Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Herikerweg 31 Markelo (zonnepark) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxHrkrwgZonnepark-VS10 |
De gemeente Hof van Twente heeft de ambitie om in 2035 25% van het totale energieverbruik in de gemeente op te wekken door middel van zonneparken in het vrije veld.
Initiatiefnemer, PowerField, is voornemens om een zonnepark, met een oppervlakte van circa 8 hectare, op de locatie gelegen in Markelo, nabij de Herikerweg en de Rijssenseweg te realiseren. Deze locatie was in het verleden in gebruik als AZC terrein.
Met het plan wil initiatiefnemer voorzien in de regionale behoefte van groene energie door elektriciteit aan het net te gaan leveren en een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Hof van Twente.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen nabij de Herikerweg en de Rijssenseweg ten noordoosten van de kern Markelo. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie N, nummers 734 en 775. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied (met rood omkaderd) globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van Hof van Twente (Bron: ArcGIS)
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Herikerweg 31 Markelo (zonnepark)" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 7 maart 2017 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is met de rode contour globaal weergegeven.
Afbeelding 1.3: Uitsneden verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Agrarisch met waarden' en 'Bos'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Tot slot gelden voor het gehele plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'.
Bestemming 'Maatschappelijk'
Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor bestaande gevestigde maatschappelijke voorzieningen, aan huis verbonden beroepen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. In voorliggend geval betreft de bestaande gevestigde maatschappelijke voorziening, een voormalig AZC terrein.
Bestemming 'Agrarisch met waarden'
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Daarnaast zijn ze bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
Bestemming 'Bos'
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bos en multifunctionele bosbouw, extensieve dagrecreatie en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschapswaarden.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
Voor de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', gelden aanvullende regels voor de agrarische bestemmingen.
Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied.
Het realiseren van een zonnepark op de beoogde locatie is niet in overeenstemming met de gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemmingen zijn geen bouwmogelijkheden voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van zonnepanelen en transformatorstations. Daarom moet het bestemmingsplan worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Markelo, nabij de Herikerweg en de Rijssenseweg, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden, gronden aangewezen aan maatschappelijke functies (AZC terrein) en gronden ten behoeve van bos.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door gronden voor maatschappelijke doeleinden. Ten oosten en westen vormen agrarische gronden de begrenzing. Ten zuiden wordt het plangebied begrensd door de Holtdijksche Beek.
Het plangebied zelf betreft grotendeels een voormalig AZC terrein en deels agrarische gronden en bos. Een weergave van de ligging, begrenzing en huidige situatie is hierna in afbeelding 2.1 weergegeven. Het plangebied is met rood omkaderd.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
Duurzame energie is nu al een belangrijk item en wordt in de toekomst steeds belangrijker. Forse inspanningen op het gebied van energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking zijn noodzakelijk om minder afhankelijk te zijn van fossiele grondstoffen zoals kolen, olie en gas. Om de doelstellingen van energietransitie te halen, zijn naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen van zonnepanelen noodzakelijk. Met het goedkoper worden van zonnepanelen en verruimde mogelijkheden in wet- en regelgeving zijn grote grondgebonden zonnevelden financieel steeds beter haalbaar. De ruimte om deze te realiseren ligt (vanwege de ruimtevraag en beperkte schaduwwerking) hoofdzakelijk in het buitengebied. Zo ook de in dit bestemmingsplan besloten locatie, die aan verschillende locatiecriteria voor een zonnepark voldoet. De locatie is voldoende groot, kan eenvoudig aangesloten worden op het energienet en kent weinig tot geen schaduwwerking (na snoei). Daarnaast is initiatiefnemer voornemens de stroom aan het net te gaan leveren.
Het beoogde plan voorziet in het realiseren van een zonnepark nabij de Herikerweg en de Rijssenseweg in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente.
Het zonnepark krijgt een omvang van circa 8 hectare, waardoor ter plaatse ruimte is voor circa 21.801 panelen van 320 Wp. Een zonnepark met een dergelijke omvang kan op jaarbasis 6.170 MWh aan stroom produceren.
