direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Knoppersweg 12a, Randwijk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0398RANDknopwg12a-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Knoppersweg 12a te Randwijk (hierna: initiatiefnemer) wil de bestaande woning op dit perceel splitsen. Na splitsing zijn er twee volwaardige woningen in de bestaande bebouwing aanwezig.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' biedt de mogelijkheid om bestaande woningen in het buitengebied onder voorwaarden te splitsen. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het initiatief voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Deze bevoegdheid wordt daarom toegepast.

Dit wijzigingsplan 'Buitengebied, Knoppersweg 12a, Randwijk' maakt twee woningen mogelijk binnen de bestaande Woonbestemming op het perceel. Het wijzigingsplan geeft een nieuw bouw- en gebruikskader voor het plangebied. In deze toelichting wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en globale begrenzing plangebied

Het plangebied ziet toe op het perceel Knoppersweg 12a te Randwijk. Dit perceel ligt ongeveer 200 meter ten zuiden van de bebouwde kom van Randwijk. De Knoppersweg is een provinciale weg, die in zuidelijke richting naar Indoornik en Zetten loopt en in noordelijke richting naar het veer Randwijk-Wageningen. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden aanwezig, met verspreid liggende agrarische bedrijven en woningen.

De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0398RANDknopwg12a-ONT1_0001.png"  
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)  

Het plangebied beslaat uitsluitend het perceel Knoppersweg 12a, dat kadastraal bekendstaat als gemeente Heteren, sectie E, perceelnummers 224 en 479. Het heeft een omvang van ruim 3.200 m². De begrenzing van het plangebied volgt de kadastrale grenzen. Het perceel wordt aan de noordoostelijke zijde begrensd door de Knoppersweg. Aan de overige zijden wordt het perceel door agrarische percelen omgeven.

De directe omgeving van het plangebied, inclusief indicatieve begrenzing van het plangebied, is in figuur 1.2 weergegeven. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding van het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0398RANDknopwg12a-ONT1_0002.png"  
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 5 maart 2013. Het plangebied is volledig bestemd als 'Wonen'. Er is één woning toegestaan, omdat dat het bestaande aantal woningen betreft.

In het plangebied gelden verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Leiding - Riool' (aan de voorzijde van het perceel). Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan, met de begrenzing van het plangebied in rood kader, is weergegeven op figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0398RANDknopwg12a-ONT1_0003.png"  
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' met het plangebied in rood kader weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Binnen de bestemming 'Wonen' is zoals gezegd het bestaande aantal woningen toegestaan. Dat is in dit geval één woning. Het voornemen om de woning te splitsen in twee woningen is daarom in strijd met het bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het splitsen van een woning mogelijk te maken onder voorwaarden (artikel 27.5.1). Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt om het initiatief mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het wijzigingsplan gevolgde procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het bestaande woonperceel Knoppersweg 12a. Het heeft een omvang van ruim 3.200 m². Op het perceel is momenteel één vrijstaande woning aanwezig. Deze bevindt zich op circa 40 meter afstand van de weg en bestaat uit één bouwlaag met een forse kap. In het achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken aanwezig. Het woonperceel is aan de noordoostzijde ontsloten op de Knoppersweg. Westelijk van het perceel is een toegangsweg naar het achterliggende agrarische perceel gesitueerd. Aan de noordkant van het perceel ligt een rioolleiding.

De direct omliggende gronden zijn agrarisch in gebruik in de vorm van een weide en teeltgronden. Aan de noordoostelijke zijde ligt de Knoppersweg. De bebouwde kom van Randwijk ligt circa 200 meter ten noorden van het plangebied. Het plangebied heeft geen directe ruimtelijke relatie met de bebouwde komen vanwege de tussenliggende wegen.

