Plan: | Heteren, Dorpsstraat 22 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1734.0368HTRNDrpsstr22-ONT1 |
De initiatiefnemer wil op de locatie Dorpsstraat 22 in Heteren de bestaande bedrijfsactiviteiten beëindigen en de loods op het perceel slopen. Op de plaats van de loods komt een nieuwe woning, die wordt geschakeld met de bestaande woning Dorpsstraat 20 op het aangrenzende perceel.
Het huidige bestemmingsplan op deze locatie maakt het oprichten van een nieuwe woning met aanbouw niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Heteren, Dorpsstraat 22' maakt het oprichten van een nieuwe woning op het perceel mogelijk en geeft een nieuw bouw- en gebruikskader voor het perceel. Hierbij is ook het perceel Dorpsstraat 20 opgenomen in het plangebied, zodat voor beide percelen een juist bouw- en gebruikskader bestaat voor de toekomstige situatie. Een deel van de aanbouw bij de woning Dorpsstraat 20 komt namelijk binnen de huidige bestemming 'Bedrijf' te liggen.
Het plangebied bestaat uit de percelen Dorpsstraat 20 en 22 in Heteren. De locatie ligt aan de noordoostkant van Heteren, binnen de bebouwde kom. Ten noorden van de locatie ligt de waterkering ten zuiden van de Nederrijn. Het dorpscentrum bevindt zich zuidwestelijk van het plangebied, terwijl ca. 350 meter oostelijk de A50 ligt. De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1: ligging van het plangebied binnen Heteren (bron: Bing Maps) |
Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend woningen. Het plangebied wordt dan ook begrensd door woonpercelen aan de noord-, oost- en westkanten (Dorpsstraat 18 en 24, Kastanjelaan 7a, 9 en 11/11a). Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door de Dorpsstraat. De directe omgeving van het plangebied, inclusief indicatieve begrenzing van het plangebied, is in figuur 1.2 weergegeven. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 1.2: indicatieve begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)
In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Heteren Indoornik', dat op 28 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. Een uitsnede van deze verbeelding, met de begrenzing van het plangebied in rood kader, is weergegeven op figuur 1.3.
Op het perceel Dorpsstraat 22 is de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag- en verhuisbedrijf' van toepassing. Het oprichten van een woning (inclusief aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) is op dit perceel niet toegestaan. Ook overschrijdt het gewenste bouwplan de toegestane maximale bouwhoogte van 6 meter ter plaatse nipt. Het voornemen is dus strijdig met de gebruiks- en bouwregels van de huidige bestemming op dit perceel.
Ter plaatse van Dorpsstraat 20 zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' van toepassing en is binnen het opgenomen bouwvlak één woning toegestaan. Het initiatief verandert hierin niets. Wel is het de bedoeling om de bestaande woning Dorpsstraat 20 en de nieuwe woning te voorziening van aanbouwen, die aan elkaar geschakeld worden uitgevoerd. Deze aanbouwen zijn grotendeels binnen de bestemming 'Bedrijf' gesitueerd. Om die reden is het wenselijk om ook het perceel Dorpsstraat 20 in de herziening van het bestemmingsplan mee te nemen, zodat voor dit perceel een eenduidig bouw- en gebruikskader (o.a. wat betref erfbebouwingsmogelijkheden) ontstaat. Verder is het gewenst om in de westelijke zone van dit perceel het oprichten van erfbebouwing uit te sluiten met het oog op het waarborgen van de bereikbaarheid van het achterliggende perceel Dorpsstraat 22.
![]() |
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Valburg' (2009), van toepassing conform de geldende beheersverordening, met het plangebied in rood kader weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit plan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Ten slotte is in hoofdstuk 8 de bij de totstandkoming van het bestemmingsplan gevolgde procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit de percelen Dorpsstraat 20 en 22 te Heteren en is kadastraal bekend als gemeente Heteren, sectie C, perceelnummers 1713 en 1714. Het heeft een oppervlakte van ongeveer 800 m².