De locatie is te bereiken via de Herikerweg 31. Op de locatie zelf zal een parkeervoorziening aangebracht worden die gebruikt kan worden voor onderhoud aan het zonnepark. Om een optimaal rendement te behalen is het van belang dat er weinig tot geen sprake is van schaduw. Indien een aantal bomen gesnoeid en verwijderd wordt voldoet de locatie aan deze voorwaarde. Daarnaast dient het zonnepark, door middel van landschapsmaatregelen, zoveel mogelijk uit het zicht te worden onttrokken. Initiatiefnemer wil het terrein onderhouden door schapen te laten grazen tussen de panelen. In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie weergegeven.
Afbeelding 3.1: Gewenste situatie plangebied (Bron: Eelerwoude)
Het plangebied betreft een voormalig AZC terrein. De overblijfselen daarvan bestaan uit uitgegroeide bosschages die voorheen de verschillende standplaatsen van elkaar scheidden. Deze opstanden worden verwijderd. Om te onderzoeken of er in en rondom het plangebied waardevolle beplanting staat, is een kapplan opgesteld. Het kapplan bestaat uit een notitie en inventarisatiekaart. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 1. Hierna wordt ingegaan op het kapadvies.
De boomvormers zijn doorgeschoten tot volwassen bomen. Deze bomen hebben geen waardevolle, karakteristieke meerwaarde in het landschap op enkele solitairen na. Deze bomen kunnen wat betreft de onveilige en toekomstige situatie gekapt worden. Door de kap van exoten en (gevaarlijke)aanwezige bomen zullen ook de waardevolle bomen het begeven. Advies is om deze ook mee te nemen in de kap.
De houtsingel dient als omzoming van het plangebied. Hierin staan waardevolle bomen. Vooral aan de oostzijde van het plangebied staan mooie exemplaren. Belangrijk aan de houtsingel is dat er goed onderhoud wordt gepleegd en men de Amerikaanse vogelkers gaat bestrijden, voordat deze de overhand neemt in het plangebied. Belangrijk bij de kap van de bomen/singel binnenin het plangebied is dat er voldaan wordt aan de compensatie-verplichting. Het plangebied is herplantplichtig. Daardoor dient men de gekapte are aan bos te compenseren (40 are). Dit kan op het zelfde terrein of op een terrein in de zelfde gemeente. Indien de opdrachtgever de gekapte are zal compenseren in het plangebied dan geldt hierbij het volgende advies;
Er wordt geadviseerd de te compenseren oppervlakte vormt te geven middels laagblijvend struweel. Dit biedt grotere ecologische meerwaarde voor flora en fauna dan de aanplant van een houtsingel. Voordeel daarbij is dat er minder overlast is van eventuele bomen en tot slot draagt laagblijvend struweel beter bij aan de landschappelijke inpassing van het zonnepark.
In het plangebied worden drie waardevolle bomen behouden. Overige beplanting wordt gekapt, compensatie geschiedt door het aanplanten/versterken van de beplanting/bosranden aan de noord-, west- en zuidzijde van het plangebied. Deze gebieden worden voorzien van een passende bosbestemming.
In afbeelding 3.2 en afbeelding 3.3 is de gewenste situatie weergegeven.
Afbeelding 3.2: Gewenste situatie plangebied vogelvlucht (Bron: ROM 3D)
Afbeelding 3.3: Gewenste situatie plangebied vogelvlucht (Bron: ROM 3D)
Het ontsluiten van het zonnepark zal plaatsvinden via een ontsluiting op de Herikerweg.
Het zonnepark kent een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Er vinden verkeersbewegingen plaats die uitsluitend samenhangen met het beheer en onderhoud van het zonnepark. Het planvoornemen zal niet leiden tot een significante wijziging ten opzichte van de huidige situatie. De omliggende infrastructuur heeft voldoende capaciteit om de afwikkeling van het zeer beperkte verkeer als gevolg van de ontwikkeling te kunnen verwerken. Het parkeren zal binnen het plangebied plaatsvinden. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit plan besloten ontwikkelingen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).
