Plan: | Buitengebied Hof van Twente, herziening Dekkersveldweg 2/4 te Ambt Delden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1735.BGxDekkersveldw2-VS10 |
In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Dekkersveldweg 2-4 te Ambt Delden, bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf met diverse landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en twee bedrijfswoningen. De voormalig agrarische bedrijfsgebouwen worden niet meer gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden en hebben geen (agrarische) vervolgfunctie. Hierdoor zal niet langer geïnvesteerd worden in het onderhoud van de gebouwen, waardoor de staat van onderhoud op termijn zal verslechteren.
Initiatiefnemer is voornemens deze landschapsontsierende bedrijfsgebouwen te slopen in het kader van Rood voor Rood. Door deelname aan de Rood voor Rood-regeling kan er, mits voldoende vierkante meters aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, een woningkavel worden verkregen. Op het voormalig agrarische erf wordt 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt en de daarbij behorende erfverharding, putten en funderingen verwijderd. Hiermee wordt het recht op één compensatiekavel verkregen. Er blijft 300 m2 bebouwing behouden om na renovatie te worden gebruikt als bijgebouw bij de nieuwe woning en een bestaande woning. Naast het slopen van de overige landschapontsierende bebouwing wordt een kwaliteitsbijdrage geleverd aan het landschap door het erf op een verantwoorde wijze landschappelijk in te passen in de omgeving.
De toekomstige functie van het erf staat niet ten dienste van de agrarische bedrijfsfunctie. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste Rood voor Rood-ontwikkeling mogelijk te maken. In dit bestemmingsplan zal het huidige agrarische bouwblok worden wegbestemd en worden omgezet naar een woonbestemming en een agrarische gebiedsbestemming. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Dekkersveldweg 2-4 in het buitengebied van Ambt Delden en kadastraal bekend als Gemeente Delden, sectie C, nummer 1390 (ged.). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van Delden, Hengelo en de directe omgeving.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (Bron: ArcGis)
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Dekkersveldweg 2/4 te Ambt Delden" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". Dit bestemmingsplan is op 16 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven met een rode contour, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: Ruimtelijke plannen)
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van een (niet-)grondgebonden agrarisch bedrijf.
Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen zonder archeologisch onderzoek geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld verstoord wordt of het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 2.500 m2.
Tot slot kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied' en 'vrijwaringszone - radar'. De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' geeft aan dat de Reconstructiewet van toepassing is en dat op de aangewezen locatie sprake is van een verwevingsgebied. In het verwevingsgebied worden veel functies naast elkaar en in combinatie mogelijk gemaakt en gehandhaafd.
Gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een radarverstoringsgebied. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 45 meter.
De toekomstige functie van het erf (woonfunctie) staat niet ten dienste van de agrarische bedrijfsfunctie. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk om de gewenste Rood voor Rood-ontwikkeling mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van (de historische ontwikkeling van) het landschap en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Het plangebied is gelegen in het 'jonge heide- en broekontginningslandschap''. Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht (ontginning). Ten opzichte van omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningsplinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Op de historische kaart van 1900 is het erf reeds duidelijk te herkennen, zie afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.1: Uitsnede historische kaart 1900 (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied bevindt zich aan de Dekkersveldweg 2-4 in het buitengebied van Ambt Delden, ten zuiden van het Twentekanaal en de bebouwde kom van Delden. Een belangrijke ruimtelijke structuurdrager is het Twentekanaal. De functionele structuur in de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgrond. Tevens komen in de omgeving enkele (intensieve) veehouderijen en woonpercelen voor, net als bos percelen en natuur.
Het plangebied wordt ten noordoosten begrensd door de Dekkersveldweg en aan de overige zijden door agrarische cultuurgrond. De ligging van het plangebied wordt op de luchtfoto weergegeven in de afbeelding 2.2.Voor de exacte planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 2.2: Ligging plangebied in de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)
Binnen de begrenzing van het plangebied zijn diverse voormalig agrarische bedrijfsgebouwen, erfverharding en twee bedrijfswoningen aanwezig. Ten oosten van de bedrijfsgebouwen zijn tevens kuilvoerplaten aanwezig. Het erf is met drie in- en uitritten ontsloten via de Dekkersveldweg. Beide woningen zijn voorzien van een in- en uitrit en ten oosten van de bedrijfsgebouwen is een in- en uitrit aanwezig.
