Plan: | Elst, Rijksweg-Noord 94 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0379ELSTrijkswgn94-ONT2 |
Aan de Rijksweg-Noord 94 te Elst, gelegen ten noorden van de kern Elst, is momenteel een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning gevestigd. De initiatiefnemers willen de agrarische bedrijfsfunctie beëindigen en de agrarische bedrijfsbebouwing slopen. In de toekomst zal ook de bedrijfswoning worden gesloopt en wordt op de kavel een nieuwe woning opricht. Daarnaast willen de initiatiefnemers noordelijk van de bedrijfswoning één nieuwe vrijstaande woning op een nieuw te realiseren woonkavel oprichten.
Om het initiatief mogelijk te maken, moet de bestemming van de bedrijfswoning worden gewijzigd naar een Woonbestemming. Ook moet voor de twee woningen een Woonbestemming worden opgenomen en moeten twee bouwvlakken worden toegekend om het oprichten van de woningen mogelijk te maken.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' maakt het onder voorwaarden mogelijk om de huidige bestemming 'Agrarisch' door middel van een wijzigingsplan te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en na sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing twee nieuwe woningen op te richten. Er is echter voor gekozen om voor de beoogde ontwikkeling een herziening van het bestemmingsplan te doorlopen, aangezien binnen de wijzigingsbevoegdheid alleen woningen binnen het bestaande agrarische bouwvlak gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan 'Elst, Rijksweg-Noord 94' wijzigt de bestemming van de twee toekomstige woonpercelen naar een Woonbestemming. Er worden twee bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de woningen mogen worden opgericht. Het huidige agrarische bouwvlak wordt wegbestemd. Het bestemmingsplan geeft een nieuw bouw- en gebruikskader voor de beide delen van het perceel en voor de omliggende agrarische gronden. In deze toelichting wordt aangetoond dat het plan voldoet aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied aan de Rijksweg-Noord 94 te Elst ligt in het buitengebied van Overbetuwe, circa 150 meter ten noorden van deze kern. Ongeveer 100 meter ten noorden van het plangebied stroomt de Linge. De Rijksweg-Noord, waaraan het plangebied aan de westkant grenst, is een noord-zuid lopende verbindingsweg tussen Elst en de zuidelijke uitbreidingswijken van Arnhem. De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Bing Maps) |
Het plangebied beslaat een deel van het perceel Rijksweg-Noord 94. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Elst, sectie N, perceelnummers 508 en 617 (ged.). De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de omvang van de twee toekomstige woonpercelen (zie nader Hoofdstuk 3 voor een beschrijving van de planuitgangspunten) en het huidige agrarische bouwvlak, dat zal worden wegbestemd. Om een logische begrenzing van het plangebied aan te houden, is ook de resterende strook tussen de twee woonpercelen, tot aan de grens met de Rijksweg-Noord, opgenomen in het plangebied. Rondom het plangebied liggen afwisselend woonpercelen en agrarische gronden. Aan de westkant grenst het plangebied zoals gezegd aan de Rijksweg-Noord.
De directe omgeving van het plangebied, inclusief indicatieve begrenzing van het plangebied, is in figuur 1.2 weergegeven. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding van het bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps) |
In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Elst, Schil Westeraan A325', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op11 juni 2013. Het plangebied is volledig bestemd als 'Agrarisch'. Er is één bouwvlak opgenomen rondom de bestaande bebouwing. Hier is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' opgenomen. De gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor een loonbedrijf. Er is tevens één bedrijfswoning toegestaan binnen het bouwvlak.
In het plangebied gelden verder de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1, 2 en 3'.
Een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan, met de begrenzing van het plangebied in rood kader, is weergegeven op figuur 1.3.
![]() |
Figuur 1.3: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Elst, Schil Westeraam A325' met het plangebied in rood kader weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het gebruik van de gronden en bebouwing als burgerwoning niet toegestaan en is het oprichten van nieuwe woningen niet mogelijk. Voor deze onderdelen is een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' nodig. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het oprichten van twee woningen mogelijk te maken onder voorwaarden (artikel 3.5.3, sub b). Dit plan sluit inhoudelijk aan op de meeste voorwaarden, maar wijkt af van deze bevoegdheid door het realiseren van een nieuwe woning buiten het bestaande agrarische bouwvlak. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de bestemming ter plaatse van de twee woonpercelen gewijzigd naar 'Wonen' en 'Tuin' en wordt het agrarisch bouwvlak verwijderd.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het bestemmingsplan gevolgde procedure beschreven.
Het plangebied beslaat een deel van het perceel Rijksweg-Noord 94. Het volledige perceel beslaat ca. 6,5 hectare, maar het plangebied is aanzienlijk kleiner. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Elst, sectie N, perceelnummers 508 en 617 (ged.). Ter plaatse is momenteel een loonbedrijf gevestigd met een bedrijfswoning. Bij het bedrijf is één loods van ca. 1.700 m² groot aanwezig. Bij de bedrijfswoning behoort ook een bijgebouw, dat ten zuiden van de woning staat. Rondom de loods en nabij de inrit tot het bedrijfsperceel is verharding aanwezig. Een deel van de verharding, die op de luchtfoto in figuur 1.2 in het vorige hoofdstuk te zien is, is inmiddels verwijderd. Figuur 2 geeft een actueel beeld van de situatie ter plaatse.