Op het perceel Dorpsstraat 20 is één woning aanwezig. Deze is geschakeld met de achterliggende bedrijfsbebouwing op het perceel Dorpsstraat 22. Hier is een verhuis- en transportbedrijf gevestigd met één loods. De loods is toegankelijk via de westkant, over het perceel Dorpsstraat 20 en bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Figuur 2 geeft een indruk van de huidige situatie in het plangebied en geeft ook de woonpercelen en bebouwing in de directe omgeving weer.
![]() |
Figuur 2: bebouwing plangebied en omgeving in de huidige situatie |
De initiatiefnemer wil de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel Dorpsstraat 22 beëindigen en de loods op het perceel slopen. Op de plaats van de loods komt een nieuwe woning, die wordt geschakeld met de bestaande woning Dorpsstraat 20. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap en krijgt een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 7 meter. De nieuwe woning en de bestaande woning Dorpsstraat 20 krijgen een geschakelde aanbouw en een gedeelde parkeervoorziening. Beide woningen worden via de bestaande oprit aan de westkant van het plangebied ontsloten. De nieuwe woning krijgt verder nog een aanbouw aan de noordwestkant. Deze is vergunningsvrij. Figuur 3.1 geeft de toekomstige inrichting weer en in figuur 3.2 is een doorsnede van de nieuwe woning, inclusief aanbouw, opgenomen.
![]() |
Figuur 3.1: inrichting in de toekomstige situatie |
![]() |
Figuur 3.2: doorsnede nieuwe woning Dorpsstraat 22 |
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet (Ow), die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een ontwikkeling van lokaal belang, gezien de aard en beperkte schaalgrootte (één woning) van het plan. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding. Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Er is sprake van een lokale, kleinschalige ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit plan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een verplicht motiveringsinstrument, dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of
zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een ruimtelijk plan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Ook moet een motivering worden opgenomen dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt: “De toelichting bij een
bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van
de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt
buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien."
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van één nieuwe woning op een bestaande bedrijfslocatie binnen de bebouwde kom mogelijk. Deze wijziging kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Daarna zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld. Het actuele beleid is opgenomen in de geconsolideerde versie van maart 2021. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het plan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit plan van belang zijn. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de verordening of de Omgevingsverordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. In maart 2021 is de meest recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening gepubliceerd.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Het plan betreft de realisatie van één woning op een bestaande bedrijfslocatie binnen de bebouwde kom. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt hierbij gesloopt. Er spelen in principe geen provinciale belangen met een dergelijke ontwikkeling. Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de volgende aanduidingen:
Verder is het thema 'wonen' uit de Omgevingsverordening van belang, omdat er één nieuwe woning wordt toegestaan. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan, wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan.
De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat op regionaal niveau is afgestemd. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.
Aanvullend is van belang dat de nieuwe woning binnen de bebouwde kom in een woonomgeving wordt gerealiseerd. Hierbij wordt een bestaande bedrijfslocatie, die minder passend is in deze woonomgeving, beëindigd. Het is een passende locatie om een nieuwe woning te realiseren in een rustige woonomgeving. Dit past bij het streven naar een kwalitatief goed en een veilig woonmilieu.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Heteren. Dit dorp wordt gekenmerkt als een dijkdorp, verbonden met de Rijn, Renkum en Wageningen. Het dorp met ca. 5.000 inwoners heeft veel natuur- en recreatieve mogelijkheden in de uiterwaarden. Zowel deze uiterwaarden als het dorpscentrum liggen op krte afstand van het plangebied. Het onderhavige plan past functioneel bovendien in de woonomgeving waarin het plangebied ligt. Het perceel is van voldoende grootte om een woning te kunnen realiseren en bovendien wordt een minder courante functie in deze omgeving beëindigd. Het plangebied is dan ook te beschouwen als een geschikte woonlocatie in een dorpse woonomgeving. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de visie en opgaven, zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen, die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning), vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en voor het opvangen van de autonome groei van het aantal huishoudens.
Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt één woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Het toevoegen van één woning past binnen de gemeentelijke kwantitatieve woningbouwopgave, aangezien de benodigde woningbouw voor de periode tot 2025 nog niet gerealiseerd c.q. in planning is. De woning wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie, die logisch aansluit op de ruimtelijke en functionele structuur in de omgeving. Het is een geschikte locatie om te wonen. Het plan voldoet ook in kwalitatief opzicht aan de uitgangspunten van de Woonagenda Overbetuwe 2020.
Met dit bestemmingsplan wordt één nieuwe woning binnen de bebouwde kom mogelijk gemaakt. Of voor deze ontwikkeling een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van de vraag of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r. moet worden getoetst of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Is dat het geval, dan moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling komt niet voor als activiteit in Bijlage C en D van het Besluit m.e.r., mede omdat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject vanwege de zeer geringe omvang van het project. Het project betreft de realisatie van slechts één woning binnen bestaand stedelijk gebied en is zodanig kleinschalig van omvang, dat dit het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure niet rechtvaardigt. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied. Er worden daarom geen m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten mogelijk gemaakt en ook de plaats van het project geeft geen aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)-procedure. Ten slotte is er geen passende beoordeling benodigd in het kader van het project.
Een m.e.r.(beoordelings-)procedure in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk en er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een ruimtelijk plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone. De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB (Lden). Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk. Er is daarmee sprake van een nieuw geluidgevoelig object. Het plangebied ligt buiten de geluidzones van wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Alle wegen in de omgeving van het plangebied zijn 30 km/uurwegen. Akoestisch onderzoek is op basis van de Wgh niet nodig. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten op de nabij gelegen wegen niet zodanig, dat dit aanleiding geeft tot een akoestisch onderzoek.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk op een bestaande bedrijfslocatie. Deze ontwikkeling is zodanig kleinschalig van omvang, dat de verkeersaantrekkende werking ruimschoots minder is dan bij de gevallen genoemd in de Regeling NIBM. Het project valt zonder meer onder de regeling NIBM. Daarnaast is voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied naar verwachting ruimschoots aan de normstelling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit zorgt daarom niet voor belemmeringen.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Beoordeling
Het bestemmingsplan één nieuwe woning mogelijk. Een bestaande milieubelastende functie verdwijnt. In dit opzicht heeft het plan een positief effect op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Er is geen sprake van potentiële onevenredig negatieve effecten vanwege de toekomstige functie.
De nieuwe woning betreft wel een milieugevoelige functie, waarmee eventueel in de omgeving gevestigde bedrijvigheid en andere milieubelastende functies rekening moeten houden bij hun bedrijfsvoering en ontwikkeling. De ontwikkeling is in het kader van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' dus relevant. In de ruime omtrek van het plangebied zijn echter geen milieubelastende functies gevestigd. Het plangebied wordt ook aan alle kanten omgeven door woningen. Het is daarom uitgesloten dat het toevoegen van een woning in het plangebied leidt tot beperkingen voor andere functies. Andersom is het aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Er zijn geen beperkingen over en weer ten opzichte van andere functies.
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Met behulp van verspreidingsmodellen kan de geurbelasting vanuit dierenverblijven op geurgevoelige objecten worden berekend. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).
Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied.
Beoordeling
In de ruimte omtrek van het plangebied zijn geen veehouderijen gevestigd. Het plangebied is immers gelegen middenin een woonomgeving. Nader geuronderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
De Wgv vormt geen belemmering in het kader van dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Daarom is een bodemonderzoek conform de NEN 5740-richtlijnen in die gevallen noodzakelijk.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning op een bestaand bedrijfsperceel mogelijk. Een verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk, omdat er sprake is van een functiewijziging naar een gevoelige functie. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, bestaande uit een vooronderzoek, veldonderzoek en chemische analyse. De rapportage van het onderzoek is te vinden in Bijlage 1.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik en deze geen belemmering voor de realisatie van een woning in het plangebied oplevert. In de ondergrond en in het grondwater zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. In de bovengrond zijn lokaal ook matige verontreinigingen met lood en PAK aangetoond. Deze gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek. Omdat deze slechts plaatselijk zijn aangetroffen, wordt aangenomen dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m³ ernstig verontreinigde grond). Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor het bouwen van een woning op deze locatie.
