direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Groene Woudsestraat 4, Driel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groene Woudsestraat 4 in Driel bevindt zich het huidige drinkwaterproductiegebouw en de grondwaterwinning van drinkwaterbedrijf Vitens. De locatie heeft de naam 'Fikkersdries'. Vitens heeft het voornemen om een deel van de zuivering te vernieuwen en te verduurzamen. Daartoe is de wens om een nieuwe reinwaterkelder en productiegebouw te realiseren. Vervolgens wordt een deel van de bestaande bebouwing gesloopt. Het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat het beoogde gebruik in strijd is met de (deels) ter plaatse geldende bestemming 'Agrarisch met waarden'. Tevens past de nieuwbouw niet binnen het bestaande bouwvlak.

Om de realisatie van het plan mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Een bestemmingsplan bestaat uit het juridische bindend deel, de regels en verbeelding, en uit een toelichting. Voorliggend document voorziet in de toelichting van het bestemmingsplan.

1.2 Ligging en beschrijving plangebied

Het plangebied ligt aan de Groene Woudsestraat 4, ten zuidwesten van de kern Driel, in de gemeente Overbetuwe. Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Driel en de globale begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0001.png"

Plangebied bij benadering zwart omcirkeld ten opzichte van de kern Driel (bron: PDOK viewer).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0002.png"

Globale begrenzing van het plangebied (bron: PDOK Viewer).

1.3 Huidige bestemmingsplannen

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Overbetuwe", dat op 30 april 2014 is vastgesteld. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, met daarop het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied aangeduid met rode lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl).


Enkelbestemmingen

Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Bedrijf', met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid', en 'Agrarisch met waarden', met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zegen'.


Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'overige vormen van bedrijvigheid' omvat het grootste deel van het plangebied. Voor de gronden met deze aanduiding is in bijlage 5 bij de regels van het bestemmingsplan, per adres, de aard van de bedrijvigheid gespecificeerd. Voor het perceel aan de Groene Woudsestraat 4 betreft dit 'waterwinning'. Ter plaatse van deze bestemming is ook een bouwvlak opgenomen.


Agrarisch met waarden

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'agrarisch met waarden', met de functieaanduidingen 'openheid' en 'zegen'. De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik en het houden van dieren uitsluitend op de begane grondvloer, met bijbehorende bestaande bedrijfswoning(en) en nevenactiviteiten. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid' zijn bestemd ten behoeve van het behoud en de bescherming van openheid en de gronden ter plaatse van de aanduiding 'zegen' zijn bestemd ten behoeve van het behoud en de bescherming van de zegen.


Dubbelbestemmingen

Daarnaast gelden binnen het plangebied twee dubbelbestemmingen in het kader van archeologische verwachting. Het grootste deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Daarnaast kent een klein deel van het plangebied aan de noordkant de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Deze dubbelbestemming worden navolgend beschreven.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m, ongeacht het grondoppervlakte.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden. Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 50 m2.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden. Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden. Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2.


Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden. Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 2.500 m2.


Gebiedsaanduidingen

Tot slot kent het plangebied verschillende gebiedsaanduidingen, namelijk 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - waterwingebied' en 'waardevol landschap'. Deze gebiedsaanduiding worden hieronder beschreven.


Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd.


Milieuzone - waterwingebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Ter plaatse mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.


Waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap. Ontwikkelingen ter plaatse van deze aanduiding mogen alleen plaatsvinden indien het geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft of als de ontwikkeling leidt tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten.


Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling is op diverse punten in strijd met het geldende bestemmingsplan. De locatie waar de nieuwe bebouwing gerealiseerd wordt is momenteel deels voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze bestemming staat het gebruik van de gronden voor het gewenste type bedrijvigheid niet toe. Daarmee is het plan in functioneel opzicht strijdig met het geldende bestemmingsplan. Ook in ruimtelijk opzicht is de beoogde ontwikkeling in strijd met het geldende plan, aangezien de nieuwe bebouwing buiten de bestaande bouwvlakken gesitueerd is. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de toets aan het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 5 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 gaat in op de financiële toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 overleg en inspraak beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestrijkt een perceel dat onder kadastrale sectie O nummer 510 geregistreerd staat. In het plangebied is momenteel reeds een grondwaterwinningslocatie van drinkwaterbedrijf Vitens aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N837. Ten oosten en zuiden van het plangebied is de Groene Woudestraat gelegen. Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden, met incidenteel bebouwing (woningen of agrarische bedrijfsbebouwing). Direct grenzend aan het perceel (aan de zuidoostzijde) zijn twee woningen gelegen, maar deze maken geen onderdeel uit van het plangebied.

Momenteel is Vitens al gevestigd in het plangebied. De op het perceel aanwezige bebouwing ligt verspreid over het plangebied. Het terrein is gefragmenteerd gegroeid, zowel qua verharding als groen. De bebouwing is centraal op het perceel geclusterd, met aan de westelijke en oostelijke uiteinden bomen. Het meest oostelijk gelegen gebouw is de huidige drinkwaterproductielocatie 1, met geïntegreerde ronde reinwaterkelder en parkeerplaats. Centraal in het plangebied liggen twee zeskantige reinwaterkelders en ten westen hiervan ligt een vierkante reinwaterkelder met productielocatie 2. De productielocatie heeft door de groene inrichting in het westen en oosten van het perceel en de bomenrij aan de noordkant een natuurlijke omkadering met zichtbare winning. Het perceel ligt rondom in het groen.

De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de locatie in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0004.png"

Luchtfoto bebouwing noordelijke deel plangebied (bron: PDOK Viewer).

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie

Vitens wenst een nieuwe zuiveringsinstallatie te realiseren aan de Groene Woudsestraat 4 te Driel, aan de noordzijde van de bestaande zuiveringsinstallatie (zwarte arcering, hierna aangeduid als "de nieuwe zuiveringsinstallatie"). In de toekomstige situatie wordt een nieuwe reinwaterkelder en productiegebouw gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0005.png"

Bedrijfsperceel (rood)

Er wordt een verzorgde en technisch optimale bedrijfskavel beoogd. Op onderstaande afbeeldingen is de toekomstige inrichting van het perceel weergeven. De eerste afbeelding betreft de plattegrond van de toekomstige bedrijfskavel en de tweede afbeelding geef een 3d-impressie van het nieuwe gebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0006.png"
Toekomstige inrichting perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0007.png"

3d-impressie van de nieuwe bebouwing


Natuurperceel (groen)

Zoals in paragraaf 1.3 reeds beschreven, is het plangebied in het bestemmingsplan "Buitengebied Overbetuwe" (vastgesteld op 5 maart 2013) gekenmerkt als 'waardevol open landschap' en bestemd "voor het beschermen en ontwikkelen van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap" (artikel 46.9).