De omliggende gronden, waaronder het beoogde perceel voor de nieuw op te richten woning, zijn agrarisch in gebruik en zijn onbebouwd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen afwisselend woonpercelen en agrarische gronden. Aan de westkant grenst het plangebied aan de Rijksweg-Noord. Aan de overzijde van deze weg zijn eveneens enkele woningen, maar ook een agrarisch en niet-agrarisch bedrijf gevestigd.
![]() |
Figuur 2: recent straatbeeld van het plangebied, met zichtbaar de bedrijfswoning, het bijgebouw, de bedrijfsloods en de oprit (bron: Google Streetview) |
De initiatiefnemers willen de huidige bedrijfsfunctie beëindigen en willen deze ook beëindigd houden. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt en de verharding rondom de huidige loods zal worden verwijderd. Recent is dit voor een gedeelte van de verharding al gebeurd. De bedrijfswoning zal (op termijn) ook worden gesloopt. Na beëindiging van de bedrijfsfunctie, zal het perceel worden gebruikt voor woondoeleinden. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig. Voorwaarde daarbij is dat de agrarische bedrijfsfunctie beëindigd blijft.
Na sloop van bebouwing en verharding en beëindiging van de bedrijfsfunctie, wil de initiatiefnemer op het noordwestelijk deel van diens perceel één nieuwe woning oprichten. Daarnaast wordt, na sloop van de huidige bedrijfswoning, op het perceel bij de bedrijfswoning ook één nieuwe woning opgricht. De voorgevel van de noordelijke woning komt in lijn te staan met de bestaande bedrijfswoning (en de vervangende nieuwe woning) en de woning ten noorden van het plangebied. Door de woning op deze plek te situeren wordt de open ruimte tussen de twee bestaande woningen logisch opgevuld, waarbij voldoende open ruimte behouden blijft. Hierdoor tast de ontwikkeling de kenmerken en structuur van het lint aan weerszijden van de Rijksweg-Noord niet aan. De noordelijke woning komt op een ruim perceel van ca. 5.300 m² groot te liggen. De kavel sluit logisch aan op de aangrenzende kavels en er is voldoende ruimte om het perceel landschappelijk in te passen. Zie over de landschappelijke inpassing nader paragraaf 4.3.
De huidige bedrijfswoning wordt, zoals al eerder aangegeven, gesloopt en vervangen door een nieuwe vrijstaande woning. Ook het bestaande bijgebouw, dat in slechte staat verkeert, wordt gesloopt en vervangen door een nieuw bijgebouw op het achtererf bij de woning. Rondom de woning met bijgebouw wordt een kavel van ca. 1.000 m² groot voorzien.
Figuur 3 geeft een indruk van de toekomstige inrichting van het plangebied.
![]() |
Figuur 3: inrichting toekomstige situatie met twee woonpercelen (bron: Buro Hofsteden) |
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Omgevingswet (Ow). Tot de invoering van de Ow heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een ontwikkeling van lokaal belang, gezien de aard en beperkte schaalgrootte van het plan. Het betreft enkel het omzetten van een agrarische bedrijfsbestemming naar wonen met netto toevoeging van één woning. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding. Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige planologische wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of
zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een
bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van
de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt
buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan ziet op het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming naar wonen. Hierbij blijft één woning behouden en wordt er één extra woning mogelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat er bij een netto toename van één woning geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog verschillende actualisatieplannen vastgesteld. Het actuele beleid is opgenomen in de omgevingsvisie van 19 december 2018. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In februari 2022 is de meest recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd en in juli 2022 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Het plan betreft een bestemmingswijziging van een Agrarische bedrijfsbestemming naar een Woonbestemming. Hierbij wordt de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, wordt één bedrijfswoning herbestemd tot een burgerwoning en wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Gezien de beperkte schaalgrootte en de aard van het initiatief zijn provinciale belangen slechts beperkt aan de orde. Hierna worden de voor dit plan relevante onderdelen uit de verordening behandeld.
Aanduidingen
Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de aanduiding 'Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw'. Dit thema is niet van toepassing op het plan, omdat er in de huidige en toekomstige situatie geen sprake is van glastuinbouw.
Het plangebied ligt ook in de buurt van de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Gelders Natuurntwerk (GNN). Voor deze gebieden is echter geen externe werking van toepassing. Het plan heeft geen negatieve effecten op deze gebieden.
Tot slot ligt het plangebied in een intrekgebied. In deze gebieden, die bedoeld zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grond-/drinkwater, is de winning van fossiele energie verboden. Hiervan is in dit plan geen sprake.
Thema 'wonen'
De Omgevingsverordening bepaalt dat nieuwe woonlocaties uitsluitend zijn toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan. Het plan voorziet in een netto toename met één woning. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat op regionaal niveau is afgestemd. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, op korte afstand van de middelgrote kern Elst. Eén van de centrale opgaven uit de Omgevingsvisie is het behouden van een vitaal buitengebied. De gemeente wil dit met differentiatie bereiken. In het buitengebied worden zeven deelgebieden onderscheiden, met specifieke ambities per deelgebied, die op concrete situaties worden toegepast.