De diverse bebouwing is genummerd en weergegeven in afbeelding 2.3.
Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige bebouwing plangebied (Bron: Bing maps)
Bestaande woningen (nr. 1 en 2)
In het plangebied zijn twee woningen aanwezig, gesitueerd ten noorden van het plangebied en beiden middels een eigen in- en uitrit ontsloten op de Dekkersveldweg. Deze woningen worden in het inrichtingsplan tevens landschappelijk ingepast.
Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (nr. 3, 4, 5 en 6)
In het plangebied zijn drie stallen/schuren aanwezig. Dit betreft diverse voormalig agrarische bedrijfsbebouwing in de vorm van een werktuigenberging, opslag en voormalige stallen. De gebouwen aangegeven met de nummers 3,4 en 6 worden in het kader van de Rood voor Rood- regeling gesloopt en hebben een gezamenlijke oppervlakte van 850 m2. Daarnaast komen verspreid op het erf nog enkele ondergeschikte, niet noemenswaardige bouwwerken voor. Deze zijn niet genummerd.
Opgemerkt wordt dat nummer 5 en 6 één schuur vormen waarvan het gedeelte aangegeven met nummer 6 wordt gesloopt en het gedeelte aangegeven met nummer 5 behouden blijft.
Overige
Aan de oostzijde van de stallen liggen enkele kuilvoerplaten, deze worden naast de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing ook gesloopt net als overige daarbij behorende putten en funderingen.
Het plan voorziet in de planologische kaders voor de toepassing van de Rood voor Rood-regeling. Het doel van deze regeling is een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsslag te realiseren doordat landschapontsierende voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het erf landschappelijk wordt ingericht. Ter compensatie van de te slopen bebouwing en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, wordt een compensatiekavel verkregen. Uitgangspunt is de realisatie van de compensatiekavel op de slooplocatie. Om het perceel op een landschappelijk verantwoorde manier in te passen, is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
In voorliggend geval wordt in totaal 850 m2 voormalige en landschapontsierende bedrijfsbebouwing (nummer 3,4 en 6 in afbeelding 2.3) gesloopt en de daarbij behorende erfverharding, putten en funderingen. De te slopen bebouwing is niet monumentaal en heeft geen cultuurhistorische betekenis. Een weergave van de te slopen bebouwing (aangegeven in rood) en het sloopoppervlak per gebouw wordt weergegeven op afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Weergave te slopen bebouwing (Bron: Gemeente Hof van Twente)
De nieuwe woning op de compensatiekavel wordt ten zuidoosten van de bestaande bebouwing geprojecteerd ter plaatse van de huidige bedrijfsbebouwing (nummer 4 in afbeelding 2.3). De nieuwe woning heeft een maximale inhoud van 750 m3.
Zoals aangegeven blijft een gedeelte van de voorste schuur behouden (nummer 5 in afbeelding 2.3). Dit gedeelte van de schuur heeft een oppervlakte van 300 m2 en wordt gerenoveerd en opgesplitst in twee bijgebouwen voor de nieuwe woning en de bestaande woning (nr. 2). Hiermee beschikt de nieuwe woning over de toegestane 150 m2 aan bijgebouwen. Er wordt dus geen bijgebouw toegevoegd.
Door toevoeging van de nieuwe woning is op het toekomstige erf sprake van een drietal wooneenheden die op het erf zijn gesitueerd zoals weergegeven en nader toegelicht hieronder. De bebouwing zal op een landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast. De landschappelijke inpassing wordt beschreven in paragraaf 3.2.3. Op afbeelding 3.2 wordt het nieuwe erfensemble weergegeven.
Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De investeringen in het landschap zorgen ervoor dat het plangebied nog beter opgaat in het landschap. De investeringen bestaan uit verbeteringen van het erf en overgang naar het landschap. Waardevolle zichtlijnen en beeldbepalende landschapselementen blijven behouden. Er wordt een boomgroep zomereiken en lindes en een solitaire linde aangeplant. Tevens voorziet het plan in een boomgaard met walnoot en wordt verspreid over het plangebied streekeigen beplanting toegevoegd, waaronder een beukenhaag rondom de bestaande woningen. Een weergave van de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf wordt hierna weergegeven. Voor een volledig overzicht van de landschappelijke investering en de beplantingssoorten wordt verwezen naar de inrichtingsschets zoals bijgevoegd in Bijlage 1.