De nieuwe zuiveringsinstallatie creëert een breuk in het open landschap en tast de bijzondere kwaliteit van dit landschap aan. Vanwege het maatschappelijk en economisch belang van de waterwinning is de gemeente echter bereid, onder voorwaarden, deze ontwikkeling toe te staan. Vitens is eigenaar van het betreffende perceel en heeft samen met de gemeente gezocht naar mogelijkheden om de impact van de nieuwe zuiveringslocatie zo klein mogelijk te laten zijn en het verlies aan landschappelijke kwaliteit te compenseren. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor het groen omrande perceel (bijlage 1 van de regels).


In het landschappelijk inpassingsplan is deels vernatting en de aanleg van extra waterbuffering, extensief beheer en het deels inzaaien met maaimengsel N12.02 kruiden- en faunarijk grasland opgenomen. Hierdoor wordt de versterking van de bijzondere kwaliteiten gewaarborgd. Daarnaast verkleint het verdiept bouwen en het aanbrengen van een gedeeltelijke grondwal de impact op het waardevol open landschap. Met al deze maatregelen wordt de aantasting van de kwaliteit van het waardevol landschap beperkt. Dit wordt planologisch mogelijk gemaakt en verankerd door middel van het wijzigen van de bestemming van "agrarisch met waarden" naar "natuur".


De gronden tussen het bedrijfsperceel en de provinciale weg krijgen dus de bestemming 'natuur' en voorzien in een natuurvriendelijke inrichting. Het waterpeil wordt opgezet, en het beheer en gebruik geëxtensiveerd, om zo tot een verhoging van natuurwaarden te komen. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige inrichting van het groene perceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0008.png"

De aanleg van een natuurvriendelijke oever langs de productielocatie alsook twee noord-zuidgerichte natuurvriendelijke oevers zorgen voor de vergroting van de opvangcapaciteit en het langer vasthouden van water. Op deze manier draagt de inrichting van dit gebied bij aan de kernkwaliteiten van het landschap en een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Naast een natuurinvulling van deze kavel zijn er diverse kansen beschreven:

  • natuurvriendelijk beheer productielocatie, extensief maaien, etc.;
  • kruidenrijke vegetatie rondom taluds bestaande reservoirs;
  • opwaarderen populierenbos, nieuwe aanplant, mantel-zoom vegetaties;
  • meer open water, schoon water vasthouden.


Op de grens van het plangebied aan de noordzijde is een natuurvriendelijke oever voorzien. Voor deze oever zijn enkele uitgangspunten geformuleerd:

  • aanleg natuurvriendelijke oevers, 1:3 met oeverbeplanting, eventueel gestuwd om peil hoog te houden;
  • aanleg brede natuurzone, fysieke begrenzing productiebedrijf, onderhoudspad zuidzijde, flexibel en gevarieerde oever, 1:5-1:10, bufferzone water (fluctuerend peil).


Op onderstaande afbeelding is de principe opzet van deze oever weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0009.png"
Principeopzet natuurvriendelijke oever.

Agrarisch perceel (geel)

Om aan te sluiten bij landschappelijke kwaliteiten van het waardevol open landschap en deze verder te versterken heeft de gemeente de wens om in de toekomst een grotere oppervlakte op een vergelijkbare wijze om te vormen naar natuur.


Vitens is bereid hieraan mee te werken en het geel omrande perceel hiertoe in zetten. Op dit moment is deze omvorming naar natuur enkel mogelijk als Vitens in der minne met de huidige pachter tot een regeling omtrent de beëindiging van diens pachtrechten kan komen. Indien dit succesvol zou zijn, legt Vitens een landschappelijk inpassingsplan ter goedkeuring voor aan de gemeente. Dit plan sluit aan bij de hiervoor benoemde (en op dat moment mogelijk al gerealiseerde) landschappelijke inpassing. Na goedkeuring door de gemeente zal Vitens deze inpassing binnen circa 1-2 jaar realiseren.


Vanwege het voorgaande is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen. Mocht er niet op minnelijke wijze worden uitgekomen met de pachter over de ontpachting van het geel omrande perceel, dan treden Vitens en de gemeente in overleg om te onderzoeken hoe compensatie op een andere duurzame wijze te realiseren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.


Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.


Beoordeling

Voorliggende ontwikkeling is in lijn met het gestelde in de NOVI. De nieuwbouw van een drinkwaterproductiegebouw en een reinwaterkelder, zorgt voor een verdere veiligstelling van het drinkwater in Driel en omgeving voor toekomstige generaties. Daarbij is nadrukkelijke aandacht voor de landelijke kenmerken en de identiteit van het gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.


Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.


Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Beoordeling

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De Ladder dient alleen doorlopen te worden wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is daarom van belang om te beoordelen of de ontwikkeling in onderhavig plan aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: ''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.


Beoordeling

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat (nuts)voorzieningen, zoals windmolens, infrastructuur, zonneparken, hoogspanningslijnen, mestvergisters en transformatorhuisjes niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeven te worden beschouwd. De strekking van de in de Bro opgenomen regeling met betrekking tot duurzame verstedelijking is gericht op het tegengaan van leegstand van bebouwing (elders). Dat is hier niet aan de orde. Bovendien wordt het drinkwaterproductiegebouw gerealiseerd op een terrein waarop Vitens reeds water wint. Hierdoor past de ontwikkeling qua aard en schaal op deze locatie. Dit tezamen maakt dat toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is.

4.1.4 Conclusie

Onderhavig plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Samen met gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijf Vitens zorgt de provincie onder andere via de ruimtelijke bescherming voor schoon grondwater. De drinkwaterwinningen worden beschermd op verschillende niveaus (grondwaterbeschermingszones):

  • waterwingebieden;
  • grondwaterbeschermingsgebieden;
  • boringsvrije zones;
  • intrekgebieden;
  • koude-warmte-opslagvrije zone;
  • kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied;
  • minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.


De grondwaterbeschermingszones zijn benoemd in de Provinciale Omgevingsverordening. Deze verordening bevat onder andere regels voor het grondwaterbeheer en de bescherming hiervan. De grondwaterbeschermingszones uit de verordening (zie navolgende afbeelding) worden ook ruimtelijk beschermd. Dit staat beschreven in zowel de Provinciale Omgevingsvisie als de Provinciale Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0010.png"

Grondwaterbeschermingsgebied Fikkersdries ten opzichte van plangebied (bron: Drinkwater, beschermingsgebiedenkaart provincie Gelderland).

4.2.2 Omgevingsvisie en -verordening provincie Gelderland

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.


De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening (geconsolideerde versie januari 2023) richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.


De provinciale verordening bevat daarnaast een algemene instructieregel klimaatadaptatie (artikel 2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.


In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.