Het plangebied ligt zoals gezegd op korte afstand van de rand van de bebouwde kom van Elst. De zone tussen de Linge ten noorden van het plangebied en de bebouwde kom ten zuiden daarvan, kan als dorpsrandzone worden beschouwd. In deze zones streeft de gemeente naar het meer zichtbaar en beleefbaar maken van de ruimtelijke en functionele relatie tussen de dorpen en het omliggende landelijke gebied. Het doel is om op die manier de overgang tussen kernen en buitengebied te verbeteren.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming van een bestaand loonbedrijf naar 'Wonen', met netto toevoeging van één woning. Het wegbestemmen van een loonbedrijf nabij de dorpsrand draagt bij aan een verbetering van het woon- en leefklimaat en, door de sloop van de bedrijfsloodsen in combinatie met landschappelijke inpassing van de toekomstige woonerven, ook aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hoewel aan de Rijksweg-Noord sprake is van een gemengd bebouwingslint, past de toekomstige functie beter in de ruimtelijk-functionele structuur dan het bestaande loonbedrijf. De beoogde invulling met twee woonpercelen en daartussen een open strook zorgt voor een passende invulling van het bebouwingslint aan de Rijksweg-Noord. Door de open ruimte tussen de percelen en de ruime opzet van het noordelijke nieuwe woonperceel, wortd verdichting voorkomen en blijft het omliggende agrarische gebied zichtbaar en beleefbaar. Hiermee wordt dan ook invulling gegeven aan de ambitie voor de dorpsrandzones.
De beoogde wijziging past al met al bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen, die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning), vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en voor het opvangen van de autonome groei van het aantal huishoudens.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt de huidige Agrarische bedrijfsbestemming in het plangebied gewijzigd in een Woonbestemming. Er wordt netto één woning toegevoegd. De gemeente houdt in haar woningbouwprogrammering rekening met kleinschalige ontwikkelingen, zoals deze bestemmingswijziging. De gemeentelijke woningbouwopgave is nog niet gerealiseerd. De wijziging past dus binnen de kwantitatieve woningbouwdoelstellingen.
In kwalitatief opzicht is van belang dat de beoogde wijziging naar wonen in ruimtelijk en functioneel opzicht past in de omgeving, zoals hiervoor bij de behandeling van de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 al is beschouwd. Het plangebied is een geschikte locatie om te wonen, gelegen op korte afstand van de bebouwde kom van Elst en aan bestaande infrastructuur. De ruimte in het plangebied maakt het bovendien mogelijk om een ruim nieuw woonperceel te ontwikkelen. Hierdoor kan een landelijk karakter worden behouden met de voorzieningen van Elst in de nabijheid. Het plan voldoet ook in kwalitatief opzicht aan de uitgangspunten van de Woonagenda Overbetuwe 2020.
Beleidsregel 'Functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied'
In 2008 is de beleidsregel 'functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' opgesteld. Deze bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestaande agrarische bedrijfsfunctie in een woonfunctie. De beleidsregel is hierop van toepassing. Het plangebied ligt in het gebied 'Bijzonder gebied'. Dit zijn projecten van grootschalige aard, zoals het nabij het plangebied gelegen Park Lingezegen. Een functieverandering van agrarisch naar wonen is binnen dit gebied mogelijk. Naast het behoud van de bestaande (bedrijfs)woning wordt één woning toegevoegd. Dit is mogelijk bij sloop van 1.500 tot 3.000 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing. Daarvan is in dit geval sprake. Het uitgangspunt is dat een reductie van minimaal 50% aan bebouwing wordt bereikt. Aan die eis wordt ruimschoots voldaan. Verder wordt wat betreft de toegestane maatvoering van de woningen en bijgebouwen aangesloten bij het gemeentelijk beleid.
Het bestemmingsplan is dus in overeenstemming met de beleidsregel.
Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een Woonbestemming. In de toekomstige situatie zijn er twee woonpercelen in het plangebied aanwezig, beide met een nieuwe vrijstaande woning. Netto wordt er één woning toegevoegd door de sloop van de huidige bedrijfswoning. Een voorwaarde om medewerking te kunnen verlenen aan de beoogde wijziging is dat een goede landschappelijke inpassing van de beide toekomstige woonpercelen op basis van een inrichtingsplan plaatsvindt. Er is daarom een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1 bij de regels), waarbij het LOP als belangrijk kader is gebruikt. Op afbeelding 4 is een schetsmatige weergave van de beoogde inrichting en inpassing zichtbaar.
![]() |
Figuur 4: landschappelijke inpassing en inrichting toekomstige situatie (bron: Buro Hofsteden) |
Het plangebied ligt aan de noordelijke rand van het deelgebied Elst (deelgebied 16). In de directe omgeving van Elst staat het versterken van het kleinschalige karakter centraal. Dit past bij de kenmerken, die van oudsher op de hogere oeverwallen te vinden zijn. Concreet zijn (onder andere) de volgende relevante doelstellingen en acties voor het deelgebied geformuleerd:
Het plan voorziet in de sloop van de huidige agrarische bedrijfsbebouwing, die van aanzienlijke omvang is en naar huidige inzichten ook stedenbouwkundig minder goed past binnen het lint aan de Rijksweg-Noord. Het kavelpaspoort en de landschappelijke inpassing van de woonpercelen voorziet in enkele elementen, die bijdragen aan de hiervoor opgesomde doelstellingen:
Het plan sluit al met al goed aan bij de doelstellingen uit het LOP.