Afbeelding 3.2: Weergave landschappelijke inpassing nieuw erfensemble (Bron: gemeente Hof van Twente)
Het erf blijft in de toekomstige situatie ontsloten op de Dekkersveldweg middels drie in- en uitritten. Er worden geen extra in- en uitritten toegevoegd. De toevoeging van één woning levert geen onevenredige verkeerstoename op, die de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid op onevenredige wijze aantasten. In vergelijking tot de huidige planologische situatie kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname van verkeersbewegingen (verdwijnen van zwaar landbouwverkeer, rijden van mestwagens etcetera). Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
Het nieuwe woonperceel biedt genoeg ruimte om op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.
2.1 Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
2.2 Bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.
In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd:
stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471.); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.) acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook tien woningen niet (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.); In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de bouw van 1 woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood- voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.
Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
Het doel van de Rood voor Rood-regeling zoals verwoord in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van een minimum aantal m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.
Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat het gewenste plan voldoet aan het doel van de Rood voor Rood-regeling: 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 4.2. geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Zoals in 4.2.4 geschetst bestaan regelingen zoals Rood voor Rood niet meer als zelfstandige regelingen maar zijn deze gebundeld in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Dit betekent dat bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes', onder andere artikel 2.1.6, lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang is.
Daarnaast is tevens artikel 2.1.4 (Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Voor sociaal-economsiche ontwikkelingen in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt immers ruimte geboden indien deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is.
De hiervoor genoemde artikelen worden hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
In voorliggend geval vinden er geen fysieke ontwikkelingen plaats die ruimtebeslag op de groene omgeving met zich meebrengen door bouwen en verharden. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf, binnen de contouren van het voormalige agrarische bouwblok. Voor een deel wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing en deels wordt vervangende nieuwbouw gepleegd. Deze nieuwe bebouwing wordt teruggebouwd op de slooplocatie. Over het geheel is er sprake van een reductie voor wat betreft bouwvolume, waardoor van extra ruimtebeslag op de groene omgeving geen sprake is. Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de principes van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.
Artikel 2.1.6, lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6, lid 1 van de Omgevingsverordening
Overijssel
Voorliggende ontwikkeling leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Hof van Twente. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
Het plangebied is op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart gelegen in het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)". In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen en het plangebied aangeven.
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
"Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)"
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Binnen gebieden aangemerkt als ‘mixlandschap’ wordt onder andere ingezet op een mix van functies en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is ‘wonen’ een veel voorkomende en geaccepteerde functie. De voorgenomen ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor omliggende functies. De nieuwe aanplant en investeringen in het landschap leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Door de sloop van de ontsierende bebouwing en de toevoeging van voor het gebied kenmerkende landschapselementen wordt een aanzienlijke impuls gegeven aan de groene omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De "Natuurlijke laag"
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstypen "Dekzandvlakte en ruggen" en "Beekdalen en natte laagtes", zie afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
'Dekzandvlakte en ruggen'
In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
'Beekdalen en natte laagtes'
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
Op de locatie van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar, doordat het gehele erf functioneel is ingericht ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf. Ook in de omgeving zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks nog waarneembaar doordat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
2. De "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangeduid met het gebiedstype "Jonge heide- en broekontginningslandschap", zie afbeelding 4.5.
Afbeelding 4.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)
'Jonge heide- en broekontginningslandschap'
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen, ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren en de kenmerkende ruimtematen.
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"
Met de Rood voor Rood-ontwikkeling vindt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing zijn de gebiedskenmerken van de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ als uitgangspunt genomen. Met de investeringen zoals de aanplant van streekeigen beplanting wordt bijgedragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren in het landschap. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassingen wordt verwezen naar Bijlage 1. Tevens wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De "Stedelijke laag"
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
4. De "Lust en Leisurelaag"
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de "Lust en Leisurelaag" geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.
Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Het plangebied is gelegen in het verwevingsgebied. In afbeelding 4.6 wordt dit weergegeven.