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer wil de bestaande woning splitsen in twee woningen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Beide woningen krijgen een eigen erf met bebouwingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken en parkeervoorzieningen. Voor de splitsing zijn verder uitsluitend inpandige werkzaamheden nodig. De woningen maken gebruik van de bestaande ontsluiting op de Knoppersweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Omgevingswet (Ow). Tot de invoering van de Ow heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een ontwikkeling van lokaal belang, gezien de aard en beperkte schaalgrootte van het plan. Het betreft enkel het splitsen van een bestaande woning. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding. Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige planologische wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan maakt het splitsen van een bestaande woning mogelijk. Hierbij wordt er netto één woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Uit vaste jurisprudentie volgt dat er bij een netto toename van één woning geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog verschillende actualisatieplannen vastgesteld. Het actuele beleid is opgenomen in de omgevingsvisie van 19 december 2018. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In februari 2022 is de meest recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd en in juli 2022 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Het plan betreft het splitsen van een bestaande woning. Gezien de beperkte schaalgrootte en de aard van het initiatief zijn provinciale belangen slechts beperkt aan de orde. Hierna worden de voor dit plan relevante onderdelen uit de verordening behandeld.

Aanduidingen
Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw'. Dit thema is niet van toepassing op het plan, omdat er in de huidige en toekomstige situatie geen sprake is van glastuinbouw.

Verder ligt het plangebied in een intrekgebied, boringsvrije zone en koude-wartme-opslagvrije zone (KWO-vrije zone). In intrekgebieden, die bedoeld zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grond-/drinkwater, is de winning van fossiele energie verboden. Hiervan is in dit plan geen sprake. In een boringsvrije zone is het verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Ook hiervan is geen sprake. In een KWO-vrije zone is het verboden binnen een inrichting werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Dit is evenmin aan de orde. Het plan is dus niet strijdig met de omgevingsverordening.

Thema 'wonen'
De Omgevingsverordening bepaalt dat nieuwe woonlocaties uitsluitend zijn toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2025. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan. Het plan voorziet in een netto toename met één woning, al is er geen sprake van een nieuwe woonlocatie. De toevoeging van één woning past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat op regionaal niveau is afgestemd. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.

Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.

Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, nabij de bebouwde kom van Randwijk. Eén van de centrale opgaven uit de Omgevingsvisie is het behouden van een vitaal buitengebied. Dit plan voorziet in het splitsen van een bestaande woonboerderij. Splitsing maakt het mogelijk om het bestaande woonperceel en de bestaande bebouwing optimaal te benutten. Dit gaat niet ten koste van de ruimte in het buitengebied voor andere functies.

Het plan levert verder een bijdrage aan de gemeentelijke opgave om nieuwe woningen te realiseren. Het plangebied is een geschikte en bestaande woonlocatie, gelegen aan een uitvalsweg en nabij een dorpskern.

De beoogde wijziging past al met al bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Woonagenda Overbetuwe 2025 en regionale Woondeal
In de Woonagenda 2025 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een uitgangspuntennotitie opgesteld. Daarnaast vonden woningmarktanalyses en gesprekken plaats met stakeholders bij de voorbereiding van de Woonagenda.

De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. Centraal staat dat de gemeente over voldoende woningen met de juiste kwaliteit wil beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

De Woonagenda omvat vier centrale thema's:

  • Voorraadstrategie: nieuw en bestaand;
  • Verduurzaming en koppelkansen;
  • Bijzondere doelgroepen en woonvormen;
  • Wonen en zorg.

Elk van deze thema's is nader beschouwd in de Woonagenda.

De woningbehoefte voor de gemeente Overbetuwe in de periode 2019-2030 is minstens 2.000 woningen. De woningbouwproductie blijft achter bij deze groei. Daarnaast wil de gemeente een extra bijdrage leveren aan de versnellings- en groeiopgave vanuit de regionale Woondeal. Dit gaat om een nog nader te bepalen aantal woningen, waarbij gedacht wordt aan circa 3.000 à 4.000 extra woningen in het middengebied (Overbetuwe en Lingewaard).

In kwalitatief opzicht is van belang dat betaalbaar wonen onder druk staat. Dit heeft verschillende oorzaken. De gemeente werkt in de Woonagenda toe naar een streefprogramma in de woningbouwprogrammering om de woningmarkt beter in balans te krijgen. Hierin wordt ook rekening gehouden met de veranderende woningvraag door bekende trends, zoals het toenemende aantal eenpersoonshuishoudens en de groei van het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder.