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming in het plangebied van een Agrarisch bedrijfs- naar een Woonbestemming. De bestaande woning blijft daarbij behouden en er kan één extra woning worden gebouwd. Of voor deze bestemmingswijziging een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen bestemmingswijziging komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Vanwege de aard en omvang van de wijziging is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt en de hoeveelheid bebouwing en verharding binnen het plangebied neemt af. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt.
Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.
In artikel 106 van de Wgh is bepaald dat akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd in de volgende situaties:
Ten aanzien van railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen is 68 dB.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk. Daarmee worden nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Rijksweg-Noord, de 1e Weteringsewal, de Ceintuurbaan en van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Een akoestisch onderzoek naar het weg- en railverkeerslawaai is daarom noodzakelijk. Geluidgezoneerde industrieterreinen liggen niet in de directe omgeving van het plangebied.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hierna worden de resultaten van het onderzoek besproken.
Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting vanwege de Rijksweg-Noord is maximaal 57 dB voor de zuidelijke woning en maximaal 56 dB voor de noordelijke woning. De voorkeursgrenswaarde wordt op beide locaties overschreden. Ook wordt niet voldaan aan de ambitiewaarde, maar wel aan de bovengrens van het gemeentelijk geluidbeleid (klasse 'zeer onrustig'). Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde, die in dit geval 63 dB is. De geluidbelasting vanwege de 1e Weteringsewal en de Ceintuurbaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet.
Ten aanzien van de Rijksweg-Noord is voor beide woningen een hogere waarde nodig. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn in het onderzoek beschouwd, maar deze zijn redelijkerwijs niet mogelijk, niet wenselijk en/of onvoldoende doeltreffend.
Railverkeerslawaai
De geluidbelasting vanwege de spoorweg is maximaal 63 dB op de zuidelijke woning en maximaal 62 dB op de noordelijke woning. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, maar wel aan de maximale ontheffingswaarde (68 dB). De ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt eveneens overschreden, maar er wordt wel voldaan aan de bovengrens van het beleid (klasse 'zeer onrustig').
Ten aanzien van railverkeerslawaai is voor beide woningen een hogere waarde nodig. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn in het onderzoek beschouwd, maar deze zijn redelijkerwijs niet mogelijk, niet wenselijk en/of onvoldoende doeltreffend.
Hogere waarden
Voor de realisatie van het plan zijn hogere waarden voor zowel het weg- als het railverkeerslawaai benodigd voor beide nieuwe woningen. Daarom is het plan getoetst aan het gemeentelijk hogere waardenbeleid. Voor het verlenen van een hogere waarde dient aan een aantal voorwaarden voldaan te worden conform dit beleid. Met een geluidbelasting van 57 dB kan het wegverkeerslawaai als "zeer onrustig" aangemerkt worden. Hiermee wordt aan de bovengrens conform het geluidbeleid voldaan. Voor spoorweglawaai voldoet de geluidbelasting van 63 dB ook aan de bovengrens "zeer onrustig".
Bij de afweging voor het verlenen van een hogere grenswaarde worden de locatie specifieke kenmerken betrokken. Conform het beleid kan een hogere waarde verleend worden omdat de woningen bestaande woningen en opstallen vervangen.
Bij nieuwe geluidgevoelige situaties dienen, indien de geluidklasse "onrustig" tot "lawaaiig" van toepassing is, aanvullende onderzoeken/motiveringen c.q. maatregelen getroffen te worden zodat de gemeente gemotiveerd hogere waarden kan verlenen. Voor het onderhavige plan zijn de volgende criteria van toepassing voor het mogelijk maken van een hogere waarde:
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan naar verwachting worden geborgd. Het verlenen van hogere waarden past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. Wel is het noodzakelijk nader geluidweringonderzoek uit te voeren om te bepalen hoe een binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit wordt geborgd. Voor het bepalen van de geluidwerende voorzieningen moet rekening worden ghouden met de cumulatieve geluidbelasting vanwege spoorweg- en wegverkeerslawaai, die maximaal 63 dB bedraagt. Conform het Bouwbesluit mag ervan uitgegaan worden dat een gevel een geluidwering heeft van tenminste 20 dB(A). Daar waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB is nader onderzoek naar de geluidwering van de gevel nodig. Dit vormt voor de vaststelling van het bestemmingspan geen belemmering.
Conclusie
Het aspect geluid (Wet geluidhinder) vormt geen belemmering voor het plan. Voor beide nieuwe woningen is het verlenen van hogere waarden noodzakelijk vanwege zowel het weg- als het railverkeer. Door het college van Burgemeester en Wethouders is een besluit voor hogere grenswaarden vastgesteld. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan voldoende worden geborgd.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestemming van een agrarisch bedrijfsperceel naar een Woonbestemming, met toevoeging van één woning. Het toekomstige aantal verkeersbeweging is zodanig gering (zie ook paragraaf 5.13), dat vaststaat dat het project niet in betekenende mate bijdraagt. Ook anderszins worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben. Het project valt daarom zonder meer onder de regeling NIBM.