Afbeelding 4.6: Reconstructiezonering: 'Verwevingsgebied' (Bron: Provincie Overijssel)
De hoofdlijn van beleid in het verwevingsgebied is:
Met toepassing van de Rood voor Rood-regeling wordt in voorliggend geval een compensatiewoning gerealiseerd en wordt voormalige, landschapontsierende bebouwing gesloopt in combinatie met investeringen in het landschap. Als gevolg van deze ontwikkeling worden omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering. In paragraaf 5.6 wordt dit nader toegelicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het 'Reconstructieplan Salland-Twente'.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
In "Hof van Twente, zicht op 2030" is het beleid van de gemeente voor de komende twintig jaar in hoofdlijnen vastgesteld. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 10 is in het voorliggende geval voornamelijk van belang. Deze wordt hierna behandeld.
Het streefbeeld wordt als volgt geformuleerd:
Het landschap, de parel van Hof van Twente, heeft in 2030 nog altijd een belangrijke plaats.De structuur van het landschap, met deelgebieden stuwwal/verzamelgebied (westelijk), dekzandgebied (midden) en plateau (oostelijk), maar ook het reliëf en het watersysteem zijn leidend. In de waardevolle ensembles (landschap met natuur- en cultuurhistorische waarden) wordt behoud, onderhoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden in praktijk gebracht. Voltooiing van de ecologische hoofdstructuur is eveneens een herkenbaar resultaat. In 2030 is deze een feit. Bestaande natuurgebieden zijn binnen de gemeente en daarbuiten verbonden met elkaar, waardoor duurzame instandhouding van flora en fauna mogelijk is geworden. De reconstructieplannen die aan het begin van de eeuw zijn gemaakt, zijn uitgevoerd. Dit betekent dat ruimtelijke knelpunten, zoals agrarische bedrijven in de directe nabijheid van natuur of milieuhinderveroorzakende bedrijven in het buitengebied, zijn opgelost. Voor nieuwe inrichting van het landschap door functiewijziging zijn oorspronkelijke landschapstypen richtinggevend.
De gewenste ontwikkeling betekent een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Een grote oppervlakte aan landschapsontsierende schuren verdwijnt in het buitengebied en een bestaande schuur wordt gedeeltelijk behouden en gerenoveerd. Het nieuwe erfensemble wordt op een passende wijze ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het streefbeeld als geformuleerd in de 'Hof van Twente, Zicht op 2030'.
In 'Structuurvisie Landelijk gebied' van de gemeente Hof van Twente staat de ontwikkeling van het landelijk gebied voor de komende 10 jaar centraal. Een visie op de ontwikkeling van de gemeente als geheel en op de langere termijn is ontwikkeld in de Strategische visie Hof van Twente.
De structuurvisie vormt vooral een integratiekader voor het bestaande beleid van de gemeente ten aanzien van de verschillende functies en waarden in het gebied. Een dergelijk 'integratiekader' schetst de bredere achtergrond van beleid dat voor specifieke thema's (bijvoorbeeld recreatie, Rood voor Rood en vrijkomende agrarische bebouwing) is uitgewerkt. In voorliggend geval is het thema Rood voor Rood met name van belang.
Om de karakteristiek van het landelijk gebied te behouden, geldt als uitgangspunt dat zo min mogelijk niet functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing wordt toegevoegd. Dit kan ten koste gaan van de aanwezige landschapswaarden. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan het toevoegen van nieuwe woningen door het realiseren van geheel nieuwe solitair gelegen woningen. Het omvormen van voormalig agrarische erven naar woonerven wordt ondersteund, mits er tevens een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. De zogenoemde Rood voor Rood-regeling is uitgewerkt in het bestemmingsplan Buitengebied (zie ook 4.3.5). Met dit beleid wordt ten eerste gestreefd naar een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit komt hoofdzakelijk tot uitdrukking in de sloop van landschapontsierende voormalige bedrijfsgebouwen en de landschappelijk inpassing van het erf. Ten tweede wordt gestreefd naar het ondersteunen van de leefbaarheid op het platteland door een leegloop te voorkomen.
