direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hof van Twente, wijziging Erve Lankheet te Bentelo
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan Erve Lankheet (eerder Bentelosestraat 38/Kieftenweg 21) te Bentelo, bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Middels toepassing van de Rood voor rood-regeling is enkele jaren geleden de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt (evenals voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Kwartierdorpsweg 4) waarmee het recht is verkregen op de realisatie van twee compensatiewoningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is destijds het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden, herziening Bentelosestraat 38 en Kwartierdorpsweg 4" vastgesteld. In dat bestemmingsplan is het perceel Bentelosestraat 38 aangewezen als ontwikkellocatie, inhoudende dat naast de twee compensatiewoningen op het perceel nog twee compensatiewoningen kunnen worden toegestaan met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (in totaal 4 compensatiewoningen). Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid, welke voorwaarden uit de Rood voor rood-regeling omvat, kunnen derden elders vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing slopen en op de ontwikkellocatie een compensatiewoning realiseren. Inmiddels is het bestemmingsplan vervangen door het actualiserende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente", de wijzigingsbevoegdheid tot realisatie van twee extra compensatiekavels ter plaatse is echter overgenomen.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een compensatiewoning middels toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 25.5.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van in totaal 935 m2 aan vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing op een tweetal slooplocaties in de gemeente Hof van Twente en landschappelijke inpassing van beide percelen. Ter compensatie wordt een compensatiewoning gerealiseerd. Hiermee draagt voorliggende ontwikkeling bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Voorliggend plan zal aantonen dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan Erve Lankheet (eerder Bentelosestraat 38/Kieftenweg 21) in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Bentelo en de directe omgeving. Met de rode cirkel is globaal de ligging van het plangebied weergegeven, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, wijziging Erve Lankheet te Bentelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan opgenomen waarin met de rode stippellijn de ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4.1 Beschrijving bestemmingen

De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen en ontsluitingsvoorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven. Ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning' kan een wijzigingsbevoegdheid worden toegepast waarmee Burgemeester en wethouders onder voorwaarden het plan kunnen wijzigen voor de bouw van één extra woning.

Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2.

Tot slot kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied', 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartverkeerzone'. Deze gebiedsaanduidingen hebben een beperkte relevantie in het kader van voorliggende ontwikkeling en worden daarom niet uitgebreid behandeld.

1.4.2 Strijdigheid

Het realiseren van de gewenste (compensatie)woning is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan bij recht geen woning toegestaan. In de bestemming 'Wonen' is echter een wijzigingsbevoegdheid (art. 25.5.1) opgenomen op basis waarvan Burgemeester en wethouders het plan - onder voorwaarden - kunnen wijzigen voor de bouw van één extra woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning', mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden (o.a. sloop van minimaal 850 m2 voormalige bedrijfsbebouwing). In paragraaf 3.3.1 zal worden aangetoond dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Dit wijzigingsplan omvat de juridische planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische planopzet en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Het plangebied en omgeving

In het verleden zijn op de locatie Bentelosestraat 38/Kieftenweg 21 twee bedrijfswoningen gerealiseerd. Kadastraal is er sprake van twee eigenaren. Bij de herziening van het bestemmingsplan is alleen het adres Bentelosestraat 38 genoemd, maar ook de bestemming van de locatie Kieftenweg 21 is herzien om te voorkomen dat het agrarisch bedrijf zou kunnen worden voortgezet. Hierbij is één van de wijzigingsbevoegdheden op het perceel van de Kieftenweg 21 gelegd.

Het voorliggende plan beoogt die wijzigingsbevoegdheid te benutten. De overeenkomst is gesloten met de eigenaar van het perceel Kieftenweg 21.

Ondertussen heeft het gebied een andere straatnaam gekregen namelijk Erve Lankheet. Om die reden heeft voorliggend plan de naam Erve Lankheet.

Het plangebied bevindt zich aan Erve Lankheet op korte afstand ten westen van de kern Bentelo. Het landschap in de omgeving van het plangebied kenmerkt zich door verspreid liggende kavels, veelal omgeven door houtwallen en bosjes.