Daarnaast voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied naar verwachting ruimschoots aan de normstelling, zo blijkt uit raadpleging van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan wijzigt een bestaande milieubelastende functie (loonbedrijf) naar een gevoelige bestemming (twee woonpercelen). Gezien de aard van de toekomstige functie heeft het plan geen milieu-effecten op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Wel kan de wijziging naar een gevoelige bestemming leiden tot beperkingen voor omliggende bedrijven en moet worden beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. In dit verband is van belang dat in de huidige situatie reeds een bedrijfswoning is toegestaan en feitelijk aanwezig is. De situering van die woning verandert niet. Deze wijziging levert dus geen (nieuwe) beperkingen voor andere functies op. Voor het nieuwe woonperceel is dit anders. Dit wordt immers voorzien op gronden die nu een agrarische bestemming hebben. Daarom is onderzocht of omliggende bedrijvigheid op voldoende afstand van de nieuwe woning is gesitueerd. Hiertoe is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 2. Dit onderzoek heeft betrekking op een groter gebied dan alleen onderhavig plangebied. Hierna worden op basis van deze quickscan de voor dit bestemmingsplan relevante bevindingen beschouwd.
Hoewel in de omgeving van het plangebied ook enkele niet-woonfuncties voorkomen, wordt uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk' voor de gewenste toekomstige situatie. Dit betekent dat de reguliere richtafstanden van toepassing zijn.
Op basis van de bevindingen uit de quickscan zijn in de omgeving van het plangebied de volgende relevante bedrijfsfuncties gevestigd. Hierbij wordt getoetst aan de reguliere richtafstanden. In figuur 5.1 is de situering van deze functies ten opzichte van het plangebied indicatief weergegeven.
Adres | Functie | Milieucat. | Richtafstand | Afstand werkelijk |
Rijksweg-Noord 103 | Garagebedrijf | 2 | 30 m | 110 m |
Rijksweg-Noord 105 | Grondgebonden veehouderij | 4.1 | 200 m | 50 m |
![]() |
Figuur 5.1: bedrijvigheid in omgeving plangebied (bron: Econsultancy, bewerking BRO) |
Uit de toetsing aan de richtafstanden blijkt dat de nieuwe woning (en overigens ook de bestaande woning) binnen de richtafstand tot de grondgebonden veehouderij aan de overzijde van de Rijksweg-Noord ligt. Het aspect geur is maatgevend voor dit bedrijf; wat betreft de overige aspecten reikt de richtafstand niet over het plangebied. Het aspect 'geur' wordt in de volgende paragraaf 5.5 nader behandeld. Voor het overige zijn er geen belemmeringen over en weer.
Spuitzones
Naast de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn ook spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen relevant. Uitgangspunt op basis van landelijk beleid en bestendige jurisprudentie is dat minimaal 50 meter afstand tussen gevoelige functies (zoals woningen) en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in acht moet worden genomen. In dit geval zijn de omliggende agrarische gronden grotendeels in eigendom van de initiatiefnemer. Deze zal hiermee rekening dienen te houden. Ten noorden van het plangebied is een agrarisch perceel aanwezig, dat niet in eigendom van de initiatiefnemer is. Op dit perceel moet al rekening worden gehouden met de bestaande woningen aan weerszijden van het perceel. Hierdoor is het gebruik van bestrijdingsmiddelen op een aanzienlijk deel van het perceel al niet mogelijk. Van een dergelijk gebruik is op dit moment ook geen sprake op het betreffende perceel. Na de onderhavige wijziging zal het beperkingengebied op dit perceel zeer beperkt groter worden. Gezien de reeds bestaande beperkingen leidt dit niet tot onevenredige aanvullende beperkingen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Er zijn geen beperkingen over en weer ten opzichte van andere functies. Voor wat betreft het aspect geur in relatie tot de nabij gelegen veehouderij wordt verwezen naar de navolgende paragraaf.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.
Beoordeling
Het plan maakt twee geurgevoelige objecten, woningen, mogelijk. Uit de voorgaande paragraaf bleek al dat in de omgeving van het plangebied één veehouderij gevestigd is: de grondgebonden veehouderij Rijksweg-Noord 105. Deze veehouderij ligt in een lint met andere (woon)bebouwing. De afstand tot de twee woningen in het plangebied is ongeveer 50 meter. De veehouderij moet al rekening houden met de bestaande geurgevoelige objecten, waaronder de bestaande bedrijfswoning. Er wordt voldaan aan de vaste afstand van artikel 4, eerste lid, sub a van de Wgv.
Omdat de onderhavige ontwikkeling relevant is voor de bedrijfsvoering van de veehouderij en om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te kunnen beoordelen, is door Econsultancy een geurberekening uitgevoerd. Figuur 5.2 geeft de geurhindercontouren weer. De norm voor woningen in het buitengebied is 8 odorunits. Hieraan wordt bij beide woningen ruimschoots voldaan. De geurbelasting op de woningen is ca. 5 odorunits, zie de bruine lijn in figuur 5.2. Deze geurbelasting wordt op basis van de ligging van het plangebied in het buitengebied met een landelijk karakter aanvaardbaar geacht. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De betreffende veehouderij wordt niet onevenredig in haar belangen geschaad en kan de huidige bedrijfsvoering zonder aanvullende belemmeringen voortzetten.