Uitgangspunt is dat de nieuwe woning wordt gerealiseerd op het erf waar ook sloop plaatsvindt. Indien dit ruimtelijk niet gewenst is, kan bij uitzondering de nieuwe woning elders in het buitengebied worden gerealiseerd.
Voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de Rood voor Rood-regeling zoals beschreven en getoetst in paragraaf 4.3.5. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit door:
Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de Structuurvisie Landelijk Gebied.
De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan laten opstellen (vastgesteld mei 2005). Het landschapsontwikkelingsplan biedt een samenhangende visie op landschapskwaliteit en bouwstenen en inrichtingsprincipes voor landschapsontwikkeling. Per landschapstype is aangegeven welke kenmerken dienen te worden behouden en/of versterkt. De uitwerking is gebaseerd op vier thema's:
In de landschapsontwikkelingsplan is het toekomstbeeld geschetst en de ontwikkeling per legenda-eenheid aangegeven. Hoofddoel van de visie is het onderscheid en de diversiteit tussen de landschapseenheden te vergroten en de samenhang te verbeteren met gerichte investeringen voor de toekomst. De landschapsontwikkelingsvisie is vertaald in een overzichtelijk kaartbeeld. Een uitsnede van deze kaart wordt hieronder weergegeven.
Afbeelding 4.6: Ligging van het plangebied in het LOP (Bron: gemeente Hof van Twente)
Voor de ontwikkeling van het landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan vier thema's benoemd. Uit de bovenstaande uitsnede van de bij de landschapsontwikkelingsvisie behorende kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het thema 'Zorg voor agrarisch werklandschap' en het landschapstype 'Veldontginningslandschap'. Hierna wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde thema’s en de daarbij behorende gebiedstypen.
Ten behoeve van de landbouwfunctie en de landschapsstructuur wordt in het agrarisch werklandschap (naast de beekzones uit het watersysteem) ingezet op ontwikkeling van erf- en wegbeplanting en behoud van de bestaande landschapselementen. Weg- en laanbeplanting worden hersteld of aangelegd langs de wegen die in opbouw versterken en daar waar ruimte is in het profiel voor een goede groeiplaats. Het sortiment moet passend zijn bij het cultuurhistorisch landschapstype.
Het veldontginningslandschap komt in grote eenheden voor op het plateau en de stuwwal waar voor behoud en versterking van het landschapspatroon wordt gepleit. Dit betekent behoud van de open verkaveling van het uitgestrekte veld met zichtbare ontginningsgrenzen. Ieder ontgonnen veld kent een eigen schaal en patroon van beplanting en bebouwing. In het dekzandlandschap komen kleinere velden voor waar restanten van bos, ven en hei te behouden landschapselementen zijn. De erfbeplanting in het veldontginningslandschap is vrij besloten rondom een strak en regelmatig opgezet erf. Het voorhuis is gericht op de doorgaande weg en de opstallen staan compact en geordend op de huiskavel. De beplanting beperkt zich tot de singels langs de randen, fruit- en kleinere sierbomen. De schaal van het erf volgt de schaal van de ontginning en de directe omgeving van het erf groeit mee met het erf.
Maatregelen die binnen dit thema worden genoemd zijn:
In het plangebied wordt fors geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt nieuwe, streekeigen beplanting aangelegd. Voor de voorgenomen ontwikkeling hoeven geen landschapselementen te wijken. Daarbij wordt het erf ingepast middels gebiedseigen erfbeplanting met beukenhagen, een boomgaard, boomgroep en solitairen. Hiermee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het landschapspatroon. Dit is in overeenstemming met de maatregelen zoals die genoemd worden in het 'Landschapsontwikkelingsplan'.
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
Het plan valt binnen een gebied dat op grond van de welstandsnota wordt aangemerkt als 'verspreide ontginningen'. In de ontginningen liggen de boerderijen veelal langs de weg. Het huis is op de weg georiënteerd. Per erf verschilt de beplanting, sommige erven hebben geen of nauwelijks beplanting.
In de ontginningen staat een goed functionerende landbouw voorop. De voor deze gebieden kenmerkende openheid en rationaliteit dient behouden te blijven. Voor nieuwbouw wordt aan bebouwing specifieke welstandscriteria gesteld ten aanzien van plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen en detaillering.