Beoordeling

Met voorliggend plan wordt, door de herontwikkeling van het perceel, de drinkwaterproductie gegarandeerd. Deze ontwikkeling draagt bij aan de blijvende toekomstige beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardig drinkwater voor alle bewoners van Driel en omgeving. De locatie Fikkersdries is de op één na grootste drinkwaterproductielocatie van Vitens, waarmee het een belangrijk aandeel heeft in de drinkwatercapaciteit van de provincie Gelderland en hiermee ook de gemeente Overbetuwe. Om in de toekomst schoon drinkwater te behouden zal men zich moeten blijven ontwikkelen en aanpassen aan de uitdagingen van de toekomst. Met voorliggend initiatief wordt hieraan een bijdrage geleverd en gepoogd om de capaciteit veilig te stellen voor de toekomst.


Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsverordening wijst uit dat in het plangebied provinciale belangen spelen. Het plangebied is gelegen binnen een gebied dat op kaart 2: 'Regels Glastuinbouw' is aangemerkt als 'glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied'. Op kaart 7 'Regels Landschap - kaart 1' is het plangebied aangeduid als 'waardevol open gebied'. Tot slot is de locatie op kaart 9 'Regels Water en Milieu' getypeerd als 'boringvrije zone', 'koude-warmte-opslagvrije zone', 'waterwingebied', 'grondwaterbeschermingsgebied' en 'intrekgebied'. Daarnaast stelt de provincie specifieke eisen rondom klimaatadaptatie.


Artikel 2.16: Nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf

Met onderhavige ontwikkeling is er geen sprake van glastuinbouw. De regels omtrent glastuinbouw hebben geen betrekking op dit plan en zodoende is het plan niet in strijd met het beleid van de provincie ten aanzien van glastuinbouw.


Artikel 2.55: Ontwikkeling in waardevol open gebied

Bij nieuwe ontwikkelingen dient de openheid van het Waardevol open gebied niet te worden aangetast. De nieuwe zuiveringsinstallatie zorgt voor een breuk in het open landschap en tast de bijzondere kwaliteit van dit landschap aan. Vanwege de maatschappelijke en economische belangen van de waterwinning is de gemeente echter bereid, onder voorwaarden, deze ontwikkeling toe te staan. De initiatiefnemer en de gemeente hebben gezamenlijk gezocht naar mogelijkheden om de impact van de nieuwe zuiveringslocatie zo klein mogelijk te laten zijn en het verlies aan landschappelijke kwaliteit te compenseren.

In het voortraject zijn er verschillende locaties onderzocht. Hieronder een overzicht van alternatieve locaties die zijn overwogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0011.png"

  • De voorgestelde alternatieve locaties 1, 2, 3 en 4 liggen binnen het waterwingebied. Hier wint Vitens haar grondwater en maakt daar drinkwater van. In de ondergrond is hiertoe bestaande infrastructuur aanwezig. De benodigde ruimte voor de nieuwbouw is groter en niet passend te maken op een van deze locaties.
  • De voorgestelde alternatieve locatie 5 is een bestaand populierenbos met een beperkte natuur en historische waarde. Echter geldt hier ook dat de benodigde ruimte voor de nieuwbouw groter is en niet passend is te maken op deze locatie. Tevens wordt het bestaande bos in de huidige landschappelijke inpassing versterkt, waardoor er juist extra kwaliteit aan dit deel wordt toegevoegd.

Door het gebied open en groen te houden, te vernatten en natuurlijk te beheren wordt aangesloten bij de kernkwaliteiten van het open landschap. Het perceel wordt uit het agrarisch gebruik genomen, en krijgt een natuurlijk beheer. Het gebied wordt niet meer bemest. Het gebied wordt natuurlijk beheerd, extensief gemaaid (1-2 per jaar), maaisel wordt afgevoerd om het geheel langzaam te verschralen. Het maaisel wordt opgebouwd uit gras met kruidenvegetatie op basis van kruidachtigen die van nature voorkomt op de aanwezige bodemsoort. Hierdoor ontstaat een vochtig kruidenrijk grasland.

De waarde als weidevogelgebied wordt door de landschappelijke inpassing versterkt. Het nu relatief intensief gebruikte weiland tussen gebouw en weg wordt omgevormd naar natte natuur. De variatie en soortenrijkdom neemt daardoor toe. Het gebied wordt vernat door de aanleg van enkele brede watergangen met natuurvriendelijke oevers met zeer flauwe taluds. Op die manier ontstaan gradiënten en variatie, die een positieve bijdrage levert voor de aanwezige planten en dieren in het gebied.

Verder zorgen de nieuwe watergangen en de verlaagde patio binnen de bebouwing voor de opvang en het vasthouden van regenwater. Hierdoor wordt, naast water- en natuuropgaven ook een invulling gegeven aan klimaatopgaven


Afdeling 3.2: Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning (artikel 3.3 t/m 3.37)

In deze regeling zijn aanvullende provinciale regels opgenomen ter bescherming van de water winnende functie van deze gronden. Voorliggend plan versterkt en breidt deze functie juist uit in dit gebied. Onderhavige ontwikkeling zorgt voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering en garandeert kwalitatief drinkwater voor Driel en omgeving.


Artikel 2.65b: Klimaatadaptatie

In afdeling 2.7 van de Omgevingsverordening Gelderland is artikel 2.65b opgenomen, waarin aanvullende provinciale eisen staan met betrekking tot klimaatadaptatie. Voor voorliggend plan worden zoveel mogelijk duurzame materialen gebruikt. De groene ruimten krijgen een klimaatadaptieve inrichting, met natuurlijkvriendelijke oevers (zie paragraaf 2.2). Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.


Conclusie

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overbetuwe 2040

De gemeenteraad van Overbetuwe heeft op 1 oktober 2019 de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie is erop gericht de kwaliteit van de leefomgeving op niveau te houden en waar mogelijk (verder) te verbeteren. Een vitale en aantrekkelijke leefomgeving in Overbetuwe is belangrijk, voor nu en in de toekomst. Om deze optimaal te houden, hanteert Overbetuwe haar identiteit als fundament. In de (door)ontwikkeling als gebied, moet rekening gehouden worden met belangrijke trends. Deze trends dwingt Overbetuwe in de verdere ontwikkeling te kiezen voor een focus op zes opgaven:

  • Vitaal buitengebied in beweging;
  • Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • Samen werken aan energietransitie;
  • Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • Netwerk verbonden met samenleving;
  • Voorzieningen geclusterd.


Beoordeling

Met dit bestemmingsplan wordt een juridisch-planologisch kader geboden voor het realiseren van nieuwe gebouwen op het perceel van een bestaand waterproductiegebouw. Bij de totstandkoming van de toekomstige inrichting van het perceel, heeft de landschappelijke inpassing een prominente rol gespeeld en is rekening gehouden met thema's als duurzaamheid en natuurinclusiviteit.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Gemeente Overbetuwe

In het Landschapsontwikkelingsplan (afgekort tot LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden.