De functionele structuur in de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit verspreid liggende (niet)agrarische bedrijven, agrarische cultuurgrond, voetbalvelden en sportcomplex. Het plangebied wordt volledig begrensd door de woonbestemming van het erf waarop het plangebied zich bevindt. De ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving wordt weergegeven op luchtfoto in afbeelding 2.1. In het plangebied is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto ligging plangebied in de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Ontwikkeling

De terugloop in de landbouw heeft een toename van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen tot gevolg. Leegstaande vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing heeft een negatief effect op de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied. Middels toepassing van de Rood voor rood-regeling wordt het mogelijk gemaakt om ter compensatie van sloop van dergelijke landschapontsierende bebouwing een woning te realiseren. Het doel van deze regeling is naast het mogelijk maken van wonen in het buitengebied een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsslag te realiseren doordat landschapontsierende voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het erf landschappelijk wordt ingericht.

Voorliggende ontwikkeling zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Middels toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 25.5.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" wordt voorzien in de realisatie van een compensatiewoning in het plangebied ter compensatie van de sloop van landschapontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen elders.

2.2.2 Te slopen bebouwing

In voorliggend geval is sprake van sloop van landschapontsierende bebouwing op twee locaties in de gemeente Hof van Twente. Op het perceel Sloezenweg 4-4a te Bentelo wordt 546 m2 aan vrijgekomen, landschapontsierende agrarische bebouwing gesloopt. Op het perceel Suetersweg 7 te Bentelo wordt 389 m2 aan vrijgekomen landschapontsierende agrarische bebouwing gesloopt. In Bijlage 1 van de regels is een overzicht van de te slopen bebouwing en de landschappelijke inpassing van beide locaties opgenomen. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 25.5.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" kan ter compensatie van deze te slopen bebouwing op het perceel een compensatiewoning worden gerealiseerd. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de compensatiekavel.

In de regels is de verplichting tot sloop van ontsierende bebouwing middels een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de compensatiewoning en hiermee verzekerd.

2.2.3 Compensatiekavel
2.2.3.1 Erfopzet

Om te voorzien in een goede inpassing en een gewenste stedenbouwkundige situatie is - in het kader van de herontwikkeling van het erf - destijds een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Voor de opbouw van het erf gelden de volgende hoofdprincipes:

  • creëren van een cluster door losse setting van gelijkwaardige bebouwing rondom gezamenlijk erf;
  • erf benaderen als een totaal samenhangend ensemble;
  • totaal ensemble creëren van bebouwing, groen en gezamenlijke ruimtes;
  • vanaf omliggende wegen ligt de nieuwbouw niet dominant in zicht, de bebouwing is soms zichtbaar en ligt soms verscholen;
  • de erfgrens met het landschap is groen;
  • doorzichten van en naar het erf toe.

In afbeelding 2.2 is een inrichtingsvoorstel voor de nieuwe kavels op het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0004.png"

Afbeelding 2.2: Inrichtingsvoorstel nieuwe kavels (Bron: Eelerwoud)

Door de nieuwe bebouwing in een losse setting te situeren rondom het erf wordt een kleinschalig cluster gecreëerd. De hoofdvorm van de bebouwing heeft een traditionele eenvoudige sobere vorm met lange goten en grote zadeldaken. De bouwhoogtes en massa's van de woningen en bijgebouwen variëren. Elke woning heeft een eigen vorm en massa. Door een eenduidige architectuurstijl, samenhang in materiaal- en kleurgebruik voor alle woningen is sprake van samenhang. In het kader van beeldkwaliteit en architectuur gelden voor de hoofdvormen de volgende hoofdprincipes:

  • traditionele architectuur met grote dakvlakken;
  • wisselende volumes en massa voor elke woning (ieder woning gerelateerd aan eigen oppervlakte van grondvlak);
  • oriëntatie op centraal erf;
  • wisselende nok- en goothoogtes;
  • duidelijke samenhang een architectuurstijl van alle woningen in kleur- en materiaal gebruik;
  • lage goten;
  • zadeldaken;
  • sobere uitstraling;
  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan hoofdgebouwen;
  • bijgebouwen inpandig of los van hoofdgebouw;
  • veranda's zijn mogelijk.
2.2.3.2 Compensatiewoning

De nieuwe woning waarin voorliggend wijzigingsplan voorziet is in de meest zuidoostelijke punt gelegen. Ten opzichte van de het inrichtingsvoorstel zoals in afbeelding 2.2 weergegeven wordt de situering van de woning iets gewijzigd in die zin dat de woning wordt gedraaid. De nieuwe woning heeft een maximale inhoud van 750 m3. Door toevoeging van de nieuwe woning is op het erf in de toekomstige situatie sprake van een bestaande woning met een drietal compensatiewoningen. De bebouwing zal op een landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast. De landschappelijke inpassing wordt hieronder beschreven.