Conclusie
Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
De ontwikkeling betreft het realiseren van één nieuwe woning op het bedrijfspereel Dorpsstraat 22, gelegen in de bebouwde kom van Heteren. Met deze ontwikkeling neemt het aantal personen maximaal toe met enkele personen en wordt er een nieuw kwetsbaar object gerealiseerd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is daarom een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 5.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
![]() |
Figuur 5.1: uitsnede provinciale risicokaart met plangebied in zwarte cirkel aangeduid (raadpleging 7 december 2021) |
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op.
Transportroutes
Het plangebied ligt op ongeveer 350 meter van de snelweg A50. Over deze transportas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de snelweg A50. ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op het groepsrisico. Echter is de afstand tussen het plangebied en de snelweg dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld te worden gebracht, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Hierop wordt verderop in deze paragraaf ingegaan.
Buisleidingen
Circa 800 meter ten zuiden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding. Het plangebied is niet niet gelegen binnen het invloedsgebied of de plaatsgebonden risicocontour 10-6 hiervan. De buileiding vormt geen belemmering voor het plan.
Inrichtingen
Het plangebied ligt circa 800 meter ten noorden van een gasdrukmeet- en regelstation aan de Achterstraat. Het gasdrukmeet- en regelstation betreft een type C-station waarvoor in het Activiteitenbesluit een afstand van 15 meter is opgenomen ten opzichte van kwetsbare objecten. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze afstand, alsmede buiten het invloedsgebied van deze inrichting.
De risicovolle inrichting A.S. Watson B.V., gelegen aan de Poort van Gelderland Midden Rood 24, ligt ongeveer 1.400 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied bevindt zich daarmee binnen het invloedsgebied van 2.000 meter van deze inrichting, zoals dat is bepaald in de QRA (document 'Kwantitatieve Risico Analyse Distributiecentrum A.S. Watson Heteren, d.d. 21 januari 2015). Het berekende groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde (figuur 5.2).
![]() |
Figuur 5.2: fN-curve QRA A.S. Watson B.V. |
Het plan voorziet in de realisatie van slechts één woning in het plangebied. Gelet op de grote afstand tot de risicobron heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico. Desondanks is er sprake van een ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en moet het groepsrisico beperkt worden verantwoord. Deze verantwoording is hierna opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van twee verschillende externe veiligheidsbronnen. Conform de geldende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), artikel 7 en 9 (zie de onderdelen H en I hierna) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A50 en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 13 vanwege de inrichting A.S. Watson. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplucht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht.
Op basis van de onderstaande verantwoording van het groepsrisico wordt het restrisico aanvaardbaar geacht.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Het beoogde gebruik betreft een woning voor normaal zelfredzame personen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat deze personen zichzelf in voldoende mate in veiligheid kunnen brengen.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de A50 en een risicovolle inrichting. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plan wordt vanuit externe veiligheidsoogpunt aanvaardbaar geacht. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast, wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er op veel plaatsen kans bestaat op het aantreffen van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke niet-gesprongen explosieven (conventionele explosieven) van belang. Voor de realisatie van het plan zijn graafwerkzaamheden benodigd. Echter betreft dit de plek waarop in de huidige situatie al een bedrijfsloods staat. De kans op het aantreffen van conventionele explosieven is daarom zeer minimaal. In het kader van dit bestemmingsplan vormt dit aspect geen belemmering.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig kunnen plaatsvinden.