De gemeente heeft haar landschapsvisie beschreven in het Landschapsontwikkelingsplan. Er zijn vijf algemene doelstellingen geformuleerd:

  • 1. In stand houden en versterken van de waardevolle samenhang tussen kom-oeverwal en uiterwaard (gradiënten);
  • 2. Behouden en versterken van de openheid, grootschaligheid en de kenmerkende weidebouw in de kommen, t.o.v. de kleinschalige structuur van de oeverwallen;
  • 3. Waardevolle landschappelijke en historische elementen en structuren beter herkenbaar maken in het landschap;
  • 4. Benutten van de landschapsecologische potenties die het watersysteem biedt.
  • 5. Verbeteren van de overgangen tussen de stads- en dorpskernen en het platteland (recreatieve verbindingen en ruimtelijke kwaliteit).

In het Landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende deelgebieden opgenomen, waarin gebiedsspecifieke opgaven zijn opgenomen. Het plangebied valt binnen deelgebied 2a 'Open kommen Hollanderbroek, Liendermeint, De Meilanden en Weerbroek'. Het LOP geeft voor het deelgebied 2a: open kommen Hollanderboek aan dat gradiënten, het zicht op de stuwwal en de ruimtelijke contrasten aangezet kunnen worden. Dit deelgebied is gericht op de instandhouding om openheid te behouden. Hier is een zonering van functies gewenst, zodat elke functie optimaal tot zijn recht komt. Het gebied is gewaardeerd als waardevol open gebied. In de Omgevingsvisie van de gemeente Overbetuwe wordt voor dit gebied het volgende beoogd: de kenmerkende openheid en grootschaligheid van de komgebieden behouden en versterken.

Tegelijkertijd ligt de productielocatie van Vitens midden in het open gebied, aan weerszijden geflankeerd door robuuste bosblokken en bomenrijen daartussen. Het vormt (nu ook al) een groen eiland in het open gebied. Ten noorden van de productielocatie snijdt de provinciale weg schijnbaar argeloos door het open komgebied en voegt zich niet in het kavelpatroon. Bij het inpassen van de weg is om de openheid te behouden voor gekozen deze onbeplant te laten. Lage hagen zorgen voor een bescheiden inpassing. De weg is hiermee ontworpen als een autonoom element in de open kom.


Beoordeling

Voor het voorliggende plan “nieuwbouw Fikkersdries” is hetzelfde concept gekozen. Er is, qua richting van het gebouw, expliciet gekozen voor het kiezen van de richting van de landschappelijke kavellijnen, en niet voor de weg. Hierdoor liggen beide elementen los in het open landschap. Door het groen ten zuiden van het gebouw te versterken, wordt de huidige karakteristiek van een groen eiland in de open kom versterkt. Het gebouw is langgerekt en minimalistisch vormgegeven, net zoals het landschap. Een doorgaande dakvorm verbindt de losse gebouwdelen tot een samenhangend geheel. Qua maat en schaal sluit deze zo beter aan bij de grootschaligheid van de open kom. Een groene wal tegen het gebouw aan zorgt voor de belangrijkste inpassing. Er is in het landschappelijke inpassingsplan bewust voor gekozen geen bomen voor of direct rond het gebouw te planten, omdat het niet aansluit bij de gebiedskarakteristiek. Aanwezige landschappelijke structuren (vooral achter het gebouw, tegen het Hollanderbroek aan) worden versterkt door gevarieerde nieuwe aanplant. Hiermee draagt voorliggende ontwikkeling bij aan de ambities en doelstellingen uit het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan.

4.3.3 Conclusie

Onderhavig plan is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.


In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden1 worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.


Beoordeling

Gelet op de geringe omvang van het plan worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming is niet nodig, waardoor het plan om die reden geen m.e.r.-plicht heeft. Ook een nadere beoordeling in een m.e.r.-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.


Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.


Beoordeling

Volgens het vigerende bestemmingsplan heeft het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Dit betekent dat een vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voor ontwikkelingen met een oppervlakte tot 100 m2 en een diepte van 0,3 m onder maaiveld. Voor een klein deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Dit betekent dat een vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voor ontwikkelingen met een oppervlakte tot 2.500 m2 en een diepte van 0,3 m onder maaiveld. Deze dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.


Desalniettemin is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek2 uitgevoerd. De bevindingen uit dit onderzoek worden navolgend uiteengezet.


Bureauonderzoek

De basis van het bodemprofiel wordt gevormd door grof grindig zand van de Formatie van Kreftenheye. Deze zandige sedimenten worden bedekt met een dik pakket fluviatiele klei van de Formatie van Echteld die voor de bedijking afgezet is. In de zuidoostelijke hoek is mogelijk nog sprake van afzettingen van de stroomgordel van Homoet-Kamp. In theorie is deze vanaf het laat-Neolithicum bewoonbaar. Resultaten van onderzoeken in de omgeving en het AHN-beeld geven niet direct aanleiding om de stroomgordel binnen het huidige plangebied te verwachten. Er is sprake van een poldervaaggrond op een ondergrond van rivierklei. Ter plaatse van het pompstation zal de bodem verstoord zijn tot op nog onbekende diepte. In de rest van het plangebied kan bodemverstoring opgetreden hebben als gevolg van de aanplant en het rooien van bos en het agrarische gebruik van het land. De verstoringsdiepte is vooralsnog niet bekend.


Booronderzoek

Het archeologisch verkennend boordonderzoek is uitgevoerd op basis van onderstaand boorplan (bijlage 3 van het onderzoeksrapport).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0012.png"
Boorpuntenkaart met profielraaien en coördinaten boorpunten (bron: Hamaland Advies).


De bodemopbouw in het plangebied kan grofweg in vier categorieën opgedeeld worden: boringen met komafzettingen, boringen met komafzettingen waarin een vegetatiehorizont (laklaag) aanwezig is, boringen met oeverafzettingen onder komafzettingen (al dan niet met een vegetatiehorizont in de komafzettingen). In één boring wordt het pakket komklei afgewisseld door een laag met crevasseafzettingen.


Boringen met komafzettingen tot de maximale boordiepte

In 9 van de 27 boringen is alleen komklei aangetroffen binnen de maximale boordiepte. Het gaat om boring 8, 10, 15, 16, 21, 22, 23, 25 en 27. De top van de komafzettingen is op minimaal 25 cm-mv (boring 8; 7.69 m+NAP) en maximaal 115 cm-mv (boring 25; 7.59 m+NAP) aangetroffen.


De komklei bestaat uit grijze tot blauwgrijze, al dan niet roestige, kalkloze klei die met de toenemende diepte van (matig) gerijpt naar ongerijpt gaat. Afhankelijk van de diepte komen roestvlekken voor boven de grondwaterspiegel. Onder de minimale grondwaterstand is sprake van reductie (blauwgrijze ongerijpte klei zonder roestvlekken).