![]() |
Figuur 5.2: berekening geurcontouren, bruine lijn = contour 5 odorunits (bron: Econsultancy) |
Conclusie
De Wgv vormt geen belemmering in het kader van dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan ziet op het wijzigen van een agrarisch (bedrijfs)bestemming naar twee woonpercelen. Vanwege de aard van deze wijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. Er zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd voor het plangebied en een groter gebied oostelijk daarvan. De volledige rapportages van deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 3. Hierna worden de voor dit plan relevante bevindingen en conclusies behandeld.
Op basis van de resultaten uit het historisch onderzoek incl. locatiebezoek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van het huidige bouwvlak in het plangebied, aangemerkt als 'erf' in de betreffende onderzoeken, zijn ten hoogste lichte verontreinigingen in zowel de boven- en ondergrond als het grondwater aangetroffen. Ook ter plaatse van de (voormalige) bodembedreigende activiteiten en/of voormalige grond(water)verontreinigingen zijn nog maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond.
Op de omliggende agrarische gronden, waar onder meer de nieuwe woning wordt voorzien, zijn eveneens zowel in de boven-, ondergrond als het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters zijn aangetoond. De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen enkel overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde meetwaarden) de interventiewaarden en de indexwaarden van 0,5 niet overschrijden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wbb noodzakelijk.
Zowel zintuiglijk als analytisch zijn geen duidelijke waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen als gevolg van de voormalige watergangen. Naar verwachting is voorafgaand aan de demping eventueel slib uit de watergangen verwijderd en zijn de watergangen gedempt met gebiedseigen grond.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding tot nader onderzoek en wordt de bodemkwaliteit geschikt bevonden voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in de beëindiging van de agrarische activiteit en het bestemmen van twee woningen. Dit betreft één nieuwe woning en de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als woning. Deze wijziging is relevant uit het oogpunt van externe veiligheid. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is daarom een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Met behulp van de risicokaart zijn de risicobronnen in de omgeving in beeld gebracht.
![]() |
Figuur 5.2: uitsnede provinciale risicokaart (raapleging 8 december 2022) met het plangebied in zwarte cirkel |
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende informatie op.
Het plangebied ligt op ca. 90 meter ten oosten van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en op ca. 3.400 meter van de Betuweroute. Over deze twee transportroutes vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze twee risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van beide risicobronnen. Echter is de afstand tussen het plan en Betuweroute dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Dit zelfde geldt ook voor de spoorlijn Arnhem – Nijmegen maar dan omdat het groepsrisico niet met 10% toeneemt. Dit vanwege de al aanwezige bebouwing en het aantal personen maximaal met 2,4 toeneemt (conform handleiding verantwoording groepsrisico, gemiddelde aanwezigheid per woning). Daarnaast blijkt uit de basisnetrapportage spoor dat ter hoogte van het plangebied het groepsrisico zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een twee externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Hiervoor is de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 8 december 2022 voor advies gevraagd. Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroutes met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van beide risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Betuweroute. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hiervoor) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen, e.d. is de aanwezigheid van mogelijke onontplotse oorlogsmunitie (OO) van belang. Dergelijke werkzaamheden zijn hier aan de orde. Daarom moet een explosievenonderzoek worden uitgevoerd, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Dit aspect is met name van belang voor de uitvoering van het plan en staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op voorhand niet in de weg.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.
Beoordeling en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor het plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan uit 2015. Het NWP plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode tot en met 2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen, waaronder het overstromingsrisicobeheerplan en stroomgebiedbeheerplannen voor de rijkswateren.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP, tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen er voor 2027 liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In het waterbeheerprogramma (WBP) beschrijft het waterschap wat men in de periode tot en met 2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Eén van de voornaamste en voor de ruimtelijke ordening relevante principes is dat water bepalend is voor de inrichting van een gebied. De ambitie en samenwerking worden door gebiedsgericht te werken vormgegeven. Overbetuwe maakt onderdeel uit van het deelgebied Betuwe. Kerntaken van het waterschap zijn:
Voor al deze taken zijn in het WBP ambities voor de lange termijn, concrete doelen voor de plantermijn, de strategie en maatregelen beschreven.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Beoordeling
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging en maakt het oprichten van twee nieuwe woningen inclusief bijgebouwen mogelijk. Eén woning betreft vervangende nieuwbouw van de bestaande (bedrijfs)woning. Ook de agrarische bedrijfsbebouwing (ca. 1.700 m² groot) wordt gesloopt. Ook wordt een groot deel van de bestaande verharding op het agrarisch bouwperceel verwijderd. Het verhard oppervlak in het plangebied wordt per saldo aanzienlijk gereduceerd. Een compensatieverplichting is daarom niet aan de orde.
Voor de nieuwe woningen geldt de eis dat er sprake moet zijn van gescheiden afvoer van hemelwater en afvalwater. De wijze waarop het hemelwater zal worden afgevoerd, wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. De te verwachten hoeveelheid afvalwater is gezien het toekomstige gebruik beperkt en zal vanwege het verdwijnen van het loonbedrijf in totaliteit afnemen.
