direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Homoetsestraat 21, Homoet
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Homoetsestraat 21 te Homoet (hierna: initiatiefnemer) wil zijn perceel van een agrarische bestemming herbestemmen in een woonbestemming. Het agrarische bedrijf dat op deze locatie aanwezig was, is reeds 12 jaar geleden beëindigd. Daarbij is de wens de kapschuur en de veestal te behouden.

Om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen', is een wijziging van het juridisch-planologische regime nodig. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' bevat een wijzigingsbevoegdheid om dit mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan 'Buitengebied, Homoetsestraat 21, Homoet' wijzigt de bestemming van het perceel en stelt de nieuwe kaders vast voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied.

1.2 Ligging en globale begrenzing plangebied

Het plangebied ziet toe op het perceel Homoetsestraat 21 te Homoet. Dit perceel ligt ongeveer 3,6 kilometer ten zuidoosten van de bebouwde kom van Heteren en op circa 2 kilometer ten noorden van de bebouwde kom van Valburg. De Homoetsestraat verbindt de N836 en de N837. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden gelegen, met verspreid liggende agrarische bedrijven en woningen.

De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1_0001.png"  
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Topotijdreis)  

Het plangebied beslaat uitsluitend het perceel Homoetsestraat 21, dat kadastraal bekendstaat als gemeente Valburg, sectie M, perceelnummer 87. Het heeft een omvang van ruim 7.500 m². De begrenzing van het plangebied volgt de kadastrale grenzen. Het perceel wordt begrensd door agrarische percelen en de Homoetsestraat.

De directe omgeving van het plangebied, inclusief indicatieve begrenzing van het plangebied, is in figuur 1.2 weergegeven. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding van het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1_0002.png"  
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Topotijdreis)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 5 maart 2013. Het plangebied is volledig bestemd als 'Agrarisch'. Er is één bedrijfswoning toegestaan, omdat dat het bestaande aantal bedrijfswoningen betreft. Een groot deel van het plangebied heeft tevens een bouwvlak.

In het plangebied gelden verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'waardevol landschap'. Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan, met de begrenzing van het plangebied in rood kader, is weergegeven op figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1_0003.png"  
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' met het plangebied in rood kader weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Het voornemen bestaat om de agrarische bestemming deels om te zetten in een woonbestemming. Om dit mogelijk te kunnen maken, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsgevoegdheid op grond van artikel 3.6.4, zoals opgenomen in het huidig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. Hierin wordt tevens specifiek getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden (paragraaf 6.1). In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het wijzigingsplan gevolgde procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel Homoetsestraat 21 te Homoet en heeft een omvang van ruim 7.500 m². Homoet is een buurtschap, gelegen in een agrarisch gebied tussen de kernen Valburg, Driel en Heteren en ten oosten van de A50. Op het perceel zelf zijn één vrijstaande woning, een kapschuur en een veestal aanwezig. De woning bevindt zich op circa 15 meter afstand van de weg en bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De kapschuur en de veestal hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 430 m2 en zijn gelegen in het achtererfgebied. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn al geruime tijd geleden (circa 12 jaar) beëindigd.

Het perceel is aan de zuidzijde ontsloten op de Homoetsestraat. Aan de oostzijde grenst het plangebied eveneens aan de Homoetsestraat. Voor het overige grenst het plangebied aan agrarische gronden in de vorm van een weiden.

Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0404BUITHomtstr21-VSG1_0005.png"  
Figuur 2.1: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Homoetsestraat (bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil de agrarische bestemming wijzigen naar een woonbestemming. Hervatting van de reeds geruime tijd geleden beëindigde agrarische bedrijfsactiviteiten is niet aan de orde. De gewenste bestemming sluit aan bij het huidige en voor de toekomst gewenste gebruik. Daarbij blijft de bestaande bebouwing, zijnde de woning, kapschuur en veestal, behouden. De agrarische bestemming blijft op het westelijke deel van het perceel van toepassing. Het bouwvlak wordt daar wegbestemd. Hierdoor blijft dit westelijke gedeelte ingericht en in gebruik als weide.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Omgevingswet (Ow). Tot de invoering van de Ow heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een ontwikkeling van lokaal belang, gezien de aard en beperkte schaalgrootte van het plan. Het betreft enkel het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming naar 'Wonen', met behoude van de bestaande bebouwing. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding. Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige planologische wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt daarbij geen woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Alleen de bestaande woning blijft behouden. Er is derhalve geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog verschillende actualisatieplannen vastgesteld. Het actuele beleid is opgenomen in de omgevingsvisie van 19 december 2018. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In december 2022 is de meest recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Het plan betreft de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming, met behoud van de bestaande woning en overige bebouwing. Gezien de beperkte schaalgrootte en de aard van het initiatief zijn provinciale belangen slechts beperkt aan de orde. Hierna worden de voor dit plan relevante onderdelen uit de verordening behandeld.