Bij het realiseren van een zonnepark gaat het om het realiseren van een technische installatie ten behoeve van het opwekken van elektrische energie. Deze installatie bestaat uit een (serie) bouwwerken, te weten de stellages waar de zonnepanelen op gemonteerd zijn, die op het maaiveld staan. De ontwikkeling van een zonnepark betreft een nieuwe planologische mogelijkheid ten behoeve van stedelijke functies. Daarom wordt in voorliggend specifiek geval ervan uitgegaan dat het zonnepark binnen het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling vallen. Daarom wordt in dit geval getoetst aan de ladder.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Binnen de provincie Overijssel, als ook de gemeente Hof van Twente, bestaat er een behoefte aan duurzaam opgewekte energie. De provincie Overijssel heeft als doel om 20% duurzame energie op te wekken in 2023. De gemeente Hof van Twente onderstreept dit en heeft de doelstelling dat in 2023 25% van het totale energieverbruik in de gemeente moet worden opgewekt door middel van zonneparken in het vrije veld. De gemeente streeft naar 40 hectare aan zonneparken.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
De behoefte aan de zonnepanelen is niet op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Hof van Twente zijn er geen aaneengesloten gebieden van circa 8 hectare beschikbaar. Een locatie van kleinere omvang is ook niet aan de orde. De zonnepanelen hebben immers een grote ruimtevraag. Bij zonneparken is het totale veld oppervlakte immers niet bedekt met panelen, er is ruimte tussen de rijen voor onderhoud en voor de vermindering van schaduwwerking. Om voldoende energieproductie te genereren en te komen tot een gezonde exploitatie is een locatie met een kleinere oppervlakte redelijkerwijs geen optie. Locaties binnen de bebouwde kom zijn dan ook niet aan de orde.
Alternatieve locaties in bestaand stedelijk gebied voldoen niet aan verschillende locatiecriteria die gelden voor de realisatie van een zonnepark; voldoende groot, eenvoudige aansluiting op het energienet en geen schaduwwerking. Om binnen het stedelijk gebied voldoende zonne-energie op te wekken vallen namelijk veel gronden af, maar ook daken af. In veel gevallen zijn daken ongeschikt, te klein of is de economische levensduur van vastgoed niet voldoende om zonne-energie opwekking installaties te plaatsen. Het integreren van ecologische meerwaarde, meervoudig ruimtegebruik en zorgvuldige landschappelijke inpassing maakt zonneparken veelal een goed alternatief om tot de gewenste energiedoelstellingen te komen.
Geconcludeerd wordt dat er geen andere beschikbare plekken in bestaand stedelijk gebied beschikbaar zijn, die zowel kwantitatief als kwalitatief (beter) geschikt (te maken) zijn voor de beoogde realisatie van het zonnepark in deze omvang. Alles overwegende kan geconcludeerd worden dat de realisatie van het zonnepark op de beoogde locatie voldoet aan de ladder.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De beleidsambities worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden - duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit - waarvoor thema overstijgende kwaliteitsambities zijn geformuleerd.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Voor onderliggend initiatief wordt op de belangrijkste rode draden en kwaliteitsambities in gegaan.
Duurzaamheid
Eén van de vier kwaliteitsambities die de koers bepalen van provinciale sturing op duurzaamheid is een duurzame energiehuishouding.