Boringen met een vegetatiehorizont

In 13 boringen is op variërende dieptes in de komafzettingen een vegetatiehorizont waargenomen. Het betreft boring 1-5, 9, 11-14, 17, 18 en 20. De vegetatiehorizont bestaat uit donkergrijsbruine, (iets) humeuze, kalkloze, matig gerijpte klei waarin geen plantenresten waargenomen zijn. De vegetatiehorizont komt altijd voor onder een laag matig gerijpte komklei en gaat ook weer over in matig of ongerijpte klei. Dit wijst erop dat het vegetatieniveau niet volledig tot rijping is gekomen en slechts tijdelijk buiten de directe invloedssfeer van de hoofdstroom gelegen heeft in de nabijheid van de oevers van de rivier, waardoor plantengroei op kon treden. De top van de vegetatiehorizont komt voor tussen minimaal 80 cm-mv in boring 20 (6.72 m+NAP) en maximaal 155 cm-mv in boring 4 (6.29 m+NAP). De basis ligt tussen 95 cm-mv in boring 20 (6.57 m+NAP) en 180 cm-m in boring 4 (6.04 m+NAP). De dikte van de laag varieert tussen 15 en 25 centimeter, waarbij deze in de meeste boringen een dikte van 15-20 centimeter heeft. Alle boringen met de vegetatiehorizonten zijn in het drassige noordelijk deelgebied gezet; op het al bestaande terrein van het pompstation in het zuidelijk deel van het plangebied ontbreken vegetatiehorizonten.


Boringen met oeverafzettingen

In boring 6, 19, 24 en 26 zijn aan de basis van de komafzettingen binnen de maximale boordiepte oeverafzettingen van de Homoet-Kamp stroomgordel aangetroffen. Deze afzettingen bestaan uit zandige klei of sterk siltig zand en zijn ongerijpt en kalkrijk. De top van deze afzettingen ligt op minimaal 190 cm-mv (boring 24; 6.51 m+NAP) en maximaal 265 cm-mv (boring 6; 4.95 m+NAP). De basis van de afzettingen is niet bereikt. Boven de oeverafzettingen is in alle gevallen een dik pakket met komafzettingen aangetroffen. In boring 6 en 19 is in deze komklei tevens sprake van een vegetatiehorizont. In boring 6 is deze horizont tussen 95 en 120 cm-mv aangetroffen (6.65 en 6.40 m+NAP); in boring 19 tussen 80 en 95 cm-mv (6.88 en 6.73 m+NAP).

Logischerwijs zouden er in boring 11 ook oeverafzettingen van de Homoet-Kamp aangetroffen zijn. Deze zijn binnen de maximale boordiepte van 250 cm-mv niet aangetroffen. Dit betekent echter niet dat deze afzettingen hier niet aanwezig zijn. Waarschijnlijker is dat deze dieper in de ondergrond voorkomen: In boring 6, direct ten noorden van boring 11, is de top van de oeverafzettingen van Homoet-Kamp op 265 cm-mv (4.95 m+NAP) aangetroffen en in boring 19, direct ten zuiden van boring 11, lag de top op 210 cm-mv (5.58 m+NAP).


Boring met crevasse-afzettingen

In boring 7 zijn tussen 70 en 130 cm-mv crevasse-afzettingen aangetroffen (7.36-6.76 m+NAP), bestaande uit grof, matig gesorteerd zand met kleibrokken en grind. De afzettingen zijn roestig en kalkarm. Op de crevasse-afzettingen is een 50 centimeter dikke laag komklei afgezet. De crevasseafzettingen gaan scherp over in de onderliggende komafzettingen en zijn erosief afgezet


Geconcludeerd wordt dat, op basis van voorgaande onderzoeksresultaten, voor de geplande ontwikkeling geen vervolgonderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

5.2.2 Cultuurhistorie

Algemeen


Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen.


Beoordeling

Raadpleging van de 'Kaart historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland wijst uit dat binnen het plangebied geen elementen met cultuurhistorische waarde aanwezig zijn. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde gezichten en gebieden, en gezichten met bijzondere waarden aanwezig.


Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.


Beoordeling

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek3 uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0393BUITGroenewoud-VSG1_0013.png"

Situering onderzoekslocatie


Deellocatie A - landbodem

  • Ter plaatse van de onverdachte deellocatie 'A' zijn in de bovengrond zeer licht verhoogde gehalten nikkel aangetoond. De bovengrond is indicatief geclassificeerd als 'altijd toepasbaar'. PFAS is in aangetoond in een gehalte boven de detectiegrens. De gehalten zijn echter dermate gering dat er geen verdere gebruiksbeperkingen zijn anders dan dat de grond niet onder het grondwater en/of in een grondwaterbeschermingsgebied kan worden gebruikt.
  • In de ondergrond is plaatselijk een zeer licht verhoogd gehalte nikkel en molybdeen aangetoond. De ondergrond is indicatief geclassificeerd als 'altijd toepasbaar'.
  • Het grondwater bevat (zeer) licht verhoogde concentraties barium en xylenen. Barium is waarschijnlijk van nature in een licht verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De oorzaak van de (zeer) licht verhoogde concentraties xylenen is onbekend.


Deellocatie A - waterbodem

  • Sloot A bevat een licht verhoogd gehalte aan nikkel. De waterbodem heeft voor toepassing in een oppervlaktewaterlichaam kwaliteitsklasse A, voor toepassing op landbodem kwaliteitsklasse wonen en is vrij toepasbaar voor verspreiding op aangrenzend perceel.
  • Sloot B is opgedeeld in drie vakken. De waterbodem binnen vak 1 en 2 bevat geen verhoogde gehalten en is voor toepassing in een oppervlaktewaterlichaam, toepassing op landbodem en verspreiding op aangrenzend perceel vrij toepasbaar. Vak 3 bevat een laag slib met daaronder de waterbodem. Het slib bevat licht verhoogde gehalten cadmium, PAK en PCB. Zowel het slib als de waterbodem heeft voor toepassing in een oppervlaktewaterlichaam kwaliteitsklasse A, voor toepassing op landbodem kwaliteitsklasse wonen en is vrij toepasbaar voor verspreiding op aangrenzend perceel.
  • PFAS is aangetoond in een gehalte boven de detectiegrens. De gehalten zijn echter dermate gering dat er geen verdere gebruiksbeperkingen zijn anders dan dat het slib en de waterbodem niet onder het grondwater en/of in een grondwaterbeschermingsgebied kan worden gebruikt.


Deellocatie B - landbodem

  • Er zijn plaatselijk zeer licht verhoogde gehalten nikkel aangetoond. De bovengrond is indicatief geclassificeerd als 'altijd toepasbaar'. PFAS is aangetoond in een gehalte boven de detectiegrens. De gehalten zijn echter dermate gering dat er geen verdere gebruiksbeperkingen zijn anders dan dat de grond niet onder het grondwater en/of in een grondwaterbeschermingsgebied kan worden gebruikt.
  • Het grondwater bevat (zeer) licht verhoogde concentraties barium en xylenen. Barium is waarschijnlijk van nature in een licht verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De oorzaak van de (zeer) licht verhoogde concentraties xylenen is onbekend.


Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde, nader onderzoek is niet nodig.


Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.


Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)4 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.


In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.