Het schetsplan is reeds akkoord bevonden door de welstand.
De gemeente Hof van Twente heeft op 16 december 2014 het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" vastgesteld die voorziet een een herziening van het bestemmingsplan dat op 18 december 2012 is vastgesteld. De aanleiding voor deze herziening was onder andere de aanpassing van de Rood voor Rood-regeling.
De Rood voor Rood-regeling is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente". De basis van de regeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van (minimaal 1000 m2) vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing en investeren in ruimtelijke kwaliteit. Ter compensatie wordt een woonkavel verkregen. Met betrekking tot de compensatiewoning wordt daarin als uitgangspunt een inhoud van 750 m3 aangehouden en 150 m2 aan bijgebouwen. Onder voorwaarden van sloop en verbetering van ruimtelijke kwaliteit is een grotere woning toegestaan. Daarnaast kan onder voorwaarden van sloop en verbetering van ruimtelijke kwaliteit een grotere oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 450 m2 worden toegestaan.
Om gebruik te kunnen maken van de Rood voor Rood-regeling zijn de volgende voorwaarden opgesteld.
In voorliggende ontwikkeling wordt 850 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt en de daarbij behorende erfverharding, putten en funderingen. Ter compensatie wordt in voorliggend geval het recht op een compensatiewoning van 750 m3 verkregen, maar er wordt geen bijgebouw toegevoegd. Op het erf blijft een deel van een bestaande schuur behouden die wordt gerenoveerd en omgebouwd ten behoeve van 150 m2 bijgebouw voor de compensatiewoning en 150 m2 bijgebouw voor een van de bestaande bedrijfswoningen. De compensatiewoning wordt gerealiseerd op de slooplocatie en de landschappelijke inpassing van het gehele erf is uitgewerkt in een inrichtingsplan. De gemeente en de initiatiefnemers hebben een exploitatieovereenkomst getekend waarin de deelname aan de Rood voor Rood-regeling is vastgelegd. Er is sprake van een aanzienlijke versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de kaders en uitgangspunten van de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mmogelijk maakt. In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. In dit geval zijn industrielawaai en railverkeerslawaai niet van toepassing.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
De nieuwe woning ligt in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Dekkersveldweg.
De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van meerdere wegen). De maximaal toelaatbare grenswaarde voor nieuwbouw van een woning in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. Op de compensatiekavel wordt een nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd. De afstand tussen de gevel van de compensatiewoning tot aan de as van de Dekkersveldweg bedraagt circa 33 meter. Gezien de rustige ligging in het buitengebied, de afstand van de nieuwe woning tot aan de as van de weg en de beperkte verkeersintensiteit op de Dekkersveldweg, wordt gesteld dat er aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan.
De Wgh vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.
Kruse Milieu BV heeft in dit kader een verkennend bodemonderzoek verricht ter plaatse van het plangebied. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2.
De conclusies voortkomend uit dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport.
In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is nader onderzoek niet nodig. De boven- en ondergrond is niet verontreinigd. Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De locatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.
Op basis van het verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. De lichte verontreiniging levert geen risico voor de volksgezondheid op. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen en tuin).
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van een compensatiewoning, op basis van de Rood voor Rood-regeling. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat het project "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het dichtstbijzijnde risico (buisleiding) is gelegen op een afstand van circa 725 meter.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’
Het plangebied aan de Dekkersveldweg is gelegen in het buitengebied en aan te merken als een ‘rustige woonwijk’. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt een milieugevoelig object (woning) gesitueerd. Binnen een straal van 250 - 300 meter bevinden zich geen milieubelastende functies. Omliggende agrarische bedrijven worden door voorgenomen ontwikkeling dan ook niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten miste moet worden aangehouden. Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: "een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt."
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) tussen een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vast afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
In het kader van de Rood voor Rood-regeling wordt een nieuwe (compensatie)woning gerealiseerd binnen een plangebied. Binnen een afstand van 250 meter van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen gelegen. Gezien de grote afstanden en het feit dat een vaste afstand van 50 meter aangehouden moet worden op basis van artikel 14, tweede lid Wgv, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande (compensatie)woning.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbank Overijssel uit Haaksbergen heeft in verband met de ontwikkelingen op het erf aan de Dekkersveldweg 2/4 een Quickscan Natuurwaardenonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoekrapportage welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebied. In een straal van drie kilometer rondom het plangebied ligt het Natura 2000-gebied.