Aanduidingen
Het plangebied ligt geheel of binnen de aanduiding 'glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied'. Dit thema is niet van toepassing op het plan, omdat er in de huidige en toekomstige situatie geen sprake is van glastuinbouw.

Verder ligt het plangebied in een intrekgebied, boringsvrije zone, koude-wartme-opslagvrije zone (KWO-vrije zone) en grondwaterbeschermingsgebied. In intrekgebieden, die bedoeld zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grond-/drinkwater, is de winning van fossiele energie verboden. Hiervan is in dit plan geen sprake. In een boringsvrije zone is het verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Ook hiervan is geen sprake. In een KWO-vrije zone is het verboden binnen een inrichting werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Dit is evenmin aan de orde. Het plan is dus niet strijdig met de omgevingsverordening.

Voor een grondwaterbeschermingsgebied geldt dat ruimtelijke plannen geen bestemming mogelijk mogen maken die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij in de toelichting wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijk grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen plan. Dit plan wijzigt de bestemming van het plangebied deels in 'Wonen'. Deze bestemming vormt geen groter risico voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming 'Agrarisch'. Ook blijft de huidige bebouwing behouden. Bovendien wordt de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' uit het huidige bestemmingsplan overgenomen in dit wijzigingsplan ter borging van het beschermingsgebied.

Thema 'wonen'
De Omgevingsverordening bepaalt dat nieuwe woonlocaties uitsluitend zijn toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2025. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan. Het plan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er is reeds een woning aanwezig binnen het plangebied. Dit wijzigingsplan voegt geen nieuwe woning toe. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.

Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.

Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe. Eén van de centrale opgaven uit de Omgevingsvisie is het behouden van een vitaal buitengebied. Dit plan voorziet in het wijzigen van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Ter plaatse van de woonbestemming is reeds een woning aanwezig. Het plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. De bestaande overige bebouwing wordt gehandhaafd, maar kan niet worden vergroot. Het bouwvlak wordt ten opzichte van het huidige bestemmingsplan verkleind. Het voornemen gaat daarmee niet ten koste van de ruimte in het buitengebied voor andere functies en maakt geen uitbreiding van bebouwing mogelijk. De verkleining van het bouwvlak past bovendien bij het waardevolle open gebied, waarvan het plangebied deel uitmaakt.

De beoogde wijziging past al met al bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Woonagenda Overbetuwe 2025 en regionale Woondeal
In de Woonagenda 2025 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een uitgangspuntennotitie opgesteld. Daarnaast vonden woningmarktanalyses en gesprekken plaats met stakeholders bij de voorbereiding van de Woonagenda.

De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. Centraal staat dat de gemeente over voldoende woningen met de juiste kwaliteit wil beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

De Woonagenda omvat vier centrale thema's:

  • Voorraadstrategie: nieuw en bestaand;
  • Verduurzaming en koppelkansen;
  • Bijzondere doelgroepen en woonvormen;
  • Wonen en zorg.

Elk van deze thema's is nader beschouwd in de Woonagenda.

De woningbehoefte voor de gemeente Overbetuwe in de periode 2019-2030 is minstens 2.000 woningen. De woningbouwproductie blijft achter bij deze groei. Daarnaast wil de gemeente een extra bijdrage leveren aan de versnellings- en groeiopgave vanuit de regionale Woondeal. Dit gaat om een nog nader te bepalen aantal woningen, waarbij gedacht wordt aan circa 3.000 à 4.000 extra woningen in het middengebied (Overbetuwe en Lingewaard).

In kwalitatief opzicht is van belang dat betaalbaar wonen onder druk staat. Dit heeft verschillende oorzaken. De gemeente werkt in de Woonagenda toe naar een streefprogramma in de woningbouwprogrammering om de woningmarkt beter in balans te krijgen. Hierin wordt ook rekening gehouden met de veranderende woningvraag door bekende trends, zoals het toenemende aantal eenpersoonshuishoudens en de groei van het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder.

Beoordeling
Dit wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming ter plaatse van het plangebied naar een woonbestemming. Binnen het plangebied is reeds een woning aanwezig. Het plan maakt geen extra woning mogelijk. Het biedt een passende nieuwe bestemming voor een bestaand bouwperceel en draagt bij aan het op peil houden van de woningvoorraad.