De provincie ambieert in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. Ingezet wordt op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond. In 2023 moet 20% van de energiebehoefte uit hernieuwbare bronnen bestaan, de ambitie voor 2030 ligt op 30%. Dit wordt bereikt door ondernemers, bewoners en organisaties te stimuleren te investeren in het efficiënter gebruik van energie, de opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.8.2 (Realisatie zelfstandige opstelling zonnevelden) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (Artikel 2.1.3)
lid 1:
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1.2 is de behoefte aan zonnepanelen niet op te vangen in het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Hof van Twente zijn er geen aaneengesloten gebieden van circa 8 hectare beschikbaar. Daarnaast voldoen alternatieve locaties niet aan verschillende locatiecriteria die gelden voor de realisatie van zonneparken; voldoende groot, eenvoudige aansluiting op het energienet en geen schaduwwerking. Om binnen het stedelijk gebied voldoende zonne-energie op te wekken vallen namelijk veel gronden, maar ook daken af. In veel gevallen zijn daken ongeschikt, te klein of is de economische levensduur van vastgoed niet voldoende om zonne-energie-installaties te plaatsen. Geconcludeerd wordt dat het realiseren/uitbreiden van een zonnepark op de beoogde locatie in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.1.5; leden 1, 2, 3 en 5)
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 (leden 1, 2, 3 en 5) van de Omgevingsverordening Overijssel
De ruimtelijke kwaliteit van de locatie wordt versterkt door het aanbrengen van beplanting langs de randen van het zonnepark. Hierdoor wordt het zonnepark voor een groot gedeelte aan het zicht onttrokken. Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief vindt plaats in de navolgende subparagraaf.
Realisatie zelfstandige opstelling zonnepanelen (Artikel 2.1.8.2)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.8.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied is in de toekomstige situatie ook te gebruiken voor agrarische doeleinden, enkel de mogelijkheid voor het realiseren van een zonnepark wordt toegevoegd. Op de wenselijkheid van het plan is in hoofdstuk 3 en in paragraaf 4.1.2 uitvoerig ingegaan. Het plan kent daarnaast een grote maatschappelijke meerwaarde. De locaties kent geen ecologische en/of landschappelijke waarden die geschaad worden. Door het aanbrengen van beplanting langs de randen nemen de ecologische en landschappelijke waarden toe. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.8.2 van de Omgevingsverordening.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.
"Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Toetsing aan het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het plan, waarbij een zonnepark wordt gerealiseerd/uitgebreid, past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven. Het plan voorziet in de opwekking van hernieuwbare energie, te weten zonne-energie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied geen specifieke eigenschapen vanuit deze lagen gelden. Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.
1. De Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' hoofdzakelijk aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.3: De Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
"Dekzandvlakte en ruggen"
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'
De voorgenomen ontwikkeling tast de, al dan niet aanwezige, hoogteverschillen in het plangebied niet aan. De grondgebonden zonnepanelen worden op een frame geplaatst waardoor de grond minimaal geroerd wordt. Daarnaast worden de rondom het plangebied voorkomende houtsingels versterkt waardoor het plangebied op een landschappelijk verantwoorde wijze wordt ingepast. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.
2. De laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype "Maten en flierenlandschap" en "Essenlandschap". In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
"Maten en flierenlandschap"
Het maten en flierenlandschap kenmerkt zich als een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het Maten- en Flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.
"Essenlandschap"
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toetsing aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
Het aanbrengen van beplanting langs de randen van het zonnepark draagt bij aan een versterking van het historische lineaire landschap die behoort tot het maten- en flierenlandschap. Daarmee is de ontwikkeling in overstemming met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
De gemeente Hof van Twente heeft in het MUD (Meerjaren Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid) 2014-2017 vastgelegd dat zij in 2035 energie neutraal wil zijn. Vervolgens is in het coalitieprogramma 2014-2018 uitgesproken dat duurzaamheid en economie twee van de drie hoofdpijlers zijn van het beleid in de komende jaren. Zij dragen bij aan een leefbare en financieel gezonde gemeente op de lange termijn.
Het doel van deze beleidsnota is te komen tot een afwegingskader op basis waarvan verzoeken tot plaatsing van windturbines en zonneparken kunnen worden beoordeeld. Zodat met het realiseren van grootschalige productielocaties binnen de gemeente Hof van Twente invulling gegeven wordt aan de doelstelling een energieneutraal Hof van Twente in 2035.