2.2.4 Landschappelijke inpassing

In het beeldkwaliteitsplan is eveneens aandacht geschonken aan de beeldkwaliteit van het erf en overgangen. Daarvoor zijn de volgende hoofdprincipes geformuleerd:

  • erf heeft een groene setting en ligt ingepast in het landschap;
  • overgang naar weilanden;
  • beukenhaag circa 1 tot 1,5 meter hoog met enkele solitaire bomen;
  • ontsluiting via eigen oprit (laantje) naar de Bentelosestraat-Kieftenweg;
  • groene kavelafscheidingen (hagen) tussen percelen;
  • verharding roodbruine gebakken klinker en/of halfverharding;
  • parkeren informeel oplossen op het erf;
  • accent door een solitaire boom op het erf.

Wat betreft de beplanting gelden de volgende uitgangspunten:

  • bestaande bomen handhaven;
  • hagen: beuk;
  • fruitbomen;
  • walnoot of paardenkastanje als solitaire boom op het erf;
  • gebruik streekeigen soorten (eik, lindes).

In afbeelding 2.3 is een impressie van de landschappelijke inpassing van het gehele erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0005.png"

Afbeelding 2.3: Impressie landschappelijke inpassing nieuwe situatie (Bron: SAB)

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De landschappelijke inpassing van de compensatiewoning zal worden vormgegeven in lijn met de hoofdprincipes als geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.

Voor de landschappelijke inpassing van de slooplocaties wordt verwezen naar de erfinrichtingsplannen opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

2.2.5 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Dit plan voorziet enkel in toevoeging van één woning op het betreffende erf. De toevoeging van één woning levert geen onevenredige verkeerstoename op, die de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. Het erf blijft in de toekomstige situatie ontsloten op de Bentelosestraat/Kieftenweg middels twee in- en uitritten. Er worden geen extra in- en uitritten toegevoegd. Het nieuwe woonperceel biedt genoeg ruimte om op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0006.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte', 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

Regionale behoefte: Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied: In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor 'bestaand stedelijk gebied'. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Stedelijke ontwikkeling: Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden gekwalificeerd: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) en ook zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.). In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
3.2.3.1 Algemeen

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood- voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de Catalogus Gebiedskenmerken. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;

2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: Rood voor Rood

Het doel van de Rood voor Rood-regeling zoals verwoord in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van een minimum aantal m2 landschapontsierende bedrijfsgebouwen (of kassen), waarbij alle landschapontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestaties is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.

Voorliggend wijzigingsplan toont aan dat het gewenste plan voldoet aan het doel van de Rood voor Rood-regeling: het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door sloop van landschapontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0007.png"

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5.1 Generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Zoals in 3.2.3 geschetst bestaan regelingen zoals Rood voor Rood niet meer als zelfstandige regelingen maar zijn deze gebundeld in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Dit betekent dat bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes', onder andere artikel 2.1.6, lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is.

Daarnaast zijn tevens artikel 2.1.4 (Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Voor sociaal-economische ontwikkelingen in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt immers ruimte geboden indien deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is.

De hiervoor genoemde artikelen worden hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Middels toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt in het kader van voorliggende ontwikkeling, welke voorziet in de realisatie van een compensatiewoning, op twee locaties elders in totaal 935 m2 aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Per saldo is er geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, het ruimtebeslag neemt zelfs fors af. Geconcludeerd kan worden dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Artikel 2.1.6, lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggende ontwikkeling leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Het verdwijnen van 935 m2 aan landschapontsierende voormalig agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied.
  • Het versterken van de landschappelijke kwaliteit door het slopen van de landschapontsierende bebouwing en het op een verantwoorde wijze landschappelijk inpassen van zowel de compensatiekavel als beide slooplocaties in het buitengebied van Hof van Twente.
  • Middels toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en ter compensatie van de te slopen bebouwing wordt in het plangebied een compensatiewoning gerealiseerd, passend op het bestaande erf.