Beoordeling
Dit wijzigingsplan maakt de splitsing van een bestaande woonboerderij (vrijstaande woning) in het buitengebied mogelijk. Gezien de nog resterende kwantitatieve woningbouwopgave, past deze toevoeging van één woning aan de woningvoorraad zonder meer binnen de kwantitatieve afspraken op regionaal niveau. Het splitsen van een bestaande ruime vrijstaande woning zorgt voor woningen in een betaalbaarder segment. Dit sluit aan bij de kwalitatieve woningopgave.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid en de regionale afspraken op dit gebied.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming in het plangebied van een Agrarisch bedrijfs- naar een Woonbestemming. De bestaande woning blijft daarbij behouden en er kan één extra woning worden gebouwd. Of voor deze bestemmingswijziging een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan maakt de splitsing van een bestaande woning mogelijk. Deze wijziging komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Vanwege de aard en omvang van de wijziging is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt binnen de bestaande bebouwing. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt.

Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit wijzigingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

5.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg of spoorweg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.

In artikel 106 van de Wgh is bepaald in welke gevallen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd in verband met railverkeerslawaai. Ten aanzien van railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen is 68 dB.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan voorziet in het splitsen van een bestaand geluidsgevoelig object. De situering hiervan wijzigt niet. De wijziging is daarom in akoestisch opzicht niet relevant. Een akoestisch onderzoek is op basis van de Wegh niet noodzakelijk. Het aspect geluid (Wet geluidhinder) vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • 1. het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • 2. het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m3).

Beoordeling en conclusie
Het wijzigingsplan maakt één extra woning mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie. Het toekomstige aantal verkeersbeweging is zodanig gering (zie ook paragraaf 5.13), dat vaststaat dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. Ook anderszins worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben. Het project valt daarom zonder meer onder de regeling NIBM.

Daarnaast voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling, zo blijkt uit raadpleging van de monitoringstool van het Centraal Monitoringsinstrument Luchtkwaliteit. Op de meest nabijgelegen meetpunten aan de Knoppersweg worden de normen niet overschreden. Zodoende kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan maakt splitsing van een bestaande woning mogelijk. Het gehele plangebied is in de huidige situatie al bestemd als 'Wonen'. Dit wijzigt niet. Ook wijzigt de situering van de woning niet. Daarom is het uitgesloten dat omliggende functies worden beperkt in hun gebruiksmogelijkheden. Dit geldt eveneens ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op nabijgelegen agrarische percelen. Ook kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de woningsplitsing.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan voorziet in het splitsen van een bestaande woning en daarmee van een bestaand geurgevoelig object. Omliggende veehouderijen moeten in de bestaande situatie al rekening houden met deze woning. Het is daarom uitgesloten dat de woningsplitsing tot extra beperkingen voor deze veehouderijen leidt. Ook kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat er geen intensieve veehouderijen aanwezig zijn binnen 200 meter afstand tot het plangebied.

De Wgv vormt geen belemmering in het kader van dit plan.

5.6 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.

Beoordeling en conclusie
Dit wijzigingsplan ziet uitsluitend toe op het splitsen van een bestaande woning. De bestemming wijzigt niet. Ook is er geen sprake van nieuwbouw van een woning. Er is daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

5.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Het wijzigingsplan maakt splitsing van een bestaande woning mogelijk. Deze wijziging is alleen relevant uit het oogpunt van externe veiligheid voor zover het gaat om het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan buiten beschouwing worden gelaten, omdat de situering van het bestaande kwetsbare object niet wijzigt.

Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Met behulp van de risicokaart zijn de risicobronnen in de omgeving in beeld gebracht. De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende informatie op.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, de snelweg A15 en de snelweg A50. Deze transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen op grote afstand van het plangebied, maar de invloedsgebieden zijn dermate groot, dat deze nog over het plangebied reiken. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en de drie risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een twee externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over Betuweroute, de snelweg A15 en de snelweg A50. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan. Het groepsrisico is beperkt verantwoord. Het restrisico wordt aanvaardbaar gevonden.

5.8 Explosieven

De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.

Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen, e.d. is de aanwezigheid van mogelijke onontplotse oorlogsmunitie (OO) van belang. Dergelijke werkzaamheden zijn hier niet aan de orde, omdat het enkele een woningsplitsing betreft. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

5.9 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.

Beoordeling en conclusie
Aan de voorzijde van het perceel is een planologisch relevante leiding aanwezig. Dit betreft een rioolleiding. De wijziging heeft geen gevolgen voor het beheer en onderhoud of het functioneren van de rioolleiding. Er worden geen werkzaamheden binnen de belemmeringenstrook voorzien. Voor de leiding met bijbehorende belemmeringenstrook blijft conform het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming ('Leiding - Riool') van toepassing, met een omgevingsvergunningplicht voor bouw- en andere werkzaamheden.