In de afgelopen jaren is zonne-energie met name gerealiseerd op daken van particulieren en ondernemers. De verwachting is dat dit ook in de komende jaren nog het geval zal zijn en dat met name ook op grote daken aanzienlijke oppervlaktes worden gerealiseerd. Ook in Hof van Twente is de verwachting dat in de komende jaren op daken nog een aanzienlijke hoeveelheid zonne-energie wordt gerealiseerd. In het voorbeeldschema in de routekaart gaat de gemeente uit van 50 miljoen kWh tot 2035. Om de doelstelling energieneutraal in 2035 te kunnen realiseren zullen er in Hof van Twente daarnaast ook een aantal zonneparken gerealiseerd moeten worden.
Het realiseren van grondgebonden zonnepanelen in de vorm van zonneparken heeft gevolgen voor het landschap, indien het park in het buitengebied of aan de rand van een kern wordt gesitueerd. Binnen de bebouwde kom kunnen grondgebonden zonnepanelen gevolgen hebben voor de kwaliteit en uitstraling van de openbare ruimte. De gevolgen zijn echter, in vergelijking tot grote windturbines, lokaal van aard. Een zonnepark laat zich bovendien, tot op zekere hoogte, inpassen door middel van beplanting, zeker als de zonnepanelen een beperkte hoogte hebben. De beplanting dient echter wel zodanig te zijn dat er geen schaduwwerking op de panelen kan plaatsvinden.
Het verkrijgen van draagvlak bij inwoners en het bieden van mogelijkheden tot participatie, zowel in de besluitvorming als in mede eigendom en meedelen in de opbrengsten is essentieel. Iedere initiatiefnemer dient daarom aan een aantal voorwaarden te voldoen, zoals het in een vroeg stadium betrekken van omwonenden bij het hele afwegingsproces, landschappelijke inpassing en het maken van een 3D visualisatie.
De buurtschap rondom het zonnepark heeft een coöperatie opgericht. Initiatiefnemer en de coöperatie hebben veelvuldig overleg waarbij gekeken wordt hoe de coöperatie mede eigenaar kan worden voor een deel en op die manier de wensen vanuit de buurt kan realiseren.
Voorliggend initiatief ziet toe op de realisatie van een zonnepark met een oppervlak van circa 8 hectare en draag bij aan de gemeentelijke doelstelling om energieneutraal te zijn. Zoals in paragraaf 3.3 reeds is beschreven wordt het zonnepark ingepast in de omgeving en zoveel mogelijk uit het zicht onttrokken. In de betreffende paragraaf zijn tevens 3D-visualisaties opgenomen. Initiatiefnemer, buurtcoöperatie en gemeente zijn nog in overleg over de maximale participatie mogelijkheden voor de buurtcoöperatie. Waarbij de buurtcoöperatie en de initiatiefnemer de intentie hebben om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten waarin alle afspraken ten aanzien van participatie worden vastgelegd.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsnota grootschalige duurzame energiebronnen.
In 2005 is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld en vastgesteld. Per landschapstype is aangegeven welk kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven. Het plangebied is met de rode cirkel weergegeven.
Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van
Twente)
Het plangebied wordt gekenmerkt als cultuurhistorische parel. De cultuurhistorische parels zijn de landgoederen en monumenten. Deze worden als cultuurgoed beschermd. Voor het landschap is het van belang dat ook de samenhang tussen de waardevolle elementen en de omringende landschapsstructuur wordt behouden of waar mogelijk versterkt.
Onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is het zo optimaal mogelijk landschappelijk inpassen van het zonnepark. Daarbij zal tevens worden gezorgd voor het onttrekken van het zonnepark aan het zicht. In paragraaf 3.3 is reeds ingegaan op de te treffen landschappelijke maatregelen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan.
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
In paragraaf 5.7.1 wordt getoetst aan het gemeentelijke archeologiebeleid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.
In paragraaf 5.2 wordt het plan getoetst aan het aspect bodemkwaliteit. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.
De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen.
In paragraaf 5.4 wordt het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid. Verwezen wordt naar deze paragraaf.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen
Een zonnepark vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Een zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op voorhand kan worden geconstateerd dat deze inrichting geen relevante geluidbelasting veroorzaakt.
Als gevolg van de ontwikkeling is tevens geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Het zonnepark wordt incidenteel bezocht, uitsluitend ten behoeve van beheer en onderhoud.