Aan de westelijke en noordelijke randen van het plangebied is een watergang met een beschermde status volgens de legger van het waterschap aanwezig. Dit betreft een C-watergang. Er vinden geen wijzigingen aan deze watergangen plaats en er wordt geen bebouwing opgericht in of nabij deze watergang. Voor de toegang tot het nieuwe noordelijke woonperceel zal wel een overbrugging of duiker benodigd zijn. Daarvoor zal te zijner tijd een watervergunning moeten worden aangevraagd. Redelijkerwijs mag worden verwacht dat het realiseren van deze inrit geen negatieve effecten zal hebben op het functioneren en op het waterbergend vermogen van de watergang en daarmee dat een dergelijke vergunning kan worden verleend.
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Dit aspect levert geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging op. Bij de realisatie van de nieuwe woningen gelden enkele randvoorwaarden, die geen belemmering vormen.
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. De Natura 2000-gebieden 'Veluwe' en 'Rijntakken' liggen op ongeveer 5-6 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de aard van de wijziging, kunnen negatieve effecten in de vorm van verstoring, verdroging, hinder, e.d. op voorhand worden uitgesloten. Ook een significante toename van stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/j) kan op voorhand worden uitgesloten. Dit blijkt uit de voor het project uitgevoerde stikstofdepositieberekeningen voor de gebruiksfase en de bouwfase. Deze berekeningen zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 5 en Bijlage 6. Een toelichtende rapportage is opgenomen in Bijlage 4.
Op relatief korte afstand (ca. 25 meter) ten westen en (ca. 75 meter) ten noorden van het plangebied ligt een gebied, dat tot het NNN behoort. Voor deze gebieden geldt geen toetsingskader met betrekking tot externe effecten. Gezien de aard van het plan is het bovendien uitgesloten dat de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied worden aangetast.
Soortenbescherming
Het plan voorziet in sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en het realiseren van een nieuw woonperceel met landschappelijke inpassing. Omdat negatieve effecten op beschermde soorten op voorhand niet uitgesloten zijn, is een quickscan natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 7. Hierna worden de resultaten van het onderzoek beschouwd.
De aangetroffen plantensoorten zijn allemaal algemene, niet-beschermde soorten. Kluwenklokje is een beschermde plantensoort die in de directe omgeving voorkomt, maar het is uitgesloten dat deze in het plangebied zelf voorkomt. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft plantensoorten niet overtreden.
Wat betreft beschermde diersoorten is overtreding van de Wnb op voorhand niet uitgesloten. Dit betreft de volgende soorten:
Dit vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd voordat het plan wordt uitgevoerd. Eventueel dienen tijdig mitigerende maatregelen te worden genomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen kan pas worden verleend, nadat het benodigde vervolgonderzoek is uitgevoerd en eventueel benodigde maatregelen zijn getroffen. Het benodigde vervolgonderzoek is ten tijde van de vaststelling van dit plan in uitvoering. Deze verplichting staat aan de uitvoerbaarheid van het plan naar verwachting niet in de weg.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Vóór uitvoering van het plan moet wel vervolgonderzoek naar een aantal soorten worden uitgevoerd en moeten eventueel benodigde mitigerende maatregelen tijdig worden getroffen. Dit vormt naar verwachting geen belemmering.
Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Archeologie
In het plangebied geldt op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente een hoge archeologische waarde. Het oostelijk deel betreft een terrein van hoge archeologische waarde (bestemming 'Waarde - Archeologie' in het geldende bestemmingsplan) en het westelijk deel een terrein van archeologisch belang in de vorm van oude woongrond/historische dorpskern.
Een archeologisch onderzoek is vereist, voor zover er sprake is van bodemroerende werkzaamheden en/of bouwwerkzaamheden:
Dergelijke werkzaamheden zijn in het kader van dit bestemmingsplan aan de orde. Een archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Er is een verkennend bureauonderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 8. Het onderzoek, dat door de regioarcheoloog is goedgekeurd, heeft betrekking op een groter gebied dan alleen onderhavig plangebied. De voor dit plan relevante bevindingen worden besproken.
De zone met historische bebouwing (rondom het huidige bedrijfsperceel en de bedrijfswoning) en de vindplaats met resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd (ter plaatse van een deel van het nieuwe woonperceel) dienen te worden begrensd en (nader) gewaardeerd te worden middels een proefsleuvenonderzoek. Een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een door de gemeente Overbetuwe goedgekeurd PvE (Programma van Eisen).
Binnen de rest van het plangebied is een verkennend booronderzoek noodzakelijk om de bodemopbouw vast te stellen en de verwachting te specificeren. Daarbij dienen aanvullend haaks op de stroomgordel boorraaien te worden geplaatst om de diepteligging en locatie hiervan vast te stellen.
Nader onderzoek in de vorm van een booronderzoek en proefsleuvenonderzoek is dus noodzakelijk. De archeologische dubbelbestemmingen worden daarom vooralsnog gehandhaafd in het bestemmingsplan ('Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' conform de archeologische beleidskaart). Hierdoor is verzekerd dat het benodigde vervolgonderzoek tijdig wordt uitgevoerd.
Cultuurhistorie
De bebouwing in het plangebied is niet cultuurhistorisch waardevol en er zijn ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in en nabij het plangebied aanwezig. Het plangebied behoort niet tot een cultuurhistorisch waardevol gebied.