Dit aspect levert geen belemmeringen op voor het plan.

5.10 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan uit 2015. Het NWP plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode tot en met 2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen, waaronder het overstromingsrisicobeheerplan en stroomgebiedbeheerplannen voor de rijkswateren.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP, tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen er voor 2027 liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het waterschap wat men in de periode tot en met 2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Eén van de voornaamste en voor de ruimtelijke ordening relevante principes is dat water bepalend is voor de inrichting van een gebied. De ambitie en samenwerking worden door gebiedsgericht te werken vormgegeven. Overbetuwe maakt onderdeel uit van het deelgebied Betuwe. Kerntaken van het waterschap zijn:

  • Dagelijks beheer van water en dijken;
  • Beschermen tegen overstromingen;
  • Water eerlijk verdelen;
  • Voorbereiden op extreem weer (klimaatadaptatie);
  • Werken aan schoon water;
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.

Voor al deze taken zijn in het WBP ambities voor de lange termijn, concrete doelen voor de plantermijn, de strategie en maatregelen beschreven.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

Beoordeling
Het plan voorziet in de splitsing van een bestaande woning. Er zijn, met uitzondering van inpandige bouwwerkzaamheden, geen fysieke ingrepen beoogd. In planologisch opzicht neemt de maximaal toegestane hoeveelheid bebouwing beperkt toe, omdat er sprake zal zijn van twee bouwpercelen met bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken. Deze toename is aanzienlijk minder dan 1.500 m². Daarom is de eenmalige vrijstelling op basis van de regelgeving van het waterschap van toepassing. Hemelwater en afvalwater worden in de toekomstige situatie op dezelfde wijze afgevoerd als in de huidige situatie. De te verwachten hoeveelheid afvalwater neemt beperkt toe.

Het plan is niet van invloed op oppervlaktewateren.

Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.

Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen voor de wijziging op.

5.11 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • de bescherming van overige soorten.


Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het Natura 2000-gebied 'RIjntakken' ligt op ca. 650 meter afstand van het plangebied. Vanwege de aard van de wijziging, kunnen negatieve effecten in de vorm van verstoring, verdroging, hinder, e.d. op voorhand worden uitgesloten. Ook een significante toename van stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/j) kan op voorhand worden uitgesloten. Stikstofgevoelige habitats liggen namelijk op circa 1,2 kilometer afstand van het plangebied. Op basis van algemene ken- en ervaringscijfers kan een significante toename van stikstofdepositie op een dergelijke afstand worden uitgesloten, omdat er sprake is van slechts een zeer gering toename van het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase en er in de realisatie slechts beperkte inpandige bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gebieden, die tot het NNN behoren. Gezien de aard van het plan en de afstand tot dergelijke gebieden, is het op voorhand uitgesloten dat de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied worden aangetast.

Soortenbescherming
Het plan voorziet in het splitsen van een bestaande woning. Hierbij zijn alleen inpandige bouwwerkzaamheden aan de orde. Op voorhand staat voldoende vast dat er geen leefgebied voor beschermde soorten verloren gaat. Overtreding van de Wnb is daarom op voorhand niet aan de orde. Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet wel rekening worden gehouden met de zorgplicht.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.12 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling
Archeologie
In het plangebied geldt op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente en het huidige bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'). Een archeologisch onderzoek is op basis van de beleidskaart vereist, voor zover er sprake is van bodemroerende werkzaamheden en/of bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² en met een diepte van meer dan 30 cm.

Dergelijke werkzaamheden zijn in het kader van dit wijzigingsplan niet aan de orde. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' wordt gehandhaafd op de verbeelding van het wijzigingsplan. Deze biedt een adequate bescherming van de eventuele archeologische waarden.

Cultuurhistorie
De bebouwing in het plangebied is niet cultuurhistorisch waardevol en er zijn ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in en nabij het plangebied aanwezig. Het plangebied behoort niet tot een cultuurhistorisch waardevol gebied.

Van aantasting van cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit plan.