Ook is een zonnepark geen geluidgevoelig object. Het plan voorziet dan ook niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object, waardoor onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet nodig is.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Het uitvoeren van onderzoek naar de bodemkwaliteit doet zich voor in situaties waarin personen langdurig verblijven of aanwezig zijn. In voorliggend geval worden overwegend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gerealiseerd waar zonnepanelen op bevestigd worden. Daarnaast worden kleine gebouwen (trafostations e.d.) gerealiseerd, echter wordt hierin niet langdurig door personen verbleven.
Verder wordt opgemerkt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen risicovolle activiteit voor de bodem betreft. Het instellen van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project en de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. In de aanlegfase vinden er alleen maar verkeersbewegingen plaats en in de gebruiksfase wordt het zonnepark incidenteel bezocht, uitsluitend in het kader van beheer en onderhoud. Er is dan ook geen sprake van significante verkeersaantrekkende werking.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond beide locaties. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe omlijning) en omgeving weergegeven.
Afbeelding
5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied is gelegen in een zone van een overige risicovolle inrichting. De naam van de inrichting is 'AZC Markelo'. Binnen deze inrichting bevindt zich een opslagtank voor propaan (13 m³). Voor de propaantank geldt een PR 10-6 risicocontour van 25 meter.
Voorliggend initiatief maakt geen inrichting mogelijk waarbij sprake is van een toename van het aantal kwetsbare objecten. De propaantank is bij de ontmanteling van het AZC terrein verwijderd, waardoor de risicovolle inrichting is komen te vervallen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Een zonnepark betreft, in het kader van milieuzonering, geen milieugevoelige functie. Anderzijds brengt de functie geen milieubelasting met zich mee. Eventuele geluidhinder zou door de trafostation kunnen ontstaan. Het betreft een trafostation die vergelijkbaar is aan die in woonwijken. Voor transformatorstations geldt een te hanteren afstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde woningen zijn op een grotere afstand dan 30 meter gelegen. Er is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.
Eelerwoude heeft een Quickscan Flora/Fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 2.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de 'Borkeld'. De onderliggende afstand is circa 1,5 kilometer.
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. Het plangebied is op een afstand van circa 1 kilometer van het NNN gelegen. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Tijdens het veldbezoek is een eekhoorn op de camping aangetroffen. Ook zijn meerdere afgekloven dennenappels aangetroffen. Verblijfplaatsen van eekhoorn zijn niet aangetroffen, hierbij moet wel gezegd worden dat met name enkele Douglassen en sparren door de dichte takkenstructuur moeilijk te checken waren op nesten. Het is niet geheel uit te sluiten dat met de kap van de beplanting nesten van eekhoorn verwijderd worden. Het verwijderen van eekhoornnesten is ontheffingplichtig. Voorafgaand aan het verwijderen van de beplanting dient deze eerst geïnspecteerd te worden op eekhoorn nesten.
In de houtwal aan de oostkant van het plangebied bevinden zich een aantal bomen met holtes met potentiële vleermuisverblijfplaatsen. Deze bomen met holtes dienen gehandhaafd te blijven. Deze dienen voor de kap door een ter zake kundige gemarkeerd te worden. Indien dit niet mogelijk is, is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk om te bepalen of deze bomen daadwerkelijk een functie hebben voor vleermuizen. In de houtwal aan de oostkant van plangebied is een horst aanwezig die mogelijk in gebruik is door een buizerd. Van dit horst dient in het voorjaar vastgesteld te worden of deze daadwerkelijk in gebruikt is. Indien dit het geval is dient deze boom samen met een aantal omliggende bomen gehandhaafd te blijven.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. De in de quickscan aangewezen bomen met holtes en de boom waarin zich mogelijk een nest van een buizerd bevindt, worden behouden. Gezien het vorenstaande leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied de aanduiding 'lage verwachting' en 'hoge verwachting in zone om historisch element'. In afbeelding 5.2 is een uitsnede opgenomen van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied, tevens is het beleidsadvies opgenomen.