 

3.2.5.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap". In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen en het plangebied aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0008.png"

Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap"

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woning in het plangebied ter compensatie van de sloop van 935 m2 landschapontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Binnen gebieden aangemerkt als ‘mixlandschap’ wordt onder andere ingezet op een mix van functies en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is ‘wonen’ een veel voorkomende en passende functie. De voorgenomen ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor omliggende functies. De sloop van de landschapontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van de slooplocaties leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Hiermee wordt een aanzienlijke impuls gegeven aan de groene omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.5.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en 'Lust- en leisurelaag' worden buiten beschouwing gelaten, omdat er ter plaatse van het plangebied of in de directe omgeving geen specifieke eigenschappen voor deze lagen gelden.


1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen', zie afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0009.png"

Afbeelding 3.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)


'Dekzandvlakte en ruggen'

In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.


Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Op de locatie van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar, doordat het gehele erf voorheen volledig was ingericht ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf en enkele jaren geleden is herontwikkeld. Ook in de omgeving zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks nog waarneembaar doordat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormen voor dit wijzigingsplan.


2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap', zie afbeelding 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0010.png"

Afbeelding 3.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op korte afstand. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het Oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het Oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Met voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van een aanzienlijke omvang van landschapontsierende voormalige bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de compensatiewoning en de slooplocaties. Bij het bepalen van de landschappelijke inpassingen is rekening gehouden met gebiedskenmerken. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.4 (compensatiekavel) en Bijlage 1 van de regels (slooplocaties). Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de kenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3.2.5.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.6 Reconstructieplan Salland-Twente
3.2.6.1 Algemeen

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.

3.2.6.2 Reconstructiezonering

Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied. De hoofdlijn van beleid in het verwevingsgebied is ruimte bieden en handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap, etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar.

3.2.6.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Reconstructieplan Salland-Twente'

Met toepassing van de Rood voor Rood-regeling wordt in voorliggend geval een compensatiewoning gerealiseerd en wordt voormalige, landschapontsierende bebouwing gesloopt in combinatie met investeringen in het landschap. Als gevolg van deze ontwikkeling worden omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. In paragraaf 4.6 wordt dit nader toegelicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het 'Reconstructieplan Salland-Twente'.

3.2.7 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente"
3.3.1.1 Algemeen

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" omvat de juridisch-planologische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Hof van Twente. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toepassing van de volgende wijzigingsbevoegdheid.

3.3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

In het artikel 'Wonen' van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om te voorzien in één extra woning bij sloop van voormalige agrarische bebouwing. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 25.5.1. Daarnaast zijn in artikel 48 algemene procedureregels opgenomen met betrekking tot het toepassen van wijzigingsbevoegdheden. Deze artikelen staan hieronder uitgeschreven waarna voorliggend initiatief hieraan zal worden getoetst.

Artikel 25.5.1 Extra woning bij sloop van voormalige agrarische bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van één extra woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning', in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ter compensatie moet minimaal 850 m2 voormalige bedrijfsbebouwing worden gesloopt;
  • b. de inhoud van de nieuw te realiseren woning heeft een inhoud van maximaal 750 m3;
  • c. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • d. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • e. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Toetsing van het initiatief aan artikel 25.5.1

Hierna wordt het initiatief puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

  • a. Ter compensatie voor de realisatie van de woning in het plangebied wordt 935 m2 aan landschapontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt op twee slooplocaties in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Hiermee wordt voldaan aan sloopeis van minimaal 850 m2.
  • b. De inhoud van de nieuw te realiseren woning in het plangebied bedraagt maximaal 750 m3.
  • c. Parkeren vindt volledig op eigen erf plaats.
  • d. De compensatiewoning wordt landschappelijk ingepast conform hetgeen gesteld in het Beeldkwaliteitsplan welke destijds is opgesteld in het kader van de herontwikkeling van het erf. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.2.4. Op beide slooplocaties wordt eveneens voorzien in landschappelijke inpassing, voor de erfinrichtingsplannen voor beide locaties wordt verwezen naar Bijlage 1 van de regels.
  • e. Er is geen sprake van aantasting van omliggende waarden of belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen functies. Dit is nader toegelicht in Hoofdstuk 4 waar nader wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
  • f. Met voorliggende ontwikkeling worden geen belemmeringen opgelegd voor omliggende (agrarische) bedrijven. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 48 Algemene procedureregels

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  • a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  • b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  • c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  • d. met betrekking tot geurhinder een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd;
  • e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Toetsing van het initiatief aan artikel 48

Hieronder wordt het initiatief puntsgewijs getoetst aan de algemene procedureregels.