Conclusie
Het plan is niet in strijd met het gemeentelijk woonbeleid en de regionale afspraken op dit gebied.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming in het plangebied van een Agrarische bedrijfs- naar een Woonbestemming. De bestaande woning blijft daarbij behouden. Of voor deze bestemmingswijziging een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming in een woonbestemming. Deze wijziging komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Vanwege de aard en omvang van de wijziging is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt.

Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit wijzigingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

5.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg of spoorweg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.

In artikel 106 van de Wgh is bepaald in welke gevallen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd in verband met railverkeerslawaai. Ten aanzien van railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen is 68 dB.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd. De situering van de bestaande woning wijzigt niet. De wijziging is daarom in akoestisch opzicht niet relevant. Een akoestisch onderzoek is op basis van de Wgh niet noodzakelijk. Het aspect geluid (Wet geluidhinder) vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • 1. het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • 2. het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m3).


Beoordeling en conclusie
Het wijzigingsplan maakt geen extra woning mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie. De verkeersgeneratie (zie ook paragraaf 5.13), wijzigt derhalve niet, waardoor vaststaat dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. Ook anderszins worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben. Het project valt daarom zonder meer onder de regeling NIBM.

Daarnaast voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling, zo blijkt uit raadpleging van de monitoringstool van het Centraal Monitoringsinstrument Luchtkwaliteit. Op de meest nabijgelegen meetpunten aan de Homoetsestraat 17 worden de normen niet overschreden. Zodoende kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Hierbij worden geen nieuwe woningen toegestaan en wijzigt de locatie van de bestaande woning niet. De bestemming wonen is een gevoelige bestemming. Echter is een bedrijfswoning binnen een agrarische bestemming reeds een gevoelig object ten opzichte van andere bedrijven, waarmee deze rekening moeten houden. Omliggende functies worden derhalve niet beperkt in hun gebruiksmogelijkheden door de bestemmingswijziging. Dit geldt eveneens ten aanzien van het (eventuele) gebruik van bestrijdingsmiddelen op nabijgelegen agrarische percelen. Ook kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan voorziet in een bestemmingswijziging. De bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Er is reeds een woning aanwezig en er wordt geen extra woning mogelijk gemaakt.

Voor voormalige bedrijfswoningen (en andere geurgevoelige objecten) bij andere veehouderijen gelden vaste afstanden. Dit geldt voor alle soorten dieren. Voorwaarde is dat de woning op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer uitmaakt van de veehouderij. Dit kan zijn omdat de woning is afgesplitst, maar het kan ook zijn dat de veehouderij-activiteiten zijn gestaakt. Wat de planologische bestemming is van de woning is niet bepalend. De agrarische activiteiten binnen het onderhavige plangebied zijn 12 jaar geleden reeds gestaakt.

De vaste afstand is 50 meter aangezien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen. De dichtsbijzijnde veehouderij aan de Homoetsestrat 27 is gelegen op 175 meter. Er wordt dus voldaan aan de minimale afstand.

Er kan derhalve worden gesteld dat bij de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de veehouderij aan de Homoetsestraat 27 niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering.

5.6 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan ziet uitsluitend toe op het deels wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. De woonbestemming komt op de bestaande woning en bijgebouwen. De huidige bebouwing blijft behouden en er wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

5.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Het wijzigingsplan wijzigt de agrarische bestemming naar de bestemming wonen. De situering van het bestaande kwetsbare object wijzigt niet. Het aantal personen binnen het plangebied wijzigt ook niet. Het initiatief is derhalve niet relevant uit het oogpunt van externe veiligheid.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.8 Explosieven

De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.

Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen, e.d. is de aanwezigheid van mogelijke onontplotse oorlogsmunitie (OO) van belang. Dergelijke werkzaamheden zijn hier niet aan de orde, omdat het enkel de wijziging in de bestemming betreft. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

5.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.

Beoordeling en conclusie
In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Bovendien zijn er geen bodemingrepen aan de orde. Dit aspect levert geen belemmeringen op voor het plan.

5.10 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan uit 2015. Het NWP plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode tot en met 2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen, waaronder het overstromingsrisicobeheerplan en stroomgebiedbeheerplannen voor de rijkswateren.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP, tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen er voor 2027 liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het waterschap wat men in de periode tot en met 2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Eén van de voornaamste en voor de ruimtelijke ordening relevante principes is dat water bepalend is voor de inrichting van een gebied. De ambitie en samenwerking worden door gebiedsgericht te werken vormgegeven. Overbetuwe maakt onderdeel uit van het deelgebied Betuwe. Kerntaken van het waterschap zijn:

  • Dagelijks beheer van water en dijken;
  • Beschermen tegen overstromingen;
  • Water eerlijk verdelen;
  • Voorbereiden op extreem weer (klimaatadaptatie);
  • Werken aan schoon water;
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.