5.13 Verkeer en parkeren

Verkeer
Dit bestemmingsplan voorziet in de splitsing van een bestaande vrijstaande woning in het buitengebied naar twee woningen (twee-aaneengebouwd). In de toekomstige situatie is op basis van de CROW-kencijfers (publicatie 381) een verkeersgeneratie van (afgerond) 16 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten. Dit is een toename van 8 verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Een dergelijke geringe toename zal geen merkbaar effect hebben op de verkeersafwikkeling. Er kan bovendien gebruik worden gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Knoppersweg.

Er zijn al met al geen verkeerskundige belemmeringen of bezwaten verbonden aan het plan.

Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). In de toekomstige situatie is er sprake twee woningen in het plangebied. Volgens de Nota zijn er 2 x 2,6 = 5,2 parkeerplaatsen benodigd (categorie '2 onder 1 kap, koop' in het buitengebied). Op eigen terrein is voldoende ruimte voor deze parkeergelegenheid beschikbaar, zodat aan deze norm zal worden voldaan. In de planregels is ter waarborging een parkeerregeling opgenomen. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Toetsing aan voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Een wijzigingsplan kan uitsluitend worden vastgesteld op basis van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. In dit geval wordt gebruik gemaakt van de in artikel 27.5.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het splitsen van woningen in twee woningen, mits:

  • a. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m³;
  • b. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen en de bijgebouwen niet wordt vergroot;
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Hierna worrdt het plan getoetst aan deze voorwaarden. Hieruit blijkt dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

  • Ad a.: beide woningen hebben een inhoud van meer dan 400 m³;
  • Ad b.: de bestaande bebouwing wordt behouden. De inhoud en oppervlakte van de bestaande woning worden niet vergroot. De bijgebouwenregeling sluit aan op de regeling uit het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe';
  • Ad c.: dit is aangetoond in hoofdstuk 5 van deze toelichting, in het bijzonder in paragraaf 5.4 en 5.5;
  • Ad d.: het betreft een solitair gelegen woonperceel, zonder direct omwonenden. Enige nadelen in de vorm van bijvoorbeeld vermindering van privacy, uitzicht of bezonning, of een toename van overlast, zijn niet aan de orde.

6.2 Algemene opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het wijzigingsplan (de verbeelding en regels).

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, Knoppersweg 12a, Randwijk' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding is slechts één enkelbestemming opgenomen, namelijk 'Wonen'. Verder zijn enkele dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Leiding - Riool') opgenomen. De opgenomen bestemmingen worden in de volgende paragraaf toegelicht.

De opzet van het plan
Een wijzigingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels van het plan sluiten aan bij het moederplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De toekomstige situatie is concreet bestemd en afgestemd op de geweste situatie en het beoogde gebruik.

Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.3 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Wonen
Het gehele plangebied behoudt de bestemming 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor het wonen in woningen, waarbij inwoning en een beroep/bedrijf aan huis zijn toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak worden twee woningen toegestaan. Daarmee is het mogelijk om de bestaande woning te splitsen. In de bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van de situering, maximale hoogten en inhoud van de woningen. Herbouw van woningen is in beginsel uitsluitend toegestaan op de bestaande plaats.

Er mogen binnen de bestemming ook bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bouwregels gesteld. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Leiding - Riool
Deze dubbelbestemming is van toepassing ter plaatse van de bestaande rioolleiding aan de voorzijde van het perceel, inclusief de daarbij behorende belemmmeringenstrook. Met het oog op de bescherming van de belangen van het functioneren van deze leiding, zijn beperkingen gesteld aan het bebouwen van de gronden en aan het uitvoeren van werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming.

Waarde - Archeologische verwachting 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Bij bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,30 meter onder maaiveld, geldt een omgevingsvergunningplicht en moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die voor het gehele plangebied gelden. In dit artikel is onder meer een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Ook is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het wijzigingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het plan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemmingsgrenzen onder nadere voorwaarden in beperkte mate te wijzigen.

Overige regels
In dit artikel is een regeling omtrent het parkeren opgenomen.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkeling is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal plaatsvinden. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over het kostenverhaal. Dit is daarmee anderszins verzekerd. Een exploitatieplan hoeft daarom niet te worden opgesteld.

Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten voor de initiatiefnemer of de gemeente te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet initiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Voor dit wijzigingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van het plan en de beperkte ruimtelijke impact, geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard van de wijziging, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vindt plaats volgens artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestaat de mogelijkheden om zienswijzen in te dienen.

Het plan wordt vervolgens vastgesteld door burgemeester en wethouders.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.