Beoordeling en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen er voor 2027 liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen, waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
Beoordeling
Het plan voorziet in het oprichten van een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van een bestaand bedrijfsperceel. In de huidige situatie is op het perceel een loods aanwezig. Het verhard oppervlak neemt naar verwachting niet toe. Er is geen compensatie voor het aan te brengen verhard oppervlak benodigd.
Hemelwater en vuilwater moeten gescheiden worden afgevoerd. De te verwachten hoeveelheid afvalwater is gezien het toekomstige gebruik beperkt. In dit opzicht zijn geen belemmeringen te voorzien.
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er wordt ook geen nieuw oppervlaktewater toegevoegd. Negatieve effecten op oppervlaktewater zijn uitgesloten.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of waterkeringen. Er bestaan geen waterhuishoudkundige bezwaren tegen het plan.
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Het project betreft de realisatie van één nieuwe woning in het plangebied, na beëindiging van de bestaande bedrijfsfunctie en sloop van een loods. Hoewel het plan en de daarbij behorende ingrepen beperkt van omvang zijn, zijn negatieve ecologische effecten op voorhand niet uitgesloten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het plan. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, maar ligt wel op korte afstand (ruim 100 meter) van het gebied 'Rijntakken'. Vanwege de zeer beperkte omvang van het plan en de beperkte verkeersgeneratie (zie paragraaf 5.13), zijn op een dergelijke afstand op basis van algemene ervarings- en kencijfers geen negatieve effecten op de kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de vorm van verstoring, hinder en dergelijke aan de orde. Een toename van stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jr is op voorhand echter niet uitgesloten. Daarom is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 2. Uit de berekening blijkt dat er geen deposities >0,00 mol/ha/j optreden. Significant negatieve effecten zijn om die reden uitgesloten.
Delen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) liggen op circa 35 meter afstand van het plangebied. Voor deze gebieden geldt geen toetsingskader met betrekking tot externe effecten. Nadere toetsing ten aanzien van het NNN is daarom niet noodzakelijk.
Vanuit het aspect gebiedsbescherming zijn er geen bezwaren verbonden aan het plan en is nader onderzoek niet nodig. Negatieve effecten zijn uitgesloten.
Houtopstanden
Het onderdeel houtopstanden is niet van toepassing op het plangebied.
Soortenbescherming
De potentiële effecten van het plan op beschermde soorten zijn in de quickscan in beeld gebracht. Voor de meeste beschermde soorten ontbreekt geschikt habitat in het plangebied en zijn negatieve effecten (overtreding van de Wnb) op voorhand uit te sluiten. Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden (sloop en nieuwbouw) buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wnb. Met inachtnemening van deze restrictie, zijn er geen bezwaren aan het plan verbonden voor wat betreft het onderdeel soortenbescherming.
Conclusie
Het aspect flora en fauna zorgt op voorhand niet voor belemmeringen bij de uitvoering van het plan. Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en op vrijwel alle beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Wel moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van nesten van algemeen beschermde vogelsoorten. Dit geeft restricties aan het uitvoeren van de sloop- en bouwwerkzaamheden. De uitvoerbaarheid van het plan is hiermee echter niet in het geding.
Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving, gaan over naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. Dit beleid is doorvertaald in de bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde volgens de archeologische beleidskaart. Bij bodemingrepen groter dan 100 m² en met een diepte van ten minste 30 cm is een archeologisch onderzoek noodzakelijk, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Vermoedelijk zal er sprake zijn van werkzaamheden met een dergelijke omvang. Een (groot) deel van de betreffende gronden zal echter al verstoord zijn vanwege de aanwezigheid van de loods op het perceel. Archeologisch onderzoek is daarom niet op voorhand nodig, maar mogelijk wel aan de orde in de vergunningfase De archeologische verwachtingswaarde wordt door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' in het plan beschermd. Hierdoor geldt voor eventuele toekomstige ingrepen een vergunning- en onderzoeksplicht.