Het plangebied ligt buiten het Natura 2000-gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natua 2000.
Het plangebied ligt niet in de EHS. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan gronden welke tot de EHS behoren. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden aangewezen als EHS wordt weergegeven op afbeelding 5.3.
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Overijssel)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS heeft.
Het plangebied ligt niet in EHS. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikte habitat voor beschermde soorten. Mogelijk foerageren incidenteel en kortstondig sommige grondgebonden zoogdieren- en vleermuissoorten in het plangebied. Deze soorten bezetten geen vaste verblijf- of voortplantingslocaties en de functie als foerageergebied wordt door de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast.
In de gebouwen nestelen verschillende vogelsoorten. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd. Met inachtneming van de meest geschikte periode om gebouwen te slopen vormt de Ff-wet geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
De Flora- en faunawet, evenals beschermde gebieden, vormen geen belemmering voor uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft het plangebied een 'hoge verwachting'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart wordt weergegeven op afbeelding 5.4.
Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Hof van Twente)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij bodemingrepen worden beoogd met een diepte en oppervlakte die archeologisch onderzoek nodig maken. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden is de bestaande dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden overgenomen op de verbeelding.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen vastgesteld waterbeheerplan daarom wordt, temeer omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost, inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinke) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het vGRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
In het vGRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De Standaard Waterparagraaf is bijgevoegd in Bijlage 4. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermings of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
De gemeente streeft er naar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer toe te passen. De nadruk ligt daarbij op nieuw te ontwikkelen bebouwing, maar dit wordt tevens beoordeeld voor delen waar geen structurele ingrepen zijn voorzien. De aandacht is hierbij voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende ruimte wordt gerealiseerd ten behoeve van waterberging.
In voorliggend geval is geen toename van verhard oppervlak aan de orde. Er zelfs sprake van een afname. Extra voorzieningen ten behoeve van waterberging worden niet noodzakelijk geacht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschiften wordt verstaan.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch met waarden' (Artikel 3)
Het gedeelte van het plangebied dat redelijkerwijs niet in gebruik zal worden genomen voor de woonfunctie heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, in aansluiting op de omliggende gronden. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden zijnde: beeldbepalende landschapselementen, beslotenheid, hoogteverschillen, rustige omstandigheden, natuur en waterhuishouding.
Opgemerkt wordt dat er geen gebouwen zijn toegestaan.
'Wonen' (Artikel 4)
Het gedeelte van het plangebied dat wordt gebruikt voor de woonfunctie van drie woningen, waarvan een nieuwe compensatiewoning en twee bestaande voormalige bedrijfswoningen, wordt bestemd als 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen en erven, kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.
In het bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken opgenomen. Binnen het bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Voor de woningen geldt per woning een maximale inhoudsmaat van 750 m3, een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Per woning is 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan met een maximale goothoogte van 3 meter en maximale bouwhoogte van 6 meter.
Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter.
In de 'specifieke gebruiksregels' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Een dergelijke verplichting voorziet in de juridische waarborging dat de inrichtingsmaatregelen conform de inrichtingsplan (Bijlage 1) worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.
'Waarde - Archeologische verwachting 1' (Artikel 5)
Het hele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting
1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een Exploitatieovereenkomst / Deelname Rood voor Rood-regeling gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. De getekende overeenkomst is opgenomen in Bijlage 5. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.
Voor plannen in de groene omgeving/buitengebied is in deze lijst onder sub 4 opgenomen:
Plannen/projectbesluiten voor uitbreiding van agrarische bouwblokken, Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bedrijfslocaties (VAB’s), mits passend in een gemeentelijk kwaliteitskader dat in lijn is met het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel. Voor plannen en besluiten die (tevens) andere provinciale belangen raken (zoals EHS en verblijfsrecreatie) blijft vooroverleg noodzakelijk.
Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijk kwaliteitskader, de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en de Omgevingsvisie Overijssel. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, herziening Dekkersveldweg 2/4 te Ambt Delden" heeft met ingang van 15 oktober 2015 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.