Naast de gebiedstypen 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied' kent de VNG een vierde gebiedstype. Namelijk, voor gebieden waar sprake is van een sterke functiemenging, zoals bij stadscentra, woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid/zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen, kent de VNG-brochure het begrip 'gebied met functiemenging'. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven winkels. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst (bijlage 4 VNG-uitgave) opgenomen. In tegenstelling tot rustige woonwijken zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Het kan gaan om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.


Beoordeling

Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing en beperkte uitbreiding van de drinkwaterproductiebedrijf. Een dergelijke functie kan worden gezien als een hinderveroorzakende functie. Er zijn woonbestemmingen gelegen, direct ten zuiden van het bedrijfsperceel. De ontwikkeling vindt echter plaats aan de noordkant van bedrijfsperceel, op minimaal 120 meter afstand van de woonbestemming. De huidige bedrijfsbestemming verandert niet en daarmee zal het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen niet verder worden aangetast. In het kader van de milieuregelgeving zal, net zoals nu, de specifieke bedrijfsvoering worden geregeld, waarbij ook gekeken wordt naar gevoelige functies in de omgeving.


Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling

Een drinkwaterproductiebedrijf op zichzelf is geen hindergevoelige functie.


Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende wegen en industrieterreinen.


Beoordeling

Het bestemmingsplan omvat geen (nieuwe) geluidsgevoelige functies. Aangezien de bestemming van de locatie ook niet veranderd (Bedrijf - Overige vormen van bedrijvigheid (waterwinning)), hoeft er in het kader van de ruimtelijke procedure geen akoestisch onderzoek verricht te worden


Daarnaast leidt het plan niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, waarmee een akoestisch onderzoek naar de hinder van verkeer van en naar de inrichting niet nodig is. De nu doodlopende weg zal mogelijk moeten worden verstevigt of worden verbreed (kanten). Aanpassingen aan de weg zouden onderzocht moeten worden in het kader van reconstructie5, tenzij op voorhand al kan worden bepaald dat de aanpassingen niet tot significante (1,5 dB en hoger) gevolgen leiden. Doordat het aantal verkeersbewegingen niet extra toeneemt als gevolg van voorliggende ontwikkeling, zal daar hier geen sprake van zijn. Daarnaast gaat de Wet geluidhinder uit van gezoneerde wegen, formeel vallen 30 km/uur wegen hier dus niet onder.


Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten.


Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.


Beoordeling

Voorliggend plan maakt geen nieuwe geurgevoelige c.q. -belastende functies mogelijk. Op het vlak van geurhinder zijn geen belemmeringen aanwezig.


Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan..

5.7 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt als er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid worden twee soorten risico's benoemd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR): is de kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt weergeven met een contour rondom een activiteit;
  • Het Groepsrisico (GR): geeft de kans per jaar aan dat een groep personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico bestaat uit een invloedsgebied waarbinnen het risico verantwoord moet worden.


Beoordeling

Het plan betreft het vervangen van het bestaande drinkwaterpompstation Fikkersdries te Driel. Doordat het pompstation niet buiten bedrijf kan, wordt aan de noordkant eerst een nieuw pompstation gerealiseerd. Vervolgens wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Door de ontwikkeling neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe. Op een drinkwaterpompstation verblijven personen niet langdurig. Het ruimtelijk plan staat ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe waar personen gaan verblijven. Omdat nieuwbouw van dergelijke objecten is uitgesloten, kan een toetsing aan externe veiligheid achterwege blijven.


Ter volledigheid, nabij het plan liggen een tweetal hogedruk aardgastransportleidingen (N-568-34 en N-568-30) op minimaal 200 meter ten westen en ten zuiden van het plangebied. Uit de risicokaart blijkt dat bij beide aardgastransportleidingen geen 10-6 risicocontour wordt berekend. Doordat het aantal per personen niet toeneemt met dit plan zal dit geen consequenties hebben op de hoogte van het groepsrisico.


Conclusie

Het ruimtelijk plan staat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe. Externe veiligheid is dan ook geen toetsingskader voor onderhavige procedure. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.


Beoordeling

Ten behoeve van voorliggend plan is een ecologische quick scan6 uitgevoerd. Navolgend worden de conclusies uiteengezet.


Flora

Beschermde vaatplanten ontbreken op de planlocatie waardoor geen schade aan deze soorten te verwachten is en geen nader onderzoek of een ontheffing noodzakelijk is.


Vogels

Door de voorgenomen werkzaamheden zijn er negatieven effecten te verwachten op enkele soorten uit categorie 1-4 - buizerd en steenuil. Hierdoor is nader onderzoek naar beide soorten noodzakelijk.


Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten of worden uitgevoerd, kunnen maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord doordat enkele soorten als broedvogel niet zijn uit te sluiten. Dit dient door een ecoloog te worden beoordeeld. Op voorhand wordt geadviseerd de kap van het populierenbos buiten het broedseizoen (maart-juli) uit te voeren.


Herpetofauna en vissen

Doordat de poelkikker als strikt beschermde soort van het plangebied gebruik maakt, zijn nadere maatregelen opgenomen ten aanzien van het werken buiten de kwetsbare perioden en ecologische begeleiding tijdens eventuele werkzaamheden in of in de buurt van water. Van deze maatregelen zullen alle aanwezige amfibieën profiteren. Indien de genoemde onderdelen worden toegepast, is geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Voor de meeste grondgebonden zoogdieren is geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk. Dit geldt ook voor de das, mits aan enkele voorwaarden voldaan kan worden en steenmarter. Voor de kleine marterachtigen is wel nader onderzoek noodzakelijk om in kaart te brengen of en op welke wijze het gebied voor deze soorten fungeert.


Vleermuizen

Voor de kap van de populierenopstand en voor de sloop van gebouwen is nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk.


Ongewervelden

Voor de groep ongewervelden zijn voor de huidige plannen geen nadere maatregelen noodzakelijk.


Bescherming houtopstand

Het mogelijk te kappen populierenbos valt niet onder een uitzonderingsregels zoals opgenomen in de Wet Natuurbescherming - bescherming houtopstanden. Hierdoor geldt voor het kappen van de opstand een meldingsplicht bij Provinciale Staten.


Gebiedenbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000 gebied of Natuur Netwerk Nederland. Door de ligging buiten het NNN, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties doordat de bescherming van het NNN in Gelderland geen externe werking kent.


Uit deze quick scan bleek dat er met betrekking tot vleermuizen, buizerd, steenuil, eekhoorn en kleine marterachtigen te weinig gedetailleerde gegevens voorhanden waren om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen welke gevolgen de geplande ontwikkelingen zullen hebben op betreffende soortgroepen.


Om de functie van het gebied voor deze soorten en groepen in kaart te kunnen brengen, is nader onderzoek7 uitgevoerd in de periode april-december 2022. Hierbij zijn verspreid over deze periode verschillende inventarisaties uitgevoerd door deskundigen op het gebied van de te inventariseren soorten. De conclusies uit het aanvullend onderzoek worden navolgend uiteengezet.