Voor al deze taken zijn in het WBP ambities voor de lange termijn, concrete doelen voor de plantermijn, de strategie en maatregelen beschreven.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

Beoordeling
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging. De agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Er wijzigt niets aan de bestaande bebouwing. Hemelwater en afvalwater worden derhalve in de toekomstige situatie op dezelfde wijze afgevoerd als in de huidige situatie. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Het bestaande bouwvlak wordt verkleind.

Het plan is niet van invloed op oppervlaktewateren.

Het plangebied is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Voor dit gebied geldt dat ruimtelijke plannen geen bestemming mogelijk mogen maken die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij in de toelichting wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijk grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan. In paragraaf 4.2 is geconcludeerd dat er geen negatieve effecten op het grondwaterbeschermingsgebied aan de orde zijn en het plan in overeenstemming is met de regels voor die gebieden. Om de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied te borgen wordt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en de bijbehorende regels uit het huidige bestemmingsplan overgenomen in dit wijzigingsplan.

Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen voor de wijziging op.

5.11 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • de bescherming van overige soorten.


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het Natura 2000-gebied 'Veluwe' ligt op ca. 3,7 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de aard van de wijziging, kunnen negatieve effecten in de vorm van verstoring, verdroging, hinder, e.d. op voorhand worden uitgesloten. Ook een significante toename van stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/j) kan op voorhand worden uitgesloten. Dit aangezien er geen aanleg- en/of bouwactiviteiten zijn beoogd en het enkel een wijziging van de bestemming betreft, waarmee het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt.

Soortenbescherming
Het plan voorziet enkel in het wijzigen van de bestemming. Er zijn geen bouwwerkzaamheden voorzien. Op voorhand staat daarom voldoende vast dat er geen leefgebied voor beschermde soorten verloren gaat. Overtreding van de Wnb is daarom op voorhand niet aan de orde.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Negatieve effecten kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling
Archeologie
In het plangebied geldt op basis van het huidige bestemmingsplan de archeologische verwachtingswaarde 1 en 2. Een archeologisch onderzoek is op basis van deze verwachtingswaarde vereist, voor zover er sprake is van bodemroerende werkzaamheden en/of bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m2 respectievelijk 200 m² en met een diepte van meer dan 30 cm.

Conform het archeologisch beleid van de gemeente Overbetuwe liggen binnen het plangebied de archeologische verwachtingswaarden 3 en 4. Voor de verwachtingswaarden 3 en 4 gelden volgens de archeologische beleidskaart dat een archeologisch onderzoek nodig is bij bodemroerende werkzaamheden en/of bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m2 respectievelijk 200 m² en met een diepte van meer dan 30 cm. De normen zijn daarmee gelijk met de regels uit het huidige bestemmingsplan.

Dergelijke werkzaamheden zijn in het kader van dit wijzigingsplan niet aan de orde. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er wordt aangesloten bij de systematiek van het huidige bestemmingsplan en daarom worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' gehandhaafd op de verbeelding van het wijzigingsplan. Deze bieden een adequate bescherming van de eventuele archeologische waarden.

Cultuurhistorie
De bebouwing in het plangebied is niet cultuurhistorisch waardevol. In de omgeving is een kerkje gelegen met een maatschappelijke bestemming. Onderhavig initaitief heeft echter geen invloed op het kerkje. Tot slot behoort het plangebied niet tot een cultuurhistorisch waardevol gebied.

Van aantasting van cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het plan.

5.13 Verkeer en parkeren

Verkeer
Dit wijzigingsplan voorziet in een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Er worden geen extra woningen of andere functies mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. De bestaande woning wordt behouden. De verkeersgeneratie zal derhalve ten opzichte van de huidige situatie niet wijzigen. De ontsluiting van het plangebied verandert ook niet.

Er zijn al met al geen verkeerskundige belemmeringen of bezwaren verbonden aan het plan.

Parkeren
Dit wijzigingsplan voorziet in een bestemmingswijziging. Er worden geen extra woningen of andere functies mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. De parkeerbehoefte zal derhalve ten opzichte van de huidige situatie niet wijzigen. Er blijft sprake van één vrijstaande woning. Op eigen terrein is ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Een wijzigingsplan kan uitsluitend worden vastgesteld op basis van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. In dit geval wordt gebruik gemaakt van de in artikel 3.6.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak zonder de aanduiding 'glastuinbouw' in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat via woningsplitsing twee woningen zijn toegestaan, mits:
    • 1. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
    • 2. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in artikel 27.2.2 is van toepassing, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij de voormalige bedrijfswoning maximaal de bestaande oppervlakte bedraagt;
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.