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of elementen in en nabij het plangebied aanwezig. Aantasting van cultuurhistorische waarden als gevolg van het plan is dus uitgesloten.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie zorgen niet voor belemmeringen in het kader van dit wijzigingsplan. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2' wordt opgenomen ter waarborging van de archeologische (verwachtings)waarden.
Verkeer
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk. Er is daarmee sprake van een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, namelijk circa 8 verkeersbewegingen per etmaal. Deze toename is zodanig gering, dat deze niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden. Hierbij is nog geen rekening gehouden met saldering van de verwachte verkeersgeneratie vanwege de huidige bedrijfsfunctie.
Het perceel wordt aan de zuidkant ontsloten op de Dorpsstraat, zoals ook het bedrijfsperceel in de huidige situatie ontsloten is. Het plan heeft hiermee geen gevolgen voor de verkeerssituatie. Verkeerskundig zijn er geen belemmeringen of bezwaren aan het plan verbonden.
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). Het plan voorziet in één vrijstaande woning. Het plangebied behoort tot de 'overige kernen' volgend de Nota. Dit betekent dat er 5,4 parkeerplaatsen voor de 2 woningen in het plangebied benodigd zijn. Op eigen terrein wordt voorzien in een gedeelde parkeervoorziening met voldoende ruimte. Er wordt voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd. Het initiatief voldoet aan de eisen van de Nota. In de planregels is ter borging van de realisatie van voldoende parkeergelegenheid een regeling opgenomen.
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Heteren, Dorpsstraat 22' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' opgenomen. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' van toepassing. Er zijn twee bouwvlakken opgenomen, één voor elke woning. De bestemmingen en aanduidingen worden hierna nader toegelicht.
De opzet van het plan
Een bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de inwoners en voor de overheid. De regels sluiten aan bij het bestemmingsplan 'Oosterhout', dat het meest recente komplan binnen de gemeente is, alsmede bij recente postzegelbestemmingsplannen binnen de gemeente. De toekomstige situatie is concreet bestemd en afgestemd het gewenste gebruik en het bouwplan.
Bouwplan
Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Hierna worden de in het plan opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van het voorerf van de bestaande woning Dorpsstraat 20, de oprit en de parkeerplaats. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor tuinen en parkeervoorzieningen behorend bij de aangrenzende hoofdgebouwen. Binnen deze bestemming mogelijk slehcts beperkte aanbouwen (erkers) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Wonen
De rest van het plangebied is c.q. blijft bestemd als 'Wonen'. De gronden zijn bestemd voor het wonen in woningen, waarbij inwoning en een beroep/bedrijf aan huis zijn toegestaan. Verder zijn binnen de bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan.
Er zijn twee bouwvlakken opgenomen: één ter plaatse van de bestaande woning Dorpsstraat 20 en één ter plaatse van de beoogde nieuwe woning Dropsstraat 22. Er is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogten voor de hoofdgebouwen aangegeven. Buiten het bouwvlak mogen ook bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bouwregels gesteld. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen de gehele bestemming toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plangebied is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen, ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemming komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente. Naast deze dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en een dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend waarbij deze drempelwaarde wordt overschreden, moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Tevens is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkende maatvoeringen, zoals hoogten en oppervlakten.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier onder meer om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle ruimtelijke plannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gebruikmaken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is, dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is er sprake van een bouwplan, omdat er een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Daarom is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. De kosten voor de gemeente zijn hiermee anderszins verzekerd, waardoor er geen exploitatieplan opgesteld behoeft te worden.
Financiële haalbaarheid
Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten, omdat er sprake is van een kleinschalig en concreet intiatief. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Voor dit bestemmingsplan heeft, gezien de aard en kleinschalige omvang van het plan en de beperkte ruimtelijke impact, geen inspraak plaatsgevonden.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. Gezien de aard en de kleinschalige omvang en beperkte ruimtelijke impact van het intiatief, heeft in dit geval geen vooroverleg plaatsgevonden.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze kenbaar maken tegen het plan. Eventuele zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien. Waar nodig wordt het plan aangepast.
Het plan wordt vervolgens ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.