Vleermuizen

In te slopen productiebedrijf is een zomerverblijf van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Door de geplande werkzaamheden is sprake van het verwijderen van deze verblijfplaats en is zonder gerichte maatregelen mogelijk sprake van schade aan individuen en de populatie.

Voor het slopen van het gebouw is daardoor een ontheffing en het treffen van mitigerende maatregelen noodzakelijk voorafgaande aan en tijdens de werkzaamheden. De te treffen mitigerende maatregelen dienen in de ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt. Het aanvragen van een ontheffing en het treffen van maatregelen hoeft pas in een later stadium te worden gedaan, aangezien de sloop pas in een later stadium wordt uitgevoerd.


Steenuilen

Binnen het te ontwikkelen deel van de productielocatie en in het te slopen productiebedrijf, is geen vaste rust- of verblijfplaats of essentieel foerageergebied van steenuil aanwezig. Hierdoor zijn geen specifieke maatregelen ten aanzien van deze soort noodzakelijk.


Grondgebonden zoogdieren en buizerd

Van deze soorten zijn geen vaste verblijfplaatsen binnen de te ontwikkelen gebiedsdelen aanwezig. Hierdoor zijn geen ontheffing of nadere maatregelen noodzakelijk.


Stikstof

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een stikstof berekening voor de aanleg- en gebruiksfase8 uitgevoerd.


Voor de beoogde gebruiksfase is, in vergelijking met de huidige gebruikssituatie, geen toename van stikstofdepositie berekend (0,00 mol/ha/j). Er zijn enkel afnames van depositie berekend. De maximaal berekende afname bedraagt 0,29 mol/ha/j. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 3 van het stikstofonderzoeksrapport.


Voor de aanlegfase is een maximale stikstofdepositiebijdrage berekend van 0,04 mol/ha/j. In vergelijking met de referentiesituatie met landbouwgrond is er geen toename berekend (0,00 mol/ha/j), de grootst berekende afname van depositie is 0,25 mol/ha/j. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 4 van het stikstofonderzoeksrapport.


Ook voor de alternatieve berekening waarin geen elektrisch materieel is opgenomen zijn er geen toenames in stikstofdepositie berekend (0,00 mol/ha/j), zonder saldering met landbouwgrond is de maximale bijdrage 0,09 mol/ha/j. Het inzetten van elektrisch materieel is dus niet nodig om op het gebied van stikstofdepositie een negatief effect op de omliggende Natura 2000-gebieden te voorkomen.


Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase er geen depositietoenames berekend zijn ten opzichte van de referentiesituatie (0,00 mol/ha/j). Op basis van de resultaten zijn significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten voor zowel de aanleg als het gebruik van Fikkersdries III.


Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.9 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.


Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.


Gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Beoordeling

Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing en uitbreiding van de bebouwing van het drinkwaterproductiebedrijf mogelijk. De nieuwe bebouwing zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Er is dus geen sprake van een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.


Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.10 Water

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027


Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 wordt allereerst de nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.


Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen;
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:

  • 1. Klimaatadaptatie;
  • 2. Waterveiligheid;
  • 3. Zoetwater;
  • 4. Grondwater;
  • 5. Scheepvaart.

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal het ministerie binnen deze budgetaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.

Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2021 – 2027 Provincie Gelderland is op 26 februari 2019 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2021-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Gelderland.

Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma's:

  • 1. Waterveiligheid: het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • 2. Waterkwaliteit: Dit programma draait om het tegengaan van verontreinigingen en kwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater. De drinkwatervoorzieningen worden ook beschermd.
  • 3. Klimaatadaptatie: de verspilling moet worden aangepakt. De provincie wil een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).


In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Gelderland.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapsbeleid - Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Rivierenland
Op 26 november 2021 is het waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Rivierenland vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende zeven programma's:

  • Beschermen tegen overstromingen: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen (onder andere de versterking van de dijken) vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Water eerlijk verdelen: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op het tegengaan van de bodemdaling, het bevorderen van biodiversiteit en een gezond (grond)water;
  • Voorbereiden op extreem weer: Dit thema focust zich op de beperking van steeds extremer weer, bijvoorbeeld door hittestress oppakken. Het waterschap wil verder vroegtijdig meedoen aan projecten en goed samenwerken met partners;
  • Werken aan schoon water: In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol, alsmede de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch);
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur: het bevorderen van biodiversiteit, het borgen van de waterkwaliteit voor drinkwater of het faciliteren van recreatief medegebruik zijn thema's die aan bod komen;
  • Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit: de verduurzaming van de processen en het inspelen op de klimaatadaptativiteit vormen grote uitdagingen voor de komende jaren;
  • Toewerken naar circulariteit: het waterschap wil onder ander zuinig zijn op de grondstoffen d en het hergebruik stimuleren.

Een inzicht in de financiën wordt ook weergegeven. Bijna elk programma is onderverdeeld op dezelfde manier: ambitie op lange termijn, doelen, strategie en maatregelen planperiode. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.


Beoordeling

Voorliggende ontwikkeling voorziet in een vernieuwd waterproductiebedrijf. De locatie Fikkersdries is de op één na grootste drinkwaterproductielocatie van Vitens, waarmee het een belangrijk aandeel heeft in de drinkwatercapaciteit van de provincie. Met voorliggend initiatief wordt de capaciteit veiliggesteld voor de toekomst. Binnen het plangebied wordt bebouwing en verharding toegevoegd (zie onderstaande tabel).

Verharding   Huidige
situatie  
Toekomstige situatie   Toename verharding  
Bebouwing   5.695 m2   ±12.000 m2   ±6.300 m2  
Verharding   5.574 m2   ±5.000 m2   ±-600 m2  
Halfverharding   127 m2   ±3.000 m2   ±2.900 m2  
Totaal verharding   11.396 m2   ±20.000 m2   ±8.400 m2  

In totaal neemt de verharding met circa 0,84 ha (8.400 m2) toe. Waterschap Rivierenland heeft een vuistregel ten aanzien van watercompensatie en stelt dat 436 m3 waterberging per hectare verharding voor compensatie in open water of 664 m3 waterberging per hectare verharding voor compensatie in een technische voorziening (bv. in wadi's of kratten) gerealiseerd dient te worden. Het plangebied biedt genoeg ruimte voor deze compensatie. Op 3 juli 2023 heeft Vitens overleg gevoerd met het waterschap over voorliggend plan. Hierin heeft het waterschap aangegeven dat er inderdaad voldoende mogelijkheden zijn voor watercompensatie en verder geen problemen te voorzien.


Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij de ontwikkeling en uitbreiding van functies moet rekening gehouden worden met de parkeer- en verkeersdruk.


Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling leidt niet tot extra verkeersbewegingen of parkeerdruk. Er is voldoende gelegenheid om te parkeren op eigen erf.


Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet van het plan

6.1 Algemene opzet

Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkelingen (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).


Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Groene Woudsestraat 4, Driel' bestaat uit de volgende onderdelen:


De toelichting

In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieuhygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en de uitvoerbaarheid van het plan.


De regels

De regels bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.


De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Bedrijf - Waterwinning', 'Natuur', 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2', 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Er is een bouwvlak opgenomen in de bestemming 'Bedrijf - Waterwinning'. Op de gronden met de bestemming 'agrarisch met waarden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te veranderen in 'natuur'. Ook zijn er enkele nadere aanduidingen opgenomen, die in de volgende paragraaf waar nodig worden toegelicht.


De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. Qua systematiek en inhoud is aangesloten bij het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Gekozen is voor een concreet, gedetailleerd plan, omdat sprake is van concrete ontwikkelingen, waarbij het uit landschappelijk-stedenbouwkundig oogpunt gewenst is dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden concreet worden vastgelegd. Dit betekent onder meer dat de bouwvlakken op maat zijn opgenomen. Het plan sluit daarnaast aan op de vereisten vanuit het LOP van Overbetuwe.


Bouwplan

Indien een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.


Agrarisch met waarden

Het westelijk deel van het plangebied blijft bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Binnen de agrarische bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik, het behoud en de bescherming van openheid en van de zegen, alsmede voor extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. De aanduidingen ter bescherming van de openheid en zegen, zoals opgenomen in het huidige bestemming, zijn met het oog op de bescherming van deze landschapswaarden in dit plan overgenomen. Ter plaatse van deze functieaanduidingen geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een aantal soorten werkzaamheden, die deze waarden zouden kunnen aantasten. Vergunning kan worden verleend, wanneer wordt aangetoond, dat de werken en werkzaamheden geen blijvend onevenredige afbreuk aan deze waarden doen. Daarbij moet een advies van de waterbeheerder worden verkregen.

Tevens ligt er een wijzigingsbevoegdheid op deze gronden, ten behoeve van een bestemmingswijziging naar 'natuur'. Om aan te sluiten bij de landschappelijke kwaliteiten van het waardevol open landschap en verder te versterken heeft de gemeente de eis dat in de toekomst een groter oppervlakte op een vergelijkbare wijze wordt omgevormd naar natuur. Dit perceel is op dit moment nog niet vrij van pacht. Indien het perceel vrij van pacht is, legt Vitens een landschappelijk inpassingsplan voor dit perceel ter goedkeuring voor aan de gemeente. Dit plan sluit aan bij de landschappelijke inpassing van het groene perceel. Na goedkeuring van de gemeente zal Vitens deze inpassing binnen circa 1-2 jaar realiseren.

Voor de omzetting van dit geel omrande perceel is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen. Mocht er niet op minnelijke wijze worden uitgekomen met de pachter over de ontpachting van dit geel omrande perceel, dan treden Vitens en de gemeente in overleg om te onderzoeken hoe compensatie op een andere duurzame wijze te realiseren.


Bedrijf - Waterwinning

Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - Waterwinning'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven ten behoeve van waterwinning, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Ter plaatse van deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen tot 12 meter hoogte gebouwd mag worden. Ter plaatse van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is geregeld dat het in gebruik nemen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing binnen twee jaar na ingebruikname van de nieuwe bedrijfsgebouwen is aangelegd ter plaatse van de bestemming 'Natuur', en in overeenstemming met het inrichtingsplan. Bovendien dient die landschappelijke inrichting na realisatie in stand te worden gehouden.


Natuur

Het noord(oostelijk) deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Natuur' in het bestemmingsplan. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische en natuurwaarden, waterhuiskundige doeleinden, waterberging, waterlopen en extensieve dagrecreatie, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden. Gebouwen mogen hier niet worden gebouwd, met uitzondering van een natuurobservatiepost.

Hierdoor wordt de versterking van de bijzondere kwaliteiten gewaarborgd. Daarnaast verkleint het verdiept bouwen en het aanbrengen van een gedeeltelijke grondwal de impact op het waardevol open landschap. Hoewel de bouwhoogte van 10 meter hoger is dan gewenst is hiermee akkoord gegaan door de gemeente, omdat dit een specifieke eis is voor Vitens om het zuiveringsproces te kunnen uitvoeren.

Leiding - Gas

In het westelijk deel van het plangebied is een leiding gelegen. Ter plaatse van de leiding en een belemmeringsstrook van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de aardgastransportleiding is daartoe de bestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken. In principe mogen hier uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd.


Waarde - Archeologie en Archeologische verwachting 1, 2, 3 en 4

In het plan zijn met het oog op de archeologische verwachtingswaarden (zie paragraaf 5.2.1) dubbelbestemmingen opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemmingen is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan bepaalde drempelwaarde en dieper dan 30 cm-Mv worden uitgevoerd. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.


Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.


Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Tevens is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.


Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.


Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding zijn verschillende gebiedsaanduidingen opgenomen: 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'milieuzone - waterwingebied' en 'overige zone - waardevol landschap'. Het plangebied maakt namelijk onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied en behoort tot een landschappelijk waardevol gebied (grootschalige openheid). In de algemene aanduidingsregels zijn specifieke regels opgenomen ter bescherming en waarborging van deze belangen. Deze zijn van toepassing naast de opgenomen bestemmingen en prevaleren in geval van strijd met de hoofdbestemming.


Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering, overschrijdingen van de bouwgrenzen, de maximale inhoud van (bedrijfs)woningen, tijdelijk kamperen.


Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen en het bouwen van kleine gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen.

Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure in geval van toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden beschreven.


Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.


Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële toelichting

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.


Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van drinkwaterbedrijf Vitens. Het bestemmingsplan maakt geen (bouw-)plannen mogelijk waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is. Het opstellen van een exploitatieplan voor voorliggend bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.


De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal gezien de geringe omvang van de ontwikkeling niet plaatsvinden.

Wel heeft de initiatiefnemer op 16 mei 2023 een ronde langs de nabije buren van locatie Fikkersdries gemaakt. Aan de keukentafels zijn de plannen voor de nieuwe zuiveringsinstallatie besproken en over en weer vragen gesteld. Daarnaast is op 8 juni een grote bijeenkomst voor de inwoners van Driel (waar de nieuwbouwlocatie is beoogd) georganiseerd. Ook hier zijn de plannen voor de zuiveringsinstallatie en de aanhakende projecten (transportleiding en zoektocht naar extra drinkwater) op en nabij Fikkersdries toegelicht. Vanuit beide participatiemomenten is er een vraag & antwoorden overzicht gemaakt. Deze is vindbaar voor iedereen via www.vitens.nl/fikkersdries onder het kopje “documenten”.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd.

8.4 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 oktober 2023 tot en met 29 november 2023 voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen en digitaal beschikbaar gesteld op de websites www.overbetuwe.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon eenieder zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan indienen. In bijlage 6 bij deze toelichting van het bestemmingsplan zijn de binnengekomen zienswijzen samengevat en van een antwoord worden voorzien.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.