Hierna worrdt het plan getoetst aan deze voorwaarden. Hieruit blijkt dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

  • Ad a.: Het aantal woningen blijft door dit wijzigingsplan gelijk;
  • Ad b.: de bestaande bebouwing wordt behouden. De inhoud en oppervlakte van de bestaande woning worden niet vergroot. De bijgebouwenregeling sluit aan op de regeling uit het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe', waarbij voor dit initiatief maatwerk is geleverd en de bestaande oppervlakte aan bebouwing mag worden behouden;
  • Ad c.: dit is aangetoond in hoofdstuk 5 van deze toelichting;
  • Ad d.: het betreft een solitair gelegen woonperceel, zonder direct omwonenden. Enige nadelen in de vorm van bijvoorbeeld vermindering van privacy, uitzicht of bezonning, of een toename van overlast, zijn niet aan de orde.

De conclusie luidt dat aan de voorwaarden wordt voldaan en de bestemmingswijziging door middel van een wijzigingsplan mogelijk kan worden gemaakt.

6.2 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste planologische wijziging (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het wijzigingsplan (de verbeelding en regels).

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, Homoetsestraat 21, Homoet' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' opgenomen. Verder zijn enkele dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2') opgenomen. Tot slot liggen de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'overige zone - waardevol landschap op het plangebied'. De opgenomen bestemmingen worden in de volgende paragraaf toegelicht.

De opzet van het plan
Een wijzigingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels van het plan sluiten aan bij het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe' en passen binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid die wordt toegepast. De toekomstige situatie is concreet bestemd en afgestemd op de gewenste situatie en het beoogde gebruik.

Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.3 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Agrarisch
Een gedeelte van het plangebied, aan de westzijde, behoudt de huidige bestemming 'Agrarisch'. Er is geen bouwvlak opgenomen. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische activiteiten, hobbymatig agrarisch grondgebruik en bijbehorende functies en voorzieningen, zoals groen en water.

Wonen
De rest van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming sluit aan op het gewenste toekomstige gebruik. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor het wonen in woningen, waarbij inwoning, een beroep/bedrijf aan huis zijn en hobbymatig agrarisch grondgebruik is toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.

In de bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van de situering, maximale hoogten en inhoud van de woningen. Herbouw van woningen is in beginsel uitsluitend toegestaan op de bestaande plaats. Er is maximaal één woning toegestaan.

Er mogen binnen de bestemming ook bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bouwregels gesteld. Voor dit initiatief is een specifieke maximale (gezamenlijke) oppervlakte opgenomen. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter onder maaiveld, geldt een omgevingsvergunningplicht en moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Waarde - Archeologische verwachting 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Bij bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,30 meter onder maaiveld, geldt een omgevingsvergunningplicht en moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die voor het gehele plangebied gelden. In dit artikel is onder meer een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Ook is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het wijzigingsplan.

Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de regels opgenomen, die gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevol landschap'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van de bijzondere kwaliteiten van het landschap. In verband met de status van een deel van het buitengebied van Overbetuwe, waartoe ook het plangebied behoort, is deze aanduiding opgenomen met de bedoeling om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit of het toepassen van wijzigingsbevoegdheden voorwaarden te kunnen stellen. Daarmee wordt gewaarborgd, dat er geen sprake is aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap en worden de landschapswaarden optimaal in de besluitvorming betrokken en afgewogen.

Ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied waarbinnen het plangebied is gelegen volgens de provinciale Omgevingsverordening (zie ook paragraaf 4.2), is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. In dit artikel zijn regels gesteld met het oog op de provinciale Omgevingsverordening. Handelingen en bouwwerken, die de belangen van dit gebied zouden kunnen schaden, zijn verboden.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het plan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemmingsgrenzen onder nadere voorwaarden in beperkte mate te wijzigen.

Overige regels
In dit artikel is een regeling omtrent het parkeren opgenomen.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal plaatsvinden. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Aangezien er geen sprake is van een bouwplan, is het niet noodzakelijk de gemeentelijke kosten te verhalen.

Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten voor de initiatiefnemer of de gemeente te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet initiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Voor dit wijzigingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van het plan en de beperkte ruimtelijke impact, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard van de wijziging, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vond plaats volgens artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestond de mogelijkheden om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het plan is vervolgens op 20 februari 2024 vastgesteld door burgemeester en wethouders.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.