Van aantasting van cultuurhistorische waarden is dan ook geen sprake.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit plan. Wel is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ter waarboging hiervan zijn dubbelbestemmingen opgenomen.
Verkeer
Dit bestemmingsplan wijzigt de bestaande Agrarische bedrijfsbestemming (loonbedrijf met een bedrijfswoning) naar een Woonbestemming met toevoeging van één vrijstaande woning. In de toekomstige situatie is op basis van de CROW-kencijfers (publicatie 381) een verkeersgeneratie van circa 16 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten. Door het verdwijnen van de bedrijfsfunctie zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting niet toenemen. Bijkomend voordeel is dat het aandeel zwaarder verkeer vanwege het verdwijnen van de bedrijfsfunctie vermindert.
In de huidige situatie beschikken het loonbedrijf en de bedrijfswoning over een gezamenlijke in-/uitrit. Deze wordt behouden. Voor de nieuwe woning ten noorden van het bestaande bouwperceel zal een nieuwe in-/uitrit op de Rijksweg-Noord moeten worden aangelegd. Tussen de in-/uitritten resteert ruimschoots voldoende mate. De ontsluiting kan op een overzichtelijke en verkeersveilige wijze worden gerealiseerd.
Er zijn al met al geen verkeerskundige belemmeringen of bezwaten verbonden aan het plan.
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). In de toekomstige situatie is er sprake twee vrijstaande woningen in het plangebied. Volgens de Nota zijn er 2,8 parkeerplaatsen per woning benodigd (categorie 'vrijstaand, koop' in het buitengebied). Op eigen terrein is op beide percelen voldoende ruimte voor deze parkeergelegenheid beschikbaar, zodat aan deze norm zal worden voldaan. In de planregels is ter waarborging een parkeerregeling opgenomen. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het wijzigingsplan 'Elst, Rijksweg-Noord 94' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen opgenomen: 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch'. Ook zijn enkele dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3') opgenomen. Tevens zijn enkele bouwaanduidingen en twee bouwvlakken op de verbeelding opgenomen. De opgenomen bestemmingen en aanduidingen worden in de volgende paragraaf toegelicht.
De opzet van het plan
Een bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels van het plan sluiten aan bij het huidige bestemmingsplan 'Elst, Schil Westeraam A325'. De toekomstige situatie is concreet bestemd en afgestemd op de geweste situatie en het beoogde gebruik.
Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Agrarisch
Het plangebied omvat een ruimer gebied dan alleen de toekomstige woonpercelen, omdat het gewenst is het huidige agrarische bouwvlak weg te bestemmen en te borgen dat hier geen agrarische bedrijfactiviteiten meer worden verricht wanneer de woningen als burgerwoning worden gebruikt. De gronden buiten de woonpercelen blijven bestemd als 'Agrarisch', maar zonder bouwvlak. De gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische doeleinden (zoals weides of akkers), hobbymatig agrarisch grondgebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, e.d. Binnen de bestemming mag slechts beperkt worden gebouwd: er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Tuin en Wonen
Voor de rest van het plangebied (het te behouden woonperceel en het beoogde nieuwe woonperceel) wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd naar 'Wonen' en 'Tuin'. Gekozen is voor deze beide bestemmingen in lijn met de systematiek, die in het moederplan voor woonpercelen is gehanteerd. Hierbij zijn de voorerfgebieden (tussen de weg en de voorste bouwvlakgrens, tot 3 meter achter het verlengde van de bouwvlakgrens) bestemd als 'Tuin' en de rest van de percelen als 'Wonen'. Dit past overigens binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid, omdat er geen additionele bouw- of gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming 'Tuin' van toepassing zijn ten opzichte van de bestemming 'Wonen'.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor het wonen in een woning, waarbij inwoning en een beroep/bedrijf aan huis zijn toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.
Er is één woning toegestaan per bouwperceel. Voor de woningen is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen deze moeten worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van de hoogten en inhoud van de woningen. Er mogen binnen de bestemming ook bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bouwregels gesteld. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak.
Binnen de bestemming 'Tuin' mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt voor tuinen behorend bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, alsmede uitbouwen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die voor het gehele plangebied gelden. Er is een regeling voor het overschrijden van bouwgrenzen opgenomen. In dit artikel is verder een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Ten slotte is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen. Ook is een bevoegdheid opgenomen om een grotere inhoud voor een woning te kunnen toegstaan (tot maximaal 800 m³).
Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemmingsgrenzen onder nadere voorwaarden in beperkte mate te wijzigen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er sprake van een bouwplan, omdat er een nieuwe woning kan worden opgericht. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is daarom een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over het kostenverhaal. Dit is daarmee anderszins verzekerd. Een exploitatieplan hoeft daarom niet te worden opgesteld.
Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten voor de initiatiefnemers of de gemeente te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet initiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van het plan en de beperkte ruimtelijke impact, geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard van de bestemmingswijziging, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vond plaats volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestond de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze ingediend door ProRail. Deze zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de toelichting en bijbehorende bijlagen bij dit bestemmingsplan. Daarnaast is een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Om juridische en procedurele redenen wordt het bestemmingsplan voor een tweede maal als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestaat wederom de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Het plan wordt vervolgens vastgesteld door de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.