Afbeeldin
g 5.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente
Hof van Twente)
Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met lage verwachting bij plangebieden groter dan of gelijk aan 10 hectare en bij een verstoring dieper dan 40 cm. Bij gebieden met een hoge verwachting in zone om historisch element geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan of gelijk aan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 40 cm.
Aangezien de beoogde bodemingrepen aanzienlijk kleiner zijn dan 2.500 m2, is op basis van het archeologie beleid van de gemeente Hof van Twente een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast is het plangebied op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" bestemd met de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologische verwachting 1' en 'Waarde – Archeologische verwachting 3'. Ter bescherming van de archeologische waarden, worden deze dubbelbestemmingen in voorliggende bestemmingsplan overgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een zonnepark van circa 8 hectare. Realisatie van projecten met zonne-energie worden niet in het Besluit milieu-effectrapportage (besluit m.e.r.) genoemd . Wel leiden grondgebonden zonneparken tot de herinrichting van een stuk landelijk gebied. In de D-lijst is de volgende activiteit opgenomen 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan'. Een zonneakker valt hieronder, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. De drempelwaarde voor landinrichtingsprojecten uit het Besluit m.e.r. is 125 hectare. Op basis van de omvang van het project, een zonneakker van ongeveer 8 hectare groot, is een m.e.r.- beoordeling of het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig.
Gelet op de omvang van het totale project (circa 8 hectare), de kenmerken van het project (zonneakker) en de aard van de effecten (zeer beperkt), wordt geconcludeerd dat het uitvoeren van een m.e.r- beoordeling of het doorlopen van een m.e.r-procedure niet aan de orde is.
Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Voor het watertoetsresultaat wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de voor het plangebied de 'normale procedure' van toepassing is. Om deze reden is contact geweest met het waterschap.
Bij de beoogde ontwikkeling worden zonnepanelen geplaatst op een metalen frame. Het regenwater dat op de panelen valt, stroomt af richting de bodem (tussen de zonnepanelen is voldoende ruimte aanwezig zodat het regenwater verspreid op het maaiveld kan vallen), waar het water infiltreert. Het regenwater zal dan ook niet versneld afstromen richting het oppervlaktewater. Het zonnepark wordt door de vrije afstroming van het regenwater richting de onderliggende bodem niet gezien als toename in verharding. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist. Ook zijn de zonnepanelen niet verontreinigend. Door het afstromende regenwater vindt dan ook geen verontreiniging van bodem en water plaats.
Het zonnepark wordt niet aangesloten op het rioleringsstelsel. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de belasting van het rioleringssysteem. Langs het plangebied bevindt zich wel een watergang. Langs deze watergang blijft een onbebouwde zone bestaan, aangezien hier de keur van toepassing is. Hierdoor blijft het mogelijk om de watergang te kunnen onderhouden.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
In paragraaf 7.3 wordt de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Agrarisch met waarden'
Ter plaatse van de gronden waar het zonnepark is beoogd, is de bestemming 'Agrarisch met waarden' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor het behoud van de aanwezige landschapswaarden, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch gebruik en extensieve dagrecreatie.
Om het zonnepark planologisch mogelijk te maken is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zonnepark' over deze gehele bestemming gelegd.
Om de bouw van de grondgebonden zonnepanelen toe te staan is in de bouwregels opgenomen dat ter plaatse van de genoemde aanduiding een bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan.
In de specifieke gebruiksregels is de landschappelijke inpassing door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd.
'Bos'
Ter plaatse van de rondom het zonnepark aanwezige en aan te leggen houtsingels, is de bestemming 'Bos' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd boor bos en multifunctionele bosbouw.
'Waarde - Archeologische verwachting 1' & 'Waarde - Archeologische verwachting 3'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In voorliggend geval wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
Het waterschap is geïnformeerd door middel van de digitale watertoets. Er worden waterschapsbelangen geraakt. Nader overleg met het waterschap is noodzakelijk.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan terinzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 mei 2018 tot en met 20 juni 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.