  • a. In het kader van voorliggende ontwikkeling is door Kruse Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 van deze toelichting). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de bodem geschikt geacht voor het toekomstige gebruik. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect bodem.
  • b. In het kader van de herontwikkeling van het erf is destijds door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. 20092649.1, d.d. 08-01-2010). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van akoestische belemmeringen. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op het aspect geluid.
  • c. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling is er geen sprake van een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit, daarbij is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
  • d. In paragraaf 4.6 wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande compensatiewoning.
  • e. De Flora- en faunawet, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 4.7 wordt dit nader toegelicht.
  • f. In Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat aan alle procedureregels wordt voldaan.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente

Geconcludeerd kan worden dat het voornemen volledig voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid en deze dan ook toegepast kan worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In het kader van de herontwikkeling van het erf is destijds door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. 20092649.1, d.d. 08-01-2010). De conclusie van het onderzoek is dat:

  • de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Bentelosestraat en de Kieftenweg geen akoestische belemmeringen geeft met betrekking tot de Wgh;
  • het aspergebedrijf en het sportcomplex geen akoestische belemmeringen geven met betrekking tot het Activiteitenbesluit.

Gelet op het feit dat voorliggend plangebied onderdeel uitmaakt van de onderzoekslocatie in het kader van het akoestisch onderzoek en de omstandigheden in het plangebied en de directe omgeving niet zijn gewijzigd zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek in het kader van voorliggende ontwikkeling representatief. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling.

4.1.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.

4.2.2 Situatie plangebied

Kruse Milieu BV heeft in augustus 2015 in het kader van voorliggende ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het plangebied. De conclusies voortkomend uit dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Het volledige onderzoeksrapport van het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is nader onderzoek niet nodig. De boven- en ondergrond is niet verontreinigd. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt opgemerkt dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Binnen een straal van ruim 2 kilometer rond het plangebied zijn geen relevante inrichtingen aanwezig. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt in de VNG-uitgave al volgt omschreven: 'Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.' Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype gerekend. 

Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’

Het plangebied aan Erve Lankheet is gelegen in het buitengebied en aan te merken als het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0011.png"

4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied is reeds bestemd ten behoeve van de woonfunctie, voorliggende ontwikkeling voorziet in een extra woning op het perceel. Dit is aangemerkt als een milieugevoelige functie.

Op het perceel waarop het plangebied is gevestigd is naast de woningen een bouwbedrijf gevestigd evenals een bedrijf dat asperges verwerkt en verkoopt. Daarnaast is ten oosten van het plangebied het sportpark de Pol gelegen.

Het bouwbedrijf en het bedrijf dat asperges verwerkt en verkoopt kunnen op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' worden aangemerkt als bedrijven in de milieucategorie 2 waarvoor een grootste richtafstand geldt van 30 meter voor het aspect geluid. De afstand tussen het plangebied en het asperges-bedrijf bedraagt circa 60 meter, daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. De afstand van het plangebied tot het bouwbedrijf bedraagt circa 25 meter, hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Zoals in paragraaf 4.1 echter is besproken is in het kader van de herontwikkeling van het erf een akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat het aspect geluid geen problemen oplevert. Gelet op het feit dat de omstandigheden niet zijn veranderd ten opzichte van de omstandigheden ten tijde van het akoestisch onderzoek wordt gesteld dat geluid van het bouwbedrijf geen belemmering oplevert voor voorliggende ontwikkeling.

