toepassing is, wanneer deze passen binnen een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. In dit beleidskader staat in ieder geval:

  • op welke wijze de balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties wordt bepaald,
  • op welke wijze via het proces binnen de gemeentelijke organisatie geborgd wordt, dat de gewenste ruimtelijke kwaliteit wordt behaald.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het provinciaal kwaliteitskader en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Nader overleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat de 'korte procedure' van toepassing is op dit plan. De bijbehorende standaard waterparagraaf is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. Nader overleg met het waterschap is niet noodzakelijk.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingebracht. Het bestemmingsplan kan daarmee worden vastgesteld.