Op basis van de VNG-uitgave kan het naastgelegen sportpark worden aangemerkt als 'Veldsportcomplex (met verlichting)' en ondergebracht in milieucategorie 3.1. Ten opzichte van milieugevoelige objecten geldt, uitgaande van een rustig omgevingstype, een minimale afstand van 50 meter voor het aspect geluid, voor de overige aspecten is geen richtafstand opgenomen. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 40 meter van de sportvelden. Zoals in paragraaf 4.1 aangegeven is er in het akoestisch onderzoek aangetoond dat er geen belemmeringen zijn als gevolg van geluid.

4.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.

4.6.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Binnen een afstand van circa 200 meter van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen gelegen. Gezien de grote afstanden en het feit dat een vaste afstand van 50 meter aangehouden moet worden op basis van artikel 14, tweede lid Wgv, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande (compensatie)woning.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.7.2.2 Situatie plangebied
4.7.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebied. Binnen een straal van 9 kilometer rond het plangebied is geen Natura 2000-gebied gelegen. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat er als gevolg van dit plan geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

4.7.2.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. Het plangebied ligt op circa 500 meter van een gebied dat is aangemerkt als 'Bestaande natuur'. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden aangewezen als EHS wordt weergegeven op afbeelding 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0012.png" Afbeelding 4.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS heeft. Mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de EHS wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied sprake van onbebouwd grasland. De huidige inrichting en het beheer maken de locatie tot een volledig ongeschikt leefgebied van beschermde soorten. Door realisatie van de (compensatie)woning worden geen beschermde soorten verstoord, beschadigd of gedood en er wordt geen beschermd functioneel leefgebied van bepaalde soorten zoals bijvoorbeeld vleermuizen, hun foerageergebieden en migratieroutes aangetast. Geschikte foerageerplekken voor vleermuizen ontbreken volledig. Het plangebied heeft vanwege het ontbreken van lijnvormige structuren geen betekenis als migratieroute voor vleermuizen. Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat realisatie van de (compensatie)woning in het plangebied negatieve effecten zou kunnen hebben op flora en fauna die de wet beoogd te beschermen. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

4.7.3.3 Conclusie

Voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden, flora en fauna. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied een 'hoge verwachting'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart wordt weergegeven op afbeelding 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxErveLankheet-VS10_0013.png"

 Afbeelding 4.2: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)

Het voorliggende wijzigingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor dit plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor deze toets, die dus een nieuwe element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ruime afstand van het plangebied gelegen. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

4.9.2.3 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 of meer woningen of 100 hectare of meer) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (het planologisch toestaan van één extra woning op het betreffende erf), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

4.9.3 Conclusie

Voorliggend plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterweg (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

5.1.6 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • grondwater(maatregelen).

De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:

  • De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
  • De trits “schoonhouden – scheiden – schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement te worden verhoogd.

In het vGRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan/wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan/wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

6.2.2.1 Begrippen

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a:

  • Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Specifieke gebruiksregels:

In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

  • Wijzigingsbevoegdheid:

Deze wijzigingsbevoegdheid geeft weer onder welke voorwaarden de bestemming mag worden gewijzigd.

6.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (Artikel 6): deze regel bevat diverse regels omtrent dakhelling van gebouwen en de situering van bijgebouwen en paardenbakken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 8): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10): in dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan/wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Wonen' (Artikel 3)
Het plangebied heeft overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van de woonbestemming is, in tegenstelling tot in de huidige planologische situatie, één woning toegestaan. Gronden met deze bestemming zijn daarnaast bestemd voor aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast, ontsluitingsvoorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.

Voor de woningen geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3, een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Per woning is maximaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan met een maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 6 meter.

Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter.

In de 'specifieke gebruiksregels' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen wat betreft de sloopopgave en erfinrichting van de slooplocaties. Betreffende voorwaardelijke verplichting voorziet in de juridische waarborging dat de de sloopopgave en erfinrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd en in stand worden gehouden zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels, teneinde te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied in de gemeente Hof van Twente.

'Waarde - Archeologische verwachting 1' (Artikel 4)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenaamde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

De gemeente Hof van Twente heeft uitvoering gegeven aan de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te geven aan het KGO-beleid. Dit is onder andere vormgegeven in de wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan voorliggende ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Zoals uit vorenstaande is gebleken voldoet voorliggende ontwikkeling aan de voorwaarden gesteld in de wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast worden voor het overige geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.